2001/069

Rapport

Op 20 januari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 18 januari 1999, van de heer A. en zijn echtgenote te Schiedam, ingediend door de heer V. Kiliçkaya te Schiedam, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst te Schiedam van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Daar dit verzoek niet voldeed aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, werd het verzoek niet in onderzoek genomen. Nadat verzoekers hierom hadden verzocht, zond de Nationale ombudsman bij brief van 2 februari 1999 het verzoek ter behandeling door aan de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam).

Bij brief van 12 februari 1999 reageerde de chef van het district Schiedam van dit regionale politiekorps als volgt op de klacht van verzoekers:

"Uw schoonzoon, de heer A., heeft zich op 6 oktober 1998 gemeld en verzocht om afgifte van een vergunning tot verblijf. De vreemdelingendienst hanteert een schriftelijke afhandeling van aanvragen. Uw schoonzoon heeft tijdig de benodigde schriftelijke stukken aangeleverd op basis waarvan op 29 januari 1999 een beslissing is genomen. Uw schoonzoon is, met terugwerkende kracht tot de datum van de aanvraag, in het bezit gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning, welke geldig is tot 6 oktober 1999. De stamkaart waarmee het vreemdelingendocument wordt aangevraagd is de dag van de beslissing ingezonden naar het bedrijf Enschedé/Sdu in Haarlem, waar het wordt vervaardigd. Het vreemdelingendocument werd op 8 februari 1999 bij de vreemdelingendienst afgeleverd. Nog diezelfde dag is er een uitnodiging verzonden naar zijn adres (tevens Uw adres) om op 16 februari 1999 in persoon het vreemdelingendocument in ontvangst te komen nemen. Hiermee is de aanvraag dus afgehandeld.

De vreemdelingendienst heeft ruim drie maanden nodig gehad om op het verzoek te beslissen. De vreemdelingenwet schrijft voor dat de vreemdelingendienst binnen zes maanden op een aanvraag dient te beslissen. Het spreekt voor zich dat dit eerder gebeurt, wanneer dat kan. Een interne kwaliteitseis van de vreemdelingendienst is zelfs om binnen twee maanden, uitgaande van het gegeven dat de klant, tijdig en volledig alle benodigde stukken aanlevert, op de aanvraag te beslissen. Dat in dit geval niet is kunnen voldoen aan de interne kwaliteitseis heeft te maken met een achterstand in verwerking van aanvragen, welke is ontstaan door langdurige ziekte van diverse medewerkers en enkele vacatures die zes maanden onvervuld zijn geweest. Ik vraag hier Uw begrip voor, maar constateer wel dat de vreemdelingendienst niet buitensporig lang over de aanvraag heeft gedaan en zelfs ruim binnen de wettelijke termijnen het verzoek heeft afgehandeld. Op dit punt is Uw klacht dan ook niet gegrond.

Op 2 maart 1999 lieten verzoekers telefonisch weten niet tevreden te zijn met deze reactie van de districtschef. Hierop werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling door de vreemdelingendienst te Schiedam van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond van de door verzoeker op 6 oktober 1998 ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij echtgenote. Met name klagen verzoekers hierover, omdat verzoeker in het bezit was gesteld van een machtiging tot voorlopig verblijf, en in dat kader al was vastgesteld dat hij voldeed aan de voorwaarden voor verblijf. Verzoeker kwam gedurende de behandeling van die aanvraag niet in aanmerking voor inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), inschrijving als werkzoekende, het aanvragen van een sofi-nummer, het afsluiten van een verzekering en het volgen van onderwijs.

Achtergrond

Vreemdelingenwet (Vw).

Artikel 1b Vw, ingevoegd bij Wet van 26 maart 1998, Stb 203 en in werking getreden op 1 juli 1998, luidt:

"Vreemdelingen genieten in Nederland slechts rechtmatig verblijf:

(…)

3. in afwachting van de beslissing op een aanvraag om toelating, voortgezette toelating daaronder begrepen, terwijl ingevolge deze wet dan wel op grond van een beschikking ingevolge deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is besloten;

(…)."

Artikel 15e, eerste lid, Vw, ingevoegd bij Wet van 23 december 1993, Stb 707, luidt:

"Een beschikking omtrent de inwilliging van een aanvraag om toelating dient te worden gegeven binnen de bij of krachtens deze wet bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag."

Artikel 16a, eerste lid, Vw, ingevoegd bij Wet van 26 oktober 1998, Stb 613 en in werking getreden op 11 december 1998, luidt:

"Een aanvraag om toelating wordt slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf."

Vreemdelingenbesluit (Vb)

Artikel 52a, eerste lid, Vb, zoals dit gold tot 11 december 1998, luidde:

"In bij regeling van onze Minister te bepalen gevallen wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling in het bezit is van een geldig paspoort dat is voorzien van een machtiging tot voorlopig verblijf, onderscheidenlijk houder is van een afzonderlijke machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland, mits hij tevens in het bezit is van het in deze machtiging vermelde document."

Bij uitspraak van de Rechtseenheidskamer van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 16 maart 1995, gepubliceerd in Rechtspraak Vreemdelingenrecht 1995, nr. 39, is artikel 52a, eerste lid Vb, onverbindend verklaard, voor zover daarin is bepaald dat de aanvraag slechts in behandeling wordt genomen als de betrokken vreemdeling in het bezit is van een mvv. Het ontbreken van een mvv kan wel als afwijzingsgrond gelden, zoals dat ook voor 1 april 1994 het geval was

Vreemdelingencirculaire 1994

Hoofdstuk A4/6.10.1 zoals dat luidde tot juli 1999:

"6.10.1 Houders van een geldige mvv (…)

Een houder van een geldige mvv moet zich binnen drie dagen na binnenkomst melden bij de korpschef van de politieregio, waaronder de gemeente waar hij verblijft ressorteert (…). De vreemdeling wordt bij aanmelding in de gelegenheid gesteld een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf in te dienen. De aanvraag om een vergunning tot verblijf in het kader van gezinshereniging wordt, omdat hieraan een machtiging tot voorlopig verblijf ten grondslag ligt, met voorrang behandeld.

(…)

De korpschef is bevoegd om een vergunning tot verblijf te verlenen aan de houder van een geldige mvv, behoudens indien de vreemdeling:

(…)

- niet langer voldoet aan de voor toelating gestelde vereisten."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam) verzocht op de klacht te reageren, en enkele vragen te beantwoorden.

Daarnaast werd de Staatssecretaris van Justitie gevraagd om een reactie op de klacht voor zover die zijn verantwoordelijkheid raakte. Daarbij werden hem enkele vragen voorgelegd.

Tijdens het onderzoek werden de Staatssecretaris, de korpsbeheerder en verzoekers in de gelegenheid gesteld op de over en weer verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris, de korpsbeheerder en verzoekers deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 7 november 1997 diende verzoekster bij de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond ten behoeve van verzoeker een aanvraag in om verlening van een machtiging tot verblijf (mvv) met als doel verblijf bij echtgenote. Daar niet was aangetoond dat aan alle voorwaarden was voldaan, werd deze aanvraag niet ingewilligd. Naar aanleiding van het vervolgens ingediende bezwaarschrift is - door tussenkomst van de Nationale ombudsman na een klacht over lange behandelingsduur van het bezwaarschrift - op 24 juli 1998 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) besloten geen bezwaar te maken tegen afgifte van een mvv aan verzoeker.

2. Verzoeker ondervond enige problemen bij de afgifte van de mvv door het Nederlandse consulaat te Istanbul (Turkije). Uiteindelijk werd de mvv op 9 september 1998 aan hem afgegeven. Met die mvv kwam verzoeker begin oktober 1998 Nederland binnen.

3. Op 6 oktober 1998 meldde verzoeker zich bij de vreemdelingendienst te Schiedam van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, en diende hij een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf in. Op 29 januari 1999 is hem met terugwerkende kracht tot de datum van de aanvraag een vergunning tot verblijf verleend met een geldigheidsduur tot 6 oktober 1999.

Op 16 februari 1999 nam verzoeker het bijbehorende verblijfsdocument in ontvangst. Daarmee had de duur van de behandeling van de aanvraag ruim vier maanden bedragen.

B. Standpunt verzoekerS

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam) deelde in reactie op de klacht bij brief van 19 mei 1999 onder meer het volgende mee:

"Het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond wordt verweten niet voortvarend te hebben gehandeld bij een aanvraag tot een vergunning tot verblijf (van; N.o.) de heer A. Met ingang van 10 december 1998 is de machtiging tot voorlopig verblijf verplicht voor niet Europesche Unie onderdanen. Dit betekent dat een vreemdeling pas toegang tot Nederland wordt verschaft indien er een machtiging tot voorlopig verblijf door de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst is afgegeven. Een machtiging tot voorlopig verblijf wordt pas afgegeven nadat de referent is gehoord en vooraf is getoetst of er aan de voorwaarden van toelating tot Nederland wordt voldaan. Nadat de vreemdelingen met een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland zijn aangekomen, moeten zij zich binnen 3 dagen bij de Vreemdelingendienst melden. Vanaf de datum van melding bij de plaatselijke politie worden houders van een machtiging tot voorlopig verblijf bij voorkeur met voorrang behandeld. De streeftermijn (interne kwaliteitseis) om de vreemdeling met een machtiging tot voorlopig verblijf een vergunning tot verblijf te verlenen is maximaal 2 maanden. Formeel is de beslistermijn 6 maanden.

De heer A. was inderdaad bij binnenkomst in Nederland in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Gelet op de gehanteerde werkwijze hoeft er geen onderscheid gemaakt te worden tussen houders van een machtiging tot voorlopig verblijf en anderen, immers er bestaat thans een plicht tot het in bezit hebben van een machtiging tot voorlopig verblijf. Het niet hebben van een machtiging tot voorlopig verblijf leidt tot buiten behandeling stellen van de aanvraag. Iedere vreemdeling wordt thans, na een gedane eerste verblijfsaanvraag, in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen alle benodigde bescheiden aan te leveren.

Gebeurt dit en zijn de bescheiden compleet, dan kan een beslissing genomen worden. Ik acht dit deel van de klacht daarom ook ongegrond.

(…)

De Vreemdelingendienst Schiedam heeft nog steeds personele problemen. Nadat binnen 2 maanden 2 ervaren medewerkers werkzaam bij de Vreemdelingendienst Schiedam ontslag hadden genomen, zijn er vacatures ontstaan.

Na een interne sollicitatieprocedure waren er geen geschikte kandidaten. Na een externe sollicitatieprocedure is met veel moeite een ervaren medewerker verblijfsregelingen op 1 november 1998 aangesteld. Dezelfde medewerker is binnen de politieregio Rotterdam-Rijnmond op 1 mei 1999 bevorderd en conform de interne voorschriften overgeplaatst naar een ander district binnen de regio. De andere vacature is op contractbasis tijdelijk opgevuld door een schoolverlater die geheel moest worden opgeleid.

Respectievelijk op 1 en 10 mei 1999 zijn twee nieuwe medewerkers aangesteld. Eén van de aangestelde medewerkers heeft enige ervaring in het vreemdelingenwerk omdat zij op contractbasis reeds werkzaam was bij de Vreemdelingendienst Schiedam. De andere medewerker moet geheel worden opgeleid.

Van de overige 5 medewerkers van de Vreemdelingendienst Schiedam, afdeling toelating zijn al geruime tijd 3 medewerkers geheel, dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt.

In januari 1999 waren er nog 197 aanvragen voor een eerste vergunning tot verblijf in behandeling. Op 1 mei 1999 was dit aantal teruggebracht tot 103.

Het aantal in behandeling zijnde aanvragen is met het geringe aantal medewerkers, ondanks de aanwas van nieuwe aanvragen met 94 verminderd.

De medewerkers van de Vreemdelingendienst Schiedam die volledig inzetbaar zijn, werken regelmatig over om de achterstand zo snel mogelijk te reduceren tot een werkvoorraad van maximaal twee maanden. Op 1 juli 1999 moet dit doel gerealiseerd zijn, uiteraard mits onvoorziene omstandigheden.

(…)

Vreemdelingen met een geldige machtiging tot voorlopige verblijf krijgen als zij zich bij de Vreemdelingendienst melden een zogenaamde "verblijfssticker" in het paspoort geplakt. Deze sticker in het paspoort geeft aan dat de vreemdeling een verblijfsaanvraag heeft ingediend en dat hem ontheffing is verleend tot wekelijkse aanmelding. In Schiedam is er sprake van een zogenaamd Vreemdelingenloket, een samenwerkingsverband tussen de gemeentelijke basis administratie (GBA; N.o.) en de vreemdelingendienst (VAS; N.o.) . Deze samenwerking garandeert een gelijktijdige inschrijving in de GBA en het VAS.

De plaatselijke instanties zijn voldoende op de hoogte van de verblijfsrechtelijke waarde van deze verblijfssticker die de vreemdeling in zijn paspoort heeft.

De vreemdelingendienst heeft ruim drie maanden nodig gehad om op het verzoek te beslissen. De Vreemdelingenwet geeft hier een wettelijke termijn van zes maanden voor. Deze termijn is in het geheel niet overschreden. Ik acht de klacht daarom in zijn totaal ongegrond.

D. REACTIE Van de staatssecretaris van justitie

De Staatssecretaris van Justitie deelde in reactie op de klacht bij brief van 2 juli 1999 onder meer het volgende mee:

"Ik heb begrip voor het standpunt van de heer K. dat een behandelingsduur van vier maanden - na in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf Nederland te zijn ingereisd - in de ogen van betrokkenen als onevenredig lang wordt ervaren. Dit klemt naar de mening van betrokkene te meer nu bij de afgifte van een vtv aan een persoon die Nederland is binnengekomen met een geldige mvv feitelijk nog marginaal getoetst wordt aan de Vreemdelingenwet. Dat neemt niet weg dat in dit geval een behandelingsduur van vier maanden nog steeds binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn van zes maanden ligt. Op grond hiervan ben ik dan ook van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Voor wat betreft de twee in uw brief gestelde vragen bericht ik u het volgende.

1. Wat is in uw ogen een wenselijke termijn om te beslissen op een vergunning tot verblijf voor vreemdelingen die Nederland zijn binnengekomen met een geldige m.v.v.?

Uit een oogpunt van wenselijkheid spreekt het voor zich dat zo snel als mogelijk na inreis van de vreemdeling in Nederland op een aanvraag dient te worden beslist. Ik kan geen algemene wenselijke termijn geven die geldt voor alle vreemdelingendiensten, aangezien de duur van de behandeling van een aanvraag samenhangt met het aantal ambtenaren die aldaar op aanvragen beslissen en het aanbod van aanvragen waarmee zij geconfronteerd worden. In ieder geval dient binnen de wettelijke beslistermijn van zes maanden op een aanvraag beslist te worden. Voorts geldt als regel dat vtv-aanvragen van vreemdelingen die houder zijn van een geldige mvv voorrrang hebben op aanvragen zonder geldige mvv.

2. Is het niet wenselijk gezien de invloed van de Koppelingswet een behandelingstermijn te vermelden in de Vreemdelingencirculaire?

Gezien het antwoord op vraag 1. acht ik een vermelding van een behandelingstermijn voor vreemdelingen die Nederland inreizen in het bezit van een mvv, niet wenselijk. Voor de categorie vreemdelingen voor wie de invoering van de koppelingswet tot ongewenste effecten heeft geleid zijn inmiddels adequate voorzieningen getroffen. Hier is van belang dat een vreemdeling zich na aanmelding bij de vreemdelingendienst bij de Gemeentelijke Basisadministratie kan inschrijven en onderwijs kan volgen. Het is juist dat een vreemdeling die niet in het bezit is van een vtv niet mag werken, maar dat was voor de koppelingswet niet anders. Het niet kunnen afsluiten van een ziektekostenverzekering kan op problemen stuiten, omdat meestal een geldige vtv wordt gevraagd. Een vreemdeling zou echter hiervoor nog voor zijn inreis in Nederland een eigen voorziening kunnen treffen."

reactie van verzoekers

Bij brief van 3 september 1999 reageerde de gemachtigde als volgt:

"…Waarom ik het niet eens ben is als volgt.

Dat is die ene wat ik weet, nog heleboel redenen. In Schiedam bij vreemdelingendienst en I.N.D. en bij Ned. Konsulaat in Türkey gebeuren.

Maar meest in Schiedam Afd. vreemdelingendienst.

Die redenen zijn dat.

Mijn kennis dhr. M. (…) te Schiedam heeft uit Türkey zijn vriendin als samenwonen aangevraagd mevr. H (…) op 09-12-97.. Mijn dochter heeft haar echtgenoot, en zijn meer dan jaar getrouwd, heeft aanvraag ingediend op 19-12-97. U heeft bijna alle gegevens van mijn dochter. De vriendin van M. op 29-04-98 heeft visum gekregen en de vriendin van dhr. M. is zonder problemen naar Nederland ingereisd. En is op 14-07-98 naar vreemdelingendienst in Schiedam gegaan.

De vriendin van dhr. M. Mevr. H. heeft een verblijfsvergunning vast 3 maanden gekregen. Op 14-10-98 krijgt Mevr. H. een verblijfsvergunning 1 jaar met terugwerkende kracht.

Dhr. M. gaat alles zonder wet, zonder regel, zonder getrouwboekje, zonder problemen, geen zes maanden wachttijd geen ziekte personeel, geen vakaturen, en geen 197 aanvragen, gaat hartstikke goed door.

En dhr. M. gaat naar gemeente Schiedam afd. huwelijk, aangevraagd op 19-11-98 zijn ze pas getrouwd.

Mijne Heren, wat is de regel, wat is de wet en wat is de verschil met het mensen, bij de ene mag maar de vriendin zo maar binnen laten zonder regel, en zonder wet bij anderen komt allerlei zogenaamde verhaaltjes. Wat zegt de staatssecretaris Mr. B. regel 6 maanden.

En wat: zeg Mr. O. bij zijn brieven klopt niets van.

Wat is de verschil? met mijn dochter en van mijn zoon schoonzoon A. Zijn andere mensen, zijn andere wet, zijn andere regel, wat is er aan de hand.

Die aanvraag van mijn schoonzoon meer dan 3 maanden bij vreemdelingendienst vastgehouden. En dan zo lang bij I.N.D. en bij de Nederlandse Konsulaat in Türkey. U weet zelf dat ik u twee keer op 17-08-98 en 19-08-98 heb ik telefonisch kontakt met u. Als u geen moeite gedaan had was nog lang duren. Toen moest ik trouwboekje laten zien op 18-08-98 ieder kreeg mijn schoonzoon geen visum. Maar dhr. M. zijn vriendin is zonder trouwboekje komt maar zo maar binnen. Hoe ziet dat?

Mijne Heren,

Toen mijn schoonzoon A. aan de beurt was,

1- de behandeling duurt zo lang.

2- Hij moest trouwboekje laten zien (in Türkey bij Nederlandse Konsulaat)

3- komt een Wet en regel voor dat hij 6 maanden wachten

4- de vreemdelingendienst afd. Schiedam heeft een zo veel medewerker-sters ziek was en zou veel vakaturen openstaan en achterstand 197 aanvraag.

Dat is mijn probleem niet. Als dat mijn probleem zou zijn ook bij andere aanvrager zijn. Die ik bovengenoemde persoon of personen.

M. aanvraag ingediend op 09-12-97 mijn dochter aanvraag ingediend op 19-12-97 verschil maar 10 dagen.

Mijn heren u kunt zien hoe die aanvraag van mijn dochter behandeld word. Daarom ben ik niet mee eens met de behandelingen.

Meest vreemdelingendienst Afd. Schiedam. Regels is regel wet is wet moet ieder mens aanpassen. Maar moet ook ieder mens gelijk behandeld moeten worden.

Mijn heren wat heb ik in mijn brief staan kan dhr. na gaan, staat overal bij de heren zwart op wit. Anders moet goed onderzoeken waar de fouten ziet.

Als u mij vraagt dan zeg ik de gebrek ziet bij vreemdelingendienst afd. Schiedam. Afd. Schiedam heeft (volgens mij) niets te maken van vakaturen heeft niets te maken met zo veel ziekte personeel, heeft niets te maken zo veel aanvraag omdat afd. vreemdelingendienst in Schiedam heeft niets mee te maken met regels die afd. heeft eigen regel, Daar moeten de heren hier onderzoek stellen bij welke ambtenaar ziet de gebrek.

Daarom zeg ik die vreemdelingendienst afd. Schiedam heeft mijn schoonzoon A. zonder meer zo maar 4 half maanden tehuis vastgehouden zonder reden. Als ik bij u geen klachten ingediend had was nog langer geduurd. Ik vind het onterecht en onjuist…"

F. Nadere reactie van de korpsbeheerder

Bij brief van 16 maart 2000 reageerde de korpsbeheerder als volgt op de reactie van verzoeker en de nadere vragen die hem waren voorgelegd:

"…In de zaak van de heer M. en mevrouw H. handelde het om de aanvraag om verblijf bij een huwelijkspartner. De behandelingsduur van de procedure van mevrouw H. bedroeg ruim 3 maanden. Op 18 november 1997 werd een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd. Omdat de bescheiden niet tijdig waren ingeleverd, werd een hersteltermijn geboden. Pas op 27 februari 1998 bleek dat aan de gestelde voorwaarden werd voldaan en werd namens de korpschef geadviseerd het verzoek in te willigen. Op 23 maart 1998 is op verzoek van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) het dossier nogmaals toegestuurd omdat dit intussen bij de IND was zoekgeraakt. Op 14 juli 1998 heeft mevrouw H. zich bij de korpschef gemeld en een formeel verzoek ingediend om afgifte van een vergunning tot verblijf.

Over de voorrangsregeling bericht ik u aldus.

De vreemdelingendienst Schiedam heeft formatief drie beslisambtenaren, medewerkers die bevoegd zijn op ingediende verzoeken te beslissen. Ten tijde van de aanvraag was er sprake van een vacature en van een geval van langdurig ziekteverzuim. Het was daarom voor de ene nog beschikbare medewerker praktisch onmogelijk om zaken met voorrang af te handelen. Tegen de achtergrond van de feitelijke onmogelijkheid om met de zeer beperkte personeelsbezetting meer te verrichten dan destijds is gebeurd, ben ik tot de mening gekomen dat het klachtonderdeel als niet gegrond kan worden beschouwd.

De achterstand is intussen voor een zeer groot deel gereduceerd. Op dit moment wordt ruim 95 % van de nu ingediende aanvragen binnen de zelf opgelegde termijn van 2 maanden afgehandeld. In de gevallen dat desondanks nog sprake is van termijnoverschrijding, vindt dat vooral zijn oorzaak in de arbeidsmarktsituatie die het voor de politie moeilijk maakt om (regionaal) het bestand aan beslisambtenaren volledig op peil te houden en in sommige gevallen doordat gegevens niet tijdig en/of volledig worden aangeleverd.

Het vreemdelingenloket in Schiedam is een samenwerkingsverband tussen de gemeente Schiedam en de politie aldaar, gericht op het zo klein mogelijk houden van het aantal keren dat klanten van de overheid bezoeken aan diverse diensten afleggen. In dit kader houdt de vreemdelingendienst sinds 1 juli 1998 tweemaal per week kantoor bij de gemeente Schiedam. De vreemdeling kan dan tegelijkertijd worden geregistreerd bij zowel de gemeentelijke basisadministratie als bij de vreemdelingendienst, waarbij ook de bepalingen van de Koppelingswet worden betrokken. Tevens wordt op deze manier voorzien in een eenduidige registratie en wordt inschrijving van mogelijk illegale vreemdelingen (in; N.o.) de gemeentelijke basis administratie voorkomen.

De chef van de Vreemdelingendienst te Schiedam heeft mij bericht dat de heer A. op 6 oktober 1998 zowel bij de vreemdelingendienst als bij de gemeentelijke basis administratie is geregistreerd.

Tenslotte bericht ik u dat het aandeel van de politie te Schiedam in het inburgeringsprogramma er in voorziet dat een folder wordt uitgereikt en dat maandelijks een namenlijst wordt aangeleverd aan de medewerkers van de gemeente Schiedam die zijn belast met de uitvoering van de wet Inburgering Nieuwkomers…"

G. Nadere reactie van de staatssecretaris van justitie

In reactie op de brief van verzoekers berichtte de Staatssecretaris bij brief van 17 december 1999 als volgt:

"…Op 23 maart 1998 is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder te noemen "IND") ten behoeve van mevrouw H. een positief advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ontvangen. Dit positief advies is door de vreemdelingendienst afgegeven omdat de heer M. en mevrouw H. direct hebben kunnen aantonen dat zij aan alle voorwaarden voldeden die in het kader van het gezinsvormingsbeleid worden gesteld.

Op 25 maart 1998 is dit advies overgenomen door de IND en is het advies doorgezonden naar de Nederlandse Vertegenwoordiging te Turkije.

Gelet op de omstandigheid dat in de mvv-procedure van de heer A. niet meteen is aangetoond dat aan alle voorwaarden werd voldaan is deze aanvaag in eerste instantie niet ingewilligd. Eerst op 24 juli 1998, naar aanleiding van het bezwaarschrift in deze procedure, is besloten geen bezwaar te maken tegen de afgifte van een mvv aan de heer A.

Om voornoemde redenen heeft de totale behandeling door de IND van de mvv-aanvraag ten behoeve van A. ruim vier maanden geduurd, terwijl de mvv-aanvraag ten behoeve van mevrouw H. in twee dagen door de IND is behandeld.

Met betrekking tot de discrepantie tussen de korpsbeheerder en de Staatssecretaris van Justitie ten aanzien van de behandeling van de bij de vreemdelingendienst ingediende aanvragen om verlening van een vtv, merk ik het volgende op.

In mijn brief van 2 juli 1999 heb ik gesteld dat als regel geldt dat vtv-aanvragen van vreemdelingen die houder zijn van een geldige mvv voorrang hebben op aanvragen van vreemdelingen zonder geldige mvv.

In de Vreemdelingencirculaire (verder te noemen "Vc") wordt in A4/6.15.1 uitdrukkelijk geïnstrueerd dat de aanvraag van een vreemdeling die een aanvraag om verlening van een vtv in het kader van het gezinsherenigingsbeleid indient en die in het bezit is van een daartoe strekkende mvv, met voorrang behandeld dient te worden. Deze regel is ten onrechte in de Vc opgenomen en zal dan ook worden geschrapt in het eerstvolgende supplement. De in de Vc opgegeven reden, namelijk dat aan deze vtv-aanvraag een mvv ten grondslag ligt, is namelijk niet alleen van toepassing op vtv-aanvragen in het kader van gezinshereniging, maar voor alle aanvragen om toelating. Een aantal categorieën vreemdelingen is evenwel vrijgesteld van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf. Genoemde categorieën worden opgesomd in het derde lid van artikel 16a van de Vreemdelingenwet. Verder blijkt uit artikel 16a, vierde lid, van de Vreemdelingenwet dat bij algemene maatregel van bestuur andere, dan in het derde lid bedoelde categorieën, kunnen worden vrijgesteld van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf. Daarom verdient het, in het algemeen gesproken, de voorkeur om alle aanvragen om verlening van een vtv met voorrang te behandelen indien en voor zover nodig daaraan een overeenkomstige mvv-procedure vooraf is gegaan.

Gelet op het voorgaande komt het standpunt van de korpsbeheerder overeen met de beleidsregel, zoals deze thans is neergelegd in de Vc. Deze beleidsregel zal, zoals hierboven is aangegeven, worden geschrapt. Ik zal hem daarop attenderen. Overigens ben ik van mening dat de korpsbeheerder in zoverre gevolgd kan worden dat de voorrangsregeling minder betekenis heeft gekregen als gevolg van de mvv-plicht.

Met betrekking tot het verzoek van uw ambtsvoorganger om informatie omtrent het vreemdelingenloket bericht ik u het volgende.

Op een aantal plaatsen in Nederland bestaat sinds enige tijd, op initiatief van de diverse vreemdelingendiensten en al dan niet bij wijze van pilot, een vreemdelingenloket. Omdat de verschillende initiatieven om een vreemdelingenloket te openen door verschillende vreemdelingendiensten zijn genomen, bestaan er (kleine) verschillen tussen de manieren waarop aan "het vreemdelingenloket" invulling wordt gegeven. Amsterdam was in 1995 de eerste gemeente die startte met een zogenoemd Immigratieloket. In het gebouw van de vreemdelingendienst werd ook de dienst Vestiging Buitenland van het Register Amsterdam gehuisvest. De vreemdeling kon zich hier op één lokatie zowel bij de het Bevolkingsregister en bij de vreemdelingendienst inschrijven. De vreemdelingendienst van politieregio Rotterdam-Rijnmond opende in 1996 in het stadhuis van Rotterdam een vreemdelingenloket, waar vreemdelingen die in de stad Rotterdam woonachtig zijn zich dienden aan te melden.

De doelstellingen die met de verschillende vreemdelingenloketten worden nagestreefd, zijn (in willekeurige volgorde):

1. duidelijkheid te verschaffen naar de vreemdeling toe omtrent de plaats waar hij bij zijn eerste aanmelding in Nederland kan aanmelden om een aanvraag om verlening van een vtv in te dienen en zich te laten inschrijven in zowel het VAS als de GBA (service-gericht);

2. het boeken van enige weken tijdwinst door de vreemdeling direct na indiening van de aanvraag om verlening van een vtv in de gelegenheid te stellen de leges te betalen. Immers, de legesbetaling loopt dan niet meer via KPMG;

3. het bewerkstelligen dat de personalia van de vreemdeling (zo veel als technisch mogelijk is) op gelijke wijze worden geregistreerd in het VAS en de GBA.

Omdat de bevindingen met "het vreemdelingenloket" positief waren, heeft de gemeente Delft bij het Ministerie van Justitie het verzoek ingediend om te onderzoeken of het mogelijk zou zijn om kleinere gemeenten, voor wie het niet rendabel was om met verschillende diensten op één lokatie te zitten, toch met een vreemdelingenloket te laten werken. De ambtenaar Burgerzaken zou in die gemeenten namens de Korpschef de aanvraag om de vergunning tot verblijf in ontvangst moeten kunnen nemen.

Om deze mogelijkheid te onderzoeken is er een landelijke stuurgroep opgericht en zijn er in drie gemeenten van verschillende grootte pilots uitgevoerd. De pilots, gehouden in Delft, Utrecht en Hoogeveen, zijn officieel op 1 april 1998 beëindigd. Landelijke invoering van de werkwijze is op dit moment nog onderwerp van onderhandeling met de belangenbehartigers van de gemeenten en de ambtenaren Burgerzaken. De verwachting is dat in 2000 de werkwijze zal worden aangeboden aan alle gemeenten.

Het door de Nationale ombudsman genoemde Immigratiekantoor te Den Haag is een initiatief waarin ook de IND deelneemt. Doordat binnen het Immigratiekantoor ook andere diensten dan de IND en VD verenigd zijn, ontstijgt het Immigratiekantoor te Den Haag het vreemdelingenloket zoals dat in Rotterdam bestaat. Immers, bij het "Immigratiekantoor" zijn diensten als de IND, de vreemdelingendienst, de dienst Burgerzaken (GBA), het Haags Startpunt Nieuwkomers en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (afdeling protocol) in één pand ondergebracht. Middels deelname aan het Immigratiekantoor beoogt de IND haar bereikbaarheid alsook de samenwerking met de vreemdelingendienst te verbeteren, waardoor procedures sneller kunnen worden afgehandeld.

Voor de goede orde attendeer ik u erop dat ik met de in mijn brief van 2 juli 1999 genoemde "adequate voorzieningen" niet het Vreemdelingenloket heb bedoeld, doch de maatregelen zoals die in die brief zijn genoemd…"

H. Nadere reactie van verzoekers

Bij brief van 6 april 2000 reageerden verzoekers als volgt:

"…Hierbij mijn reactie op de brieven van de Staatssecretaris en de Korpsbeheerder, waarmee ik het niet eens ben.

In de eerste plaats is het zo, dat ik zeer regelmatig heb gebeld naar het IND en de politie. Telkens moest ik 5 minuten wachten en dan werd er alleen gezegd; 'het is in behandeling'. Ik vind, dat er tegen mij gezegd had moeten worden wat er nog ontbrak. Waarom is mij dat niet eerder gezegd, dan was de zaak veel eerder rond geweest.

In de tweede plaats vind ik het feit, dat de politie Schiedam een fout gemaakt heeft niet een zaak die mij aangaat. Dit is voor de verantwoordelijkheid van het IND.

In de derde plaats is het geen excuus voor de politie, dat er een dossier zoek is geraakt bij het IND.

In de vierde plaats is het geen excuus voor de politie dat er te weinig personeel was. En hoezo te weinig personeel? Er zit ongeveer 10 dagen verschil tussen de beide aanvragen. Was er toen plotseling meer personeel?

In de vijfde plaats is het zo, dat mijn dochter getrouwd was op het moment van de aanvraag. De bovenbuurman van mijn dochter was niet eens getrouwd, vreemd dat dat dan sneller gaat. Omdat hij bij de gemeente werkt misschien? Ik vind dat vriendjespolitiek.

Mijn schoonzoon mocht 4,5 maand niet werken, niet verzekeren, mocht niets. Dat klopt toch niet. Er kan niet eens een excuus van af. Ik laat het hier dan ook niet bij zitten…."

Beoordeling

1. Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling door de vreemdelingendienst te Schiedam van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond van verzoekers aanvraag van 6 oktober 1998 om een vergunning tot verblijf. Verzoekers achten de lange duur met name bezwaarlijk, omdat verzoeker al in het bezit was gesteld van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), en in dat kader al was vastgesteld dat hij aan de voorwaarden voor verblijf voldeed. Gedurende de behandeling kwam verzoeker niet in aanmerking voor een aantal voorzieningen.

2. Aan verzoeker is na zijn aanvraag om verlening van een mvv op 7 november 1997, een afwijzende beslissing in eerste aanleg en een bezwaarprocedure, op 24 juli 1998 - na ruim acht maanden - een mvv verleend. Vervolgens deden zich bij de afgifte van die mvv bij het consulaat te Istanboel (Turkije) enige problemen voor. Uiteindelijk kwam verzoeker op 9 september 1998 in het bezit van de mvv. Toen verzoeker zich met de mvv op 6 oktober 1998 meldde bij de vreemdelingendienst te Schiedam, verwachtte hij, juist omdat hij in het bezit was van een mvv, dat hij op korte termijn een verblijfsvergunning zou ontvangen. Hij moest echter tot 16 februari 1999 - ruim vier maanden - wachten voordat hij als bewijs van zijn verblijfsvergunning het verblijfsdocument ontving.

3. Volgens hoofdstuk A4/6.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc); (zie achtergrond, onder 3.), zoals dit gold ten tijde van verzoekers aanvraag, werd een aanvraag van een houder van een mvv om een vergunning tot verblijf in het kader van gezinshereniging met voorrang behandeld. De korpschef was in beginsel bevoegd om een vergunning tot verblijf te verlenen aan de houder van een mvv.

4. Zoals de korpsbeheerder al aangaf, is verzoekers aanvraag om een vergunning tot verblijf niet met voorrang behandeld. Hiermee is in strijd gehandeld met Vc-hoofdstuk A4/6.10.1 (zie achtergrond,). Dat sedert de invoering op 11 december 1998 van het wettelijk mvv-vereiste geen onderscheid meer behoeft te worden gemaakt tussen houders van een mvv en anderen, maakt het voorgaande niet anders. Immers verzoeker had zijn aanvraag ruim voor die wetswijziging ingediend, zodat dit onderscheid ten opzichte van verzoeker - anders dan de korpsbeheerder meent - wel diende te worden gemaakt.

5. Bovendien had de korpschef kunnen volstaan met een marginale toetsing van verzoekers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Verzoeker was immers houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Voorafgaand aan de afgifte hiervan was onderzoek verricht, waarbij was vastgesteld dat hij voldeed aan de gestelde voorwaarden voor verblijf in Nederland bij zijn echtgenote. Er waren voorts geen aanwijzingen dat hij na binnenkomst in Nederland niet meer aan die voorwaarden voldeed.

6. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat bij het beslissen op aanvragen om een verblijfsvergunning voor houders van een geldige mvv - als interne kwaliteitseis - een streeftermijn van twee maanden werd gehanteerd. De formele beslistermijn is zes maanden (zie achtergrond, onder 1.). Aangezien in het algemeen slechts een marginale toetsing nodig is, is een streeftermijn van twee maanden alleszins redelijk. In verzoekers geval is echter ook die streeftermijn overschreden. In dit verband heeft de korpsbeheerder naar voren gebracht dat de vreemdelingendienst ten tijde van verzoekers aanvraag kampte met personele problemen en achterstanden bij de afhandeling van verblijfsaanvragen. Dit kan de overschrijding van de streeftermijn wel verklaren, maar niet rechtvaardigen.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

7. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat in Schiedam, verzoekers verblijfplaats, sprake was (en is) van een zogenaamd Vreemdelingenloket. Dit is een samenwerkingsverband tussen de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en de vreemdelingendienst, waardoor een gelijktijdige inschrijving in het GBA en het VAS (Vreemdelingen Administratiesysteem) is gegarandeerd. Volgens de korpsbeheerder is verzoeker op 6 oktober 1998 zowel bij de vreemdelingendienst als bij de GBA geregistreerd. Dit wil zeggen dat verzoeker vanaf die datum als rechtmatig in Nederland verblijvende in de zin van artikel 1b, sub 3. Vw (zie achtergrond,, onder 1.) geregistreerd stond. Vanaf die datum had hij kunnen deelnemen aan activiteiten in het kader van de inburgering van nieuwkomers en was het mogelijk om in ieder geval voorlopig te worden ingeschreven in een ziekenfonds. Eerst vanaf het moment dat verzoeker over het verblijfsdocument beschikte, 16 februari 1999, kon hij zich laten inschrijven als werkzoekende en kon hij een sofinummer aanvragen. In dit opzicht heeft verzoeker langer dan noodzakelijk was in een nadelige positie verkeerd als gevolg van de te late verstrekking van het verblijfsdocument.

8. Ten overvloede wordt opgemerkt dat, anders dan verzoekers menen, zij met betrekking tot de verblijfsprocedure niet anders zijn behandeld dan de door hen genoemde mevrouw H. en de heer M. Weliswaar heeft de behandeling van de aanvragen om verlening van een mvv en een verblijfsvergunning ten behoeve van mevrouw H. minder tijd in beslag genomen. De reden hiervan is, zoals in dit onderzoek is gebleken, dat op de ten behoeve van haar op 18 november 1997 ingediende aanvraag om verlening van een mvv op 25 maart 1998 positief is beslist. Vervolgens heeft mevrouw H. zich op 14 juli 1998 bij de vreemdelingendienst gemeld en verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf, welke haar op 1 oktober 1998 is verstrekt. Het belangrijkste verschil is dan ook dat in verzoekers geval de procedure in totaal langer heeft geduurd, voornamelijk omdat eerst in de bezwaarprocedure is aangetoond dat aan de vereisten voor toelating tot Nederland was voldaan, en hem een mvv is verleend.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond.

Instantie: Vreemdelingendienst regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Lange behandelingsduur van ingediende aanvraag om verblijfsvergunning; verzoeker was in het bezit van mvv; verzoeker kwam gedurende behandeling niet in aanmerking voor GBA, inschrijving als werkzoekende, aanvragen sofiummer, afsluiten verzekering en volgen van onderwijs .

Oordeel:

Gegrond