2000/260

Rapport

Op 8 juni 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. en mevrouw V. te Schiedam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Naar deze gedragingen, waarbij de gedraging van de politie wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 23 maart 1999 de auto van verzoeker in beslag hebben genomen.

Ook klagen verzoekers over de manier waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 23 maart 1999 verzoekster hebben bejegend.

Met name klagen zij erover dat de politieambtenaren:

- niet bereid waren verzoekster enige telefoongesprekken te laten voeren;

- zich intimiderend en discriminerend hebben gedragen;

- verzoekster ter plaatse met een aanzienlijke hoeveelheid bagage hebben achter gelaten.

Verder klagen verzoekers erover dat verzoeker zijn in beslag genomen auto niet meer dezelfde dag heeft teruggekregen, als gevolg van de trage administratieve verwerking door het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Ten slotte klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de klacht over het politieoptreden van 23 maart 1999 ongegrond heeft verklaard.

Achtergrond

1. Plattegrond van de directe omgeving van de Westzeedijk te Rotterdam, met daarop aangegeven de plaats waar op 23 maart 1999 de hier aan de orde zijnde verkeerscontrole plaatsvond en de dichtstbijzijnde tram- en metrohaltes.

Plattegrond is niet opgenomen.

2. De richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten, vastgesteld in de vergadering van het College van procureurs-generaal d.d. 20 december 1995, en geldend van 1 maart 1996 tot 1 november 1999 (Stcrt. 1996, 42) luidt, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

"1. Inleiding

Deze richtlijn heeft betrekking op verkeersmisdrijven en verkeersovertredingen. De richtlijn beperkt zich tot de voornaamste wetten en reglementen op dit gebied: de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RW 1990) en de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM).

Is inbeslagneming naar het oordeel van de opsporingsambtenaar voor de bewijsvoering nodig dan zal die steeds moeten geschieden. In het oog dient te worden gehouden dat het beslag niet langer duurt dan in het belang van het onderzoek noodzakelijk is.

De richtlijn heeft betrekking op het meest voorkomende geval, namelijk, inbeslagneming bij staandehouding of aanhouding van de verdachte door een opsporingsambtenaar bij ontdekking op heterdaad.

Het aanvullend karakter van deze richtlijn brengt met zich mee dat hetgeen in de algemene richtlijn is gesteld, ook op verkeerszaken van toepassing is, tenzij daarvan uitdrukkelijk hieronder wordt afgeweken.

2. Aanwijzingen voor alle verkeersdelicten

2.1. Het overleg tussen openbaar ministerie en politie voor de inbeslagneming

Overleg over inbeslagneming door de politie met de officier van justitie of met de verkeersschout is nodig indien deze richtlijn dat voorschrijft. Een richtlijn geeft aanwijzingen van algemene aard. Het kan voorkomen dat de richtlijn wel van toepassing is. maar dat er gerede twijfel bestaat of die toepassing tot een rechtvaardig resultaat zal leiden. Ook dan is overleg geboden. Overleg is steeds nodig indien inbeslagneming aangewezen lijkt, maar de richtlijn niet van toepassing is.

2.2. De inbeslagneming

Voertuigen of onderdelen daarvan, die niet voldoen aan de wettelijke vereisten. worden inbeslaggenomen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat herstel niet mogelijk is, of in verband met de kosten ervan niet te verwachten is. Indien de demontage van het betrokken onderdeel op een eenvoudige wijze kan geschieden, beperkt de inbeslagneming zich tot dat onderdeel. Met nadruk. ter voorkoming van misverstanden, wordt opgemerkt dat het van belang is duidelijk. schriftelijk, vast te leggen wat wel en wat niet in beslag wordt genomen. Inbeslagneming van het gehele voertuig komt ook in aanmerking als de verkeersveiligheid dat vereist. Daaronder is begrepen, het bij herhaling met een voertuig plegen van een ernstig verkeersdelict. Bij inbeslagneming van voertuigen worden ook het kentekenbewijs deel I.II en III en de sleutels (contact-, koffer- en portiersleutels) betrokken. Indien zich in het voertuig losse voorwerpen bevinden die geen relatie hebben met het strafbare feit worden deze voorwerpen niet in beslag genomen. (…)

3. Aanwijzingen omtrent inbeslagneming bij een aantal overtredingen van wegenverkeerswetgeving 1994

DELICT

OVERLEG OM VEREIST

(ALS REGEL)

BIJZONDERHEDEN

(…)

30 WAM

Neen

1. Inbeslagneming indien:

Staandehouding met bekennende verdachte;

Teruggave binnen twee weken zonder tussenkomst van het OM, indien:

a. verdachte niet is geregistreerd in het recidive WAM-register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer;

en

b. verdachte schriftelijk aantoont dat hij een verzekering heeft afgesloten;

en

c. verdachte schriftelijk aantoont dat hij tenminste drie maanden premie heeft betaald.

Neen

2. Indien een motorrijtuig als onverzekerd staat geregistreerd in het CRWAM en de datum tenaamstelling van het kentekenbewijs meer dan zeven weken ligt voor de datum staandehouding dan inbeslagneming indien tevens sprake is van:

a. verdenking van een misdrijf uit de WVW 1994:

of

b. bekende recidive ten tijde van de staandehouding.

ja

3. In die gevallen, waarin de hiervoor onder 2 genoemde situatie zich voordoet zonder verdenking van een misdrijf uit de WVW 1994. (…)"

Vanaf 1 november 1999 geldt een nieuwe richtlijn.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens legden de betrokken politieambtenaren een verklaring af over bovengenoemd politieoptreden.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en een van de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekers en twee van de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 23 maart 1999, omstreeks 11.00 uur, hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een verkeerscontrole op de Westzeedijk te Rotterdam (zie achtergrond onder 1.). In het kader hiervan gaven zij verzoekster, die op dat moment een op naam van verzoeker geregistreerde personenauto bestuurde, een stopteken. Verzoekster voldeed hieraan.

Nadat de bij deze controle betrokken politieambtenaren vanuit de meldkamer van het politiebureau hadden vernomen dat verzoekers auto al geruime tijd niet meer was verzekerd, en verzoekster niet terstond kon aantonen dat de auto wel was verzekerd, namen de politieambtenaren het voertuig in beslag, onder vermelding van de voorwaarden waaronder de auto zou worden vrijgegeven.

De auto werd vervolgens overgebracht naar een daarvoor bestemd opslagterrein van de politie.

Omstreeks 14.00 uur deelde verzoekers verzekeringsmaatschappij de politie per fax mee dat de auto wel was verzekerd. Daarop gaf de politie de auto vrij.

Verzoeker heeft zijn auto de volgende dag opgehaald.

2. Naar aanleiding van het politieoptreden van 23 maart 1999 diende verzoeker bij brief van 25 maart 1999 de volgende klacht in bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:

"Mijn vrouw is op 23-3-99 omstreeks 1100 uur aangehouden met een Mazda 323 kenteken AB-00-YZ ter hoogte van het Dijkzigt ziekenhuis.

Door agenten van uw dienst.

Volgens u agenten was de auto niet verzekerd.

Mijn vrouw wist zeker dat de auto verzekerd was en vertelde u agenten dat deze bij de ANWB is verzekerd. Dit werd door u agenten niet voor mogelijk gehouden omdat je bij de ANWB niet kan verzekeren vertelde ze ????

Er werd geweigerd de ANWB te bellen en zelfs een telefoontje naar huis was niet mogelijk voor de naam van de verzekering.

Het gesprek kreeg toen een intimiderend karakter er werd niet naar mijn vrouw geluisterd ze moest maar gewoon luisteren de wagen werd in beslag genomen.

Mijn vrouw legde u agenten nogmaals uit dat dit alles op een misverstand moest berusten.

En dat ze moeder is van een 10 maanden oude baby en ik thuis op haar wachtte en dat ik om 1300 uur naar mijn werk moest.

Ten einde raad omdat ze geen gehoor kreeg vroeg ze om een taxi te bellen ook dit werd geweigerd.

Ze werd door agenten van uw dienst met alle spullen uit de auto en een sporttas die behoorlijk zwaar was met twee paraplu's op de Westzeedijk gelaten waar de auto stond.

Ze moest maar zien hoe ze thuis moest komen er was ook geen telefooncel binnen 15 minuten loopafstand in de buurt.

Mijn vrouw heeft ontdaan rondgelopen was helemaal van slag dacht niet meer in Nederland te zijn.

Ze heeft de tram naar het Marconiplein genomen waarvandaan ze me om twaalf uur belde en haar relaas deed.

Ondertussen belde ik de verzekering waar men verbaasd reageerde waarom had de politie niet even gebeld???

Binnen een uur lag er een WHAM verklaring op de Veilingweg gefaxt.

Een bezwaar de auto moest nog worden opgehaald.

Ik kwam te laat op mijn werk (een nieuwe baan) ik moest 's avonds nog werken en kon de auto de volgende dag pas ophalen.

Ik vraag me nu af waar u agenten mee bezig zijn.

Om gewone hardwerkende mensen die hun gezin draaiende proberen te houden op kosten te jagen. Of om hun gezin in de war te sturen.

Ik vind u agenten ook weinig respect hebben voor een moeder die alleen maar naar huis wil om voor haar kind te zorgen.

Er is altijd nog een menselijke kant aan elk verhaal maar wat heeft dit voor zin alleen maar de gemeenschap op kosten jagen.

Ik denk dat u agenten hun tijd beter kunnen besteden.

Ik hoop dat u me opheldering kan geven over dit gebeuren.

En voel me genoodzaakt u hierover te berichten omdat dit gedrag alle perken te buiten gaat en u hier op de hoogte van moet zijn."

3. Naar aanleiding van verzoekers klacht van 25 maart 1999 reageerde de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond bij brief van 25 mei 1999 als volgt:

"Verloop van de procedure

Op 20 april 1999 is u door de klachtencoördinator van het district Rotterdam-Centrum een ontvangstbrief gezonden. Met betrekking tot uw klacht is toen een onderzoek ingesteld op de basiseenheid Stadsdriehoek. Hiervan is een onderzoeksverslag opgemaakt.

Omvang van de klacht

Op dinsdag 23 maart 1999 is uw vrouw als bestuurster van een motorvoertuig staande gehouden op de Westzeedijk te Rotterdam, ter hoogte van het Dijkzigtziekenhuis. Bij onderzoek ter plaatse bleek, dat uw auto bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam als onverzekerd stond geregistreerd. Volgens uw echtgenote wilden de politieambtenaren niet enkele telefoongesprekken voeren waaruit zou blijken dat de auto wel was verzekerd. Tevens was uw echtgenote ontevreden over de verdere bejegening door de politieambtenaren.

Behandeling van de klacht

Op 20 april 1999 is door de klachtbehandelaar telefonisch contact met u opgenomen. In dit gesprek heeft u aangegeven geen behoefte te hebben om met de betrokken politieambtenaren een gesprek te hebben. Ook uw echtgenote heeft aangegeven geen gesprek te willen met betrokken politieambtenaren,

Om een helder beeld te krijgen van de gebeurtenissen zijn ten behoeve van dit klachtonderzoek de betrokken politieambtenaren gehoord.

De betrokken politieambtenaren verklaren dat uit hun onderzoek ter plaatse bleek, dat de auto per 30 september 1998 niet meer was verzekerd.

De auto was sinds 26 november 1997 op uw naam gezet. Normaliter is het zo, dat als een auto wordt overgeschreven op naam van een nieuwe eigenaar of indien de eigenaar de auto bij een andere verzekeraar laat verzekeren, het maximaal 6 weken kan duren voordat de nieuwe gegevens in het register van de Rijksdienst van het Wegverkeer zijn ingevoerd.

Omdat die periode ruim was overschreden zijn de politieambtenaren er vanuit gegaan dat uw auto inderdaad onverzekerd was.

De politieambtenaren waren niet op de hoogte van het feit, dat de ANWB de mogelijkheid heeft om motorvoertuigen te verzekeren. Derhalve hebben zij niet naar de ANWB gebeld. De politieambtenaren hebben ook niet naar uw huis gebeld, omdat zij van mening waren dat, daarmee niet daadwerkelijk kon worden aangetoond dat de auto verzekerd was. Dit was volgens hen alleen mogelijk indien een verzekeringspolis kon worden overlegd.

Vervolgens hebben zij de auto in beslag genomen. De politieambtenaren waren van mening dat de goederen die uit de auto zijn gehaald, niet zodanig zwaar of moeilijk te vervoeren waren dat uw vrouw ze niet zou kunnen dragen.

De politieambtenaren hebben verklaard, dat zij uw vrouw hebben gewezen op de mogelijkheid om met de tram en taxi naar huis gegaan. Op de locatie waar zij zich bevonden was een tramhalte en bij het Dijkzigtziekenhuis was een taxistandplaats. Als zodanig zijn de politieambtenaren dan ook van mening dat zij uw echtgenote met respect hebben behandeld.

Zienswijze

Uit de stukken kom ik tot de volgende zienswijze:

Uit het onderzoek ter plaatse bleek, dat de auto waarin uw echtgenote reed kennelijk onverzekerd was. Gezien de tijd welke was verstreken tussen het op naam stellen van het motorvoertuig en het tijdstip van controle, ben ik van mening dat de politieambtenaren er vanuit konden gaan dat het motorvoertuig inderdaad onverzekerd was. Achteraf bezien is het te betreuren dat de auto alsnog verzekerd bleek te zijn. Een omissie die echter niet de politie kan worden aangerekend. In een dergelijk geval moet het motorvoertuig in beslag worden genomen. Volgens voorschrift moeten losse voorwerpen welke zich in het motorvoertuig bevinden uit de auto worden verwijderd. Uit de verklaringen van de politieambtenaren heb ik niet af kunnen leiden dat uw echtgenote deze goederen niet kon dragen.

Het is politieambtenaren niet toegestaan om burgers in een dienstmotorvoertuig te vervoeren anders dan als verdachte of andere noodzaak. Ik ben van mening dat deze noodzaak in het onderhavige geval niet aanwezig was.

Uit uw klachtbrief en uit de verklaringen van de politieambtenaren kan ik onvoldoende argumenten destilleren om uw bewering te staven, dat de politieambtenaren uw echtgenote hebben geïntimideerd danwel onvoldoende respectvol hebben bejegend. Ik ben wel van mening dat de politieambtenaren uit het oogpunt van service enkele telefoongesprekken hadden kunnen laten voeren. Hieromtrent is met de betrokken politieambtenaren een gesprek gevoerd.

Gezien bovenstaande ben ik van mening dat het optreden van de medewerkers van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond volledig binnen de regels was en dat zij hebben gehandeld overeenkomstig hun bevoegdheden. Uw klacht acht ik daarom ongegrond."

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat weergegeven onder klacht.

2. In zijn brief van 6 juni 1999, waarmee verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde, deelde hij onder meer het volgende mee:

"Ten einde raad wend ik me dan maar tot u omdat ik van mening ben dat er niet zorgvuldig met mijn klacht bij de Rotterdamse politie is omgegaan en omdat betreffende ambtenaren het de volgende keer weer doen. Intimidatie discriminatie is een methode die op dit moment bij de Rotterdamse politie wordt gebruikt, door lange tijd over een klacht te doen en hem uit zijn verband te rukken met zaken die nergens op slaan probeert de Rotterdamse politie dit in de doofput te stoppen.

En mensen laten zitten met hun frustratie zonder schadeloosstelling.

Behandeling van de klacht.

Bij de omvang van de klacht wordt er een fout gemaakt;

Er werd mijn echtgenote geweigerd om ook maar een telefoongesprek te voeren.

Ze vertelde de politie agenten dat ze wel verzekerd was en dat haar man thuis was en op de kleine van 10 maanden paste dat haar man naar zijn werk moest en de kleine gevoed moest worden.

Als alleen dat al geweigerd wordt om een telefoongesprek met haar man te voeren die weet waar de auto verzekerd is en ook het verzekeringsbewijs in zijn bezit heeft, is dat alleen al intimidatie.

Dan wordt er een verhaal verzonnen van het overschrijven van een auto, de auto is van K. mijn vrouw haar naam overgeschreven naar (mijn naam; N.o.) dus dat slaat nergens op.

Het valt mijn een beetje op dat zogenaamd drie politieagenten die heel de dag dagelijks voertuigen controleren niet op de hoogte zijn van het feit dat de ANWB in verzekeringen doet of dat ze dat niet even konden informeren bij iemand van de politie die dat wel wist.

Ik denk en heb sterk het vermoeden als u meer hoort over het optreden van deze agenten dat ze dit niet wilden weten.

Mijn vrouw heeft de politieagenten gezegd geen geld bij zich te hebben en geen telefoonkaart een taxistandplaats 10 minuten verder is wel leuk bedacht maar er moet ook een taxi staan.

Al met al werd mijn vrouw zo op straat gezet zonder geld en ze kreeg een zware tas te sjouwen, een vrouw die pas een baby heeft gehad en met een hb. (haemaglobyne; N.o.) van 5.5 rondloopt doe je dat niet aan.

Als dit menselijk is dan vraag ik me af of deze agenten hun eigen vrouw dit ook aan doen.

Ik vind dit discriminerend en intimiderend omdat ik van andere mensen weet die dit ook mee hebben gemaakt er soepeler werd gereageerd.

En beslist niet hun auto in beslag werd genomen, maar de volgende dag alleen de verzekeringspolis moesten overleggen.

Natuurlijk zeggen deze mensen in een verhoor dat het niet zo is geweest maar de feiten spreken toch voor zich.

Om 1100 uur is mijn vrouw aangehouden om 1130 uur belde ze me op om 1230 lag er een verklaring op het politieburo dat de auto was verzekerd.

Maar toen kon ik nog niet de auto halen want die was er nog niet toen werd eerst de auto naar de Veilingweg gebracht dat was omstreeks 1600 uur om vijf uur sluiten ze zodat we de wagen de volgende dag pas konden ophalen.

We hebben taxi kosten gemaakt op mijn werk moest ik verletten waardoor ik in een moeilijke positie werd gemanoeuvreerd door de politie van Rotterdam.

Wat ze moeten doen durven ze niet namelijk boeven vangen maar ze kunnen wel gezinnetjes pesten want alleen zo zie ik dit optreden deze politie mensen zijn niet geschikt voor hun vak en moeten op zijn minst een flinke sanctie krijgen, of misschien wel ontslag.

Het ergste is dat het wordt verdoezeld bij een klachtenfunctionaris die zelfs durft te vragen of je deze mensen nog wilt spreken ik sta niet voor mezelf in als ik deze mensen onder ogen krijgt die mijn vrouw dit hebben aangedaan.

Ik hoop dat u meer onafhankelijk kan reageren en kan zorgen dat ik schadeloos gesteld wordt.

En dat deze onmensen uit het politieapparaat verdwijnen.

PS. De politiebeambten wilden ook nog dat mijn vrouw meeging naar het buro om proces-verbaal op te maken omdat de wagen onverzekerd was.

Dus van het verhaal van deze politiemensen klopt niets.

Mijn vrouw heeft dit geweigerd.

Dit grapje kost zo'n f.1.000,- als het niet meer is.

Daar betaald u en ik belasting voor.

Terwijl dit met een simpel telefoontje van 0,25 cent op was te lossen."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. Bij de opening van het onderzoek legde de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de volgende vragen voor:

"1. In eerdere onderzoeken, die leidden tot de rapporten 94/039 respectievelijk 98/518 zond u mij een kopie van de "Nieuwe richtlijnen inzake optreden tegen vermoedelijk onverzekerde motorrijtuigen (Wam-procedure)".

Indien op 23 maart 1999 de desbetreffende - dan wel opvolgende - richtlijn van kracht was, verzoek ik u mij een kopie daarvan toe te sturen.

Indien op genoemd datum geen richtlijn meer van kracht zou zijn, verzoek ik u aan te geven waarom er geen behoefte bestond aan voortgezette geldigheid ervan.

2a. Kunt u, mede aan de hand van eventuele richtlijnen, gedetailleerd aangeven of in dit geval inbeslagname van het motorvoertuig mogelijk was zonder voorafgaand overleg met een officier van justitie?

2b. Indien overleg had moeten worden gevoerd, waarom heeft dat in dit geval niet plaatsgevonden?

3a. In de beslissing op verzoekers klacht van 25 maart 1999 geeft de korpschef te kennen van mening te zijn dat de betrokken politieambtenaren uit oogpunt van serviceverlening enkele telefoongesprekken hadden kunnen laten voeren. Kunt u (doen) toelichten waarom de korpschef desalniettemin ook op dit punt verzoekers klacht ongegrond acht?

3b. Ook gaf de korpschef te kennen dat met de betrokken politieambtenaren over dit punt een gesprek is gevoerd. Graag ontvang ik van u een verslag van het desbetreffende gesprek.

4a. Uit het verzoekschrift volgt dat nadat verzoekers voertuig omstreeks 11.30 uur in beslag was genomen en omstreeks 12.30 uur een verklaring van verzekering werd overgelegd, het voertuig omstreeks 16.00 uur nog niet kon worden vrijgegeven. Klopt dit beeld?

4b. Zo ja, waarom kon het voertuig op genoemd tijdstip niet worden vrijgegeven?

4c. Zo nee, hoe was de gang van zaken dan wel?"

2.1. In reactie op de klacht van verzoekers en ter beantwoording van de gestelde vragen deelde de plaatsvervangend-beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond bij brief van 11 augustus 1999 onder meer het volgende mee:

"Aan de hand van het door u in behandeling genomen verzoek van (verzoeker; N.o.) formuleert u een viertal klachtpunten, die kort samengevat neerkomen op

1. de politie Rotterdam-Rijnmond heeft verzoekers auto ten onrechte in beslag genomen

2. de bejegening van zijn echtgenote is niet behoorlijk geweest

3. verzoeker heeft zijn in beslag genomen auto niet dezelfde dag kunnen terugkrijgen

4. de korpsbeheerder (bedoeld zal zijn de korpschef) heeft ten onrechte de klacht ongegrond verklaard.

Mede naar aanleiding hiervan bericht ik u als volgt.

ad 1. Bij deze brief treft u als bijlage (a) een kopie aan van de Richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten (zie achtergrond onder 2.). Deze richtlijn is in werking getreden op 1 maart 1996 en is tot op heden van kracht.

Naar mijn mening is door de betrokken politieambtenaren gehandeld in overeenstemming met de richtlijn. Verzoekers auto is terecht in beslag genomen, toen bij navraag bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat de auto sinds 30 september 1998 niet meer was verzekerd. Het komt mij redelijk voor dat politieambtenaren zich voor het nemen van een beslissing zoals de onderhavige kunnen baseren op door de Rijksdienst gegeven informatie.

ad 2. Uit het schematisch overzicht op bladzijde 6 van bijgevoegde richtlijn mag blijken dat als regel geen overleg met het Openbaar Ministerie is vereist. In dit geval heeft dat overleg dan ook niet plaatsgevonden.

ad 3a. In zijn beslissing op verzoekers klacht heeft de korpschef overwogen dat het optreden van de politieambtenaren formeel niet onjuist is geweest. Daarom heeft hij de klacht ongegrond geacht. Niettemin is maar al te vaak - en ook in dit geval - de formele beroepsuitoefening niet de enig mogelijke. Meer ervaren politieambtenaren hebben in dat soort situaties het vermogen aangeleerd en ontwikkeld om de keus te maken tussen formeel en praktisch. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij het oordeel van de korpschef dat hij (dit klachtdeel) ongegrond vindt.

Waarbij ik aanteken dat praktisch optreden dan wel altijd juridisch juist dient te zijn. Overigens behoort die keus tot de beleidsvrijheid van de politieman of -vrouw.

Gebrek aan ervaring heeft in het onderhavige geval de nog "jonge" politieambtenaren er toe gebracht te kiezen voor de formele handelswijze.

ad 3b. De inspecteur die de klacht heeft behandeld, heeft hen in een gesprek de nuanceringen voorgehouden die ik hiervoor heb vermeld. Hij heeft hen onder meer voorgehouden dat uit een oogpunt van service het beter was geweest om ter plekke, op straat een aantal telefoontjes te hebben gevoerd om de gewenste informatie te verkrijgen. De inspecteur gebruikte hiervoor de formulering dat ze met een dergelijk optreden "niets zouden hebben weggegeven" waarmee hij bedoelde dat én het belang van verzoekers echtgenote én het opsporingsonderzoek beide zouden zijn gediend. Anderzijds heeft hij hun formele optreden niet als onjuist beoordeeld.

Van dit gesprek tussen de inspecteur en de twee politieambtenaren is geen verslag opgemaakt.

ad 4. Het is juist dat de auto van verzoeker aan het eind van de morgen van 23 maart in beslag is genomen. De zogenaamde artikel 34 WAM-verklaring is die dag te 13.57 uur door de ANWB per fax verzonden aan het bureau Takelbedrijf (in de wandeling geheten het bureau Wegsleepregeling aan de Veilingweg), waar het ongeveer gelijkertijd zal zijn ontvangen. (…)

Vanaf dat moment heeft (verzoeker; N.o.) zijn auto kunnen afhalen. Dat hij er - op grond van welke afweging dan ook - voor heeft gekozen om de auto op 24 maart 1999 op te halen, mag blijken uit de eveneens bijgevoegde kopie (c) van de afgifteverklaring.

Voor de afgifte van inbeslaggenomen auto's zoals die van (verzoeker; N.o.) is het bureau van het Takelbedrijf geopend van 8 tot 16 uur. Deze openingstijden zijn gerelateerd aan de openingstijden van de verzekeringsmaatschappijen die de zogenaamde WAM-verklaringen moeten/kunnen afgeven.

Naar mijn oordeel is de politie niet onzorgvuldig geweest in de teruggave van de auto aan (verzoeker; N.o.).

Ten aanzien van de bejegening van zijn echtgenote beklaagt (verzoeker; N.o.) zich over drie met name genoemde aspecten.

Als eerste wordt genoemd het niet bereid zijn haar enige telefoongesprekken te laten voeren. Hierover is onder 3a en 3b reeds de reactie van de korpschef en de behandelend inspecteur weergegeven. Ik sluit mij aan bij de strekking dat formeel niet onjuist is gehandeld, maar dat er goede overwegingen mogelijk waren geweest om niettemin de gevraagde telefoongesprekken te hebben laten voeren.

Ten tweede wordt gesproken over intimiderend en discriminerend gedrag. Omdat (verzoeker; N.o.) niet is ingegaan op de uitnodiging voor een gesprek over de inhoud van zijn klachtbrief en de brief zelf geen duidelijkheid biedt, kan ik slechts verwijzen naar de verklaringen van de beide politieambtenaren, die als bijlage (d) zijn bijgevoegd. Ik ben van mening dat uit die verklaringen niet blijkt dat sprake is van het gewraakte gedrag.

Als derde aspect wordt het achterlaten van de echtgenote met een aanzienlijke hoeveelheid bagage benoemd. Dit gegeven is mijns inziens niet objectief te beoordelen. Uit de verklaringen van de beide politieambtenaren leid ik niet af dat de hoeveelheid bagage onacceptabel groot moet zijn geweest.

Tenslotte voeg ik te uwer informatie bij deze brief een kopie (d) van het "dossier klachtafhandeling", groot vier bladzijden en een niet ondertekende kopie (e) van het proces-verbaal van 23 maart 1999, nummer (…) van het district Centrum van het korps Rotterdam-Rijnmond."

2.2. Als bijlage bij de reactie van de plaatsvervangend-korpsbeheerder was onder meer bijgevoegd het zogeheten formulier "Dossier klachtafhandeling", opgemaakt door rapporteur D. Dit formulier hield onder meer het volgende in:

"Op dinsdag 23 maart 1999, omstreeks 11:00 uur zagen de verbalisanten een personenauto, voorzien van het kenteken AB-00-YZ rijden op de Westzeedijk te Rotterdam.

De respectievelijke verbalisanten waren de brigadier van politie W. en de adspiranten van politie S. en H.

Nadat aan de bestuurster een stopteken werd gegeven, werd een controle ingesteld op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen. Uit gegevens van de Rijksdienst van het wegverkeer bleek de auto onverzekerd. Hierop werd de auto in beslag genomen.

De klaagster schreef een klachtbrief waarin werd gesteld dat:

> Klaagster verklaarde dat de auto bij de ANWB was verzekerd,

> Volgens de verbalisanten bij de ANWB geen autoverzekeringen werden afgesloten,

> Dat de verbalisanten weigerden naar de ANWB en naar huis te bellen,

> Dat het gesprek tussen de bestuurster en de verbalisanten een intimiderend karakter kreeg,

> Dat verbalisanten weigerden voor haar een taxi te bellen,

> Dat de bestuurster met een zware sporttas en twee paraplu's op de Westzeedijk werd achtergelaten,

> Dat verbalisanten weinig respect toonden.

Korte tijdlijn:

Op 20 april 1999, omstreeks 11:30 uur telefonisch contact gehad met (verzoeker; N.o.). Hij verklaarde geen behoefte te hebben aan een gesprek met de betrokken collega's. Hij zou aan zijn vrouw vragen of die behoefte bij haar wel bestond. Hierover zou met rapporteur telefonisch contact worden opgenomen. (Verzoeker; N.o.) verklaarde geen ontvangstbevestiging te hebben gekregen.

Het bleek dat (verzoeker; N.o.) inderdaad geen ontvangstbevestiging had ontvangen omdat rapporteur had verzuimd de klachtencoördinator in te lichten dat de klacht in behandeling was genomen. Hierop heeft rapporteur contact opgenomen met (verzoeker; N.o.) en hem de zaak uitgelegd.

Als de vrouw van (verzoeker; N.o.) contact heeft opgenomen met rapporteur zal de brief alsnog worden verzonden.

Op 20 april 1999 belde (verzoekster; N.o.). Zij deelde mede, dat zij vooralsnog geen behoefte had aan een gesprek met de betrokken verbalisanten. Klachtencoördinator is kennis gegeven. Zij zal een bevestigingsbrief sturen.

Afhandeling van de klacht:

(…)

Op dinsdag 20 april 1999 werd door mij gehoord de adspirant van politie S. Nadat zij door mij ter zake dienende was ingelicht en de brief van (verzoeker; N.o.) had gelezen verklaarde zij mij het volgende:

'Ik ben als adspirant in het kader van mijn 3e POMP-stage (bedoeld zal zijn POMB, Primaire Opleiding Medewerkers Basispolitiezorg; N.o.) werkzaam aan het 4e District. Ik werk aan de basiseenheid stadsdriehoek. Tijdens deze stage moeten wij de volledige werkzaamheden verrichten die elke agent moet kunnen verrichten.

Ik heb de klacht van (verzoeker; N.o.) gelezen. Ik herinner mij het voorval. Wij hebben namelijk proces-verbaal opgemaakt tegen de bestuurster van de auto.

Ik heb hierop het volgende te zeggen:

Op dinsdag 23 maart 1999 omstreeks 11:00 hebben wij op de Westzeedijk te Rotterdam, een auto, een Mazda 323 voorzien van het kenteken AB-00-YZ gecontroleerd. Ik heb de controle uitgevoerd met H. Onze brigadier W., die onze POMP begeleider is, stond op de achtergrond voor het geval wij nog vragen zouden hebben. Ik weet nog, dat hij later ook bij de auto heeft gestaan. Ik zag dat de auto werd bestuurd door een vrouw.

Nadat ik de auto via de Rijksdienst voor het Wegverkeer had laten controleren, bleek dat de auto niet meer was verzekerd. De einddatum van de verzekering was 30 september 1998.

De auto stond sinds 26 november 1997 op naam van de klager.

Als een auto wordt overgeschreven op de naam van een nieuwe eigenaar, of als een eigenaar van een auto wisselt van verzekeringsmaatschappij, kan het maximaal 6 weken duren voordat de auto staat aangemeld in het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.

Omdat de termijn van 6 weken ruim was verstreken konden wij aannemen dat de auto niet meer was verzekerd.

In zo'n geval nemen we de auto in beslag en laten de auto aan de Boezembocht plaatsen. De eigenaar van de auto kan de auto daar ophalen als hij kan aantonen dat de auto is verzekerd.

In overleg met H. en W. besloten we om de auto in beslag te nemen.

De bestuurder van de auto zei dat de auto wel was verzekerd. De vrouw zei dat volgens haar de auto bij de ANWB was verzekerd. Ik heb nog aan de vrouw gevraagd, of zij toevallig de groene kaart van de auto bij zich had, maar dat was niet het geval.

Ik weet niet meer of de bestuurster van de auto heeft gevraagd, of wij de ANWB wilde bellen. Ik weet nog wel dat de bestuurster heeft gevraagd of wij naar haar huis wilden bellen.

Wij hebben niet naar huis gebeld. Ik was er, gezien het feit dat de einddatum van de verzekering als ruim 6 maanden was verlopen, ervan overtuigd, dat de auto niet meer was verzekerd. Ik heb op grond hiervan een formeel standpunt ten aanzien van de bestuurster van de auto ingenomen. Met formeel standpunt bedoel ik dat ik op dat moment gezien de feiten en omstandigheden een meer dan redelijk vermoeden had dat de auto niet meer was verzekerd.

De bestuurster van de auto heeft tegen ons gezegd, dat zij een baby had en dat haar man thuis op haar wachtte. Ik heb de vrouw uitgelegd, dat ik haar begreep. Omdat wij aan de achterkant van het Dijkzigt ziekenhuis stonden heb ik de bestuurster uitgelegd, dat zij in de ontvangsthal van het ziekenhuis kon bellen. Ik weet dat H. haar heeft verteld dat zij de tram kon nemen. Op de Westzeedijk is een tramhalte. Wij hebben dit een paar maal tegen haar verteld.

We hebben inderdaad de spullen uit de auto laten halen. Dit is voorgeschreven, anders klagen mensen later dat er spullen uit hun auto zijn verdwenen. We hebben twee grote paraplu's en een sporttas uit de achterbak van de auto laten halen. Ik weet niet of de sporttas zwaar was. Ik had echter niet de indruk dat de vrouw de tas niet gewoon zou kunnen dragen. Ik weet niet meer of de vrouw heeft gevraagd of we een taxi wilde bellen.

Ik vind dat de we de bestuurster van de auto wel met respect hebben behandeld. We hebben haar de procedure uitgelegd, we hebben uitgelegd hoe ze thuis kon komen en waar zij kon bellen. Ook hebben wij haar uitgelegd, dat er vlakbij een tramhalte was. Dat er dus in de brief staat vermeld dat wij de vrouw niet met respect zouden hebben behandeld, daar ben ik het niet mee eens.

Dat achteraf blijkt dat de auto wel verzekerd is vind ik vervelend voor de bestuurster. Ik mag er op straat echter vanuit gaan dat de gegevens die ik via de Rijksdienst van het Wegverkeer krijg goed zijn.

Ik begrijp dat de bestuurster zei dat de auto wel was verzekerd. Ik ben op dat moment uitgegaan van de verstrekte gegevens en vond de verklaring van de bestuurster daardoor minder relevant.'

(…)

Op dinsdag 20 april 1999 , hoorde ik de adspirant van politie H. Nadat ik hem ter zake dienende had ingelicht en hem de brief van (verzoeker; N.o.) had laten lezen, verklaarde hij mij het volgende:

'Ik ben in het kader van mijn 3e POMP stage werkzaam aan de basiseenheid Stadsdriehoek van het 4e District. Tijdens deze stage moet ik alle voorkomende werkzaamheden verrichten, die ook een agent moet verrichten.

Ik heb de brief gelezen, die (verzoeker; N.o.) heeft gestuurd. Ik kan me het voorval nog wel herinneren. Ik wil hierover het volgende zeggen:

Op dinsdag 23 maart 1999, controleerde ik met S. een Mazda 323, gekentekend AB-00-YZ aan de Westzeedijk te Rotterdam. Dit was ter hoogte van het Dijkzigt ziekenhuis. Onze POMP begeleider, W. stond op de achtergrond.

Ik zag dat de auto werd bestuurd door een vrouw. We wilden controleren of de auto was verzekerd. S. heeft de auto laten nakijken bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam. Het bleek dat de auto sinds 30 september 1998 niet meer was verzekerd.

In overleg met W. en S. werd besloten de auto in beslag te nemen en over te laten brengen naar de Boezembocht.

De bestuurster van auto vertelde dat de auto bij de ANWB verzekerd was. Ik wist niet dat de ANWB zelf ook autoverzekeringen afsloot. Volgens W. sloot de ANWB geen autoverzekeringen af. Wat mij betreft had het dus ook geen zin de ANWB te bellen.

De vrouw heeft ook gevraagd om naar huis te laten bellen om daar te controleren of de auto was verzekerd. Dat had geen zin. Als iemand bij haar thuis had gezegd, dat de auto wel was verzekerd, heb je daar op straat niets aan. Het veranderd namelijk niets aan het feit dat de auto als onverzekerd staat geregistreerd en dat je nog geen papieren hebt waarmee kan worden aangetoond dat de auto verzekerd is.

De bestuurster van de auto heeft gezegd, dat haar man thuis was en moest gaan werken. Ik weet niet meer of ze heeft gezegd dat ze een kind had.

Ik heb de vrouw uitgelegd dat zij door de parkeergarage van het Dijkzigt ziekenhuis kon lopen. Ze zou dan in de hal van het ziekenhuis kunnen bellen. Zoals gezegd stonden we ter hoogte van het AZD (Academisch Ziekenhuis Dijkzigt; N.o.). Door de garage is het een paar minuten lopen naar de ingang van het ziekenhuis. Ik heb haar ook gezegd, dat er bij het ziekenhuis taxi's staan. Ook is er bij het Dijkzigt ziekenhuis een metrostation. Ik heb haar uitgelegd dat ze met de metro naar het Marconiplein kon rijden en vandaar met tramlijn 1 verder naar Schiedam kon reizen.

We hebben een tas en een paraplu uit de auto laten halen. Dit is gebruikelijk als een auto in beslag wordt genomen. De losliggende voorwerpen moeten dan uit de auto worden gehaald. Ik weet niet wat er in de tas zat maar volgens mij kon de vrouw de tas gewoon dragen. Ik heb de tas zelf aan de vrouw gegeven en ik vond de tas niet zwaar. Ze is er ook gewoon mee weggelopen.

Ik vind dat we vrouw wel met respect hebben behandeld. We hebben haar gezegd, waarom de auto werd weggesleept, onder welke voorwaarden de auto kon worden opgehaald, waar ze kon bellen en hoe ze thuis kon komen.

De vrouw wilde kennelijk dat wij zorgden dat zij thuis kwam. Ik vind dat wij er zoveel mogelijk aan gedaan hebben om haar te helpen.

De vrouw stond midden in de stad met diverse voorzieningen om te bellen en thuis te komen onder handbereik. We stonden zelfs bij de tramhalte van lijn 6 naar het Marconiplein.

Achteraf is het vervelend dat de auto wel verzekerd bleek te zijn. Op straat echter kregen wij door dat de auto al geruime tijd niet verzekerd was. Ik ben er vanuit gegaan, dat de gegevens die wij via de Rijksdienst van het Wegverkeer kregen juist waren. De maximale termijn waarbinnen de Rijksdienst voor het Wegverkeer de verzekeringsgegevens kan bijwerken is 6 weken. Op de datum en tijdstip van controle van de auto was deze termijn ruim verstreken."

D. verklaringen van betrokken ambtenaren

1. Op 7 september 1999 verklaarde ambtenaar H. tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij de situatie waarover u wenst te spreken herinneren.

Ik bevond mij op de dag van het voorval in de laatste stadium van mijn opleiding.

In het kader van die opleiding waren wij op 23 maart 1999 op de Westzeedijk te Rotterdam bezig met een verkeerscontrole. Wij werden daarbij gecoacht door een begeleider.

Het aanhouden van auto's gebeurde geheel willekeurig, dat wil zeggen er werd niet gericht op bepaalde zaken of auto's gelet. Als je klaar was met de ene auto, gaf je vervolgens een naderende auto een stopteken. Wij vroegen dan de bestuurder van de desbetreffende auto allereerst het rijbewijs en de autopapieren te tonen.

Zo is dat ook gegaan bij de auto van verzoeker. De bestuurster kon echter geen papieren tonen.

Met behulp van de portofoon is toen contact opgenomen met het politiebureau. Vanuit het bureau werd ons toen gemeld dat de auto waarin de echtgenote van verzoeker reed al geruime tijd, meer dan zes weken, niet meer verzekerd was. Wij hebben de bestuurster dat toen meegedeeld.

Verzoekers echtgenote reageerde daarop met de mededeling dat de auto wel degelijk was verzekerd, en wel via de ANWB.

Wij wisten niet dat je een auto kunt verzekeren via de ANWB.

Daarop is besloten de auto over te laten brengen naar een opslagterrein. Wij hebben de bestuurster meegedeeld dat, zodra alles in orde zou zijn, de auto daar kon worden opgehaald.

Wij hebben de bestuurster vervolgens losse bagage uit de auto laten halen. Volgens mij ging het niet om veel bagage.

Wij hebben de bestuurster gewezen waar zij op de tram of metro kon stappen. De halte was dichtbij.

Vervolgens zijn wij doorgegaan met de verkeerscontrole. De auto van verzoeker werd zo'n minuut of 20 later afgevoerd.

Ten aanzien van het verwijt dat wij de bestuurster op minachtende wijze hebben behandeld, kan ik slechts zeggen dat daar geen sprake van kan zijn.

Ik spreek de mensen altijd op zo'n manier toe als ik zelf ook aangesproken wens te worden. Niet meer en niet minder. Ik heb de bestuurster dan ook gewoon en correct toegesproken.

Van discriminatie kan geen sprake zijn.

Ik ben inmiddels zo'n zes jaar in dienst bij de politie en ik heb nog nimmer een dergelijk verwijt gekregen."

2. Op 13 september 1999 verklaarde ambtenaar W. tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij de situatie waarover u wenst te spreken in grote lijnen herinneren.

Ik was op de dag van het voorval als begeleider van een aantal aspiranten betrokken bij een verkeerscontrole op de Westzeedijk te Rotterdam.

De aspiranten H. en S. gaven op een gegeven moment een auto, met aan het stuur de echtgenote van verzoeker, een stopteken. Zij voldeed daaraan. De aspiranten hebben vervolgens het kenteken van de auto nagetrokken. Daarbij bleek dat de auto al een behoorlijke periode niet verzekerd was.

De bestuurster reageerde daarop nogal weifelend. Zij deelde mee dat de auto niet van haar was en dat zij zeker niet wist of de auto verzekerd was. Zij dacht dat de auto was verzekerd bij de ANWB.

Vanwege onze ernstige twijfel, haar weifelende reactie en omdat wij ervan uitgingen dat de ANWB geen verzekeringsmaatschappij is, hebben wij op dat moment een en ander niet telefonisch gecheckt.

Als een automobilist op zo'n moment een naam van een verzekeringsmaatschappij of een tussenpersoon noemt, dan laten wij dat wel ter plaatse checken. Maar zoals gezegd, daarvoor zagen wij in dit geval geen aanleiding.

Overeenkomstig de korpsrichtlijnen op dat punt hebben wij de auto vervolgens in beslag genomen en laten wegslepen. Voordat de auto werd weggesleept, hebben wij mevrouw gelegenheid geboden losse bagage uit de auto mee te nemen. Ik kan mij niet herinneren of de bestuurster is aangeboden een taxi op te roepen.

Naar mijn idee is de bestuurster niet intimiderend of discriminerend te woord gestaan.

Volgens mij hebben de aspiranten en ik gewoon correct gesproken met de bestuurster.

Voor zover ik weet, komt het sowieso zelden voor dat aspiranten zich intimiderend of discriminerend opstellen ten opzichte van het publiek. Als dat in dit geval wel zo zou zijn geweest, was mij dat zeer zeker opgevallen. Ik heb dan ook geen flauw idee waarover verzoeker het heeft."

3. Op 15 september 1999 verklaarde ambtenaar S. tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij het aan de orde zijnde voorval herinneren.

Ik was op dat moment bezig met de derde Pomp-stage en in het kader daarvan hield ik samen met een mede-aspirant, en onder toezicht van een stage-begeleider, een verkeerscontrole op de Westzeedijk te Rotterdam.

Nadat ik op een gegeven moment de echtgenote van verzoeker een stopteken had gegeven en zij de door haar bestuurde auto aan de kant had gezet, bleek dat zij geen autopapieren bij zich had.

Ik heb toen met behulp van de portofoon een collega aan het bureau het kenteken laten nagaan.

Ik kreeg toen de informatie dat de auto al geruime tijd, in elk geval langer dan zes weken, niet meer was verzekerd. Mevrouw heeft daarop aangegeven dat de auto bij de ANWB was verzekerd. Mevrouw kon ons echter geen groene kaart tonen.

Omdat wij geen van drieën wisten dat je een autoverzekering kunt afsluiten bij de ANWB en wij ook geen reden hadden om te twijfelen aan de juistheid van de door het bureau verstrekte informatie, heb ik vervolgens mevrouw proces-verbaal aangezegd. Ook hebben wij een sleepwagen opgeroepen om de auto weg te laten slepen naar een opslagterrein. Wij hebben geen contact opgenomen met een (hulp-)officier van justitie over de beslissing om de auto in beslag te nemen.

Nadat was besloten de auto in beslag te nemen, hebben wij mevrouw de losse bagage uit de auto laten halen. Het ging daarbij om twee paraplu's en een sporttas. Ik heb de tas zelf niet in handen gehad, maar ik had niet de indruk dat de tas bijzonder zwaar was.

We hebben mevrouw gewezen wat de kortste looproute naar de nabij gelegen taxistandplaats was. Bovendien was er heel dicht bij ons in de buurt een tramhalte. Als ik had waargenomen dat mevrouw moeite met de tas zou hebben gehad, had ik haar niet zo zonder meer met de tas laten lopen. Dan hadden we wel een andere oplossing gevonden.

Maar nogmaals, ik had niet de indruk dat mevrouw bij die korte wandeling veel last van de bagage zou kunnen hebben.

Wij hadden tijdens de controle geen mobiele telefoon bij de hand. Daarom konden wij natuurlijk ook niet een taxi ter plaatse laten komen.

Ik wil wel opmerken dat wij die dag een aantal malen werden geconfronteerd met problemen met NSIS (Nationaal Schengen Informatie Systeem; N.o.). Het is die dag meer dan eens gebeurd dat het bureau ons geen informatie kon geven omdat het systeem even plat was. Ik wil, achteraf bezien, niet uitsluiten dat wij verkeerd zijn geïnformeerd als gevolg van de problemen met NSIS. Ik vond het natuurlijk ontzettend vervelend toen ik de volgende dag vernam dat de auto wel gewoon verzekerd was.

Over het punt van de beweerde intimidatie en discriminatie kan ik kort zijn.

Het is absoluut niet waar dat wij mevrouw onheus hebben bejegend. Ik kan mij enorm boos maken over dat verwijt. Wij hebben mevrouw gewoon heel netjes en normaal toegesproken.

Ik ben er ook van overtuigd dat als een van ons tweeën over de schreef was gegaan, de begeleider wel zou hebben ingegrepen. Omdat daar geen enkele aanleiding voor was, is dat echter niet gebeurd."

E. Nadere informatie beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond

1. Op 24 januari 2000 legde de substituut-ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de volgende vragen voor:

"1) In de brief waarmee dit onderzoek werd geopend bracht de Nationale ombudsman de "Nieuwe richtlijnen inzake optreden tegen vermoedelijk onverzekerde motorrijtuigen" (WAM-procedure) ter sprake. Het is mij opgevallen dat u deze richtlijnen in uw brief van 11 augustus 1999 geheel onbesproken laat, terwijl u als bijlage wel de op 23 maart 1998 geldende Richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten voegt.

Wat is hiervoor de reden?

2) Kunt u aan de hand van een gedetailleerde kaart aangeven waar op de Westzeedijk de controle plaatsvond en waar op dat moment de dichtstbijzijnde tram- of bushalte was geplaatst?

3a) Kunt u aangeven wanneer begonnen is met de verkeerscontrole op de Westzeedijk en wanneer de actie is beëindigd?

3b) Werd de verkeerscontrole uitsluitend door de politieambtenaren S., H. en W. uitgevoerd, of was sprake van meerdere groepen? Zo ja, hoeveel ambtenaren in totaal waren bij de actie betrokken?

4) Een van de telefonisch gehoorde ambtenaren heeft verklaard dat niet werd voldaan aan het verzoek van de echtgenote van verzoeker om hetzij haar man, hetzij de ANWB te bellen omdat geen van de betrokkenen beschikte over een telefoon, terwijl de andere ambtenaren te kennen gaven dat zij op grond van de omstandigheden van het geval geen aanleiding zagen om aan dat verzoek te voldoen.

Beschikten de politieambtenaren over een telefoon?

5a) Kunt u aangeven hoe laat verzoekers auto op het opslagterrein aan de Veilingweg is geplaatst?

5b) Indien de auto niet terstond van de Westzeedijk naar het opslagterrein aan de Veilingweg is overgebracht, waar is deze dan in de tussentijd geplaatst?

6) Is verzoeker gemeld dat een 34-WAM-verklaring was ontvangen en dat hij zijn auto kon komen ophalen? Hoe laat is dat gebeurd?"

2. In antwoord op de gestelde vragen, reageerde de korpsbeheerder bij brief van 14 maart 2000 als volgt:

"1. In beide richtlijnen komen de begrippen inbeslagneming en onverzekerd rijden met een motorrijtuig aan de orde. In de brief van de plv. korpsbeheerder van 11 augustus 1999 is ingegaan op de richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten, die op 1 maart 1996 in werking is getreden. Op de "Nieuwe richtlijnen inzake optreden tegen vermoedelijk onverzekerde motorrijtuigen" (WAM-procedure) is toen niet gereageerd. Deze richtlijnen dateren uit 1989 en waren een interne richtlijn voor de gemeentepolitie Rotterdam. Bij de reorganisatie in 1994 is deze richtlijn niet omgezet in regionale regelgeving. De uitspraak, zoals die wordt aangetroffen in het rapport 1998/518 van de Nationale Ombudsman, dat het document zijn status van richtlijn heeft verloren bij gelegenheid van nadere regelgeving van de zijde van het Openbaar Ministerie, onderschrijf ik. Dat het stuk nog steeds de status zou hebben van een handleiding c.q. uitvoeringsregeling ten behoeve van de politie, lijkt mij niet meer aan de orde.

Bij nader onderzoek is duidelijk geworden dat sinds een jaar of twee (een exact moment was niet te achterhalen) bijgevoegde 'Richtlijnen Onverzekerde motorvoertuigen' worden gehanteerd door het Takelbedrijf, dat onderdeel is van het Facilitair Bedrijf. Deze richtlijnen zijn in overleg tussen het Facilitair Bedrijf van het politiekorps en het Openbaar Ministerie te Rotterdam opgesteld als uitvoeringsregeling van de richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten. Deze "Richtlijnen Onverzekerde motorvoertuigen" zijn vooral bedoeld als instructie voor de takelwagenchauffeurs en voor de beheerder van het opslagterrein. Voor laatstgenoemde is vooral van belang dat op eenduidige en zorgvuldige wijze met in beslaggenomen auto's wordt omgegaan en dat de doorstroming op het opslagterrein gegarandeerd blijft.

2. Op bijgevoegde kaart van het centrum van Rotterdam is met een blauw kruisje de plaats van controle aangegeven. Met twee rode kruisjes zijn de dichtstbijzijnde haltes van tramlijn 6 op de Westzeedijk aangegeven. De afstand tussen de beide haltes bedraagt ongeveer 300 meter (zie achtergrondonder 1.; N.o.).

3a. Begin- en eindtijd van de verkeerscontrole zijn niet meer nauwkeurig te achterhalen.

b. Er was sprake van een groep politieambtenaren die de controle uitvoerde, welke groep uit tenminste 4 personen bestond. Deze groep, onder leiding van een brigadier, bestond uit politieambtenaren in opleiding, in de rang van adspirant. Twee van hen hebben de feitelijke controle uitgevoerd.

4. De politieambtenaren beschikten niet over een telefoon.

5a. De auto van verzoeker is om 12.15 uur op het opslagterrein aan de Veilingweg geplaatst.

b. De auto is rechtstreeks van de Westzeedijk naar de Veilingweg gebracht.

6. Er is verzoeker niet gemeld dat een 34-WAM-verklaring was ontvangen. Dit is voor het takelbedrijf van de politie de gebruikelijke gang van zaken, omdat er van wordt uitgegaan dat het de eigenaar is die bij de verzekeringsmaatschappij vraagt om zo'n verklaring. De eigenaar heeft dan ook als eerste belang bij het volgen van het verdere verloop.

Ter illustratie bericht ik u dat per week zo'n 40 onverzekerde auto's naar het opslagterrein worden gebracht. Bij aangetroffen gestolen auto's (ca. 25 stuks per week) die op het opslagterrein van de politie terechtkomen, wordt door middel van een aangetekende brief aan de eigenaar wél kennis gegeven van het aantreffen. Maar in die gevallen is de eigenaar dan ook onwetend van het feit dat zijn/haar auto bij de politie staat."

F. Nadere informatie verzoeker

In reactie op het door de korpsbeheerder gestelde, gaf verzoeker bij brief van 3 mei 2000 te kennen dat tijdens de controle wel een telefoon aanwezig was, en dat het om die reden wel mogelijk was geweest om zijn echtgenote naar huis te laten bellen.

Beoordeling

ALGEMEEN

Op 23 maart 1999, omstreeks 11.00 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een verkeerscontrole op de Westzeedijk te Rotterdam. In het kader hiervan gaven zij verzoekster, op dat moment als bestuurster rijdend in een op naam van haar man staande personenauto, een stopteken. Nadat verzoekster was gestopt, vernamen de betrokken politieambtenaren via portofonisch contact met de meldkamer dat de auto vanaf 30 september 1998 niet meer was verzekerd. Verzoekster deelde de politieambtenaren daarop mee dat de auto volgens haar wel was verzekerd, te weten bij de ANWB. Omdat de betrokken politieambtenaren meenden geen reden te hebben om te twijfelen aan de juistheid van de met betrekking tot het niet verzekerd zijn van de auto verkregen informatie, en zij bovendien van mening waren dat het niet mogelijk is om een auto te verzekeren bij de ANWB, hebben zij geen onderzoek ingesteld naar de juistheid van de mededelingen, en de auto in beslaggenomen. Verzoekster kreeg gelegenheid een aantal losse bagagestukken uit de auto te halen, waarna zij haar weg mocht vervolgen met achterlating van de auto. De auto werd daarna overgebracht naar een daarvoor bestemd opslagterrein van de politie aan de Veilingweg te Rotterdam.

Omstreeks 14.00 uur deelde verzoekers verzekeringsmaatschappij de politie per fax mee dat de auto wel was verzekerd. Daarop gaf de politie de auto vrij.

A. Ten aanzien van HET REGIONALE POLITIEKORPS ROTTERDAM-RIJNMOND

I. Met betrekking tot de inbeslagneming

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 23 maart 1999 een op naam van verzoeker geregistreerde auto in beslag hebben genomen.

2. De korpsbeheerder heeft hierover te kennen gegeven dat de verbalisanten hebben gehandeld in overeenstemming met de van toepassing zijnde richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten van 1 maart 1996.

3.1. De bij de staande houding van verzoekster betrokken politieambtenaren hebben via de meldkamer vernomen dat uit het register van de Dienst voor het Wegverkeer was gebleken dat de door haar bestuurde auto al langer dan zes weken niet was verzekerd. Deze informatie bleek later onjuist.

Het is niet gebleken dat het de politie zou moeten worden aangerekend dat de verstrekte informatie niet juist was.

3.2. Toch was het besluit van de politieambtenaren, om de auto in beslag te nemen en naar een opslagterrein over te laten brengen in verband met het onverzekerd rijden, niet juist.

Ingevolge genoemde, op 23 maart 1999 nog van toepassing zijnde, richtlijn mocht in het geval van een verdenking van het niet verzekerd zijn van een aangetroffen motorvoertuig in de volgende gevallen direct, dat wil zeggen zonder voorafgaand overleg met de officier van justitie, worden overgegaan tot inbeslagneming van de auto.

1 - In het geval de staande gehouden persoon bekent dat het voertuig niet is verzekerd.

2 - In het geval het aangetroffen motorrijtuig als onverzekerd staat geregistreerd in het Centraal Register Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (CRWAM) en de datum tenaamstelling van het kentekenbewijs meer dan zeven weken ligt voor de datum waarop de staandehouding plaatsvindt, en bovendien sprake is van verdenking van een misdrijf uit de Wegenverkeerswet 1994 of van een bekende recidive (zie achtergrond onder 2.).

In dit geval was niet voldaan aan deze voorwaarden.

Weliswaar beschikten de verbalisanten over informatie dat het aangetroffen motorrijtuig als onverzekerd stond geregistreerd in het CRWAM en dat de datum tenaamstelling van het kentekenbewijs meer dan zeven weken lag voor 23 maart 1999, de datum van de staandehouding, maar er bestond op dat moment geen verdenking van een misdrijf uit de Wegenverkeerswet 1994, noch was er sprake van een bekende recidive.

Nu er op het moment van de staandehouding geen verdenking van een misdrijf uit de Wegenverkeerswet 1994 bestond, noch sprake was van een bekende recidive, hadden de verbalisanten contact moeten (laten) opnemen met de officier van justitie. Pas na overleg met de officier van justitie had eventueel kunnen worden overgegaan tot inbeslagneming van het voertuig.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Met betrekking tot de bejegening

1.1. Verzoekers klagen er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond na de staande houding van verzoekster op 23 maart 1999 niet bereid waren haar enige telefoongesprekken te laten voeren.

1.2. In reactie op dit klachtonderdeel deelden de korpsbeheerder en een van de betrokken ambtenaren mee dat de politieambtenaren tijdens de verkeerscontrole geen telefoontoestel bij de hand hadden.

1.3. Tegenover het op dit punt door de korpsbeheerder en de betreffende betrokken ambtenaar gestelde, hebben verzoekers gesteld dat tijdens de controle wel een telefoontoestel aanwezig was.

Omdat verzoekers hun stelling op geen enkele wijze hebben onderbouwd, en ook anderszins geen aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat de politieambtenaren wel konden beschikken over een telefoontoestel, kan de betrokken politieambtenaren niet worden aangerekend dat zij geen telefoongesprek wilden (laten) voeren.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

1.4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

Van de zijde van de betrokken politieambtenaren werd opgemerkt dat de opmerking van verzoekster dat de auto volgens haar bij, althans via, de ANWB was verzekerd en de weifelende manier waarop zij dit meedeelde hen geen aanleiding had gegeven om een en ander terstond - telefonisch - nader te laten onderzoeken.

Betrokken ambtenaar W. heeft echter ook te kennen gegeven dat als een automobilist op zo'n moment de naam van een verzekeringsmaatschappij of een tussenpersoon noemt, dan toch direct ter plaatse wordt nagegaan of de auto mogelijk toch is verzekerd.

De opmerking van verzoekster dat de auto bij of via de ANWB was verzekerd, had voor de verbalisanten aanleiding moeten zijn om een en ander nader uit te laten zoeken.

Het mag immers algemeen bekend worden verondersteld dat de ANWB een breed scala van diensten en goederen aanbiedt ten behoeve van automobilisten. In dat kader was de opmerking van verzoekster dat de auto volgens haar was verzekerd bij, dan wel via, de ANWB niet van zodanige aard, dat deze opmerking geen enkel nader onderzoek verdiende.

2.1. Verzoekers klagen er ook over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zich tijdens de staande houding intimiderend en discriminerend hebben gedragen.

2.2. In reactie op dit klachtonderdeel hebben de plaatsvervangend korpsbeheerder en de drie betrokken ambtenaren ontkend dat de betrokken politieambtenaren verzoekster intimiderend en discriminerend zijn tegemoet getreden.

2.3. In het kader van de behandeling van verzoekers klacht door de politie zijn verzoekers door de klachtbehandelaar uitgenodigd om de klacht nader toe te lichten. Zij hebben geen gebruik gemaakt van deze uitnodiging.

Nu verzoekers bovendien de reacties van de korpsbeheerder en van de betrokken ambtenaren op dit klachtonderdeel onweersproken hebben gelaten, bestaat er aanleiding in dit geval meer waarde te hechten aan de verklaringen van de betrokken politieambtenaren dan aan de niet nader onderbouwde klacht ter zake van verzoekers.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

3.1. Verzoekers klagen er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond na de staande houding van verzoekster haar ter plaatse met een aanzienlijke hoeveelheid bagage hebben achtergelaten. Verzoekers hebben in dit verband aangevoerd dat de sporttas die verzoekster bij zich had zwaar was.

3.2. In reactie op dit klachtonderdeel is van de zijde van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond gesteld dat verzoekster een of twee paraplu's en een sporttas uit de auto heeft meegenomen en dat de betrokken politieambtenaren niet de indruk hadden gekregen dat de sporttas erg zwaar was. Verbalisant H. had de tas zelf in handen gehad en daarbij gemerkt dat deze niet zwaar was. Ook had hij gezien dat verzoekster gewoon met de tas was weggelopen.

3.3. Vast staat dat verzoekster één sporttas en maximaal twee paraplu's uit de auto heeft meegenomen. Gezien deze hoeveelheid kan op zich niet gesproken worden van een aanzienlijke hoeveelheid.

Met betrekking tot de vraag of de tas zodanig zwaar was dat de politieambtenaren verzoekster niet zonder meer met deze tas aan haar lot hadden moge overlaten, spreken de lezingen van verzoekster en van de politie elkaar tegen. Er zijn geen aanwijzingen op grond waarvan de ene lezing aannemelijker moet worden geacht dan de andere, zodat de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel moet onthouden.

III. Met betrekking tot de terugave van de auto

1. Verzoekers klagen er ook over dat verzoeker de auto niet meer dezelfde dag heeft teruggekregen als gevolg van de trage administratieve verwerking door het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Verzoeker heeft op dit punt onder meer gesteld dat zijn verzekeraar de politie al om 12.30 uur had bericht dat de auto wel was verzekerd, terwijl zijn auto pas om 16.00 uur op het opslagterrein zou zijn aangekomen.

2. Met betrekking tot dit klachtonderdeel deelden de korpsbeheerder, respectievelijk de plaatsvervangend-korpsbeheerder mee dat verzoekers auto op 23 maart 1999 om 12.15 uur op het opslagterrein was binnengebracht, en dat de politie nog dezelfde dag om 13.57 uur een door verzoekers verzekeringsmaatschappij verstuurde fax ontving waaruit bleek dat de auto van verzoeker wel was verzekerd. Vanaf dat moment had verzoeker tot 16.00 uur de tijd om zijn auto op te halen bij het opslagterrein.

3. Gebleken is dat verzoekers auto omstreeks 11.30 is weggehaald op de Westzeedijk en om ongeveer 12.15 uur is geplaatst op het opslagterrein aan de Veilingweg. Ook staat vast dat de van verzoekers verzekeraar afkomstige melding, omtrent het verzekerd zijn van de auto, om 13.57 uur door de politie werd ontvangen. Vanaf dat moment konden verzoekers opnieuw over de auto beschikken.

Er bestaat geen aanleiding voor de vooronderstelling dat verzoekers auto niet direct vanaf de Westzeedijk zou zijn overgebracht naar het opslagterrein aan de Veilingweg.

Dat dit transport aanzienlijk meer tijd zou hebben gekost dan de door de politie aangegeven drie kwartier, is, gezien de afstand, niet aannemelijk.

Evenmin is aannemelijk dat de politie verzoeker al om 12.30 uur zou hebben bericht dat hij zijn auto kon komen halen, terwijl de van verzoekers verzekeraar afkomstige schriftelijke mededeling dat de auto wel was verzekerd, op dat moment nog niet was ontvangen.

Dat verzoeker zijn auto pas geruime tijd na ontvangst van die verklaring door de politie om 13.57 uur kon (laten) ophalen, kan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond niet worden aangerekend.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

B. Ten aanzien van DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIE-KORPS ROTTERDAM-RIJNMOND

1. Verzoekers klagen er tenslotte over dat de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de klacht over het politieoptreden van 23 maart 1999 heeft afgewezen.

2. Hoewel verzoeker strikt genomen in zijn klachtbrief van 25 maart 1999 niet heeft geklaagd over de inbeslagneming van zijn auto, heeft de chef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de klacht, terecht, wel als zodanig opgevat. De korpschef was van oordeel dat de inbeslagneming van verzoekers auto was gebeurd overeenkomstig de richtlijnen.

3. Gelet op hetgeen hiervoor onder I werd overwogen, heeft de korpschef verzoekers klacht over de inbeslagneming van zijn auto ten onrechte afgewezen.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

4. Gezien de weigering van verzoekers om de klacht nader toe te lichten, kon de korpschef wel in redelijkheid komen tot zijn oordeel met betrekking tot de klacht over de bejegening van verzoekers echtgenote door ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond, behalve met betrekking tot de inbeslagneming van verzoekers auto, op dat punt is de klacht gegrond.

Met betrekking tot het ter plaatse achterlaten van verzoekster met een aanzienlijke hoeveelheid bagage, wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond met betrekking tot het afwijzen van verzoekers klacht over de inbeslagneming, en is niet gegrond met betrekking tot de klacht over de bejegening van verzoekers echtgenote door politieambtenaren.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Neemt auto van verzoeker in beslag; bejegening; door trage administratieve verwerking krijgt verzoeker zijn auto niet dezelfde dag terug.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Verklaart de klacht over het politieoptreden ongegrond.

Oordeel:

Niet gegrond