2004/055

Rapport

Nadat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 14 mei 2000 meerdere meldingen van geluidsoverlast binnen hadden gekregen en aan verzoekers tweemaal hadden verzocht hun muziek zachter te zetten, hebben zij verzoekers opdracht gegeven de muziek uit te zetten. Omdat hieraan geen vervolg werd gegeven, is de zaak geëscaleerd en volgde een massaal politieoptreden.

In dit verband klagen verzoekers erover dat de politie geen adequaat en objectief onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast, alvorens over te gaan tot optreden.

Voorts klagen verzoekers over de wijze waarop de klachtencommissie het onderzoek naar de klachten van verzoekers heeft uitgevoerd. In dit verband klagen verzoekers erover dat de klachtencommissie:

- onvoldoende toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor;

- aan de korpsbeheerder advies heeft uitgebracht terwijl zij over onvoldoende informatie

beschikte om tot haar conclusies te kunnen komen;

- haar advies aan de korpsbeheerder onvoldoende heeft gemotiveerd;

- op belangrijke onderdelen van de klacht niet in is gegaan.

Beoordeling

A. DE KORPSBEHEERDER

I Inleiding

Bewoners van de huisnummers 24, 28 en 30 van de X-straat in E. hadden een vergunning gekregen voor het geven van een buurtfeest op 14 mei 2000. Volgens de afgegeven vergunning mocht het geluidsniveau op 50 meter afstand van de activiteit dan wel op de gevel van de dichtstbijzijnde woning tussen 19.00 en 23.00 uur niet meer dan 65 dB(A) en tussen 23.00 uur en 1.30 uur niet meer dan 60dB(A) bedragen. Bovendien stond in de vergunning vermeld dat de door of namens de korpschef gegeven aanwijzingen stipt dienen te worden nageleefd, dat bij gebruik van apparatuur ervoor dient te worden gezorgd dat de directe omgeving niet met overmatig geluid wordt belast, en dat een door de regiopolitie opgelegde beperking onmiddellijk dient te worden nageleefd.

Nadat er bij de politie een aantal klachten over geluidsoverlast was binnengekomen, gingen de politieambtenaren O. en P. ter plaatse. De politieambtenaren hebben de heer H. gevraagd de muziek zachter te zetten, waaraan hij (volgens de politie na lang aandringen) gehoor gaf. Toen de betrokken ambtenaren na tien minuten weer langs de woning reden, hoorden zij dat de muziek weer luid aanstond. Hierop hebben zij besloten om milieuambtenaren in te schakelen en een geluidsmeting te verrichten.

Omstreeks 21.50 zijn O. en P. samen met de milieuambtenaren S. en He. ter plaatse gegaan, en hebben zij een geluidsmeting verricht. Nadat een forse geluidsoverschrijding was geconstateerd, besloot de politie over te gaan tot het in beslag nemen van de geluidsapparatuur. Omdat verzet van de zijde van de feestgangers werd verwacht, heeft de politie samen met de loco-burgemeester besloten tot het inzetten van twintig manschappen en drie hondengeleiders, waarbij gefaseerd zou worden opgetreden.

Omstreeks 23.00 uur ging de politie tot optreden over, welk optreden volledig is geëscaleerd en waarbij over en weer geweld is gebruikt.

II Ten aanzien van de geluidsmeting

1. Verzoekers klagen erover dat de politie geen adequaat en objectief onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast, alvorens tot optreden over te gaan. Volgens verzoekers was in het geheel niet duidelijk waarom perceel nummer 30 is aangemerkt als zijnde de veroorzaker van geluidsoverlast.

2. De korpsbeheerder heeft in haar brief van 18 januari 2002 gesteld dat er bij de politie op 14 mei 2000 meerdere klachten over geluidsoverlast waren binnengekomen, waarna O. en P. om 20.15 uur ter plaatse zijn gegaan en harde muziek hebben geconstateerd. Volgens de korpsbeheerder is in het gesprek dat O. en P. met de heer H. hadden, onweersproken gesteld dat het geluid uit de tuin van perceel nummer 30 afkomstig was. De heer H. heeft gezegd dat hij de muziek zachter zou zetten, hetgeen impliceert dat het geluid uit zijn muziekinstallatie kwam, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder heeft verder gesteld dat H., óók toen er om 21.50 uur een geluidsmeting is uitgevoerd, niet heeft aangegeven dat het geluid uit een ander perceel afkomstig was.

Voorts hebben de ambtenaren K. en T. vanaf 22.45 uur een observatiepost ingenomen op de X-straat om te luisteren of er geluidsoverlast was, aldus de korpsbeheerder. Zij hebben geconstateerd dat de muziek uit de tuin van perceel nummer 30 uitsteeg boven de muziek van perceel nummer 24. Bovendien hebben de ambtenaren om 23.15 uur geconstateerd dat de muziek vanuit de tuin van perceel nummer 30 zeer luid was, aldus de korpsbeheerder.

De korpsbeheerder is van oordeel dat de politie wel degelijk een adequaat en objectief onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast, alvorens tot optreden over te gaan. De korpsbeheerder acht de klacht ongegrond.

3. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder heeft verzoekers' raadsman (die verzoekers' raadsvrouw heeft vervangen) gesteld dat de conclusie van de korpsbeheerder - dat de constatering dat het geluid bij nummer 30 vandaan kwam als onweersproken moet worden gezien - niet door de feiten kan worden gedragen.

Volgens verzoekers' raadsman hebben de betrokken ambtenaren dit zonder nader te informeren zelf aangenomen, en konden zij pas een overschrijding waarnemen nadat er een meting was verricht.

Voorts heeft verzoekers' raadsman gesteld dat het proces-verbaal van T. en K. onderstreept dat nooit geconstateerd kon worden dat de muziek op nummer 30 te hard heeft gestaan, omdat zij hebben verklaard dat achter de woning van perceel nummer 24 een tiental personen zaten, dat ze goed konden horen dat er muziek werd gedraaid en dat de muziek al zodanig hard stond dat zij de muziek van grote afstand konden horen.

4.1 Betrokken politieambtenaar O. heeft op 29 april 2003 onder meer verklaard dat hij op 14 mei 2000 om 20.15 uur met zijn collega P. naar de X-straat is gegaan, alwaar veel herrie en lawaai klonk. De heer H. kwam op hen aflopen, en volgens O. was het duidelijk dat hij alcohol had gedronken. De heer H. heeft O. en P. verteld dat ze een vergunning hadden voor een feestje, en nadat de politie hem had verzocht de muziek zachter te zetten, heeft de heer H. hun gezegd dat ze zelf wel uitmaakten of ze aan dat verzoek gehoor zouden geven, aldus O.

Volgens O. werd er op dat moment maar één soort muziek gedraaid, en heeft de heer H. zelf gezegd dat de muziek uit de tuin van perceel nummer 30 afkomstig was. Daar waren ook mensen in de tuin aanwezig, terwijl in de andere tuinen geen mensen waren en er evenmin muziek vandaan kwam, aldus O.

Op het moment dat O. en P. met S. en He. terug kwamen om de geluidsmeting te verrichten, was het volgens O. eveneens duidelijk waar het geluid vandaan kwam. Er brandde licht achter het huis op nummer 30, waar feest werd gevierd, terwijl in de andere tuinen geen feest werd gevierd. Volgens O. kwamen er mensen op hen af die vertelden dat ze zelf wel zouden uitmaken hoeveel lawaai ze zouden maken, want ze hadden immers een vergunning om feest te vieren. Na de eerste meting heeft O. voorgesteld om weer weg te gaan, omdat de feestgangers dronken waren en hij bang was dat het uit de hand zou lopen.

4.2 Betrokken ambtenaar P. heeft op 8 mei 2003 telefonisch onder meer verklaard dat zij op 14 mei 2000 ter plaatse was gegaan met haar collega O. en dat ze alleen maar muziek uit de tuin van perceel nummer 30 hoorden komen.

Voorts heeft P. verklaard dat op het moment dat later die avond de geluidsmeting werd uitgevoerd, het eveneens duidelijk was dat de muziek uit de tuin van perceel nummer 30 vandaan kwam. P. heeft gesteld dat als er ook andere mensen in de buurt muziek hebben gedraaid, deze muziek dan werd overruled door de muziek uit de tuin van perceel nummer 30. Volgens P. kan het niet zo zijn dat indien er toch elders muziek werd gedraaid, dit de geluidsmeting ten aanzien van het geluid uit de tuin van nummer 30 heeft beïnvloed.

Tijdens het uitvoeren van de geluidsmeting griste iemand die probeerde de meting te belemmeren de apparatuur uit de handen van de milieuambtenaar, aldus P.

4.3 Milieuambtenaar S. heeft op 1 april 2003 telefonisch verklaard dat toen hij op 14 mei 2000 ter plaatse ging met zijn collega He. en de politieambtenaren O. en P., het duidelijk was dat het geluid uit de tuin van nummer 30 kwam.

Voorts heeft S. verklaard dat als ze naar de dichtstbijzijnde woning zouden gaan om de meting te verrichten, ze - gelet op het vermoedelijke alcoholgebruik - wel eens problemen konden verwachten. Vervolgens hebben ze de geluidsmeting op de Y-straat uitgevoerd.

Er kwam een man op hen aflopen die met zijn buik tegen S. aan duwde, zijn hand op de microfoon van het geluidsmetingapparaat hield en zei dat ze met zijn hand op de microfoon niet meer verder konden meten. Verder zei de man dat wat er ook zou gebeuren, het feest gewoon zou doorgaan, aldus S.

Nadat de geluidsmeting was verricht, bleek dat er sprake was van een forse geluidsoverschrijding.

4.4 Milieuambtenaar He. heeft op 1 april 2003 telefonisch onder meer verklaard dat hij niet heeft geconstateerd dat er in de tuinen van de percelen nummers 24 en 28 ook geluidsoverlast werd veroorzaakt. Het geluid uit de tuin van perceel nummer 30 was overheersend, aldus He.

Voorts heeft He. verklaard dat ondanks dat de milieuambtenaren niet bij de dichtstbijzijnde woning hebben gemeten, de uitkomst van de geluidsmeting - welke is terugberekend naar het geluidsniveau dat zou zijn gemeten indien wel bij de dichtstbijzijnde woning zou zijn gemeten - heel zuiver is. Volgens He. is het niet mogelijk dat de geluidsmeting is beïnvloed door muziek die eventueel elders werd gedraaid.

De milieuambtenaren hebben de geluidsmeting eenmaal verricht, omdat er iemand aan kwam lopen die de geluidsmeting verstoorde door zijn hand voor de microfoon te houden. Er kwamen meer mensen om de ambtenaren heen staan, die stonden te duwen en te trekken en die aan de meetapparatuur zaten, aldus He. Volgens He. waren de feestgangers beschonken en kwamen dreigend naar hen toe.

5. De heer Ge., wetenschappelijk medewerker op het gebied van geluid bij TNO en hoogleraar bouwakoestiek, heeft als deskundige op 2 september 2003 onder meer telefonisch verklaard dat onze oren een beter meetinstrument zijn dan de meetapparatuur. Iemand die vaker een geluidsmeting heeft uitgevoerd en inzicht in de materie heeft, kan volgens Ge. goed inschatten waar de geluidsoverlast vandaan komt.

Ge. heeft voorts verklaard dat na de geluidsmeting die de ambtenaren hebben verricht, een forse overschrijding is geconstateerd, en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er geen overschrijding zou zijn opgetreden als een eventuele geluidsbijdrage vanuit de percelen 24 en 28 zou worden verdisconteerd. Het geluid uit de tuinen van de nummers 24 en 28 zou dan volledig hebben moeten overheersen zonder dat de ambtenaren dat hebben waargenomen, aldus Ge. Zonder nadere informatie waaruit het tegendeel zou blijken, zou Ge. de ambtenaren hebben geloofd die hebben verklaard dat de mensen die in de tuin van perceel 30 feestten, de geluidsoverlast hebben veroorzaakt.

Na bestudering van de stukken die betrekking hebben op de geluidsmeting en de berekening ervan, heeft Ge. nog opgemerkt dat het hem opviel dat de meting slechts een periode van 21 seconde betrof, wat wel erg kort is om een representatief gemiddeld geluidsniveau te bepalen. In de handleiding dient een geluidsmeting langer te worden uitgevoerd, aldus Ge.

Ge. heeft geconcludeerd dat de meting correct lijkt te zijn uitgevoerd en verwerkt, behoudens de wel erg korte meettijd. Deze kan volgens Ge. alleen als adequaat worden beschouwd als op grond van waarnemingen ter plaatse gedurende langere tijd deze momentopname als representatief is beoordeeld en tot doel had het subjectieve oordeel enigszins te kwantificeren. De overschrijding met 23 dB(A) is zeker niet marginaal en laat enige ruimte voor een dergelijke aanpak, aldus Ge.

6.1 De Nationale ombudsman overweegt het volgende.

O. heeft verklaard dat de heer H. hun op 14 mei 2000 rond 20.15 uur zelf heeft gezegd dat de muziek uit de tuin van perceel nummer 30 afkomstig was. Dit wordt bevestigd door de verklaring die de heer H. op 15 mei 2000 tijdens zijn verhoor heeft afgelegd. De heer H. heeft toen verklaard dat hij O. en P. - bij het eerste contact dat hij met hen had - heeft verteld dat de muziek die zij hoorden, inderdaad bij hem vandaan kwam (zie Bevindingen, onder 4.). Bovendien heeft H. verklaard dat O. of P. hem heeft gezegd dat hij de muziek wat zachter moest zetten, hetgeen hij vervolgens heeft gedaan.

Zowel O. als P. hebben verklaard dat zij op dat moment geen andere muziek hoorden dan de muziek die uit de tuin van perceel nummer 30 kwam.

Gelet op het feit dat de betrokken ambtenaren op dat moment alleen de muziek uit de tuin van perceel nummer 30 hebben waargenomen, de heer H. volgens O. heeft gezegd dat de muziek uit die tuin afkomstig was én de heer H. de volgende dag tegenover de politie heeft verklaard dat de muziek die zij hoorden bij hem vandaan kwam, oordeelt de Nationale ombudsman dat het alleszins aannemelijk is dat de geluidsoverlast rond 20.15 uur werd veroorzaakt door de mensen die in de tuin van perceel nummer 30 feest vierden.

6.2 Na nog een aantal meldingen van geluidsoverlast te hebben gekregen, hebben O. en P. samen met de milieuambtenaren S. en He. om omstreeks 21.50 uur een geluidsmeting verricht. Alle vier de ambtenaren hebben verklaard dat zij op dat moment alleen muziek hebben waargenomen welke afkomstig was uit de tuin van perceel nummer 30. Volgens de ambtenaren kwamen er tijdens het uitvoeren van de geluidsmeting mensen bij hen staan, en verstoorde iemand de geluidsmeting door zijn hand op de microfoon te houden.

De Nationale ombudsman ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van He. - de geluidsspecialist - die heeft verklaard dat de muziek afkomstig was uit de tuin van perceel nummer 30. De Nationale ombudsman baseert dit op de verklaring van de heer Ge. inhoudende dat iemand die vaker een geluidsmeting heeft uitgevoerd en inzicht in de materie heeft, goed kan inschatten waar de geluidsoverlast vandaan komt. Bovendien hebben de overige drie ambtenaren bevestigd dat de muziek afkomstig was uit de tuin van perceel nummer 30. De Nationale ombudsman acht het dan ook aannemelijk dat de geluidsoverlast rond 21.50 uur eveneens werd veroorzaakt door de mensen die zich in de tuin van perceel nummer 30 bevonden en er slechts één geluidsbron was.

6.3 Conform de handleiding had de geluidsmeting bij de dichtstbijzijnde woning moeten worden uitgevoerd, dan wel op 50 meter afstand van de bron. Omdat de betrokken ambtenaren vreesden voor escalatie, hebben zij de meting niet bij de dichtstbijzijnde woning uitgevoerd, maar op 20 meter afstand van de bron.

Gelet op de wijze waarop O. en P. rond 20.15 uur door de heer H. te woord zijn gestaan, en het vermoeden van alcoholgebruik, acht de Nationale ombudsman het niet onjuist dat de ambtenaren hebben besloten de meting niet bij de dichtstbijzijnde woning uit te voeren. Zij hebben de meting nog binnen een straal van 50 meter afstand van de bron uitgevoerd, en hebben de uitkomst terugberekend, zodat ze hebben vastgesteld wat de uitkomst zou zijn geweest indien ze wel bij de dichtstbijzijnde woning hadden gemeten. Mede gelet op de verklaring van deskundige Ge. oordeelt de Nationale ombudsman dat de geluidsmeting in zoverre correct is uitgevoerd en verwerkt.

6.4 Wel heeft Ge. enige kanttekeningen geplaatst bij de korte meettijd. De ambtenaren hebben verklaard dat zij slechts eenmaal hebben gemeten, omdat de feestgangers de meting verstoorden en er een dreigende sfeer hing. Gelet op deze verklaringen, het feit dat verzoekers niet hebben ontkend dat iemand zijn hand op de meetapparatuur heeft gehouden én het feit dat mevrouw H. tijdens haar verhoor op 15 mei 2000 heeft verklaard dat het feest mede uit de hand is gelopen door het gebruik van alcohol en bijna een ieder dronken was (zie Bevindingen, onder 5.), gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat er op het moment van het uitvoeren van de meting een dreigende sfeer hing. Alhoewel de geluidsmeting op dit punt niet helemaal correct is uitgevoerd, kan de Nationale ombudsman zich gelet op de dreigende sfeer en het alcoholgebruik voorstellen dat de milieuambtenaren zich tot één geluidsmeting hebben beperkt.

Volgens deskundige Ge. kan de meettijd wel als adequaat worden beschouwd in samenhang met de geluidsoverlast, zoals de ambtenaren die ter plaatse gedurende langere tijd hebben waargenomen. Volgens Ge. is de overschrijding van 23 dB(A) zeker niet marginaal en bestaat er wel ruimte voor deze aanpak.

De Nationale ombudsman oordeelt dat de politie niet alleen op basis van de uitgevoerde geluidsmeting is opgetreden. Voordat de politie tot optreden is overgegaan, is er tweemaal contact geweest tussen de politie en de feestgangers. Hun is gevraagd de muziek zachter te zetten, waarna werd geconstateerd dat de muziek weer harder werd gezet. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat mevrouw H. op 15 mei 2000 heeft verklaard dat nadat de geluidsmeting was uitgevoerd en iedere keer als er een mooi liedje werd gedraaid de muziek harder werd gezet (zie Bevindingen, onder 5.). De ambtenaren O. en P. en de milieuambtenaren S. en He. hebben tweemaal respectievelijk eenmaal een forse geluidsoverschrijding waargenomen. Bovendien heeft de politie in de omgeving van de X-straat rondgereden en geconstateerd dat er nog altijd geluidsoverlast werd veroorzaakt.

Dat de politieambtenaren K. en T. - volgens het proces-verbaal van 25 mei 2000 - op 14 mei 2000 omstreeks 22.45 uur in de tuin van perceel nummer 24 een tiental mensen hebben zien zitten, en ze goed hebben gehoord dat er muziek werd gedraaid, doet niets af aan het feit dat de politieambtenaren om 20.15 uur en 21.45 uur en de milieuambtenaren om 21.45 uur hebben geconstateerd dat de geluidsoverlast door perceel nummer 30 werd veroorzaakt.

Bovendien is van belang dat in de vergunning vermeld staat dat de directe omgeving niet met overmatig geluid mag worden belast, en dat door de politie opgelegde beperkingen onmiddellijk dienen te worden nageleefd. Het is de Nationale ombudsman voldoende aannemelijk geworden dat de feestgangers op verzoek van de politie de muziek zachter hebben gezet, maar deze weer harder hebben gezet op het moment dat de politie was verdwenen. Het feit dat er buurtbewoners hebben geklaagd over de geluidsoverlast én het feit dat zowel de politieambtenaren als de milieuambtenaren meerdere malen een forse geluidsoverschrijding hebben waargenomen en de feestgangers hebben gevraagd de muziek wat zachter te zetten, was in het licht van de inhoud van de vergunning voldoende om tot optreden over te gaan.

De Nationale ombudsman oordeelt dan ook dat de politie wel een objectief en adequaat onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast, alvorens tot optreden over te gaan.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

B. DE KLACHTENCOMMISSIE

I Inleiding

Verzoekers' raadsvrouw heeft bij brief van 29 mei 2000 een klacht ingediend bij onder meer de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Verzoekers hebben er in deze brief over geklaagd dat de politie hun geen waarschuwing had gegeven alvorens tot optreden over te gaan, en dat de politie onnodig excessief geweld had gebruikt waardoor zij schade hebben geleden. Ook hebben zij erover geklaagd dat de politie geen bevel tot binnentreden had getoond bij het betreden van de tuin en dat de politie het buro slachtofferhulp niet heeft ingeschakeld om verzoekers terzijde te staan.

Op 10 augustus 2000 heeft de klachtencommissie verzoekers gehoord, waarna de commissie ook de betrokken ambtenaren O., P. en G. heeft gehoord. Bij brief van 14 augustus 2000 heeft de secretaris van de klachtencommissie verzoekers' raadsvrouw de verklaringen van de betrokken ambtenaren toegestuurd, waarop zij schriftelijk kon reageren. Verzoekers' raadsvrouw heeft hierop bij brief van 29 augustus 2000 gereageerd. De klachtencommissie heeft de schriftelijke reactie van verzoekers aan de betrokken ambtenaren voorgelegd, die te kennen hebben gegeven dat zij geen behoefte hadden hierop te reageren. Vervolgens heeft de klachtencommissie op 12 oktober 2000 advies uitgebracht aan de korpsbeheerder, welk advies de korpsbeheerder op 30 oktober 2000 heeft overgenomen.

II Ten aanzien van het toepassen van hoor en wederhoor

1. Verzoekers klagen erover dat de klachtencommissie onvoldoende toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. Zij klagen er met name over dat zij buiten aanwezigheid van degenen waarover zij klagen zijn gehoord en de betrokken ambtenaren niet in de gelegenheid waren gesteld om in aanwezigheid van verzoekers te reageren; zij slechts gedurende een uur in de gelegenheid werden gesteld hun klacht toe te lichten; niet alle betrokken ambtenaren door de klachtencommissie zijn ondervraagd en verzoekers naar aanleiding van hun uitgebreide reactie op de verklaringen van de betrokken ambtenaren niet nader werden gehoord;

2. De klachtencommissie heeft de Nationale ombudsman bij brief van 15 januari 2002 verwezen naar het advies dat zij op 12 oktober 2000 heeft uitgebracht. Hieruit blijkt dat de commissie voldoende toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor en dat elk van de partijen in staat is geweest zijn of haar standpunt toe te lichten en zich over het standpunt van de andere partij uit te laten, aldus de klachtencommissie.

3. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.

Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat er een evenwicht behoort te zijn in de mate waarin beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun visie kenbaar te maken op datgene waarover wordt geklaagd.

Wanneer een klachtbehandelende instantie de klacht voorlegt aan de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en het gegeven antwoord geheel aansluit bij de klacht, is het niet noodzakelijk de reactie aan de klager voor te leggen. Wanneer de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een geheel ander licht plaatsen, is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste.

4.1 De Nationale ombudsman overweegt allereerst het volgende. Ingevolge de klachtenregeling van het regionale politiekorps Drenthe bestaat het onderzoek van de klachtencommissie onder meer uit het houden van een hoorzitting (zie Achtergrond, onder 1.). Niet is nader omschreven of dit inhoudt dat partijen in elkaars aanwezigheid door de klachtencommissie worden gehoord.

Aansluiting zoekende bij de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 2.) - die evenwel (nog) niet van toepassing is op interne klachtenprocedure van de politie - oordeelt de Nationale ombudsman dat niet kan worden gezegd dat niet aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldaan nu verzoekers en de betrokken ambtenaren niet in elkaars aanwezigheid zijn gehoord. Gebleken is dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn gesteld om op elkaars standpunten te reageren. Anders dan in de bezwaarschriftprocedure kan een klachtadviescommissie geheel zelf bepalen of het gewenst is klagers en "aangeklaagden" in elkaars aanwezigheid te horen.

Gelet op het aantal verzoekers en betrokken ambtenaren kan de Nationale ombudsman zich voorstellen dat de klachtencommissie in dit geval verzoekers en de politieambtenaren buiten elkaars aanwezigheid heeft gehoord en de betrokken ambtenaren niet in de gelegenheid heeft gesteld in verzoekers' aanwezigheid te reageren.

4.2 Voorts oordeelt de Nationale ombudsman dat het aan de klachtencommissie is om te bepalen hoeveel tijd zij nodig heeft om de betrokkenen te horen. Dat de klagers herhaaldelijk door de klachtencommissie werden gemaand hun klachten bondig te formuleren, acht de Nationale ombudsman niet onjuist, omdat anders de kans bestaat dat klagers zich niet meer tot de kern van de klacht beperken en in herhaling treden, zodat de hoorzitting onnodig veel tijd in beslag zou nemen.

Nu verzoekers niet met argumenten hebben aangegeven dat zij onvoldoende de gelegenheid hebben gehad om hun standpunten kenbaar te maken, acht de Nationale ombudsman de gedraging - mede gezien de discretie die de klachtencommissie in dit opzicht toekomt - in zoverre behoorlijk.

4.3 Vervolgens oordeelt de Nationale ombudsman dat niet van de klachtencommissie kon worden verwacht dat zij ruim twintig politieambtenaren zou horen. Aangezien de betrokken ambtenaren O. en P. zich de hele avond met de geluidsoverlast op de X-straat hebben bezig gehouden, lag het voor de hand dat de commissie hen zou horen. Dit geldt ook voor G., de betrokken hulpofficier van justitie die de leiding had tijdens het politieoptreden.

Nu er bij het optreden politiehonden zijn ingezet, die bij een aantal verzoekers verwondingen hebben veroorzaakt, had van de klachtencommissie mogen worden verwacht dat zij ook de hondengeleiders had gehoord. Dat zij dit heeft nagelaten, acht de Nationale ombudsman niet juist.

4.4 Ten aanzien van verzoekers klacht dat zij naar aanleiding van hun uitgebreide verklaring van 29 augustus 2000 niet nader zijn gehoord, oordeelt de Nationale ombudsman dat deze uitgebreide verklaring voldoende concreet was, zodat de klachtencommissie in alle redelijkheid kon besluiten dat er geen aanleiding bestond om verzoekers nader te horen.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk dat de klachtencommissie de hondengeleiders niet heeft gehoord.

III Ten aanzien van het uitbrengen van advies op basis van de beschikbare informatie

1. Verzoekers klagen erover dat de klachtencommissie advies heeft uitgebracht aan de korpsbeheerder terwijl zij over onvoldoende informatie beschikte om tot haar conclusies te kunnen komen. Volgens verzoekers waren de door de klachtencommissie opgevraagde stukken incompleet, nu het proces-verbaal van bevindingen van O. en P. van 15 mei 2000 ontbrak, terwijl een deel van de schriftelijke reactie daar met name op inging.

2. De klachtencommissie heeft in haar brief van 15 januari 2002 gesteld dat zij de behandeling van verzoekers' klachten heeft afgesloten op het moment dat zij naar haar oordeel op basis van de stukken en het onderzoek ter zitting in staat was tot een oordeel in de zaak te komen. Voorts liet de klachtencommissie weten dat haar nadien geen feiten bekend zijn geworden die haar tot een ander oordeel zouden kunnen brengen.

3. De klachtencommissie heeft verzoekers' stelling - dat zij niet beschikte over het proces-verbaal van bevindingen van O. en P. van 15 mei 2000 - niet weerlegd. De Nationale ombudsman gaat er dan ook vanuit dat zij dit proces-verbaal niet bij haar onderzoek heeft betrokken.

Aangezien verzoekers' raadsvrouw in haar brief van 29 augustus 2000 expliciet heeft gereageerd op het door de betrokken ambtenaren O. en P. opgemaakte proces-verbaal van 15 mei 2000, had de klachtencommissie dit proces-verbaal bij haar onderzoek moeten betrekken. Dat zij dit heeft nagelaten acht de Nationale ombudsman niet juist.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

IV Ten aanzien van het niet ingaan op belangrijke onderdelen van de klacht

1. Verzoekers klagen erover dat de klachtencommissie op belangrijke onderdelen van de klacht niet is ingegaan. Verzoekers hebben een uitgebreide schriftelijke reactie gegeven op de verklaringen die de betrokken ambtenaren tegenover de klachtencommissie hebben afgelegd. Uit het advies van de klachtencommissie blijkt volgens verzoekers dat op een groot aantal punten niet op verzoekers' schriftelijke reactie is ingegaan.

2. Bij brief van 15 januari 2002 heeft de klachtencommissie de Nationale ombudsman verwezen naar het door haar uitgebrachte advies van 12 oktober 2000.

3. Het is een vereiste van behoorlijke klachtafhandeling dat wordt ingegaan op alle klachtonderdelen die een burger indient.

In reactie op de door de betrokken ambtenaren afgelegde verklaringen en opgemaakte processen-verbaal heeft verzoekers' raadsvrouw bij brief van 29 augustus 2000 een 72-tal punten aangevoerd. De Nationale ombudsman oordeelt dat niet van de klachtencommissie kon worden verwacht dat zij op al deze punten was ingegaan. Van belang is echter of de klachtencommissie op alle ingediende klachten is ingegaan.

De klachtencommissie heeft de klacht naar aanleiding van de schriftelijke stukken en het onderzoek op de zitting van 10 augustus 2000 geformuleerd.

Gebleken is dat de klachtencommissie het onderzoek met twee klachten heeft uitgebreid, namelijk de klachten dat de heer H. zonder noodzaak geboeid in een cel is geplaatst en dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de aangiften van klagers. Hierover had verzoekers' raadsvrouw immers niet in haar brief van 29 mei 2000 geklaagd.

In haar brief van 29 mei 2000 heeft verzoekers' raadsvrouw echter wel melding gemaakt van het feit dat er geen bevel tot binnentreden is getoond bij het betreden van de tuin van perceel nummer 30. Hoewel het beter ware geweest dit onderdeel in de klachtformulering op te nemen, ziet de Nationale ombudsman toch onvoldoende aanleiding om de gedraging in zoverre niet behoorlijk te achten, nu de klachtadviescommissie op dit punt wel een inhoudelijk oordeel heeft gegeven in haar advies, in die zin dat de politie geen machtiging nodig had om de ruimte te betreden.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

V Ten aanzien van de motivering van het advies

1. Verzoekers klagen erover dat de klachtencommissie haar advies aan de korpsbeheerder onvoldoende heeft gemotiveerd.

2. De klachtencommissie heeft de Nationale ombudsman in haar brief van 15 januari 2002 verwezen naar het door haar uitgebrachte advies van 12 oktober 2000.

3. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat de motivering van de beslissing op een klacht die beslissing kan dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overweging moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen. De motivering moet kenbaar en deugdelijk zijn.

Dit betekent evenwel niet dat in het onderhavige geval op alle naar voren gebrachte argumenten - waaronder de 72 punten die verzoekers' raadsvrouw in haar brief van 29 augustus 2000 naar voren had gebracht - expliciet behoefde te worden gereageerd. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat de klachtencommissie heeft geoordeeld dat niet alle naar voren gebrachte argumenten even relevant waren voor beoordeling van de klachten.

De Nationale ombudsman overweegt echter dat klachtencommissie in haar advies aan een aantal door verzoekers' raadsvrouw aangedragen relevante argumenten voorbij is gegaan. De klachtencommissie is in haar advies in het geheel niet ingegaan op het argument dat onduidelijk was of en hoe de politie heeft vastgesteld dat er vanuit de tuin van perceel nummer 30 geluidsoverlast werd veroorzaakt en dat de geluidsoverlast niet van andere woningen afkomstig was. Ook heeft de klachtencommissie verzoekers' stelling buiten beschouwing gelaten dat er geen noodzaak bestond om met een grote inzet van politieambtenaren en politiehonden op te treden en dat de politie ook had kunnen besluiten om de feestgangers gewoon via de voordeur te benaderen.

Ten aanzien van de klacht dat de politie zonder te waarschuwen met een overmacht aan politieambtenaren en -honden is opgetreden, waarbij disproportioneel geweld is gebruikt, oordeelt de Nationale ombudsman dan ook dat de klachtencommissie niet alle relevante argumenten en tegenargumenten in haar overweging heeft betrokken, en dat de motivering de beslissing niet kan dragen. Dat de klachtencommissie dit heeft nagelaten, acht de Nationale ombudsman niet juist.

Ten aanzien van de overige klachtonderdelen oordeelt de Nationale ombudsman dat de klachtencommissie de standpunten van verzoekers en die van de politie voldoende heeft afgewogen en dat haar advies op die punten voldoende is gemotiveerd.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk dat de klachtencommissie haar advies op de klacht dat de politie zonder te waarschuwen met een overmacht aan politieambtenaren en -

honden is opgetreden, waarbij disproportioneel geweld is gebruikt, onvoldoende heeft gemotiveerd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe is gegrond ten aanzien van:

de klacht dat zij onvoldoende toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor, in die zin dat de klachtencommissie de betrokken hondengeleiders niet heeft gehoord;

de klacht dat zij advies heeft uitgebracht, terwijl zij over onvoldoende informatie beschikte; en

de klacht dat zij haar advies aan de korpsbeheerder onvoldoende heeft gemotiveerd, in die zin dat zij haar advies ten aanzien van de klacht dat de politie zonder te waarschuwen met een overmacht aan politieambtenaren en -honden is opgetreden, waarbij disproportioneel geweld is gebruikt, onvoldoende heeft gemotiveerd.

Voor het overige is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 30 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. e.a. te E., ingediend door De Haan Advocaten, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe en de klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe. Hun verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van de tweede brief van verzoekers' raadsvrouw van 10 mei 2001 werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen) en een gedraging van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder en de klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met haar verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was.

De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Nadat was gebleken dat het openbaar ministerie te Assen tegen een aantal verzoekers strafvervolging had ingesteld, heeft de Nationale ombudsman het onderzoek naar verzoekers' klacht op 17 april 2002 opgeschort.

Op 21 februari 2003 heeft de Nationale ombudsman verzoekers' klacht opnieuw in onderzoek genomen. Aangezien de rechter zich over een aantal aspecten uit de oorspronkelijke klachtformulering had uitgelaten, bestond er voor de Nationale ombudsman geen ruimte meer om die klachtonderdelen in onderzoek te nemen, zodat de klachtformulering werd gewijzigd.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de klachtencommissie en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de betrokken ambtenaren P. en O., alsmede de milieuambtenaren S. en He. een aantal specifieke vragen gesteld.

Ten slotte werd de heer G., als deskundige op het gebied van geluidsmetingen, een aantal vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Geen van de betrokkenen gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 14 mei 2000 vonden er op de huisnummers 24, 28 en 30 in de X-straat te E. communiefeesten plaats. De bewoners hadden een vergunning gekregen voor het geven van een buurtfeest, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"De burgemeester van de gemeente E.;

(...) besluit:

1. De door of namens de korpschef van de regiopolitie en de commandant van de brandweer gegeven aanwijzingen dienen stipt te worden nageleefd.

(...)

5. Bij gebruik van apparatuur dient ervoor te worden gezorgd dat de directe omgeving niet met overmatig geluid wordt belast. Een door de regiopolitie of de dienst van gemeentewerken opgelegde beperking dient onmiddellijk te worden nageleefd.

(...)

Geluidhinder

1. Het equivalente geluidsniveau (LAeq), afkomstig van de in de aanvraag genoemde activiteit, mag op 50 meter afstand van de activiteit danwel op de gevel van de dichtstbijzijnde woning niet meer bedragen dan:

- 70 dB(A) tussen 14.00 en 19.00 uur;

- 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;

- 60 dB(A) tussen 23.00 en 01.30 uur.

2. Geluidsnivo's moeten worden gemeten en beoordeeld volgens de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01' van maart 1981.

3. Aanwijzingen, gegeven door ambtenaren van de afdeling Milieu (sectie geluid) of van de politie, met betrekking tot het geluidsniveau van de muziekinstallatie en geluidsapparaten en recreatietoestellen, moeten terstond worden opgevolgd."

2. Volgens het door de politieambtenaren O. en P. op 15 mei 2000 opgemaakte proces-verbaal vond er het volgende plaats op zondagavond 14 mei 2000:

"Op zondag 14 mei 2000, omstreeks 20.00 uur en daarna kwamen er (…) diverse telefonische klachten binnen, met betrekking tot geluidsoverlast veroorzaakt door harde muziek. De geluidsoverlast kwam uit de X-straat, vermoedelijk bij perceel (…) 30 te E. (…).

Op zondag 14 mei 2000, omstreeks 20.15 uur, gingen wij verbalisanten ter plaatse ter controle van de klachten.

Wij parkeerden de dienstauto (...) op de hoek van de X-straat. Wij hoorden toen dat er harde muziek vanachter een woning wegkwam. Volgens ons kwam de muziek weg bij perceel (…) 30.

Nadat wij daar even hadden gestaan kwam er een man vanachter een woning op ons aflopen. (…) Hij vertelde ons dat er in de tuin van zijn woning een feestje gevierd werd (...). Tevens deelde hij mede dat men in het bezit was van een vergunning van burgemeester en wethouders. (...) De man deelde ons hierop mede dat hij H. heette.

Wij deelden H. mee dat hij zich moest houden aan de aanwijzingen die vermeld stonden in de vergunning, die luidden als volgt: Bij gebruik van apparatuur dient ervoor te worden gezorgd dat de directe omgeving niet met overmatig geluid wordt belast. (...)

(…) Hij bood na lang aandringen aan de luide muziek iets zachter te zetten.

Hij liep hierna terug naar zijn woning en wij hoorden even later dat de muziek inderdaad iets zachter gezet werd.

(...) Na ongeveer 10 minuten reden wij weer langs de woning waar de muziek weg kwam. Wij hoorden toen dat er weer volop luide muziek ten gehore werd gebracht. (...) Wij besloten vervolgens de afdeling milieu van de gemeente E. voor geluidmeting ter plaatse te laten komen.

(...) omstreeks 21.50 uur werd er in de Y-weg (…) door de ambtenaren He. en S. een geluidsmeting verricht.

(...)

Terwijl wij met deze meting bezig waren kwam er een man bij ons staan, die later bleek te zijn genaamd: M. Wij vernamen aan M. zijn spraak en bewegingen dat hij onder invloed van alcoholhoudende drank was. Ook kwamen er twee vrouwen achter hem aanlopen (...).

Er ontstond een hevige discussie. Wij legden nogmaals uit dat het geluidsniveau van de muziek veel te hoog was. Wij verzochten hun nogmaals dit te verlagen. M. deelde mede dat hij dit niet van plan was en dat het feest op dezelfde voet werd voortgezet. Hierna pakte hij de microfoon vast van de geluidmeetapparatuur. Toen er hierna nog 4 personen ter plaatse kwamen, besloten wij om escalatie te voorkomen aldaar te vertrekken en voor nader overleg naar het districtsbureau te gaan.

Collega's T. en K. hebben direct hierna in een onopvallende auto gepost hoe de situatie was bij X-straat 30. Zij berichtten ons dat de situatie niet veranderd was doch verergerd."

3. Aangezien er geen einde kwam aan de geluidsoverlast, besloot politieambtenaar G., hulpofficier van justitie, vervolgens om over te gaan tot inbeslagneming van de geluidsapparatuur. Omdat de politie verwachtte dat de feestgangers zich hiertegen zouden verzetten, overlegde G. met de commissaris van dienst en de loco-burgemeester omtrent de te volgen strategie. Hierna besloten zij met twintig manschappen en drie hondengeleiders ter plaatse te gaan, waarbij gefaseerd zou worden opgetreden.

Rond 23.00 uur verschenen de politieambtenaren O. en P. in de tuin van perceel nummer 30, en deelde O. de feestgangers mee dat de muziek uit moest blijven. Op dat moment werd er juist een c.d. opgezet, waarna O. zei dat alles in beslag zou worden genomen. Hierop reageerde de heer H. en zei dat er eerst gepraat zou worden, en dat hij een vergunning had en er niets in beslag werd genomen. Hierna escaleerde het incident en vond er een massaal politieoptreden plaats. Een aantal politieambtenaren betrad de tuin om hun collega's bij te staan. Er werd met tuinstoelen en bierflesjes gegooid en geslagen, en de politieambtenaren sloegen met gummiknuppels en zetten vervolgens de politiehonden in. Als gevolg hiervan liepen zowel de feestgangers als een aantal politieambtenaren verwondingen op.

4. In een proces-verbaal van verhoor van de heer H. van 15 mei 2000 staat onder meer het volgende vermeld over het eerste contact tussen de feestgangers en de politie:

"De muziek stond aan. Ik kan niet zeggen hoe luid de muziek stond. Wij konden elkaar verstaan. Naar mate je meer drank op hebt let je daar verder niet op. (...)

Men vroeg mij of de muziek, die zij hoorden bij mij vandaan kwam. Ik vertelde hun dat dat inderdaad zo was. (...) De politieman of vrouw vertelde mij toen dat ik de muziek wat zachter moest zetten. Ik heb dat toen gedaan."

5. In een proces-verbaal van verhoor van mevrouw H. van 15 mei 2000 staat onder meer het volgende vermeld:

"Nadat de man dit (de geluidssterkte; N.o.) had gemeten is de muziek zachter gedraaid.

Later, toen er weer een mooi liedje kwam, werd de muziek weer harder gezet.

(...)

Op het moment van de vechtpartij met de politie was ik, net als de meeste anderen, dronken. Over de gehele dag had ik ongeveer 16 à 17 flesjes bier gedronken. Ik voelde mij ook echt dronken. (...)

Door het gebruik van alcohol is het feest uit de hand gelopen. Dit had nooit moeten gebeuren.

De muziek is ook de oorzaak geweest dat het feest uit de hand is gelopen. De muziek werd steeds, bij een mooi plaatje, harder gezet waardoor er overlast voor de buurt ontstond.

Achteraf is het terecht geweest dat men over de muziek heeft geklaagd. Ik vond het echter overdreven dat de politie met zoveel mensen kwam."

6. In het rapport van de heer S., milieuambtenaar, dat hij op 18 mei 2000 opmaakte, staat onder meer het volgende vermeld:

"Omstreeks 21.40 kwamen we ter plekke. (...)

Nadat wij de geluidsapparatuur uit de auto hadden gehaald werden wij al vrij snel aangesproken door enkele feestvierders. De benadering was voor ons beslist niet prettig. Voor ons was dat een reden om een meting te verrichten aan de Y-weg en niet zoals dat hoort nabij de dichtstbijzijnde woning.

Tijdens de meting die werd verricht door He. werden we op een agressieve manier door een aantal feestvierders aangesproken.

(...)

Na de meting snauwde de bovengenoemde corpulente man ons nogmaals toe dat wat er ook zou gebeuren het feest gewoon door zou gaan en dat ze zelf de geluidssterkte van de muziek wel konden bepalen. Een andere feestvierder liep toen richting feesttent en direct daarop klonk de muziek nog harder dan tijdens de meting.

Het leek ons verstandiger niet nog een meting te verrichten omdat de sfeer grimmiger werd en er al een overschrijding was geconstateerd."

7. De politieambtenaren K. en T. vermeldden op 25 mei 2000 onder meer het volgende in een proces-verbaal:

"Op zondag 14 mei 2000, omstreeks 22.45 uur, bevonden wij verbalisanten ons, in een onopvallende dienstvoertuig, in uniform gekleed, in de nabije omgeving van de X-straat (...).

Wij stonden daar te luisteren of er geluidsoverlast was waar te nemen van de percelen (…) nr. 30, 28 en 24.

Op het politiebureau te E. waren die avond al verscheidene telefonische klachten binnengekomen over geluidsoverlast vanuit de omgeving van de X-straat. Wij zagen dat achter de woning, in de tuin, van perceel (…) nr. 24 (...), een tiental personen zaten. (…) Wij konden goed horen dat hier muziek gedraaid werd. Deze muziek was al dusdanig hard dat wij van grote afstand het konden horen. Daar bovenuit hoorden wij nog een ander soort muziek. Wij zijn toen gaan rijden en hoorden en zagen dat deze harde muziek afkomstig was van perceel (…) 30."

8. Bij brief van 29 mei 2000 diende mevrouw B, verzoekers' raadsvrouw, een klacht in bij de korpschef, de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie:

"…Namens cliënten richt ik deze klacht aan u inzake het optreden van de politie jegens hen op 14 mei jl., waarbij sprake is geweest van excessief gebruik van fysiek geweld en waardoor zij schade hebben geleden en mogelijk nog zullen lijden.

(...)

Er is die avond geen politiefunctionaris aan één van de betrokken woningen verschenen om te waarschuwen dat er sprake was van geluidsoverlast. De gesprekken die zijn gevoerd, vonden plaats op initiatief van de heer H. aan de openbare weg om de hoek van de X-straat aan de Y-weg en verliepen normaal, in een prettige, open sfeer.

(...)

Om 23.05 uur vond vervolgens de escalatie plaats in de tuin van de woning van de heer H. (...)

Namens cliënten stel ik mij op het standpunt dat het gedrag van uw ondergeschikten jegens hen onrechtmatig was. Niet is gebleken dat er noodzaak bestond met een dusdanige inzet van politiemensen en politiehonden op te treden inzake meldingen geluidsoverlast. Verder is er geen bevel binnentreden getoond bij het betreden van de tuin van perceel nr. 30, wat voor de hand had gelegen als het doel van het bezoek mede omvatte, het in beslag nemen van de beweerdelijke geluidsoverlast veroorzakende muziekapparatuur.

(…)

Cliënten zijn door de gebeurtenissen bijzonder aangedaan en hebben dringend behoefte aan contact met buro slachtofferhulp. Het valt hun tegen, dat van de zijde van politie, justitie en bestuur het buro slachtofferhulp niet is ingeschakeld om hen terzijde te staan…"

9. Op 7 juni 2000 deden de feestgangers die bij het gevecht betrokken waren geweest, aangifte van (zware) mishandeling, gepleegd door de politie.

10. Naar aanleiding van het incident kreeg de heer Sc., commissaris van politie, de opdracht een onafhankelijk onderzoek naar het incident te verrichten.

In zijn rapport van 29 juni 2000 concludeerde hij het volgende:

"…Resumerend kan worden gesteld, dat het politieoptreden zeer terecht is geweest, daar anders de bepalingen in APV c.a. tot loze bepalingen zouden leiden; de bewoners bovendien de politie in woord en gedrag hebben tegengewerkt, het resultaat uiteindelijk niet werd bereikt en dat het gevolg, voor wat betreft toegebracht letsel voor bewoners en politie buitenproportioneel is geweest…"

11. Bij brief van 10 juli 2000 berichtte de hoofdofficier van justitie te Assen verzoekers' raadsvrouw dat zij geen vervolging zou instellen tegen de betrokken politieambtenaren. De hoofdofficier van justitie was van mening dat de politieambtenaren niet als verdachte konden worden aangemerkt, aangezien het geweldgebruik rechtmatig was en de politieambtenaren geen enkel strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt.

12. Naar aanleiding van de bij de politie ingediende klacht, berichtte de secretaris van de Klachtencommissie politie Drenthe verzoekers' raadsvrouw bij brief van 27 juli 2000 dat de onafhankelijke klachtencommissie de klacht zou onderzoeken en de korpsbeheerder met betrekking tot het afdoen van de klacht zou adviseren.

De secretaris nodigde verzoekers' raadsvrouw uit om samen met verzoekers op 10 augustus 2000 ten overstaan van de klachtencommissie een mondelinge toelichting op de klacht te geven.

13. Verzoekers en hun raadsvrouw verklaarden op 10 augustus 2000 onder meer het volgende tegenover de klachtencommissie:

"Mevrouw B. (verzoekers' raadsvrouw; N.o.) geeft aan dat klagers zijn geconfronteerd met het optreden van de politie, waarbij het vooral gaat om de overmacht waarmee de politie is opgetreden. Negen van de aanwezigen hebben hierbij letsel opgelopen en/of klappen gehad.

(...)

De heer H. zegt dat hij om 20.15 uur contact met de politie heeft gehad. (...) Deze zei dat hij iemand zocht die een feestje had. Er was telefonisch geklaagd bij de politie over geluidsoverlast. De heer H. zei dat er bij hem een feestje was en dat hij hiervoor een vergunning had. (...) De politieman zei dat de muziek toch wel een beetje hard stond. De heer H. zei dat hij dat niet kon weten en vroeg of de politie zo'n ding in de auto had. Hij bedoelde hiermee een ding om geluid te kunnen meten. De politie zei dat die van de gemeente moest komen. Na nog even te hebben gepraat, vroeg de politie of de muziek wat zachter kon. De heer H. zei dat dit wel kon. (...)

De heer H. zegt dat voor zijn gevoel de sfeer goed was. Er was geen probleem. (...)

Mevrouw B. zegt dat de politie zegt te hebben vastgesteld dat de muziek van nr. 30 kwam.

(...)

Mevrouw B. zegt dat het mogelijk is dat de meting het geluid van de buren op nr. 28 betreft.

(...)

De voorzitter zegt dat in punt 5 van de vergunning staat, dat als de politie aanwijzingen geeft dat die moeten worden opgevolgd.

De heer H.: Wie had de muziek het hardst aanstaan?

De voorzitter geeft aan dat de meting van het geluid plaatsvond gericht op de percelen met nummers 28 en 30. De heer H. zegt dat deze percelen tegen elkaar aanliggen. Waar kwam het geluid weg?

De heer J. (één van de verzoekers; N.o.) zegt dat de anderen geluidsboxen gehuurd hadden en dat het logisch is dat daaruit meer geluid komt dan uit hun privé-boxen.

Mevrouw B. zegt dat dit niet geverifieerd is.

De heer Sj. (lid klachtencommissie; N.o.) zegt dat voor de uitvoering van geluidsmetingen hele strenge instructies bestaan. Gelet op het rapport moet men er van uitgaan dat de meting correct is geweest.

Mevrouw B. geeft aan dat men van de instructies is afgeweken. Men heeft gemeten vanaf 20 meter in plaats van 50 meter.

De heer H. zegt dat men niet bij hem achter het huis is wezen kijken. Zij worden ergens van beschuldigd.

De voorzitter zegt dat de ambtenaar van de gemeente neutraal is."

14. Aan de hand van de stukken en het onderzoek op de zitting van 10 augustus 2000 formuleerde de commissie de klacht als volgt:

- de politie is zonder te waarschuwen met een overmacht aan politiemensen en- honden opgetreden jegens klagers in verband met geluidsoverlast, waarbij disproportioneel geweld is gebruikt en een viertal klagers is aangehouden;

- de heer H. is, zonder noodzaak, geboeid in een cel geplaatst;

- de politie heeft niet tijdig het Bureau Slachtofferhulp gevraagd klagers bij te staan;

- de politie heeft onvoldoende onderzoek verricht naar aanleiding van de aangiften van klagers, door geen in de aangiften vermelde getuigen te horen.

15. De betrokken politieambtenaren G. (hulpofficier van justitie), O. en P. verklaarden op 10 augustus 2000 onder meer het volgende tegenover de klachtencommissie:

"Op een vraag van de voorzitter of de heer O. om 20.15 uur die dag voor het eerst contact met de heer H. heeft gehad zegt deze: Ja. (…) De heer H. sprak mij aan. (…) Wij zeiden dat wij klachten hadden ontvangen van omwonenden, voornamelijk uit de flat. De heer H. heeft toen de vergunning opgehaald. Ik zag dat hierop de naam van W. op nummer 28 was vermeld. De heer H. zei dat deze teveel gedronken had en dat het feest zich voortzette achter zijn woning. De vergunning was voor de nummers 24, 28 en 30. Hij woonde zelf op nummer 30. Toen wij er waren was er geen muziek achter de andere woningen. Wij zijn niet achter de woning wezen kijken. Hij gaf zelf aan dat het geluid vanachter zijn woning kwam. Toen hij had gezegd, dat hij het geluid zachter zou doen, gebeurde dit even later ook daadwerkelijk.

(...)

De heer O.: Wij zijn begonnen over de meting. Toen de heer H. in twijfel trok of het geluid te hard was heb ik gezegd: Dan moeten we meten.

De voorzitter zegt dat om 21.50 uur de gemeenteambtenaar is gaan meten en dat het geluidsniveau 72 dB was.

De heer O. zegt dat de geluidsbelasting van de dichtstbijzijnde woning werd gemeten. De uitslag moest berekend worden. Er kwamen mensen om ons heen staan, die ons ongeveer verdrongen. Ook om 20.15 uur was er al sprake van een zekere dreiging. De heer H. had wel een beste borrel op. De heer M. legde tijdens het meten de hand op de microfoon. Hij zei: Nu kun je niet meer meten. Er werd eigenlijk te ver van de woning gemeten. Het was echter te bedreigend om dichterbij te meten.

Mevrouw P.: Normaal moest er dichterbij gemeten worden, maar dat kon niet. Een afstand van 50 meter geldt voor een vrijstaande woning.

(...)

De heer O.: Omstreeks 23.00 uur reden diverse collega's rond om te constateren hoe hard de muziek aan stond. Op het moment dat wij bij het perceel (…) 30 uitstapten was het helemaal een hels kabaal. Op perceel nr. 28 was niemand meer aanwezig. Er was op één plaats nog maar muziek.

(...)

De voorzitter vraagt of de klachten ook betrekking hadden op nummer 24. De heer Sj. zegt dat is verklaard dat tot 15 minuten voor de inval daar karaoke muziek was.

De heer O. zegt dat de collega's dat dan toch gehoord moeten hebben. De heer G. zegt dat hoofdzakelijk op nummer 30 is gecontroleerd. Over nummer 24 zijn geen klachten bekend.

Aan de hand van de situatietekening bij het meetrapport werd door de commissie geconstateerd, dat de plaats van waar is gemeten het dichtst bij nummer 32 lag en vervolgens bij nummer 30 etc. Dit betekent dat eventueel geluid vanaf het perceel nr. 28 verder weg was en van nr. 24 nog veel verder weg.

(...)

De voorzitter vraagt of duidelijk was dat het feest op een eind liep en of er naast perceel 30 nog iets was.

De heer O. zegt dat er bij perceel 28 niets meer was.

De heer G. zegt dat in de tuin zich nog ongeveer 15 personen bevonden.

Dit was mogelijk minder dan eerder op de avond. Het geluidsniveau was echter niet lager."

16. Bij brief van 14 augustus 2000 deelde de secretaris van de klachtencommissie verzoekers' raadsvrouw het volgende mee:

"(...) doe ik u toekomen een rapport opgemaakt door ambtenaren van de gemeente E. naar aanleiding van de geluidsmeting die door deze is verricht, de tegenover de commissie afgelegde verklaringen van de politiefunctionarissen op de zittingsdatum, alsmede de door u verstrekte foto's. (…)

Ik verzoek u mij binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief een eventuele schriftelijke reactie op de verklaringen van de politiemensen te doen toekomen."

17. Bij brief van 29 augustus 2000 gaf verzoekers' raadsvrouw een reactie op de door de politieambtenaren afgelegde verklaringen, welke reactie bestond uit een 72-tal punten:

"…- H. heeft bij het eerste contact met politie aan de Y-weg nooit gezegd dat vergunningaanvraagster W. teveel gedronken had, noch dat het feest zich achter zijn woning voortzette, noch de muziek enkel bij zijn woning vandaan kwam, maar desgevraagd alleen dàt er inderdaad ook bij hem muziek werd gedraaid;

(...)

- Onduidelijk is of en hoe de politie heeft vastgesteld dat er overlast werd veroorzaakt vanaf perceel X-straat nr. 30 en dat er geen muziekoverlast van de andere woningen afkomstig was. (...)

- Als door uw commissie zou worden geconcludeerd dat er door de heer O. om 20.15 daadwerkelijk een waarschuwing is gegeven, de vraag is of dat terecht zou zijn geschied, nu op dat tijdstip niet is vastgesteld, of er van een formele geluidsoverschrijding in strijd met de vergunning sprake was. De persoonlijke beleving van de heer O. mag hierbij volgens klagers geen rol spelen;

- Waar het geluidsniveau later weer omhoog is gegaan, is niet onderzocht of dit werd veroorzaakt door de installatie op perceel 30, 28 of 24;

(...)

- Toen H. naar de milieuambtenaar toeliep, was deze al bezig de meting te verrichten. Er is dus nooit sprake geweest van een meting die niet op de juiste locatie werd verricht omdat er al sprake was van een dreiging. De meting lijkt juist op die plaats te zijn verricht omdat de klachten hoofdzakelijk vanaf het flatgebouw aan de Y-weg kwamen;

(...)

Zowel de aanwezigen op nr. 24, alsook St. en Ge. kunnen verklaren over het feit dat omstreeks 23.00 op perceel nr. 24 nog steeds muziekgeluid werd geproduceerd. (...) Een bezoekster van nr. 24, mevrouw Gx., kan getuigen dat op het moment van de actie op nr. 30, de karaoke-installatie op nr. 24 nog in gebruik was. (…)

Door de surveillerende agenten is blijkens p. 131 van het proces-verbaal waargenomen dat vanaf perceel nr. 24 muzieklawaai kwam. De muziek was zodanig hard dat zij deze vanaf grote afstand (Y-weg) konden horen;

Het is aannemelijk te achten dat de klachten, binnengekomen na 21.30 (einde feest nr. 28) mede betrekking hadden op perceel nr. 24, terwijl alle aandacht op nr. 30 is toegespitst;

II Samenvatting

Onduidelijk is of en hoe de politie heeft vastgesteld dat er overlast werd veroorzaakt vanaf perceel X-straat nr. 30 en dat er geen muziekoverlast van de andere woningen afkomstig was. Waar het geluidsniveau later weer omhoog is gegaan, is niet onderzocht of dit werd veroorzaakt door de installatie op perceel 30, 28 of 24. (…)

Onbegrijpelijk, mede gelet op de onoverzichtelijke situatie ter plaatse is de beslissing om met een dergelijk machtsvertoon via de achtertuin in actie te komen. Ter plaatse is onmiddellijk, zonder enige vorm van discussie en zonder het geven van enige waarschuwing tot het gebruik van bovenmatig geweld overgegaan op een locatie (…) dat escalatie en chaos onvermijdelijk was. (…) Nimmer is sprake geweest van een deëscalerende benadering via, gewoon, de voordeur.

III Opmerkingen naar aanleiding p. 75 ev. van het proces-verbaal

(…)

Waar mevrouw P. en de heer O. in hun 'heet van de naald' verslag d.d. 15 mei jl. (…) in het geheel geen gewag maken van onsamenhangend taalgebruik en alcoholgebruik door de heer H., is daar vreemd genoeg opeens wel sprake van in het proces-verbaal d.d. 24 mei jl. van de heer O. (…) en 4 juli jl. van mevrouw P. (…), hetgeen hoogst merkwaardig genoemd mag worden, omdat het vermoeden van alcoholgebruik één van die zaken is, die een politieambtenaar, zo ze hem opvallen, onmiddellijk in zijn proces-verbaal zal opnemen.

Tevens wordt pas in de latere processen-verbaal de gespreksinhoud weergegeven, waar dat eerder niet nodig werd gevonden. Verder neemt men volgens het eerste proces-verbaal waar dat ten tijde van de geluidsmeting nog vier personen aankomen, terwijl dat er volgens mevrouw P. in het proces-verbaal van 4 juli jl. drie personen zijn en volgens O. in zijn latere verklaring 'een aantal'. De suggestie wordt gewekt dat men achteraf heeft getracht, een oorzaak voor het optreden van 14 mei te creëren…"

18. In het advies dat de Klachtencommissie op 12 oktober 2000 aan de korpsbeheerder uitbracht, staat onder meer vermeld dat de Klachtencommissie verzoekers' reactie van 29 augustus 2000 aan de betrokken politieambtenaren heeft gezonden. De betrokken politieambtenaren gaven hierop te kennen dat zij geen behoefte hadden om hierop te reageren.

19. Op 12 oktober 2000 bracht de Klachtencommissie aan de korpsbeheerder het volgende advies uit:

"…Overwegingen

1. Voorwaarde 5 van de gemeentelijke vergunning zegt dat bij de uitvoering van de activiteit, waarvoor vergunning is verleend (buurtfeest, muziek) eventuele aanwijzingen van de politie moeten worden opgevolgd. Het staat vast dat enige buurtbewoners bij de politie hebben geklaagd over geluidsoverlast en dat een politieambtenaar zowel omstreeks 20.15 uur als onmiddellijk na de geluidmeting rond 21.50 uur deelnemers van het feest, met wie de politieambtenaar op die momenten contact had, in kennis heeft gesteld van de klachten over geluidsoverlast en aan die deelnemers heeft verzocht het geluid zachter te zetten. (...) Bij de aanwijzingen, waarop in de vergunningsvoorwaarden wordt gedoeld, is naar het oordeel van de commissie niet beslissend het volume, dat in de vergunning voor een bepaald tijdstip als maximaal toegestaan volume wordt genoemd. Beslissend is naar het oordeel van de commissie de inschatting van de politie over de gegrondheid van de klachten over geluidsoverlast. (...) Anders dan de raadsvrouw in de reactie van klagers op de verklaringen van de politieambtenaren (…) heeft vermeld, meent de commissie dat het niet voldoen aan de voorschriften van de vergunning wel degelijk een cruciale rol heeft gespeeld op de bewuste avond. Op het moment dat de heer H. de vergunning aan politieambtenaar O. liet lezen, kreeg hij te horen dat hij zich aan de voorschriften in de vergunning diende te houden. Om te controleren of het geluidsniveau voldeed aan die voorschriften, is door gemeenteambtenaren een meting daarnaar verricht. Ook bij het optreden omstreeks 23.10 uur heeft de heer O. gezegd dat men zich kennelijk niet aan de voorschriften van de vergunning hield.

2. De geluidmeting is omstreeks 21.50 uur verricht door twee ambtenaren van de Milieudienst van de gemeente E. Uit het onderzoek op de zitting en een rapport van bevinding geluidmeting (…) is aan de klachtencommissie gebleken dat de gemeenteambtenaren bij het uitoefenen van hun taak zijn gehinderd door M., een van de deelnemers aan het buurtfeest. Het tussen beiden komen van M. heeft, zoals uit het onderzoek is gebleken, ertoe geleid dat de meting niet op de juiste plek heeft kunnen plaatsvinden. Als uitslag van de meting van het geluid uit woning en tuin van X-straat 30 vermeldt het metingrapport 72, respectievelijk 88 dB.

De klachtencommissie noteert hierbij dat naar haar oordeel de meting ten overvloede is verricht. (...)

4. (...) Dat bij het buurtfeest op 14 mei 2000 met een stevig alcoholgebruik rekening moest worden gehouden, bleek aan de politieambtenaren O. en P. bij de contacten omstreeks 20.15 en 21.50 uur. Verklaringen die deelnemers aan het feest bij hun verhoor door de politie op 15 mei 2000 hebben afgelegd, bevestigen dat sommige deelnemers aan het feest veel hadden gedronken. Ten overvloede herinnert de klachtencommissie aan het feit van algemene bekendheid dat een stevig drankgebruik het vermogen tot rustig oordelen en tot het in de hand houden van emoties aantast. Niet zonder realiteitszin heeft een van de deelnemers tijdens haar verhoor op 15 mei 2000 als haar mening gegeven dat 'geluid en drank' de oorzaken van de ongelukkige afloop van het feest waren.

5. Kort na 23.00 uur op 14 mei 2000 hebben op basis van het binnen de politie afgesproken 'gefaseerde beleid' de politieambtenaren O. en P. eerst geconstateerd dat de geluidsoverlast niet was verminderd. Vervolgens heeft O. de aanwezigen (…) meegedeeld dat tot inbeslagneming van geluidsapparatuur zou worden overgegaan. De klachtencommissie acht aannemelijk dat deze laatste mededeling van de politieambtenaar O. aanleiding heeft gegeven tot handelingen van enkele van de aanwezige deelnemers aan het feest jegens de politie en dat op grond daarvan vervolgens de dienstdoende hulpofficier van justitie, G., aan een aantal van de in gereedheid gehouden politieambtenaren, onder wie enige diensthondgeleiders met hun hond, opdracht heeft gegeven de politiemensen die (…) in de tuin aanwezig waren te hulp te komen en tevens assistentie te verlenen bij de voorgenomen inbeslagneming. De klachtencommissie is van oordeel dat de mededeling van een van de klagers dat de politie is begonnen met slaan en met het inzetten van honden geen grond vindt in een van de vastgestelde feiten of in verklaringen die de klagers, die als verdachten werden gehoord, op 15 mei 2000 tegenover de politie hebben afgelegd.

6. (...) De vraag die de klachtencommissie, gelet op de inhoud van de klacht, in het bijzonder heeft te beantwoorden is of de politie toen en daar te hard is opgetreden.

(...)

7. Zoals de klachtencommissie al heeft overwogen, blijken drie factoren bij de beslissing tot het optreden van de politie op 14 mei 2000 kort na 23.00 uur een beslissende rol te hebben gehad: het meetincident rond 21.50 uur, de herhaalde constatering van politieambtenaren dat er geen gevolg werd gegeven aan aanwijzingen, bedoeld in de vergunning, en het drankgebruik van een aantal deelnemers aan het buurtfeest. De commissie is van mening dat de (leiding van de) politie op grond van deze omstandigheden, gezien in samenhang met elkaar, tot de beslissing heeft kunnen komen een aantal politiemensen en honden gereed te houden (…). De commissie is voorts van oordeel dat de dienstdoende leider van de politie kort na 23.00 uur op grond van de uit het onderzoek van de klachtencommissie gebleken reacties van aanwezigen na de mededeling, dat nu tot inbeslagneming zou worden overgegaan, en in het licht van het eerder geconstateerde drankgebruik en in aanmerking genomen dat, naar bekend is, ter plaatse binnen een beperkte ruimte moest worden opgetreden, in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de inzet van (een aantal van) de gereedgehouden politieambtenaren, de inzet van honden, het gebruik van de wapenstok en de aanhouding van degenen, die van verzet tegen de politie werden verdacht, onvermijdelijk was. (...)

9. (...) Dat tegen degenen, die zich door duwen, slaan, het gooien met bierflesjes of tuinmeubilair of anderszins daadwerkelijk tegen de politie hebben gekeerd, is opgetreden met de al genoemde inzet en middelen en op de wijze, zoals in feite is gebeurd, acht de commissie, alle omstandigheden in aanmerking genomen, rechtmatig en ook uit het oogpunt van behoorlijkheid aanvaardbaar.

Moeilijker ligt het oordeel over de behoorlijkheid van het politieoptreden, voor zover daardoor mensen zijn getroffen die geen feitelijk aandeel in agressieve handelingen hadden. Voorop stelt de klachtencommissie dat haar uit geen feiten of omstandigheden is gebleken dat een van de politieambtenaren met opzet een van de niet-verdachten heeft geslagen of een hond tegen een van hen heeft aangezet. Dat niettemin ook mensen, die niet actief bij de confrontatie waren betrokken, gevolgen van het politieoptreden hebben ondervonden, betreurt de klachtencommissie, terwijl zij tegelijkertijd beseft dat (…) geen van de aanwezigen voldoende overzicht zal hebben gehad.

(...)

12. In haar brief van 29 mei 2000 wijst mevrouw mr. B. erop dat 'er geen bevel binnentreden (is) getoond bij het betreden van de tuin (…)'. Voor het binnentreden van de tuin en het eventuele in beslag nemen van onderdelen van de geluidsapparatuur, die in de tuin stonden, was een dergelijke machtiging niet nodig. Het ging hier om een vastgestelde niet-naleving van een voorwaarde van de gemeentelijke vergunning. Deze niet-naleving levert een overtreding op. Als opsporingsambtenaren waren de politieambtenaren bevoegd een einde te maken aan die overtreding, zo nodig door de voorwerpen, waarmee die overtreding werd geproduceerd en die buiten de woning stonden, in beslag te nemen. Op grond van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering mochten de opsporingsambtenaren die voorwerpen 'in beslag nemen en daartoe elke plaats betreden'. Dit artikel legitimeert evenwel niet dan bij uitzondering tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner. Daarvoor is immers een schriftelijke machtiging van een officier van justitie of een hulpofficier van justitie nodig (…).

13. De klachtencommissie heeft kennis genomen van de klacht van de heer H. dat hij in de cel enige tijd geboeid heeft gezeten. De commissie heeft begrepen dat het geboeid plaatsen van verdachten in een cel niet gebruikelijk is. Slechts als het gedrag van een verdachte hiertoe aanleiding geeft komt dit wel eens voor (…). Het is de commissie niet gebleken dat de oorzaak van het geboeid plaatsen in de cel was gelegen in het optreden van de heer H. De oorzaak hiervan dient naar het oordeel van de commissie te worden gezocht in het organisatorische probleem dat er naast de arrestantenwacht niet een politiefunctionaris beschikbaar was. De commissie is van oordeel dat het geboeid plaatsen in de cel van de heer H. onder deze omstandigheden niet behoorlijk is geweest.

14. De klacht over de late inschakeling door de politie van het bureau slachtofferhulp is naar het oordeel van de commissie ongegrond. (…) Anders dan mevrouw B. kennelijk meent, is de politie eerst verplicht in het kader van de Wet Terwee het bureau Slachtofferhulp te informeren, als er een aangifte is gedaan of als het een verkeersongeval met letsel betreft. Blijkens informatie van de coördinator van het Bureau Slachtofferhulp Drenthe (…) is het beleid van dit bureau dat er geen slachtofferhulp wordt verleend aan verdachten van een misdrijf en/of familieleden daarvan, teneinde belangenverstrengeling te voorkomen. (…) Als het bureau ook verdachten zou ondersteunen zou dit haar geloofwaardigheid tegenover het slachtoffer geen goed doen. Daarnaast is het de commissie niet gebleken dat klagers, toen zij als verdachte zijn gehoord, de politie hebben verzocht om het Bureau Slachtofferhulp in te schakelen.

15. De klacht over het niet voldoende onderzoek doen naar aanleiding van de aangiftes is naar het oordeel van de commissie ongegrond. Gebleken is dat het opnemen van de aangiftes op verzoek en in nauw overleg met de officier van justitie is gedaan. De inhoud van de aangiftes is vervolgens besproken met het openbaar ministerie en van die kant is besloten, dat er verder met betrekking tot die aangiftes geen nadere onderzoekshandelingen gedaan behoefden te worden. Nu de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek heeft besloten op welke wijze de politie diende op te treden, kan hiervan de politie geen verwijt worden gemaakt.

10. Conclusie:

De klacht dat de politie zonder te waarschuwen met een overmacht aan politiemensen en -honden is opgetreden jegens klagers in verband met geluidsoverlast, waarbij disproportioneel geweld is gebruikt en een viertal klagers is aangehouden, is ongegrond;

De klacht dat de heer H., zonder noodzaak, geboeid in een cel is geplaatst, is gegrond;

De klacht dat de politie niet tijdig het Bureau Slachtofferhulp heeft gevraagd klagers bij te staan, is ongegrond;

De klacht dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de aangiftes van klagers, door geen in de aangiften vermelde getuigen te horen, is ongegrond."

20. Bij brief van 30 oktober 2000 berichtte de korpsbeheerder verzoekers' raadsvrouw het volgende:

"…De klachtencommissie heeft de klacht onderzocht en mij hierover gerapporteerd in de vorm van een advies. Net als de korpschef van politie Drenthe ben ik het eens met het advies van de commissie en verwijs ik u voor de motivering van mijn standpunt naar de overwegingen van de commissie in het bijgevoegde advies.

Dit betekent, dat ik uw klacht dat:

- de politie zonder te waarschuwen met een overmacht aan politiemensen en -honden is opgetreden jegens klagers in verband met geluidsoverlast, waarbij disproportioneel geweld is gebruikt en een viertal klagers is aangehouden;

- de politie niet tijdig het Bureau Slachtofferhulp heeft gevraagd klagers bij te staan, en

- de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de aangiften van klagers, door geen van de in de aangiften vermelde getuigen te horen

ongegrond verklaar, en

uw klacht dat

- klager H., zonder noodzaak, geboeid in een cel is geplaatst,

gegrond verklaar..."

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Voorts heeft verzoekers' raadsvrouw in de klacht aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende gesteld:

"Desgevraagd deelde de secretaris van de klachtencommissie mij mede, dat werd afgeweken van de normaal gevolgde procedure. De normale gang van zaken is, dat iedere klager afzonderlijk op zijn klacht wordt gehoord in aanwezigheid van degene waarover geklaagd wordt, waarop deze zijn reeds eerder gegeven schriftelijke reactie op de klacht nader kan toelichten. In dit geval had de klachtencommissie besloten, klagers gezamenlijk te horen in verband met de samenhang van hun klacht, buiten aanwezigheid van degenen waarover werd geklaagd. (...)

Op 10 augustus 2000 werden klagers gedurende een uur in de gelegenheid gesteld, hun klacht toe te lichten. Lang niet iedereen werd aan het woord gelaten; sprekers werden herhaaldelijk gemaand, bondig te formuleren.

(...) In afwijking van de gebruikelijke gang van zaken werden de betrokken politieambtenaren niet in staat gesteld te reageren in aanwezigheid van klagers, noch werden alle betrokken politieambtenaren door de klachtencommissie op de klacht ondervraagd. De klachtencommissie volstond met het bevragen van de naar hun inzicht de meest betrokken politieambtenaren, te weten dhr. O., mw. P. en dhr. G., de verantwoordelijke hulpofficier van justitie op die 14e mei.

(...)

Klagers ontvingen een afschrift van de verklaringen van deze politieambtenaren en werden in de gelegenheid gesteld hierop schriftelijk te reageren. (...) Nu klagers niet de indruk hadden dat zij in staat waren gesteld hun klacht voldoende te formuleren en onderbouwen, maakte zij van deze gelegenheid gaarne gebruik en leverden zij een gedetailleerde, uitgebreide en gemotiveerde reactie aan. Klagers verkeerden in de veronderstelling, dat deze reactie voor de klachtencommissie alsnog aanleiding zou vormen hen nader op hun klachten te horen en de door hen voorgestelde getuigen op te roepen. (...)

Gelezen het bijgevoegde advies van de klachtencommissie bleek daaruit, dat op een groot aantal punten van de schriftelijke reactie niet was ingegaan, terwijl de klachtencommissie had volstaan met de bestudering van een beperkt deel van het proces-verbaal waarnaar was verwezen. Bij nadere bestudering bleken de door de klachtencommissie opgevraagde stukken ook nog eens incompleet, nu het proces-verbaal van bevindingen van de heer O. en mevrouw P. dd. 15 mei 2000 ontbrak, terwijl een deel van de schriftelijke reactie daar met name op inging."

C. Standpunt korpsbeheerder

In reactie op verzoekers' klacht deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman bij brief van 18 januari 2002 onder meer het volgende mee:

"Met betrekking tot de klacht dat de politie geen adequaat en objectief onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast, alvorens over te gaan tot optreden merk ik het volgende op.

Uit het door verbalisant Ov. opgemaakte proces-verbaal, d.d. 25 mei 2000, blijkt het volgende:

Hij deed op de avond van zondag, 14 mei 2000, dienst als avondcoördinator. Vanaf 19.00 uur kreeg hij van bewoners (…) uit de omgeving van de X-straat 4 telefoontjes, waarbij melding werd gedaan van ernstige geluidsoverlast afkomstig uit de X-straat. Politieambtenaar O. meldde de heer Ov. dat hij ernstige geluidsoverlast had geconstateerd vanuit de tuin van perceel X-straat 28. Later bleek dat dit moest zijn perceel X-straat 30 te E. Voordat de heer Ov. had verzocht een geluidmeting uit te voeren had hij alweer ongeveer 5 telefoontjes van mensen uit de omgeving van de X-straat gehad in verband met geluidsoverlast. Nadat de geluidmeting was gedaan kreeg de heer Ov. opnieuw enkele telefoontjes over geluidsoverlast.

Uit de door politieambtenaren O. en P. opgemaakte processen-verbaal en hetgeen door hen tegenover de klachtencommissie is verklaard blijkt dat

- om 20.15 uur zij op de plaats van de geluidsoverlast zijn geweest en feitelijk het harde muzieklawaai hebben geconstateerd. In het gesprek dat zij met de heer H. hebben gehad is onweersproken gesteld dat het geluid vanuit de tuin van de woning van de heer H., X-straat nr. 30, kwam. De heer H. heeft gezegd dat hij het geluid zachter zou zetten. Dit impliceert dat dit geluid van zijn muziekinstallatie afkomstig was. Ook is toen niet gezegd dat het geluid afkomstig was vanaf het perceel X-straat nr. 28.

- Om 21.50 uur is de heer H. ook bij de meting aanwezig geweest. Ook toen is door hem niet aangegeven dat het geluid vanaf een ander perceel dan dat van hem kwam. Er was kennelijk geen verschil van mening dat het harde geluid vanuit zijn tuin kwam.

- Naar aanleiding van de geluidsoverlast hebben de verbalisanten K. en T. die dag vanaf 22.45 uur een observatiepost ingenomen op de X-straat. Zij hebben daar gestaan om te luisteren of er geluidsoverlast was waar te nemen vanaf de, in de vergunning vermelde percelen X-straat nr. 30, 28 en 24. Geconstateerd is dat de muziek vanuit perceel nr. 28 (dit moet zijn nr. 30, omdat daar de apparatuur in beslag genomen zou worden en het bij perceel nr. 28 donker was) uitsteeg boven de muziek van nr. 24, terwijl de observatiepost het dichtst bij perceel nr. 24 was. Hierbij wordt verwezen naar de door hen opgemaakte processen-verbaal van 25 mei 2000 en 4 juli 2000.

- Om 23.15 uur hebben diverse politieambtenaren geconstateerd dat de muziek vanuit de tuin van perceel X-straat nr. 30 zeer luid was en dat er op dat moment vanaf nr. 28 geen muziek te horen was.

- Op pagina 10 van het advies van de klachtencommissie is vermeld dat de heer O. heeft verklaard dat hij zelf een gesprek met een klaagster over de geluidsoverlast heeft gevoerd.

Het voorgaande in aanmerking genomen ben ik van oordeel dat de politie wel degelijk een adequaat en objectief onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast, alvorens over te gaan tot optreden. Ook deze klacht is naar mijn mening ongegrond."

d. standpunt klachtencommissie

In reactie op verzoekers' klacht berichtte de klachtencommissie de Nationale ombudsman bij brief van 15 januari 2002 onder meer het volgende:

"Bij de vier klachten, op blad 1 van uw bovengenoemde brief samengevat, meent de commissie te kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies dat zij op 12 oktober 2000 heeft uitgebracht aan de korpsbeheerder (...). Uit dit advies moge blijken dat de commissie aan het beginsel van hoor en wederhoor in voldoende mate toepassing heeft gegeven aldus dat elk van de partijen in staat is geweest zijn of haar standpunt toe te lichten en zich over het standpunt van de andere partij uit te laten. De commissie heeft de behandeling afgesloten op het moment dat zij naar haar oordeel op basis van de stukken en het onderzoek ter zitting in staat was tot een oordeel in de zaak te komen.

Aan de commissie zijn nadien geen feiten bekend geworden die haar, zou zij thans tot een oordeel zijn geroepen, tot een ander oordeel zouden kunnen brengen."

e. Reactie verzoeker

Bij brief van 19 maart 2003 deelde verzoekers' raadsman (die verzoekers' raadsvrouw had vervangen) de Nationale ombudsman het volgende mee:

"…Met betrekking tot de standpunten van de korpsbeheerder kan ik u het volgende mededelen.

Om 20.15 uur zijn de verbalisanten O. en P. bij de X-straat geweest naar aanleiding van enkele meldingen. Er wordt door de korpsbeheerder gesteld dat de constatering dat het geluid bij nummer 30 vandaan kwam als onweersproken moet worden gezien. Deze conclusie kan niet gedragen worden door de feiten.

Verbalisanten hebben dit zonder nader te informeren zelf aangenomen. Een daadwerkelijke overschrijding hebben zij op dat moment overigens onmogelijk kunnen waarnemen. Daarvoor diende eerste een meting te worden verricht.

(...) Toen zij 10 minuten later langs reden, hoorden zij dat er muziek hard aanstond.

Ook nu nemen zij zelf weer klakkeloos aan dat dit bij nummer 30 vandaan komt zonder nader onderzoek te verrichten. (...)

Om 21.50 uur wordt er een meting verricht. Op dat moment is men er al van op de hoogte dat er vergunning verleend is voor feesten aan meerdere adressen aan de X-straat. Er waren op dat moment meerdere geluidsbronnen, hetgeen vanzelfsprekend inhoudt dat de verrichtte meting geen correct resultaat heeft kunnen opleveren als het gaat om het geluid wat afkomstig is van het perceel nummer 30. (...)

De verklaringen van verbalisanten T. en K. onderstrepen alleen maar dat er nooit geconstateerd kan worden geweest dat de muziek op nummer 30 te hard heeft gestaan. Zij verklaren: "Wij zagen dat achter de woning, in de tuin, van perceel X-straat nummer 24, een hoekwoning welke ook gelegen is aan het (...), een tiental personen zaten. Dit waren zowel mannen als vrouwen. Wij konden goed horen dat er hier muziek gedraaid werd. De muziek was al dusdanig hard dat wij van grote afstand het konden horen…"

f. inlichtingen milieuambtenaren

1. In het kader van het onderzoek naar verzoekers' klachten verklaarde milieuambtenaar S. op 1 april 2003 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik werk als toezichthouder (…) bij de afdeling Milieu van de gemeente E. (…)

Ik ben zelf geen geluidsspecialist. Ten aanzien van de geluidsmeting in dit specifieke geval ging dhr. He. met mij mee, die wel een geluidsspecialist is. (…)

We reden iets verder dan de plek waar we de geluidsmeting moesten verrichten. (…)

Toen wij ter plaatse aankwamen, klonk er meteen een hels kabaal. Ik wist gelijk dat het niet goed zat. Het was duidelijk dat het geluid uit de tuin van nummer 30 kwam. Er stond een partytent en daar speelde zich alles af. Er liepen steeds mensen naar toe. Het liedje 'Anton aus Tirol' kwam er helemaal bovenuit. Dat was heel duidelijk. Verder hoorde ik niets. (…)

Ik zei tegen mijn collega He. dat als we naar de dichtstbijzijnde woning zouden gaan om de meting te verrichten, we - gelet op het vermoedelijke alcoholgebruik - wel eens problemen konden verwachten. We gingen toen op het voetpad van de Y-straat staan om de meting te verrichten. Er kwam een stevige man met een dikke buik aanlopen die ons vroeg wat er aan de hand was. Hij zei tegen ons dat we er maar vanuit moesten gaan dat het feest tot 1.30 uur zou duren, en dat ze onbeperkt muziek zouden draaien.

De man duwde twee keer met zijn dikke buik tegen mij aan. Hij hield de hand op de microfoon van het geluidsmetingapparaat en zei dat als hij zijn hand op de microfoon hield, we niet meer verder konden meten. (…)

De forse man kwam weer naar mij toe en zei dat wat er ook gebeurde, het feest gewoon zou doorgaan. Een andere feestvierder ging terug naar de tent, waarna de muziek nog harder ging. Ik weet het me nog goed te herinneren; het liedje 'Anton aus Tirol' heeft die hele nacht door mijn hoofd gedreund.

Er stonden ongeveer zes mensen om ons heen. Ze liepen iedere keer af en aan. Dan liep er weer iemand weg en kwam er weer iemand anders terug.

Op een gegeven moment hadden we de geluidsmeting verricht en leek het ons beter om de resultaten op het bureau te bespreken. Er was sprake van een forse geluidsoverschrijding. De sfeer werd alleen maar grimmiger. Dit bleek uit de uitlatingen, en het heen- en weer lopen van de feestvierders. Volgens mij brachten ze de boodschap iedere keer aan elkaar over en ik had het gevoel dat zij elkaar ophitsten.

Toen we weggingen, riepen de feestvierders ons na of we bang waren geworden.

We zijn naar het politiebureau gegaan en we hebben de politie meegedeeld dat het geluid fors was overschreden. De politieambtenaren vroegen ons of het zinvol was om na 23.00 uur nog een keer te meten. Tot 23.00 uur mocht het geluid 65 dB(A) bedragen en na 23.00 uur nog 60 dB(A). Ik heb toen gezegd dat het geluid na 23.00 uur nog ver boven het toegestane geluidsniveau zou zijn, omdat het er nu al zo ver boven zat."

2. Milieuambtenaar He. verklaarde op 1 april 2003 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik ben geluidsspecialist en werk op de afdeling Milieu van de gemeente E.

Op 14 mei 2000 belde mijn collega S. mij om met hem mee te gaan om een geluidsmeting te verrichten (…).

Toen wij op de X-straat aankwamen, hoorde ik harde muziek. Het liedje 'Anton aus Tirol' was het enige dat ik hoorde. Het was duidelijk dat er geluidsoverlast werd veroorzaakt. De muziek ging echt ver de wijk in.

Wij hebben de geluidsmeting op de stoep aan de Y-straat verricht, op ongeveer twintig meter afstand van de plaats waar het lawaai vandaan kwam.

Ondanks dat we niet bij de dichtstbijzijnde woning hebben gemeten, is de uitkomst van de geluidsmeting heel zuiver. De uitkomst hebben we terugberekend, zodat we hebben vastgesteld wat het geluidsniveau zou zijn indien we wel bij de dichtstbijzijnde woning hebben gemeten. De geluidsbelasting zou dan 88 dB(A) bedragen. Uit de geluidsmeting aan de Y-straat kwam 72 dB(A), waarmee het geluidsniveau ook al was overschreden.

Ik heb niet geconstateerd dat er in de tuin van de huisnummers 24 en 28 ook feest werd gevierd en geluidsoverlast werd veroorzaakt. Ik hoorde continu 'Anton aus Tirol'. Het geluid uit de tuin van nummer 30 was erg overheersend. Het is niet mogelijk dat de geluidsmeting is beïnvloed door muziek die eventueel elders werd gedraaid. We hebben louter en alleen de muziek uit de tuin van huisnummer 30 gemeten.

We hebben de geluidsmeting eenmaal verricht. Vaker kon ook niet, omdat er iemand aan kwam lopen die zijn hand voor de microfoon hield. Hij zei dat ik nu niet meer verder kon meten.

Er kwamen meer mensen om ons heen staan. Ze stonden te duwen en te trekken en zaten aan de meetapparatuur. Ik ben hier nogal voorzichtig mee, zodat ik de apparatuur snel weer terug heb gezet in de auto. Ze duwden ook tegen de politieambtenaren aan.

Ik vond de situatie ter plaatse niet prettig, een beetje dreigend. Er stonden zeker vier personen om ons heen. Constant liepen zij heen en weer. Dan ging er weer iemand weg, en kwam er weer iemand bij staan. (…)

De feestvierders waren behoorlijk beschonken en kwamen dreigend naar ons toe. Ik voelde me niet prettig en was blij toen ik weer weg kon. Ik was blij dat er twee politieambtenaren bij waren. Als ik alleen was geweest, was ik in een dergelijke situatie gewoon doorgereden.

Samen met de politieambtenaren zijn we naar het politiebureau gegaan om de resultaten te bespreken."

g. verklaringen betrokken politieambtenaren

1. Betrokken ambtenaar O. verklaarde op 29 april 2003 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Toen ik op 14 mei 2000 rond 20.15 uur met mijn collega P. aan de Y-straat parkeerde, hoorden we veel herrie en lawaai. Er werd muziek gedraaid, dat niet vanuit een woning afkomstig was. Er werden gewoon plaatjes gedraaid; we hoorden geen karaoke. Het kwam vanachter een huizenblok vandaan. Ook was er veel stemgeluid, en het was duidelijk dat er een feestje aan de gang was. Op dat moment wisten we niet precies waar het lawaai vandaan kwam.

De heer H. kwam op ons aflopen. Het was duidelijk dat de man een borrel op had. Hij vroeg ons of er wat was. Hierop heb ik geantwoord dat er geluidsoverlast werd veroorzaakt. H. zei dat ze een vergunning hadden voor een feestje, welke hij ging halen en aan ons heeft getoond.

Het aantal toegestane decibellen werd duidelijk overschreden, en we hebben de heer H. verzocht de muziek zachter te zetten. De heer H. zei dat ze een feestje vierden, waarvoor ze een vergunning hadden, en dat ze zelf wel uitmaakten of ze de muziek zachter zouden zetten.

Wij hebben toen tegen de heer H. gezegd dat wanneer de muziek niet zachter zou worden gezet, wij de mogelijkheid hadden om een geluidsmeting te verrichten.

Op dat moment werd er maar één soort muziek gedraaid. De heer H. heeft zelf gezegd dat de muziek uit de tuin van huisnummer 30 afkomstig was. Daar waren ook mensen in de tuin aanwezig. In de andere tuinen waren geen mensen, en er kwam evenmin muziek vandaan.

Vervolgens zijn we naar het politiebureau gegaan. Andere collega's hebben nog langs de woning gereden, waar nog steeds veel kabaal vandaan kwam.

Samen met twee milieuambtenaren hebben we toen een geluidsmeting verricht. (…)

De milieuambtenaren hebben bepaald op welke plaats zij de meting gingen verrichten, en ik denk dat de afstand tot de betreffende woning zo'n 25 meter bedroeg. (…) Ook op dat moment was het duidelijk waar het geluid vandaan kwam. Er brandde licht achter het huis op nummer 30, en er werd feest gevierd. In de andere tuinen werd geen feest gevierd.

Er kwamen mensen op ons af lopen, en ze vertelden ons dat ze zelf wel zouden uitmaken hoeveel lawaai ze zouden maken, want ze hadden immers een vergunning om feest te vieren. (…)

Nadat we een eerste meting hadden verricht, heb ik voorgesteld om weer weg te gaan, omdat de feestgangers dronken waren en ik bang was dat het uit de hand zou lopen. (…) Het is mij niet bekend dat er in de tuin van huisnummer 24 ook muziek werd gedraaid. Dat was in ieder geval niet het geval op de momenten dat ik ter plaatse was."

2. Betrokken ambtenaar P. verklaarde op 8 mei 2003 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

'"Allereerst wil ik opmerken dat het voorval zich alweer zo'n drie jaar geleden heeft voorgedaan, en dat ik me niet meer alles kan herinneren. Ik zal u vertellen wat ik nog weet.

Op 14 mei 2000 kregen we een melding dat er geluidsoverlast was op de X-straat. Mijn collega O. en ik gingen ter plaatse en parkeerden de auto aan de Y-straat. Er loopt een paadje achter de X-straat, en vanuit de tuin van één van de percelen kwam veel geluid. We zijn het paadje ingelopen en hoorden dat de muziek uit de tuin van het betreffende perceel afkomstig was. U zegt mij dat het om perceel nummer 30 gaat. We zagen een hele familie in de tuin zitten, en zij dronken bier een draaiden harde muziek. We vroegen hun om de muziek zachter te zetten, waarna er gezegd werd dat ze een feestje hadden. Wel werd er gehoor gegeven aan ons verzoek de muziek zachter te zetten, maar we hadden de indruk dat we met eenmaal langskomen niet klaar zouden zijn.

Volgens mij hoorden we alleen maar muziek uit de tuin van perceel nummer 30 komen. Voor ons was het maar één adres waar de geluidsoverlast vandaan kwam.

Toen we wederom meldingen kregen van geluidsoverlast, zijn we opnieuw ter plaatse gegaan. Op dat moment zijn we niet achter het huis geweest. We stonden toen aan de Y-straat en er kwamen verschillende personen achter het paadje vandaan op ons aflopen. Zij kwamen dreigend op ons over. Een aantal mannen riep: 'Wat moeten jullie hier' en 'Donder op', en zij hadden bierflesjes in hun hand. De personen waren goed aangeschoten. (…)

Tijdens het uitvoeren van de geluidsmeting griste iemand de apparatuur uit de handen van de milieuambtenaar, en probeerde de meting te belemmeren. Volgens mij is er één meting verricht, maar dat weet ik niet zeker. (…)

Op het moment dat de geluidsmeting werd uitgevoerd, was het duidelijk waar de muziek vandaan kwam. Het geluid kwam uit de tuin van het perceel waar we de eerste keer waren geweest.

Als ook andere mensen in de buurt muziek hebben gedraaid, dan werd dat overruled door de muziek uit de tuin van perceel nummer 30. De meting was op perceel nummer 30 gericht. Mocht er toch in de tuinen van andere percelen muziek zijn gedraaid, dan kan het niet zo zijn dat de geluidsmeting ten aanzien van het geluid uit de tuin van perceel nummer 30 is beïnvloed door het geluid dat uit andere tuinen afkomstig was."

h. reactie verzoekers

In reactie op de door de milieuambtenaren en betrokken politieambtenaren afgelegde verklaringen deelde verzoekers' raadsman de Nationale ombudsman bij brief van 18 juli 2003 onder meer het volgende mee:

"Het aantal decibellen werd volgens de heer O. duidelijk overschreden. Dit is niet met zekerheid vast te stellen op basis van het blote gehoor. Naar mijn mening al zeker niet wanneer men de later 'geconstateerde' overschrijding ziet.

Dat er in andere tuinen geen mensen waren en dat daar geen muziek vandaan kwam is pertinent niet waar en uit andere stukken blijkt hier ook voldoende van.

Mevrouw P. geeft ook aan dat volgens haar de muziek maar bij één perceel vandaan kwam. Dat is niet juist geweest. Leg daarbij haar opmerking dat ze de indruk had dat ze niet met eenmaal langskomen klaar zouden zijn en daaruit blijkt dan al met wat voor een insteek men hieraan begonnen is. (…)

Mevrouw P. geeft verder zelf aan dat metingen nooit door de politie zelf worden gedaan. Haar opmerkingen over de mogelijkheid of geluid van andere percelen de meting kan hebben beïnvloed zijn dan ook ongepast. Zij kan zich hier niet over uit laten.

Betreffende de meting geven de heren S. en He. van de gemeente E. zelf al in hun verklaring aan dat zij de meting niet op de juiste plek hebben verricht. In het verslag van de meting geven zij aan dat de meting is verricht volgens de methode A2 van de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai, ILHR-13-01'. Uit deze handleiding blijkt dat als er meerdere geluidsbronnen zijn er niet met een eenvoudige meetmethode kan worden volstaan. Hier was een vergunning voor meerdere percelen afgegeven, er waren meerdere geluidsbronnen, aldus kan deze meting geen correct resultaat gegeven hebben."

i. verklaring deskundige

In het kader van het onderzoek naar aanleiding van verzoekers' klachten verklaarde de heer G., medewerker van TNO, op 2 september 2003 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben wetenschappelijk medewerker bij TNO op het gebied van geluid. Daarnaast ben ik hoogleraar bouwakoestiek te Eindhoven.

U zegt mij dat in het voorschrift voor het verrichten van een geluidsmeting door milieuambtenaren vermeld staat dat een geluidsmeting moet worden uitgevoerd bij de dichtstbijzijnde woning dan wel op 50 meter afstand van de bron. Met de dichtstbijzijnde woning wordt de woning bedoeld waar de hinder kan worden ondervonden. Als er een melding is van geluidsoverlast, dient de geluidsmeting te worden verricht bij de woning die het dichtst is gelegen bij de plaats waar de hinder wordt ondervonden.

Het is dus van belang om te weten wat de afstand bedraagt tussen de woningen van de mensen die hebben geklaagd en de bron. Aan de hand van die gegevens kan worden bepaald of het relevant is dat in het onderhavige geval de geluidsmeting is uitgevoerd op ongeveer twintig meter afstand van de bron.

U vraagt mij of het resultaat van de geluidsmeting kan zijn beïnvloed door eventueel geluid dat werd veroorzaakt door mensen die zich in de tuinen van de percelen 24 en 28 bevonden. Indien er op de percelen 24 en 28 nog feestjes gaande waren, zou het kunnen zijn dat het geluid dat daarvandaan kwam, de geluidsmeting ten aanzien van perceel 30 heeft beïnvloed. U vertelt mij dat de meting op twintig meter rechts van de bron is uitgevoerd, terwijl de percelen 24 en 28 links van de bron gelegen zijn. Dit is een relatief grote afstand ten opzichte van de percelen 24 en 28. Er kan wel een verhoging van het aantal dB(A) zijn opgetreden, maar dat zal een marginale bijdrage zijn geweest als het geluid uit de tuin van perceel 30 overheerste.

U vraagt mij hoe men in het geval van meerdere geluidsbronnen een zuivere meting kan uitvoeren. Een meting is in een dergelijk geval het meest zuiver indien er één geluidsbron wordt gemeten en de overige bronnen worden uitgezet. Maar dat is niet altijd mogelijk. Voorts zou op kortere afstand van de feesten, bij de verschillende tuinen afzonderlijk, kunnen worden gemeten. Dit is echter ook weer gevaarlijk, omdat het geluid niet continu is.

In principe zijn onze oren een beter meetinstrument dan de meetapparatuur. Iemand die vaker een geluidsmeting heeft uitgevoerd en inzicht in de materie heeft, kan best goed inschatten waar de geluidsoverlast vandaan komt.

U vertelt mij dat bij de gemeten geluidsbelasting 72 dB(A) werd geconstateerd, terwijl op het tijdstip van de meting 65 dB(A) was toegestaan. Dit is een forse overschrijding. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat geen overschrijding zou zijn opgetreden als een eventuele geluidsbijdrage vanuit de percelen 24 en 28 zou worden verdisconteerd. Het geluid uit de tuinen van deze percelen zou dan volledig hebben moeten overheersen zonder dat de ambtenaren dat hebben waargenomen.

Zonder nadere informatie waaruit het tegendeel zou blijken, zou ik de ambtenaren geloven die hebben verklaard dat de mensen die in de tuin van perceel 30 feestten de geluidsoverlast hebben veroorzaakt.

Bestudering van de bijgevoegde stukken geven nog aanleiding tot de volgende opmerkingen:

Uit de stukken blijkt dat 72 dB(A) is gemeten, hetgeen na correctie voor de meetafstand (van 20 meter naar 10 meter afstand) en met de zogenaamde muziektoeslag van 10 dB een beoordelingsniveau geeft van 88 dB(A). De overschrijding is dus 88-65 = 23 dB(A).

Tevens blijkt uit de stukken dat de dichtstbijzijnde woning op 10 meter ligt, vandaar de hiervoor genoemde correctie vanaf het meetpunt. Het niveau van 88 dB(A) is dus relevant voor de beoordeling van die woning (of dat dan ook de klager is blijkt niet, maar dat is vanuit de vergunning misschien ook niet relevant).

Tenslotte valt op dat de meting slechts een periode van 21 seconde betreft. Dat is wel erg kort om een representatief gemiddeld (equivalent) geluidsniveau te bepalen voor zoiets wisselends in geluidsniveau als muziek. In de genoemde handleiding voor het meten staat voor vrij continue geluiden iets van 1 tot 5 minuten; bij sterk wisselende geluiden valt zelfs eerder te denken aan een representatieve 10 minuten tot een kwartier.

De metingen lijken dus correct te zijn uitgevoerd en verwerkt, behoudens de wel erg korte meettijd. Deze kan feitelijk alleen als adequaat worden beschouwd als op grond van waarnemingen ter plaatse gedurende langere tijd deze momentopname als representatief is beoordeeld en tot doel had het subjectieve oordeel enigszins te kwantificeren. De overschrijding met 23 dB is zeker niet marginaal en laat enige ruimte voor een dergelijke aanpak"

Achtergrond

1. Artikel 9 Klachtenregeling politie Drenthe, d.d. 26 januari 2000:

"De wijze van onderzoek

Het onderzoek van de commissie zal zich in het algemeen beperken tot het bestuderen van de stukken die haar ter beschikking staan, gevolgd door een hoorzitting, waarbij partijen hun zienswijze over de klacht kunnen weergeven en waarbij de commissie een aantal vragen kan stellen…"

2.1 Artikel 9:10, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht:

"Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord."

2.2 Tekst & Commentaar op artikel 9:10 Algemene wet bestuursrecht, onder redactie van P.J.J. van Buuren en T.C. Borman, derde druk, 2001, p. 437:

"2. Het horen (lid 1). De wetgever heeft de procedure niet uitvoerig willen vastleggen, omdat klachten sterk kunnen verschillen. De enige voorwaarde is dat beide partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld hun standpunt kenbaar te maken. Verder is de procedure geheel vrij. Wederhoor. De bedoeling van de wetgever is geweest dat klager en aangeklaagde op elkaars standpunten moeten kunnen reageren (wederhoor). (…) Anders dan in de bezwaarschriftenprocedure (art. 7:6) heeft het bestuursorgaan in de klachtprocedure volledig vrije keus om klager en aangeklaagde al dan niet in elkaars aanwezigheid te horen. (…)"

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Voorafgaand aan politieoptreden geen adequaat en objectief onderzoek verricht naar aanleiding van meldingen van geluidsoverlast .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Klachtencommisie regiopolitie Drenthe

Klacht:

Wijze van uitvoering onderzoek: onvoldoende hoor en wederhoor t.a.v. hondengeleiders, op grond van onvoldoende informatie advies uitgebracht, advies over klacht inzet politie en inzet honden onvoldoende gemotiveerd;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Klachtencommisie regiopolitie Drenthe

Klacht:

Niet ingegaan op belangrijke onderdelen van klacht.

Oordeel:

Niet gegrond