2004/149

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 8 april 2002:

1. hem en zijn vader ten onrechte hebben aangehouden.

2. hem en zijn vader ten onrechte gedurende 24 uur in verzekering hebben gesteld.

3. hem op het bureau onheus hebben bejegend door geen begrip te tonen voor de situatie waarin verzoeker zich bevond en door op te merken dat hij geen emotie toonde terwijl zijn vriendin net was verongelukt.

Beoordeling

Algemeen

Op 30 maart 2002 verongelukte de vriendin van A (verzoeker; N.o.) na een val van een manegepaard van familie B te Z. In het ziekenhuis overleed zij tengevolge van haar verwondingen.

Op 8 april 2002 ontving de politie een melding van de familie B dat zij een bedreigend telefoontje hadden gehad. Volgens B had een man met dreigende stem tegen mevrouw B gezegd dat zij voor 16.00 uur een bedrag van € 15.000 moest overmaken op de bankrekening van de beller. Als dit niet zou gebeuren, zouden ze wel even bij de familie B langskomen. De familie B zou dan volgens de man dezelfde pijn voelen die zij ook voelden. De man had desgevraagd aan mevrouw B aangegeven dat hij Av uit Y was. Bekend was dat dit de vader was van A. Diezelfde middag belde A op het mobiele nummer van B en kondigde aan dat hij langs zou komen. Omstreeks 17.20 uur kreeg de politie de melding dat een man bij de manege rondliep. Dit bleek A te zijn.

Verzoeker en zijn vader (vader; N.o.) ontkennen dat ze € 15.000 hebben geëist van de familie B, terwijl Av tevens ontkent dat hij dit op het moment van aanhouding aan de hulpofficier van justitie heeft verteld. Ook ontkennen ze dat ze tegen B zouden hebben gedreigd dat zijn familie dezelfde pijn zou voelen.

I. Ten aanzien van de aanhouding

1. Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe hem en zijn vader op 8 april 2002 ten onrechte hebben aangehouden.

2. De waarnemend beheerder van het regionale politiekorps Drenthe geeft in zijn reactie op de klacht aan dat, gelet op de informatie die inmiddels bekend was, de politie ervan uit kon gaan dat er samenhang was tussen de telefoontjes van Av en A, alsmede diens feitelijke verschijning op de manege, zodat de aanhouding van A gerechtvaardigd is. De stelling dat familie B dezelfde pijn zou voelen kon niet anders worden uitgelegd dan de pijn die iemand voelt als men een dierbare verliest. De korpsbeheerder gaf aan dat de politie er in redelijkheid vanuit kon gaan dat een en ander in samenhang bezien een redelijk vermoeden van schuld aan het misdrijf van artikel 285 Wetboek van Strafrecht opleverde, en dat hetzelfde feitencomplex ook kon duiden op een poging tot afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht. Verder was de politie sinds de eerste melding bezig geweest met het onderzoek naar de bedreiging, zodat er ook nog sprake was van een heterdaad situatie op het moment dat Av om 19.00 uur op het politiebureau verscheen en aan de hulpofficier vertelde dat hij de telefonisch bedreiging had geuit. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.

3. Het aanhouden van een burger door de politie is een ingrijpend dwangmiddel. De bevoegdheid daartoe moet daarom alleen worden gebruikt indien het onderzoek in de desbetreffende zaak dat rechtvaardigt. In zoverre moet de beslissing om tot aanhouding over te gaan voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4. In dit geval werden verzoekers niet verdacht van het plegen van een gering vergrijp, maar van een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf van (ten hoogste) twee jaar is toegelaten. Bovendien was de situatie ter plekke erg onrustig, en waren er door meerdere getuigen meldingen gedaan over de dreigende aanwezigheid van A. Tijdens de hoorzitting bij de klachtenadviescommissie gaf A zelf aan dat hij zich kon voorstellen dat B zich bedreigd voelde op het moment dat hij bij de manege arriveerde. Hij had geconstateerd dat ze allemaal wegliepen en dat ze bang leken. De Nationale ombudsman overweegt dat op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering verzoeker, gezien het bovenstaande, naar objectieve maatstaven kon worden aangemerkt als verdachte van overtreding van het in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit. Nu bovendien sprake was van een zogenaamde heterdaadsituatie, was de politie op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd om A aan te houden en over te brengen naar het politiebureau.

Wat betreft het telefoontje met de eis van € 15.000 lopen de lezingen van betrokken partijen uiteen, doordat Av tijdens de klachtbehandeling ontkende dat hij het bewuste telefoontje had gepleegd en ook dat hij dit wel had bevestigd aan de hulpofficier. De Nationale ombudsman is echter van oordeel dat de politie op grond van de beschikbare informatie van zowel de meldingen als het verhoor door de hulpofficier voldoende grond had om ook Av aan te houden terzake artikel 285 Wetboek van Strafrecht. Dat Av op een later moment ontkende dat hij het bewuste telefoontje had gepleegd of dat hij hierover had gesproken met de hulpofficier doet hieraan niet af.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

II. Ten aanzien van de inverzekeringstelling

1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 8 april 2002 hem en zijn vader ten onrechte gedurende 24 uur in verzekering hebben gesteld.

2. Gelet op het belang van het onderzoek, in het bijzonder nu er sprake was van twee verdachten, het horen van deze verdachten en zonodig het confronteren van verdachten en getuigen met afgelegde verklaringen alsmede gelet op het feit dat verzoekers werden aangemerkt als verdachten ter zake van bedreiging waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, kon de politie er in redelijkheid toe overgaan om hen beiden in verzekering te stellen. De Nationale ombudsman stelt vast dat de inverzekeringstelling uiteindelijk korter heeft geduurd dan de door de hulpofficier van justitie bevolen 48 uur.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

III. Ten aanzien van de bejegening

1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 8 april 2002 hem op het bureau onheus hebben bejegend door geen begrip te tonen voor de situatie waarin verzoeker zich bevond en door op te merken dat hij geen emotie toonde terwijl zijn vriendin net was verongelukt.

2.1. De waarnemend korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Volgens hem hebben de betrokken ambtenaren deze woorden niet gebezigd, maar hebben zij aangeven wel degelijk begrip te hebben getoond voor de situatie waarin verzoeker zich bevond. Betrokken ambtenaar V. zou hebben gezegd dat het erg vervelend was voor verzoeker, terwijl betrokken ambtenaar bevestigt dat in die trant daarover was gesproken. Ook de hulpofficier zou begrip hebben getoond. Voorts is er een huisarts gekomen die medicijnen heeft voorgeschreven, en is direct de reclassering ingeschakeld die beide verdachten ook op het bureau had bezocht, nog voordat zij naar Assen werden gebracht.

2.2. Hulpofficier van justitie P. gaf in een aanvullende verklaring aan dat hij meende dat de politie erg zorgvuldig te werk was gegaan omdat vóór de inverzekeringstelling de officier van justitie reeds over de zaak was geïnformeerd, de reclasseringsmedewerker ook al direct op het bureau te X met A had gesproken en dat er een arts bij hem was gehaald. Voorts had de politie de bedoeling gehad om de zaak zo snel mogelijk te onderzoeken, werden er extra mensen ingezet om de getuigen te horen, en konden beide verdachten sneller in vrijheid worden gesteld dan die drie dagen die er normaal gesproken voor staan.

2.3. Betrokken ambtenaren V. en Wi. gaven in hun aanvullende verklaringen aan de Nationale ombudsman aan dat ze van tevoren op de hoogte waren van het verlies dat verzoeker had geleden, en daarom aan verzoeker hadden meegedeeld dat het een vervelende situatie was. Wi. voegde daar nog aan toe dat zij in het verslag van bevindingen had opgemerkt dat het haar toescheen dat verzoeker het kennelijk belangrijker vond om op de openbare weg te kunnen zijn, dan dat hij zich uitsprak over het verlies van zijn vriendin. Dit had hun wel verbaasd en daarom hadden ze het ook vermeld in het proces-verbaal.

3. Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren in hun optreden naar burgers toe een zakelijke en objectieve houding aannemen. Ook in hun taalgebruik dienen politieambtenaren de nodige professionaliteit in acht te nemen en burgers zoveel mogelijk correct te woord te staan. Het is begrijpelijk dat verzoeker zich in een zeer moeilijke, emotionele situatie bevond. Uit de rapportage van de betrokken ambtenaren valt af te leiden dat bij de politie reeds op voorhand bekend was dat de melding over de bedreiging een emotionele achtergrond had. De Nationale ombudsman acht het waarschijnlijk dat de betrokken ambtenaren met verzoeker hebben gesproken over het verlies dat hij had geleden. Echter, de precieze bewoordingen die zijn gebruikt zijn niet meer te achterhalen. De Nationale ombudsman benadrukt dat de wijze waarop iemand de gedraging van een ander ervaart, bij uitsluiting subjectief is, en derhalve ook moeilijk toetsbaar. De Nationale ombudsman acht echter aannemelijk dat de betrokken ambtenaren verzoeker begripvol tegemoet zijn getreden, hetgeen blijkt uit de bevindingen die ze, kort na het incident hebben opgesteld, de verklaringen die ze aan de Nationale ombudsman hebben afgelegd, en uit het feit dat de reclassering er op korte termijn bij is gehaald. Nu de politie verder extra mensen heeft ingezet om zo snel mogelijk getuigen te horen, en nu verzoekers na 24 uur weer in vrijheid zijn gesteld, acht de Nationale ombudsman dat het optreden van de politie de toets der kritiek kan doorstaan.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 11 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Assen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tevens werden enkele betrokken ambtenaren gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en twee betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers moeder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. Een betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op maandag 8 april 2002 omstreeks 15.40 uur ontving het regionale politiekorps Drenthe een melding over een telefonische bedreiging bij de familie B te Z. Twee politieambtenaren gingen ter plaatse. Zij schreven hierover in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende:

"Op maandag 8 april 2002 omstreeks 15.40 uur kregen wij, verbalisanten, Kl. en M. de melding dat er een telefonische melding had plaatsgevonden bij de familie B, wonende te Z (...). De familie B runt op dit perceel een manege. De familie B moest 15.000 euro voor 16.00 uur naar de bank in Z brengen. Zou dit niet gebeuren dan zouden ze wel bij de familie B langskomen.

Wij, verbalisanten, zijn meteen richting de familie B te Z gegaan. De collega's Zw. en Wi. zijn in een onopvallende auto naar de bank in Z gegaan.

Omstreeks 15.55 uur waren wij, verbalisanten, ter plaatse.

(...)

Wij, verbalisanten hebben het verhaal aangehoord. Mevrouw B heeft het bedreigende telefoontje aangenomen. Mevrouw B kreeg een man aan de telefoon. De man zei met een dreigende stem tegen haar dat zij vandaag voor 16.00 uur een geldbedrag van 15.000 euro moest overmaken op zijn bankrekening. Als ze dit niet deden dan zouden ze wel even bij de familie B langskomen. De familie B zou dezelfde pijn voelen die zij ook voelden. Mevrouw B heeft gevraagd wie zij aan de telefoon had. De man vroeg haar waarom ze dit wilde weten. Mevrouw B antwoordde dat zij dit altijd vroeg. De man antwoordde hierop dat hij Av heette en dat hij in Y woonde. Hierna werd het telefoongesprek beëindigd.

(...)

Wij, verbalisanten, zagen bij binnenkomst dat meneer Bx verslagen naar zijn mobiele telefoon zat te kijken. Bx vertelde ons dat er om 16.00 uur weer naar hun vaste telefoon was gebeld. Er werd toen gevraagd of de eigenaar van de manege er was. Mevrouw B had de telefoon aangenomen en had geantwoord dat die niet thuis was. Ook dit nummer heeft mevrouw B genoteerd (...).

Direct daarna werd Bx op zijn mobiele nummer gebeld. Bx kreeg A aan de telefoon. A vroeg of Bx vanavond ook thuis was, want hij wilde even langskomen. Bx antwoordde hierop dat dit wel goed was (…).

Wij, verbalisanten, hebben met de familie B afgesproken dat wij 's avonds in de buurt van Z zouden surveilleren. Ook hebben we afgesproken dat wanneer 's avonds de situatie uit de hand zou lopen dat de politie meteen zou worden gewaarschuwd.

Wij, verbalisanten, kregen maandag 8 april 2002 omstreeks 17.20 uur de melding dat A zich al bij de manege bevond. A zou steeds voor de manege langslopen. Wij, verbalisanten waren op het moment van de melding niet in de buurt van Z. Wij, verbalisanten, hebben daarom de collega's op het politiebureau te X gewaarschuwd. Collega's Wi. en V. hebben de melding afgehandeld."

2. Politieambtenaren Wi. en V. schreven naar aanleiding van de melding om omstreeks 17.20 uur onder meer het volgende in een proces-verbaal van bevindingen op 17 april 2002:

"Op maandag, 08 april 2002, omstreeks 17.20 uur kregen wij een melding (…), dat er iemand was bij de manege (...) te Z. Deze persoon zou daar rondlopen met zo nu en dan een hand in zijn binnenzak. De patrouille zou in Meppel zijn. Dit was te ver weg en een snelle komst van de politie was wenselijk. Vanaf het politiebureau te X vertrokken wij naar (...) Z.

VOORINFORMATIE

Ons was reeds bekend, dat de patrouille rond 15.40 uur op deze dag een melding had gehad, dat de manege Bx te Z voor 16.00 uur die dag een bedrag van 15.000 euro ergens naar toe moest brengen of storten. Ons was ook bekend, dat dit te maken zou hebben met familie, nabestaanden van het meisje, dat ongeveer een week geleden verongelukt was op een gehuurd paard van deze manege. Onze gevoelens omtrent deze melding, gevoed door de hierboven vermelde informatie, deden ons denken, dat we te maken zouden krijgen met een afdreiging, afpersing of iets dergelijks. Met zeer gemengde gevoelens, immers de verdachte had net iemand verloren (hoe zou men zich gedragen onder deze emotionele toestanden) en de onduidelijke informatie over de melding gingen wij ter plaatse.

NIEUWE MELDING (…)

Onderweg in Z kregen wij via de mobilofoon weer een melding. De auto zou staan op naam van iemand uit Nieuw-Dordrecht (…). Hierna kregen wij de melding, dat de verdachte auto, een BMW met kenteken xx-xx-xx weer was vertrokken en weggereden was in de richting van de (...). We reden de manege voorbij en gingen in de richting waar de genoemde BMW was vertrokken. De auto werd daar door ons niet aangetroffen. Hierna kregen wij een melding van de meldkamer met het verzoek toch ter plaatse te gaan, waar iemand ons wilde spreken. Ook hadden wij gehoord, dat de meldkamer inmiddels een tweede auto uit vermoedelijk U de opdracht had gegeven om ook uit te kijken naar deze BMW en assistentie te verlenen aan ons (…).

INFORMATIE VAN DE PLAATS VAN HET DELICT

Na enkele minuten te hebben gezocht gingen wij naar de manege. Daar werden wij aangesproken door de ons bekende Bo., lid van de vrijwillige politie. Hij deelde ons mede, dat we uiterst voorzichtig moesten zijn en dat we geen enkel risico moesten nemen bij de aanhouding. Ook zagen wij de manegehouder Bx daar rond stappen. Wij zagen duidelijk dat hij zeer zenuwachtig was. We zagen, dat hij constant in de richting van de weg keek.

AANHOUDING VERDACHTE A

Na deze informatie verlieten wij de plaats van het delict en vroegen aan de daar aanwezige personen om de meldkamer te bellen zodra men de BMW weer zou zien. Wij deelden mede, dat we in de omgeving zouden gaan kijken om de BMW te zoeken.

Na ongeveer 5 minuten kregen wij de melding, dat de BMW weer was gesignaleerd bij de manege. We gingen onmiddellijk ter plaatse en kwamen deze auto tegen op ongeveer 200 meter van de manege (...). Door ons werd langzaam gereden en we gingen iets links van de weg rijden. We zagen 1 persoon in deze auto zitten. De bestuurder van de BMW zag kennelijk ons ook en wij zagen, dat hij zijn voertuig in de berm stuurde. Wij zagen, dat de bestuurder uitstapte en naar ons toeliep. Wij stapten ook uit en spraken deze bestuurder aan. Wij zagen aan de houding van deze bestuurder dat hij "geen kwaad in de zin had" en spraken hem normaal aan. Wij hoorden, dat hij vroeg, dat hij toch wel bij de manege mocht staan. Hij deed niemand kwaad. Hij stond op de openbare weg en daar mocht hij volgens hem wel staan.

De verdachte werd door ons aangehouden, veilig gefouilleerd en geboeid. Nadat hij geboeid was werd onmiddellijk de meldkamer in kennis gesteld van het feit, dat wij de verdachte hadden aangehouden en dat wij de situatie onder controle hadden.

Kort na de aanhouding zagen wij, dat twee collega's ook ter plaatse kwamen. Een van deze twee nam na toestemming van de verdachte te hebben gekregen de BMW mee en de verdachte werd door ons meegenomen en overgebracht naar het politiebureau van de werkeenheid Q te X (…).

HOUDING VERDACHTE EN ONDERZOEK AUTO

Tijdens het overbrengen en het contact met de verdachte op het politiebureau zagen en hoorden wij, dat de verdachte geen emoties vertoonde aangaande het verlies van zijn vriendin. Kennelijk was het voor hem alleen maar belangrijk, dat hij het recht had om op de openbare weg bij de manege zich te mogen vertoeven.

In het kader van de Wet Wapens en Munitie werd er in het voertuig van de verdachte gekeken.

In het voertuig de BMW van de verdachte zagen wij in de kofferbak een zwart doosje liggen met daarin een soort "inhaleerder". In het dashboardkastje zagen wij een mes liggen met een zeer scherp dun lemmet van ongeveer 15 cm.

In een opbergvak van het rechtervoorportier lagen ongeveer 3 messen. Verder hoorden wij, dat de GSM van de verdachte, die hij bij zich droeg verschillende malen overging.

NIEUWE MELDING VERDACHTE FIGUREN, AUTO BIJ MANEGE B

Terwijl wij bezig waren met de afhandeling van de hierboven vermelde aanhouding, kregen wij nogmaals een melding van de meldkamer Drenthe, dat er weer verdachte figuren zich zouden ophouden bij de manege. Men zou rijden in een rode Renault 19 voorzien van het kenteken yy-yy-yy. Wij hadden het vermoeden, dat dit vermoedelijk de vader van de genoemde verdachte zou betreffen en gingen onmiddellijk ter plaatse.

Op maandag, 08 april 2002, om 19.33 uur troffen wij deze auto rijdende aan (...) te Z. Tijdens het tegemoetkomen van dit voertuig zagen wij, dat er twee personen inzaten. We gaven dit voertuig een teken om te stoppen. De bestuurder voldeed hieraan en toonde ons op verzoek zijn rijbewijs.

Tevens deelde hij ons mede, dat hij op zoek was naar zijn zoon A, die ergens op een politiebureau zou zitten. De inzittende was zijn jongste zoon Az.

UITNODIGING EN AANHOUDING Av

Ons was inmiddels bekend, dat het hierboven vermelde bedrag van 15.000 euro, dat de manegehouder moest leveren, gestort moest worden op de naam van Av uit Y. Door de hulpofficier van justitie, inspecteur van politie, P., werd de aanhouding verzocht van de genoemde bestuurder, Av, de vader van de hierboven vermelde verdachte A. Omdat een aanhouding op dat moment niet praktisch was, werden de twee inzittenden uitgenodigd om een verder gesprek te voeren op het politiebureau te X. Aan deze uitnodiging werd voldaan. Omdat men niet wist, waar het politiebureau was, reden de twee in de Renault achter ons aan naar het politiebureau te X alwaar de bestuurder, Av door de aldaar verblijvende en genoemde hulpofficier van justitie werd aangehouden. (Zie proces-verbaal van aanhouding). Wij hoorden, dat deze hulpofficier van justitie de verdachte mededeelde, dat hij niet tot antwoorden verplicht was.

WAARNEMINGEN OP POLITIEBURO TE X

Tijdens het verblijf op het politiebureau te X in afwachting op vervoer naar het politiebureau te Assen, waar de verdachte Av de nacht zou doorbrengen in een politiecel, werd deze verdachte door ons (gedeeltelijk) onder toezicht gehouden. Tijdens dit verblijf hoorden wij, dat de verdachte tegen ons zei, dat hij de manegehouder kapot zou maken. De manegehouder moest maar eens voelen, wat zij, kennelijk de fam. A, de laatste dagen hadden gevoeld.

Av zelf had een advocaat in de armen genomen, echter hij had gehoord, dat deze hem had verteld, dat het wel jaren kon duren voordat er een uitspraak zou komen, wie er nu schuldig was aan de dood van de vriendin van zijn zoon. Het zou veel tijd en geld kosten en het was maar de vraag of de manegehouder schuldig zou worden bevonden. Daarom had hij de manegehouder gebeld en hem gezegd, dat hij alvast maar 15.000 euro moest storten op zijn rekening. We hoorden hem zeggen, dat de manegehouder volgens hem het meisje een wild paard had meegegeven. Verder was Av over de houding, aandacht van de manegehouder met betrekking tot de familie en vrienden van het overleden meisje niet tevreden.

Beide verdachten hadden aan het bureau een gesprek met de reclassering.

Tijdens het gesprek met de reclassering gaf A aan dat hij zich niet goed voelde. Op zijn verzoek werd er een dokter gewaarschuwd. Huisarts (...) heeft aan het bureau verdachte onderzocht. Hierbij werd niets ernstigs geconstateerd. Wel werden er medicijnen voorgeschreven die de verdachte ook heeft gekregen.

Na onderzoek werd het gesprek met de reclassering vervolgd.

Omstreeks 22.00 uur werd de verdachte Av door ons verbalisanten overgebracht naar het politiebureau te Assen."

3. A werd om 19.00 uur voorgeleid voor de hulpofficier van justitie, P. Na het verhoor, besloot deze een bevel tot inverzekeringstelling uit te vaardigen. In het proces-verbaal voor inverzekeringstelling schreef P. het volgende hieromtrent:

"Deze persoon wordt verdacht van:

Verdachte heeft op 08-04-2002 bedreigingen geuit tegenover de eigenaar van een manege in Z. Deze bedreigingen werden telefonisch en door gedragingen geuit te Z op maandag 8 april 2002 tussen 15.00 en 20.00 uur. De bedreigingen werden door verdachte en zijn vader ondermeer geuit middels het vragen om geld en de mededelingen dat ze, de fam. B, de pijn ook moest voelen.

strafbaar gesteld bij artikel:

285 wetboek van strafrecht

Aangezien op voornoemd feit voorlopige hechtenis is toegelaten er het terzake ingestelde onderzoek nog niet is voltooid, terwijl het in het belang daarvan nodig is, dat de verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van justitie zal blijven, heb ik, verbalisant, de verdachte voor het uit te vaardigen bevel tot inverzekeringstelling nader gehoord.

Nadat ik de verdachte had meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde deze:

Ik kan me voorstellen dat ik bedreigend overkwam. Ik heb echter niemand bedreigd.

Ik weet dat ik aangehouden ben voor bedreiging."

4. Op 8 april 2002 verscheen Av, vader van A om 19.00 uur op het politiebureau. Om 21.00 uur beval de hulpofficier P. na een kort verhoor om ook Av in verzekering te stellen. Op 9 april 2002 schreef P. in een proces-verbaal het volgende betreffende de aanhouding van Av. op 8 april 2002:

"…REDEN VAN DE AANHOUDING:

De aanhouding van deze verdachte vond plaats naar aanleiding van het volgende:

Betrokkene is vrijwillig verschenen aan het politiebureau na daartoe te zijn uitgenodigd door de brigadiers van politie Wi. en V. Na een gesprek met deze persoon verklaarde deze, na hem te hebben medegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, dat hij rond het bedrijf van Bx had gelopen en dat hij met dat bedrijf had gebeld met de mededeling dat hij 15.000 euro wilde hebben. Hierna werd de verdachte door mij, verbalisant, aangehouden..."

5. Op dinsdag 9 april 2002 legde A omstreeks 13.00 uur een verklaring af tegenover twee politieambtenaren. In het proces-verbaal van verhoor is hierover het volgende vastgelegd:

"…Ik weet dat ik aangehouden ben voor bedreiging.

Op maandag 8 april 2002 omstreeks 15.15 uur heb ik nog gehoord dat mijn vader met de eigenaar van de manege heeft gebeld. Ik weet niet precies wat er is gezegd. Mijn vader stond in de slaapkamer te bellen.

Op maandag 8 april 2002 omstreeks 15.30 uur heb ik samen met mijn vader thuis nog een kopje koffie gedronken. Omstreeks 15.45 uur heb ik met de manege gebeld. Ik heb toen de vaste aansluiting gebeld. Ik kreeg een vrouw aan de telefoon. Ik heb gevraagd of de eigenaar aanwezig was. Er werd geantwoord dat de eigenaar niet aanwezig was. Ik heb toen naar de mobiele telefoon van de eigenaar van de manege gebeld. Via de informatielijn van de PTT ben ik aan dit nummer gekomen. Ik kreeg toen een man aan de telefoon. Ik vroeg of hij de eigenaar was. Hij antwoordde hierop: "Ja". Ik vroeg of hij thuis was. Hij vroeg met wie hij sprak. Ik heb gezegd dat hij met A sprak (…). Ik heb gevraagd of hij vanavond thuis was. Hij vroeg mij waarom ik dit moest weten en wat de bedoeling was. Ik heb gezegd dat ik vanavond even langs wilde komen en dan zag hij wel wat de bedoeling was. Bx zei iets binnensmonds wat ik niet verstond. Ik heb daarna de verbinding verbroken.

Na dit telefoongesprek ben ik omstreeks 16.00 uur richting Z gegaan. Mijn moeder was toen nog thuis. Ik heb tegen mijn moeder gezegd dat ik naar Z zou gaan en dat ik verder niets zou doen.

Omstreeks 16.45 uur was ik op de plek van het ongeval. Ik heb toen naar huis gebeld. Ik kreeg mijn vader aan de telefoon. Ik heb tegen mijn vader gezegd dat ik nu op de plek van het ongeval was en dat ik hier nog even zou blijven. Ook heb ik gezegd dat ik misschien nog wel even naar een tante in Assen ging. Maar als ik dit zou doen dan zou ik nog wel even bellen.

Ik ben daarna naar de ijscoboer in Z gereden. Ik heb hier een ijsco gekocht. Ik heb de auto gekeerd. Ik heb de auto voor de parkeerplaats in de berm geparkeerd. Dit was gezien vanaf Z de rechterkant van de weg. Ik heb toen eerst rustig mijn ijsco opgegeten. Ook ben ik toen uit de auto geweest. Ik heb toen richting de kantine gekeken. Ik zag toen dat iemand aan het telefoneren was. Ik wist toen al dat de politie zou komen. Ik ben om de auto heen gelopen. Ook heb ik toen nog op de achterklep van de auto gezeten. Ik heb nog aan de overkant geplast. Daarna ben ik weer teruggelopen. Ik heb in de berm tegenover de kantine gestaan. Ik heb hier gestaan en heb het terrein bekeken, ook heb ik nog in de kantine gekeken. Daarna ben ik weer teruggelopen naar mijn auto. Ik heb toen ik buiten stond naar mijn mening niet op een bedreigende manier gestaan. Het kan wezen dat ik met mijn handen in de zakken heb gestaan. Ik heb hier niet de bedoeling mee gehad om bedreigend over te komen. Ook ben ik niet een keer op het privé terrein van de manege geweest.

Ik heb de auto gekeerd bij de eerste kruising. Ik ben naar Z gereden. Ik zag de politie aankomen. De politie is mij gewoon voorbijgereden. Ik heb mijn auto geparkeerd en heb bij een restaurant in Z een kopje koffie gedronken.

Na het kopje koffie ben ik weer naar de manege gereden. Ik heb mijn auto weer in de berm voor de parkeerplaats geparkeerd. Ik ben toen even uit de auto geweest. Ik ben daarna weer weggereden. Mijn bedoeling was dat ik naar Assen zou gaan. Na enkele honderden meters kwam ik de politie weer tegen. Ze reden mij tegemoet. Ik ben toen uit mezelf gestopt. Ik heb de auto in de berm gezet. Ik ben uitgestapt en heb mij aan de politie voorgesteld. De politie vertelde mij dat ik was aangehouden terzake bedreiging. Daarna werd ik overgebracht naar het politiebureau te X.

Ik wil benadrukken dat ik niet de bedoeling heb gehad om iemand te bedreigen.

U vraagt mij waarom ik 's avonds bij de fam. B wilde langskomen. Ik kan u zeggen dat ik met de eigenaar wilde praten over de gang van zaken. Ik wilde weten waarom de manege zo had gehandeld. Ik bedoel hiermee het niet meegeven van een cap. Ze hebben ook helemaal geen uitleg gegeven. Ik wilde hierover praten. Ik heb 's middags nog tegen mijn moeder gezegd dat ik waarschijnlijk niet eens naar hem zou toegaan..."

6. Op 9 april 2002 werden beiden verdachten omstreeks 20.15 uur in vrijheid gesteld. In een dagrapport staat hierover onder meer het volgende vermeld:

"Op 9-4 zijn de beide verdachten verhoord. Ze ontkenden beide dat er sprake was van bedreiging. Pa ontkende ook dat hij tijdens zijn telefoongesprek met mevrouw B dat hij om een geldbedrag had gevraagd. Dit had hij nl. tijdens het verhoor hovj wel gezegd. Verder kwamen de verklaringen redelijk met elkaar overeen.

Het lag in de bedoeling om eerst diverse getuigen te horen en de verdachten daarmee nog een keer te confronteren. Eventueel zou er een voorgeleiding komen om een geschorste bewaring te krijgen met o.a. als voorwaarden dat ze zich niet in Z zouden ophouden.

Het is echter niet zover gekomen. Omstreeks 18.45 uur werd ik thuis gebeld door de arrestantenwacht te Assen. A zag het niet meer zitten en wilde graag met zijn vader spreken. Hierin onder bepaalde voorwaarden in toegestemd.

Even later werd ik gebeld door de advocaat van beide heren (…). Haar op de hoogte gesteld van de zaak. Zij heeft vervolgens met OvJ (…) gesproken. A dreigde zich van kant te maken als hij nog een nacht in de cel moest zitten.

Hierna ben ik weer gebeld door de officier van justitie (; N.o.) en in zijn opdracht heb ik de heren A en Av onmiddellijk in vrijheid gesteld. Via de arr. wacht Assen de heren wel op het hart gedrukt zich niet bij de familie B op te houden dan wel telefonisch te benaderen…"

7. Op 17 juli 2002 besloot de officier van justitie de zaak te seponeren in verband met de aanwezige bijzondere omstandigheden. Hij deelde dit aan beide verdachten mee tijdens een persoonlijk gesprek.

8. Verzoekers dienden op 29 juli 2002 een klacht in bij het regionale politiekorps Drenthe. Zij schreven hierin onder meer als volgt:

"Ik (A; N.o.) ben van mening dat mijn aanhouding niet terecht is geweest. Ik stond in de berm schuin voor de paardenmanege waar ik mijn verhaal wou komen halen. Ik had de man gebeld van te voren met de mededeling van als hij thuis was en hij zei: 'ik ben er wel'. Toen heb ik gezegd dat ik tegen 5 uur kwam.

Ik ben voor die tijd naar de plek van het ongeluk gegaan van mijn aanstaande vrouw. Toen voor een tijd van 10 tot 15 minuten heb ik schuin voor de manege gestaan in de berm; ben dus niet op het terrein van de manege geweest. Toen ben ik koffie gaan drinken in het dorp. Toen heb ik op dezelfde plek nog 5 minuten gestaan. Toen ben ik verder gereden. Na enkele honderden meters kwam mij een politieauto tegemoet; daar ben ik voor gestopt. Ik wou mij netjes voorstellen en zij gaven mij de mededeling dat ik was aangehouden voor ernstige bedreiging waarna ze mijn handen in de boeien deden. Van een andere richting kwamen nog een of twee politieauto's aangereden. Ik zei steeds tegen hen van neem mijn mobiele telefoon even op want mijn ouders verwachten een telefoontje van mij want ik had hen gebeld vlak voor de aanhouding met de mededeling dat ik hen zo-even weer zou bellen, maar zij hadden mijn mobiele telefoon in beslag genomen. Vervolgens is mijn vader en mijn broertje richting Z gereden; daar leest u verder in dit stuk meer over. Toen namen zij mij mee naar het politiebureau in X en hebben zij mij zonder pardon of enige mededeling in een cel laten wachten. Ik moest maar wachten op de hulpofficier van justitie. Nadat die na 3 à 4 uur bij was zei ik tegen hem van 'neemt u plaats'. Toen werd door hem verteld wat ik wel niet dacht dat ik was; ik moest mijn mond maar houden, en het was zijn bureau. Toen zei hij daarop: 'je mag deze nacht hier blijven'. Er is tussentijds nog een arts bij mij geweest. Maar niemand die iets voor mij wou doen. Ik werd behandeld als een zware misdadiger. Toen ben ik overgebracht naar Assen waar ik de nacht en de volgende dag nog heb doorgebracht. Ik moest tot 21.00 uur volgende dag blijven. De gehele dag werd er niets tegen mij verteld. Ik moest een verklaring afleggen en meer werd mij niet verteld. Ik zat daar dus 24 uur en geen idee waarvoor, vooral gezien de omstandigheden van mijn verlies van mijn aanstaande vrouw. Ik zat daar maar. Waarom zat ik daar? Dat is iets wat ik nog steeds niet snap.

Ik, Av (...) ben naar mijn mening ook onterecht aangehouden nadat mijn zoon A ons zou terug bellen en dat niet gebeurde maakten wij ons zorgen. Waar zal hij zijn. Hij had zich zelf wel wat aan kunnen doen aangezien de toestand waar hij in verkeerde. Ik en mijn andere zoon Az zijn toen naar Z gereden. Na een aantal keer vragen zijn wij bij de manege terecht gekomen. Toen heb ik geroepen bij de manege, van waar is de plek van het ongeluk en waar is mijn zoon, maar toen kreeg ik geen gehoor daar. Toen ben ik verder gereden om de plek te zoeken. Toen kreeg ik telefoon van mijn vrouw dat mijn zoon was aangehouden. Toen was ik gerustgesteld dat hem niets was overkomen want ik had natuurlijk geen idee waar hij zat en toen wou ik naar X naar het politiebureau en toen werd ik aangehouden in Z. Ik wist niet wat mij over kwam, ik moest mijn papieren laten zien en mee komen, achter ons aanrijden werd er gezegd. Ik had geen idee wat er gebeuren ging. Toen ik aankwam in X in het politiebureau moest ik een verklaring afleggen wat helemaal niet klopte. Mijn vrouw houdt dat niet vol thuis. Ik wil graag met mijn vrouw bellen heb ik gevraagd. Die man gaf geen gehoor aan mij dat ik mocht bellen. Toen werd ik overgebracht naar Assen om daar vast te moeten zitten en meer werd mij niet meegedeeld. Ik heb daar ook de volgende dag vast moeten zitten tot 21.00 uur. De hele dag werd met mij ook niets medegedeeld. Ik heb een verklaring moeten afleggen. Ik weet tot nu toe ook nog niet waarom ik toen heb vast gezeten."

9. De klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Drenthe, K., liet bij brief van 27 augustus 2002 aan de districtschef onder meer het volgende weten betreffende de klachtbehandeling:

"Ter voldoening aan uw verzoek aangaande een ingediende klacht door de familie A, (…) d.d. 30 juli 2002, bericht ik, K., inspecteur van regiopolitie Drenthe, wijkchef te Q, u het volgende:

Op dinsdag 27 augustus 2002 tussen 19.00 uur en 20.30 uur had ik een bemiddelingsgesprek met de familie A, (vader, moeder en meerderjarige zoon) zijnde de klagers. Het gesprek vond in een gemoedelijke sfeer plaats, de klacht werd in zijn geheel besproken.

Met betrekking tot het strafrechtelijke gedeelte (wel-niet vervolgen) was er onlangs een gesprek geweest tussen de officier van justitie en parketsecretaris en de verdachten in deze zaak, zoon en vader Av.

Na ons gesprek besloot de familie A de door hen gedane klacht voor te willen leggen aan de klachtencommissie politie Drenthe, ik heb hen het verdere traject uitgelegd.

Om een nader onderzoek door de klachtencommissie politie Drenthe niet te frustreren, onthoud ik mij middels dit schrijven van nader commentaar."

10. Op 19 november 2002 vond in het kader van de klachtbehandeling een hoorzitting plaats bij de klachtencommissie van regiopolitie Drenthe. Het verslag van de hoorzitting en het advies aan de korpsbeheerder omvatte onder meer het volgende:

"3. De formulering van de klacht

Bij een ongeval met een gehuurd paard is de aanstaande vrouw van A verongelukt. Ongeveer een week later doet de manegehouder aangifte van telefonische bedreiging/afpersing.

Wanneer de politie zich naar de manege begeeft is A daar in de buurt. Hij wordt vervolgens aangehouden. Wanneer Av zich op het politiebureau meldt wordt ook hij aangehouden.

Aan de hand van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting heeft de commissie de klacht als volgt geformuleerd.

Av en zijn zoon A zijn onterecht aangehouden;

De politie heeft weinig begrip getoond voor de emoties die de aanhouding - gelet op de situatie waarin klagers zich bevonden - bij klagers heeft opgeroepen.

4. De behandeling van de klacht ter zitting

De klacht is behandeld ter zitting van de Commissie op dinsdag 19 november 2002 in het gemeentehuis van Hoogeveen. Verschenen zijn de politiefunctionarissen V., Wi., Ho., P. en K. alsmede de heer en mevrouw A en hun zoon A.

(...)

A: Ik ging naar de plek toe. Ik ben onterecht aangehouden. Tijdens dat gesprek met de heer K. werd dat er niet anders van. Ik kreeg echter het gevoel dat hij er onderuit wilde komen. Ik heb de regels niet overtreden. Ik leek echter wel een crimineel. Dat ik mee moest vond ik niet erg. Wel het feit dat ik 24 uur heb vastgezeten terwijl mij niet werd verteld waarvoor; alleen een bedreiging. Ik ben alleen bij die man op zijn erf geweest. En ik zou verdachte bewegingen gemaakt hebben.

Av: Mijn zoon zou mij bellen. Dat gebeurde echter niet. Het duurde mij te lang. Ik ben daarom naar de manege in Z gegaan en vervolgens naar de plek in het bos waar het ongeluk gebeurd is. Plotseling kwamen er politieauto's aan en werd ik meegenomen. Ik moest naar X en daarna naar Assen. Waarom? Ik heb nog nooit iets gedaan. Ik vond het schunnig. Nadien bleek dat mijn zoon op een politiebureau vastzat. Maar toen kreeg ik niets te horen.

Voorzitter: Dus waar u over klaagt is dat u onterecht bent aangehouden.

Av: Als de politie de telefoon van mijn zoon had opgenomen was er niets gebeurd.

A: Ik had mijn vader gezegd dat ik hem zou bellen zodra ik op de plek in het bos was. Maar toen ik werd aangehouden werd mijn telefoon in beslag genomen.

Av: Daarom ben ik er maar naar toe gegaan. Ik was ongerust en ben in het bos gaan zoeken. Toen belde mijn vrouw om mij te vertellen dat mijn zoon vast zat; toen was ik gerust. Vervolgens kwamen er politieauto's en werd ik aangehouden.

Voorzitter: Is u verteld waarom u aangehouden bent?

Av: Niet echt.

E.: U vond het vanzelfsprekend dat u naar het bureau ging?

A: Dat niet direct. Met kogelvrije vesten vond ik ook niet zo erg.

E.: U hebt geen klacht tegen een onheuse bejegening?

A: Jawel, tegen de behandeling van P. Ik moest me stilhouden. Ik moest wachten op een hulpofficier. Toen die binnenkwam zei ik als geintje tegen de hulpofficier dat hij mocht zitten. Daar had ik volgens hem niets mee te maken.

E.: Dus u voelde zich onheus bejegend door P.

A: P. heeft bepaald dat ik 24 uren vast moest zitten. Dat vond ik niet juist.

P.: Ik was in Hoogeveen en ben van daaruit naar X gegaan. Daar heb ik een verhaal aangehoord over telefoontjes naar de familie B. Het ging over geld dat Bx moest betalen.

Ze moesten volgens de beller voelen wat henzelf ook was overkomen. Daarnaast bleek de zoon bedreigende handelingen te hebben verricht. Later kwam de vader ook aan het bureau. Daar had ik een gesprek mee. In dat gesprek gaf hij aan dat hij ook gebeld had met Bx.

In het verhoor voorafgaande aan de inverzekeringstelling van de vader geeft hij aan "Ik heb inderdaad om geld gevraagd". Toen heb ik hem aangehouden.

Av: Dat klopt helemaal niet. Ik kreeg echter geen antwoord van Bx.

A: Hij heeft mij precies hetzelfde verteld. Ik vroeg P. toen om dat telefoongesprek na te trekken.

Voorzitter: Is dat telefoongesprek komen vast te staan?

P.: Dat weet ik niet.

E.: En dat verhaal van 15.000 euro?

P.: Dat heeft Bx ook gezegd. Bx had tijdens dat telefoongesprek ook nog naar de naam van de beller gevraagd. Er werd gezegd dat hij, de beller, "Av" heette.

Commissielid E. stelt vervolgens een vraag aan Av.

E.: Hebt u ook geen 15.000 euro geëist?

A: Ik heb gezegd dat telefoongesprek maar na te trekken. Dat heb ik niet gevoerd.

H.: Wat hebt u precies gezegd?

A: Ik heb al gezegd dat ik gebeld heb naar Bx zelf en hem gezegd heb wie ik was en of hij thuis was. Toen Bx zei dat hij thuis was heb ik gezegd dat ik langs zou komen. Op de vraag van Bx waarom ik langs kwam heb ik hem gezegd: "dat zie je dan wel". Er is niet over 15.000 euro gesproken.

H.: Maar hoe komt dat dan in beeld?

Zowel Av als A zeggen dat hen dat onbekend is.

Mevrouw A: Vermoedelijk van de heer Bx.

A: Ik heb dat bedrag niet genoemd.

Voorzitter: Wat was uw reden Bx te bezoeken?

A: Ik wilde verhaal halen hoe dat ongeluk heeft kunnen gebeuren.

Voorzitter: Een belangrijk punt blijkt dus of dat telefoontje gevoerd is over die 15.000 euro.

P.: Ik weet niet in hoeverre dat telefoongesprek bekend is geworden.

(...)

De voorzitter stelt vervolgens een vraag aan de heer Av.

Voorzitter: Als dat telefoontje wel gevoerd is kunt u dan het optreden van de politie begrijpen?

De heer Av: Ja, maar ze hadden ook eerst met mij kunnen praten. Ik zocht immers mijn zoon.

Wi.: We wisten dat hij de vader was. We vroegen hem achter ons aan te rijden naar het bureau omdat zijn zoon op het bureau vast zat. Dat heeft hij gedaan.

V.: Wij zaten met voorinformatie dat bij Av ook niet bekend was. In de geest van zo'n opsporingsonderzoek gaan wij niet alles vertellen wat wij weten. We handelen naar omstandigheden. En het was toen beter de heer Av mee te nemen naar het bureau om vervolgens daar te overleggen met het openbaar ministerie. Er was ook informatie over geld.

(…)

De voorzitter stelt weer een vraag aan Av.

Voorzitter: Ga er van uit dat het telefoontje heeft plaatsgevonden. Kunt u dan het optreden van de politie begrijpen?

Av: Nee, ze wisten waar het om ging. Ik zocht mijn zoon. Als ze mij even hadden gevraagd was er niets gebeurd. Ze handelden nu zonder informatie en hielden geen rekening met mijn gevoel dat ik toen had. Ik had meer begrip verwacht.

Voorzitter: Ik kan mij uw gevoel voorstellen maar de politie had natuurlijk informatie over een bedreiging, onder andere bestaande uit een telefoontje.

Av: Maar ze moeten beide kanten bekijken.

A: Als ze er zo zeker van waren, waarom hebben ze dat telefoontje dan niet nagetrokken?

De voorzitter stelt een vraag aan A.

Voorzitter: Hebt u begrip voor de politie als dat telefoontje wel gevoerd is?

A: Ja en nee. Ze kennen mij niet maar ze hadden mij wat persoonlijker kunnen benaderen.

Ik kan ze misschien iets opgejaagd hebben; dat wil ik wel toegeven. Maar veel heb ik niet gezegd. Het was onpersoonlijk. En van de hulpofficier had ik niet verwacht dat ik 24 uur moest vastzitten. Ik had meer begrip voor mijn persoonlijke situatie verwacht.

Voorzitter: Maar de politie ging uit van een serieuze bedreiging.

(...)

V.: Wij wisten dus wel degelijk dat we in een emotionele situatie terecht zouden komen.

A: Maar ze hebben niet de moeite genomen iets van mijn verhaal aan te horen. Ik kan ook wel bellen dat iemand mij bedreigd heeft. Die wordt dan zeker ook aangehouden. Ze controleren niets.

E.: Maar er was wel aangifte gedaan door Bx dat ze zich zeer bedreigd voelden.

A: Ik wist niet dat Bx bang was. Toen ik aankwam rijden zag ik wel dat ze bang waren.

Ze liepen allemaal weg. Ik ben echter niet het terrein opgereden. Ik ben weggereden en daarna nog teruggekomen. Daarna reed ik weg en kwam er politie.

E.: Waarom had u het vermoeden dat de politie voor u kwam?

A: Ik kon me voorstellen dat Bx zich bedreigd voelde.

(...)

P.: De auto van klager is onderzocht. Er werden messen aangetroffen. Tevens een inhaler.

Misschien dat dat voorwerp kan lijken op een wapen.

A: Dat van de messen klopt. Die inhaler snap ik niets van. Ik kan daar niets mee aanrichten.

P.: Het zou als een vuurwapen kunnen zijn aangezien.

(...)

E.: Het openbaar ministerie heeft er geen gevolg aan gegeven?

P.: Als je gegevens aan KPN wilt vragen moet er eerst een proces-verbaal worden gemaakt. Voordat die gegevens er zijn duurt zeker 2 à 3 weken. Ze zijn in vrijheid gesteld. Met name vanwege de gezondheidstoestand. De in vrijheidstelling werd door het openbaar ministerie gelast. Zo is het mij verteld.

(...)

A: Nog een opmerking. Ze zeggen dat er een telefoontje is gepleegd. Dat zou nu mijn vader hebben gedaan, maar ik word er op aangekeken. Daar heb ik toch niets mee van doen?

P.: Bx heeft duidelijk gezegd dat het om 2 verschillende personen ging die gebeld hadden.

(...)

In de beoordeling door klagers van het gedrag van de politiefunctionarissen speelt de vraag of er wel of niet een telefonische bedreiging is geweest een belangrijke rol. Klagers ontkennen ter zitting die bedreiging ten stelligste.

Daartegenover staat de aangifte van manegehouder Bx alsmede de verklaring op ambtseed van twee politieambtenaren dat Av tijdens zijn ophouding op het politiebureau in X deze verklaring van Bx in diens aangifte feitelijk heeft bevestigd.

Het feit dat A kort na de door de manegehouder gemelde bedreiging zich geruime tijd in de buurt van de manege ophield acht de commissie voor een goede beoordeling van de situatie ook niet van gering belang.

De Commissie laat in het midden of de bedreiging onomstotelijk is vast komen te staan maar kan zich voorstellen dat de politie aan de hand van genoemde feiten en omstandigheden daarop haar handelswijze heeft aangepast; inclusief het voeren van kogelvrije vesten.

Dat zo zijnde kan niet gezegd worden dat het aanhouden van zowel Av als A onbehoorlijk genoemd kan worden. De klacht is op dat onderdeel ongegrond.

De tweede klacht betreft het feit dat de politie tijdens en na de aanhouding te weinig begrip heeft getoond voor de emoties die de aanhouding bij klagers heeft opgeroepen; met name gelet op de situatie waarin klagers toen verkeerden.

Vast is komen te staan dat zowel slachtofferhulp, de advocaat alsmede mevrouw A zijn geïnformeerd. Verder dat de politieambtenaar Ho. bij de familie A thuis langs is geweest om de auto terug te brengen en daar meer dan een uur met mevrouw A heeft gesproken. De commissie kan zich voorstellen dat het vasthouden van vader en zoon veel emoties bij mevrouw A teweeg heeft gebracht. Maar gelet op alle feiten en omstandigheden is de Commissie van mening dat de politie voldoende begrip heeft getoond voor de emoties die in deze zaak een grote rol hebben gespeeld. Gelet op het vorenstaande kan ook wat betreft dit klachtonderdeel niet gezegd worden dat het gedrag van de politiemensen als onbehoorlijk moet worden aangemerkt. Ook op dit punt is de klacht ongegrond."

11. De korpsbeheerder liet verzoekers bij brief van 12 februari 2003 weten de klacht op basis van het advies van de klachtencommissie niet gegrond te achten.

B. Standpunt verzoeker

Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht. Deze klacht had verzoeker bij brief van 11 maart 2003 bij de Nationale ombudsman ingediend.

C. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 21 juli 2003 liet de waarnemend korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman zijn reactie op de klacht weten en schreef daartoe onder meer als volgt:

"Ik hecht eraan op te merken dat ik intens begrip heb voor de gevoelens die het tragische ongeval bij A (…) en diens familie teweeg heeft gebracht. Ik meen uit de stukken te mogen concluderen dat dit begrip er ook was bij de manegehouder en diens echtgenote, de familie B, hetgeen er mogelijk mede toe heeft geleid dat zij bang en onzeker waren, waartoe A en/of diens vader onder die omstandigheden in staat zouden zijn.

Voor wat betreft de klacht over de aanhouding van A en diens vader, was er bij de politie op het moment van aanhouding het volgende bekend:

Op zaterdag, 30 maart 2002 verongelukte de vriendin van A op een gehuurd paard van de familie B. In het ziekenhuis overleed zij tengevolge van haar verwondingen.

Op maandag, 8 april 2002, omstreeks 15.40 uur, meldde mevrouw B, dat zij even tevoren een telefoontje had gehad van een man, die met dreigende stem tegen haar zei dat zij die dag voor 16.00 uur een geldbedrag van € 15.000, - moest overmaken op zijn bankrekening. Als dit niet gebeurde zouden zij wel even bij de familie B langskomen. De familie B zou volgens de man dezelfde pijn voelen die zij ook voelden. Desgevraagd gaf de man aan Av uit Y te zijn. Bekend was dat dit de vader was van A.

Diezelfde dag, omstreeks 16.00 uur, belde A met het 06-nummer van de heer B en vroeg of hij die avond even langs kon komen. Diezelfde dag, omstreeks 17.20 uur kreeg de politie een melding dat er iemand was bij de manege van de familie B. Hij liep daar rond met zo nu en dan een hand in zijn binnenzak. Het kenteken en merk van de auto waarmee die persoon was gekomen werd doorgegeven. Deze auto stond op naam van de vriendin van A.

Gelet op het vorenstaande kan mijns inziens terecht worden gesteld, dat de politie ervan uit kon en mocht gaan dat er een samenhang was tussen het telefoontje van de vader van A en het telefoontje van A zelf, gevolgd door zijn feitelijke verschijning bij de manege en de manier waarop hij zich vervolgens gedroeg. De stelling dat de familie B dezelfde pijn zou voelen als zij kon niet anders worden uitgelegd dan de pijn die iemand voelt als men een dierbare verliest; i.c. dat er werd gedreigd een dierbare van de familie B van het leven te beroven, ofwel dat er werd gedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. In die zin kon de politie er in redelijkheid van uitgaan dat een en ander in samenhang bezien een redelijk vermoeden van schuld aan het misdrijf van artikel 285 Wetboek van Strafrecht opleverde. Daarnaast kon hetzelfde feitencomplex ook duiden op een poging tot afpersing als bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht.

Verder was er naar mijn mening sprake van een heterdaad situatie. Op grond van artikel 53 Wetboek van Strafvordering was derhalve een aanhouding van A op dat moment gerechtvaardigd.

De vader van A is eerst aangehouden op het bureau in X. Bekend was dat hij via de telefoon de bedreiging had geuit ofwel de poging tot afpersing had gedaan. Nadat hij in eerste instantie vrijwillig op dit bureau was verschenen is hij als verdachte kort gehoord door de hulpofficier van justitie. Tegenover deze verklaarde hij, dat hij rond het bedrijf van de familie B had gelopen en dat hij met dat bedrijf had gebeld dat hij € 15.000,- wilde hebben. Nu na het telefoongesprek van 15.40 uur, de politie voortdurend is bezig geweest met het onderzoek naar deze bedreiging, als gevolg waarvan de heer Av is aangehouden, was er naar mijn mening ook in zijn geval nog sprake van heterdaad. Zelfs al zou dat niet meer het geval zijn geweest dan kon de aanhouding buiten heterdaad geschieden omdat het optreden van de officier van justitie niet kon worden afgewacht en op het misdrijf van artikel 285 en/of 317 Wetboek van Strafrecht voorlopige hechtenis is gesteld. De heer Av was immers op het bureau en mocht dit niet meer verlaten.

Voor wat betreft de klacht over de inverzekeringstelling wordt het volgende opgemerkt:

Na de aanhouding van A is in het dashboardkastje van zijn auto die hij bij zich had een mes aangetroffen met een scherp dun lemmet van ongeveer 15 cm. In een opbergvak van het rechtervoorportier lag nog een drietal messen. Na de aanhouding van de vader heeft deze tegen een politieman gezegd, dat hij de manegehouder kapot zou maken. De manegehouder moest maar eens voelen, wat zij de laatste dagen hadden gevoeld. Daarna heeft de vader gezegd met een advocaat te hebben gesproken die hem had verteld dat het veel tijd en geld zou kosten om een procedure tegen de manegehouder aan te spannen. Daarom had hij, de heer A, de manegehouder gebeld en hem gezegd, dat hij alvast maar € 15.000, -moest storten op zijn rekening.

Ik ben van mening dat het voorgaande de verdenking tegen zowel A als diens vader heeft versterkt.

Dat inverzekeringstelling nodig was in verband met het onderzoek blijkt uit het feit, dat op dinsdag 9 april 2002, de eerste dag van de inverzekeringstelling, beide verdachten zijn gehoord, waarbij zij ontkenden dat er sprake was van een bedreiging. Diezelfde dag is een uitgebreide aangifte opgenomen. Hieruit kwam een aantal getuigen naar voren. Verder heeft die dag getuige Bo. zijn verklaring op schrift gesteld en is getuige W. gehoord. Met twee andere getuigen is die dag voor het horen een afspraak gemaakt. Daarnaast is de officier van justitie Wo. voor de inverzekeringstelling van A ingelicht. Ik verwijs hierbij naar de mutatie van 8 april 2002, om 20.54 uur, van de hulpofficier, de heer P. Zoals blijkt uit de mutatie van 10 april 2002, om 13.58 uur, was het de bedoeling om eerst diverse getuigen te horen en de verdachten daarmee nog een keer te confronteren. Echter het feit dat A zich van kant dreigde te maken was reden voor overleg met de officier van justitie, in wiens opdracht beide verdachten onmiddellijk, vroeg in de avond van 9 april 2002, in vrijheid zijn gesteld.

Verder wordt geklaagd over het feit dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe A op het bureau onheus hebben bejegend door geen begrip te tonen voor de situatie waarin verzoeker zich bevond en door op te merken dat hij geen emotie toonde terwijl zijn vriendin net was verongelukt. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten V. en Wi. onder de kop "Houding verdachte en onderzoek auto" valt af te leiden dat het de verbalisanten was opgevallen dat A geen emoties toonde aangaande het verlies van zijn vriendin. Desgevraagd hebben beide verbalisanten te kennen gegeven dat zij zich niet herinneren dergelijke woorden tegenover A op het bureau te hebben geuit. Mijn standpunt is dan ook dat de gewraakte woorden niet zijn gebezigd. Beide politiefunctionarissen hebben daarentegen onafhankelijk van elkaar opgemerkt dat zij wel degelijk begrip hebben getoond voor de situatie waarin verzoeker zich bevond. Zo heeft de heer V. opgemerkt dat hij in de auto op weg naar het politiebureau heeft gezegd dat het erg vervelend was voor verzoeker, nu hij naast het ongeluk van zijn vriendin ook nog was aangehouden. Mevrouw Wi. bevestigde dat in die trant daarover was gesproken. Ook zij was van mening dat zij en haar collega zich sociaal hadden opgesteld in de richting van verzoeker. Blijkens eerdergenoemde mutatie heeft ook de hulpofficier van justitie begrip gehad voor de situatie van A. Er is een huisarts bij hem geweest die medicijnen heeft voorgeschreven. Daarnaast is, anders dan te doen gebruikelijk, direct de reclassering gebeld, die reeds op het bureau in X beide verdachten heeft bezocht.

Over dit standpunt is overleg gepleegd met de hoofdofficier van justitie te Assen. Deze kan zich vinden in mijn zienswijze met betrekking tot de onderscheiden klachtonderdelen."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 18 augustus 2003 schreef A in reactie op het standpunt van de waarnemend korpsbeheerder onder meer het volgende:

"Wij hebben uw brief gelezen met de daarbij behorende stukken, maar het gaat ons erom hoe de politie ons heeft behandeld en waarom wij hebben vastgezeten; voor bedreiging zeiden zij. Maar ik heb dus nooit iemand bedreigd en ik heb nooit een bedreigend telefoongesprek gevoerd, en zij zeiden ook dus dat ik er niet emotioneel bij was wat ik zeer zeker wel was. Ik ben nog steeds van mening dat ik en mijn vader nog steeds onterecht zijn opgepakt en dat wij zijn aangehouden. Ik ben dus van mening dat het niet normaal is als iemand in de berm staat en verder niets heeft misdaan. Dat ze mij en mijn vader daarvoor gaan aanhouden en dat we ook nog voor een periode van 28 uur hebben vastgezeten. Ze gingen er meteen van uit dat het verhaal van de manegehouder waar was. Ze hebben ons niet eens de kans gegeven om ons verhaal te vertellen. Er werd meteen medegedeeld dat we werden overgebracht naar Assen en dat we daarvoor een onbekende periode in hechtenis werden genomen en eenmaal toen we vastzaten, werd ons verder niets meer verteld. Toen ik dreigde met zelfmoord werden we allebei ineens vrijgelaten en verder werd er niet meer naar ons omgekeken. Nooit een excuus gehad of iets wat daarop lijkt. Wij vinden dus dat die betrokken politie en officier van justitie aangepakt moeten worden..."

2. Op 10 oktober 2003 verklaarde Av telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Die beweringen over dat telefoontje dat ik gepleegd zou hebben kloppen sowieso niet. Mijn zoon heeft op dat moment ook direct gevraagd dat ze het zouden natrekken bij KPN, maar daar wilde de politie niet aan beginnen, omdat het te lang zou duren.

Ik wist dat mijn zoon naar de manege zou gaan, en wij maakten ons thuis zorgen. Hij was net 18 op dat moment. Eerst had hij ons gebeld, en wij voelden ons wat geruster. Maar daarna hoorden we een hele tijd niets, ik heb geprobeerd om hem telefonisch te pakken te krijgen, maar de telefoon werd niet opgenomen. Als de politie maar had toegelaten dat hij de telefoon opnam, was de situatie heel anders geweest. Ik ben hem in het bos gaan zoeken, op een gegeven moment kwam de politie met sirenes aan, ze vertelden me dat mijn zoon op het bureau was. Ik was opgelucht en ging meteen met hen mee naar het bureau. Maar bij aankomst werd ik ook aangehouden omdat ik dat telefoontje gepleegd zou hebben. Maar dat klopt gewoon niet. Ik heb dat ontkend, mijn andere zoon die bij me was bevestigt dit. Waarom zou ik zo'n telefoontje plegen, we zaten midden in een rouwproces. We werden niet fatsoenlijk aangesproken, maar behandeld als daders. Ik weet dat één van de politieagenten tijdens de hoorzitting bij de klachtencommissie heeft gezegd dat ik zou hebben erkend dat ik € 15.000 had geëist, maar dat is gewoon niet zo, de politie houdt mekaar de hand boven het hoofd.

Vraag: 'Heeft u iets anders gezegd dat de politie eventueel zou kunnen interpreteren als een bevestiging dat u dat telefoontje betreffende € 15.000 had gepleegd?'

Antwoord: Nee, helemaal niets. Ik heb het ontkend.

We gaan ook nu nog wel eens terug naar die plek waar de vriendin van mijn zoon is omgekomen, we moeten dit toch ook verwerken.

Ik heb verder niets toe te voegen, behalve dat ik alle vertrouwen in de politie kwijt ben."

3. A gaf verder nog op 4 november 2003 telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman een toelichting naar aanleiding van het verhoor op 9 april 2002, waarin hij had gesteld dat hij om 8 april 2002 om 15.15 uur had begrepen dat zijn vader naar de manege had gebeld, maar dat hij niet had gehoord wat er was gezegd omdat het gesprek in de slaapkamer werd gevoerd:

"Ja, dat klopt. Daarna heb ik met mijn vader gesproken, die me vertelde dat hij alleen met een vrouw bij de manege had gesproken, en dat de manegehouder zelf niet beschikbaar was. Hij had vragen willen stellen over waarom het zo gegaan was, maar kreeg hierop geen bevredigend antwoord. Dus toen ik daarna met mijn vader sprak, werd ik boos dat we geen antwoord kregen van de manegehouder, en belde ik hem zelf. Via de inlichtingen van KPN (118) kreeg ik zijn mobiele nummer. Rond vier uur heb ik hem toen rechtstreeks gebeld. Tijdens dat gesprek heb ik hem niets gevraagd, alleen gezegd dat ik langs wilde komen, de toon waarop ik sprak was nogal kortaf, het hele gesprek duurde ook niet langer dan een minuut. Hij vroeg wat ik wilde komen doen, en toen zei ik: 'dat zul je dan wel zien.' En toen heb ik opgehangen en ben naar de manege gereden. Mijn vader wist dat ik daar naar toe zou gaan, maar hij ging op dat moment naar de winkel."

E. VERKLARINGEN BETROKKEN AMBTENAREN

1. Betrokken ambtenaar P. verklaarde op 6 november 2003 telefonisch het volgende aan de Nationale ombudsman:

"Ik was op 8 april 2002 aan het werk als hulpofficier van justitie bij het regionale politiekorps in Zuid-West Drenthe. Ik was die middag in Hoogeveen, en aan het einde van de middag onderweg naar X. Terwijl ik daarheen reed, ontving ik de melding dat er in X iets aan de hand was. Dat was omstreek 17.20 uur.

Op het bureau te X kreeg ik van de collega's V., Wi., Kl. en M. te horen wat er was gebeurd. Op de ter zake opgestelde mutatie lees ik dat A om 17.58 uur is voorgeleid.

A zat in de ophoudkamer, waar ik hem wilde vertellen dat hij was aangehouden, wat zijn rechten waren, en wat de te volgen procedure was. Ik heb daar een standaard verhaal voor, waarbij ik me eerst voorstel. Toen ik binnenkwam in de ophoudkamer ging het meteen mis, omdat A mij vertelde dat ik mocht gaan zitten. Wat ik precies heb gezegd, weet ik niet meer. Het is mogelijk dat ik woorden heb gebruikt in de trant van: "Verdorie, jongen, dit is mijn bureau!". Ik kan me niet goed voorstellen dat ik 'godverdomme' heb gezegd.

Ik was door de briefing van mijn collega's al op de hoogte van de voorgeschiedenis, dat er nogal wat emoties aan vast zaten, en dat het een precaire zaak was. Dus ondanks deze slechte start probeerde ik toch een rustig en normaal gesprek op gang te krijgen.

Ik heb A verteld dat hij werd verdacht van bedreiging met de dood. Hij had namelijk door hetgeen hij had gezegd aan de manegehouder, en door zijn handelingen daarna, zich bedreigend opgesteld. Tijdens het verhoor gaf A zelf ook aan dat hij zich kon voorstellen dat de managehouder hem bedreigend had gevonden. Op het moment van aanhouding dachten wij dat A degene was die telefonisch tegen de manegehouder de bedreiging had geuit dat er € 15.000,- moest worden betaald, alsmede dat zij maar eens moesten voelen wat hij voelde. Dan was er ook nog de kwestie dat hij bij het terrein van de manegehouder was aangetroffen met iets dat leek op een wapen. Een inhaler, of iets dergelijks. Het telefoontje kon met A in verband worden gebracht, omdat de manege een nummermelder had.

Voordat ik besloot tot inverzekeringstelling heb ik eerst nog contact opgenomen met de officier van justitie, omdat ik alvast zijn mening hierover wilde hebben. Na uitleg over de voorgeschiedenis, de telefoongesprekken, en de wijze waarop A was aangetroffen, werd besloten tot inverzekeringstelling en dit werd aan A medegedeeld. In zo'n situatie leg ik dan altijd uit dat inverzekeringstelling in principe drie dagen duurt, gedurende welke periode het onderzoek zal plaatsvinden.

Ook is op dat moment een advocaat ingeschakeld, en is de reclassering geïnformeerd. Dit was niet gebruikelijk, de reclasseringsmedewerker is nog diezelfde avond op het bureau te X gekomen, nog voordat A en zijn vader naar Assen werden overgebracht.

Verder heb ik het verhoor met A niet gedaan, dus hoe dat precies in zijn werk is gegaan, kan ik niet vertellen.

Ik werd er vervolgens ook bijgehaald toen de vader van A, Av op het bureau arriveerde. In een gesprek verklaarde hij dat hij 's middags naar de manegehouder had gebeld, en had gezegd dat hij € 15.000 moest betalen, anders zouden zij ook wel eens voelen wat de familie A nu voelde. Nadat ik dat hoorde, heb ik hem aangehouden. Ik geloof niet dat we op dat moment de verklaringen van beiden naast elkaar hebben gelegd, in die zin dat de een het bedreigende telefoontje zou hebben gepleegd, terwijl de ander ter plekke ging. Ik zou niet weten of zij daar onderling een afspraak over hadden gemaakt, of dat zij beiden niet op de hoogte waren van de handelingen van de ander. Het lijkt mij dat ze op de hoogte zijn geweest van andermans acties die dag. In ieder geval hebben we ze beiden als verdachte aangemerkt voor bedreiging.

Al met al denk ik dat de politie die dag juist heeft gehandeld, door, gelet op de voorgeschiedenis, na de melding over te gaan tot aanhouding van A. Ook de aanhouding van Av acht ik nog steeds volledig terecht. Daarnaast is de politie heel zorgvuldig te werk gegaan door vóór de inverzekeringstelling de officier van justitie over de zaak te informeren, en door de reclassering in te lichten. We hebben niet de volledige 6 uur gebruikt om te onderzoeken, maar de bedoeling gehad om de zaak zo snel mogelijk af te handelen. Ook de volgende dag zijn er extra mensen ingezet om de getuigen te horen, en zodoende kon de officier van justitie na 24 uur beslissen om zowel A als zijn vader in vrijheid te stellen, in plaats van de drie dagen die er normaalgesproken voor staan."

2. P. voegde nog het volgende aan zijn verklaring toe:

"…In de laatste alinea van het 1e blad staat vermeld dat het niet gebruikelijk is dat de reclassering werd geïnformeerd. Dit is niet helemaal juist. Het is namelijk wel gebruikelijk en voorgeschreven dat de reclassering werd geïnformeerd. Het is echter niet gebruikelijk dat de reclassering dan direct komt. Deze komt dan veelal, op afspraak, naar de plaats waar de verdachte wordt ingesloten. Op mijn advies is de reclasseringsmedewerker echter direct gekomen terwijl de verdachte zich nog in X aan het politiebureau bevond.

Ik heb tevens verklaard dat er die avond in X nog een arts bij de verdachte is geweest. Dit i.v.m. gezondheidsklachten bij deze verdachte (A)…"

3. Betrokken ambtenaar V. verklaarde op 6 november 2003 onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman:

"Op het moment dat we op 8 april rond 17.20 uur de melding ontvingen, was ik reeds op de hoogte van wat zich ongeveer een week eerder op de manege had afgespeeld. Op het moment dat we de eerste melding kregen, wisten we nog niet of de vriend van het overleden meisje ter plekke was. Toen iets later bleek dat A ter plekke was, kregen we via de meldkamer te horen dat het wellicht verstandig was om kogelvrije vesten te dragen.

De manegehouder had de politie gemeld dat hij een bedreigend telefoontje had gehad waarin € 15.000 was geëist, met de opmerking dat als niet betaald zou worden, dat ze het dan wel zouden voelen. Kort daarna stond A op het terrein van de manege. Er zijn diverse meldingen geweest, niet alleen over het telefoontje, maar ook over het feit dat A daar stond met zijn handen in zijn zakken. De manegehouder had het telefoonnummer genoteerd, en we konden zien dat het nummer van A was.

Eerst reden we er met zijn tweeën naar toe, mijn collega Wi. en ik. Op een later moment kwamen er andere collega's om hand- en spandiensten te verrichten, zoals het wegrijden van de auto van A.

We vroegen ons wel af hoe hij zou reageren, vanwege de emoties die er ongetwijfeld speelden. Toen we hem aantroffen, stapte hij zelf al uit zijn auto en kwam op ons af. Hij bleef rustig en was enigszins afwachtend. Wij zagen op dat moment aanleiding om hem aan te houden, en we vertelden hem dat het nodig was om op het bureau te X eens rustig te praten. Hij ging zonder problemen mee, was een beetje wazig en wist niet wat te doen.

In de auto zeiden we nog dat het een vervelende situatie was voor hem, de ene week getroffen door een groot verlies, het volgende moment bevindt hij zich in een politieauto. De exacte bewoordingen weet ik niet meer, we vroegen ons wel af hoe hij zou reageren, want in dergelijke omstandigheden kan iemand gekke dingen doen.

Terwijl we op het bureau zaten ging de telefoon van A regelmatig, maar die hebben we niet opgenomen. Ik kan me niet herinneren of hij opmerkte dat zijn telefoon ging. Tegenwoordig drukken we in een dergelijke situatie de telefoon uit, maar op dat moment wisten we niet precies wat we ermee aan moesten. Ik kan eigenlijk ook best begrijpen dat degene die probeert te bellen bezorgd is en zich afvraagt wat er aan de hand is, als er niet wordt opgenomen.

Ik geloof niet dat A die avond verder is verhoord, hij heeft wel met de hulpofficier van justitie gesproken, en ik kan me niet herinneren of ik daar bij was.

Wat betreft de vader, Av, die op een later moment in de avond op het bureau kwam, kan ik mij herinneren dat hij ons rechtstreeks vertelde dat er een probleem was met de verzekering, dat ze niet zouden uitkeren. De familie had reeds een advocaat in de arm genomen, die ook had verteld dat het tijd en geld zou kosten om een procedure te starten. Om die reden, vertelde Av, had hij de manegehouder gebeld en gezegd dat hij € 15.000,- moest betalen, of anders zou hij het wel voelen, of iets in die trant. Ik kan me niet meer herinneren of hij me dit vertelde voor of na het gesprek dat hij had met de hulpofficier.

Over het algemeen bezien, heb ik er een goed gevoel over hoe de politie die dag heeft gehandeld. Als we weer met eenzelfde situatie zouden worden geconfronteerd, zou ik alles op dezelfde manier doen, behalve dan dat ik de telefoon uit zou zetten. Ik kan me heel goed indenken dat het zeer vervelende omstandigheden waren, maar we hebben dan ook geprobeerd om ons in te leven in de situatie. Van de zoon kregen we al met al niet zoveel hoogte, de vader toonde veel meer emotie. Door de bijzondere omstandigheden hebben we best veel dingen gedaan die normaalgesproken niet worden gedaan, zoals direct de reclassering ingelicht, en collega's diezelfde avond naar mevrouw A gestuurd om haar te informeren."

4. Betrokken ambtenaar Wi. verklaarde op 19 november 2003 het volgende aan de Nationale ombudsman:

"Voordat ik op 8 april 2002 bij deze zaak betrokken raakte, had ik al tijdens een briefing een week daarvoor gehoord over het fatale ongeluk op de manege. Op maandag 8 april 2002 ontvingen wij om 15.40 uur de melding over de telefonische bedreiging en afpersing. Collega's Kl. en M. zijn naar de manege gegaan en hebben met de familie B gesproken, ik ben zelf met een collega naar de bank in Z gegaan, omdat de overdracht van het geld daar zou moeten plaatsvinden. Ik weet niet meer hoelang we daar stonden, wel kregen we op een gegeven moment bericht dat we daar niet langer hoefden te zijn, dus we zijn teruggegaan naar het bureau.

Om 17.20 uur kwam er opnieuw een melding van de manege, Kl. en M. zaten óp dat moment in Meppel, zodat ik met V. naar de manege ben gereden. De melding betrof ditmaal A, dat hij in een auto verdacht rondreed, dat hij verdachte bewegingen maakte richting zijn binnenzak. Omdat we wisten wat er de week daarvoor was gebeurd, waren we voorzichtig en werd besloten dat we kogelvrije vesten moesten dragen. In dergelijke omstandigheden zou iemand rare dingen kunnen doen.

A zag ons aan komen rijden, ik geloof dat hij ons tegemoet reed. Hij zette zijn auto in de berm, en stapte uit. Aan zijn houding konden we zien dat hij geen kwaad in de zin had. Hij zei dat er toch niets op tegen was om op de openbare weg te zijn. Dat leek hem het meeste bezig te houden. Wij vertelden hem dat hij werd aangehouden vanwege bedreigingen geuit tegen de familie B en dat hij mee moest naar het bureau. Hij bleef heel rustig. Ik kan me herinneren dat hij heeft gevraagd of hij ook zou zijn aangehouden als hij de andere kant was uitgereden, waarop wij positief hebben geantwoord, en hebben uitgelegd dat we op zoek waren naar hem. Ik kan me niet letterlijk herinneren wat er in de auto is besproken, ik kan me voorstellen dat we hebben gesproken over de hele situatie, dat het zo'n toestand was. In het proces-verbaal van bevindingen dat mijn collega en ik in die dagen hebben opgesteld, staat dat hij het kennelijk belangrijker vond om op de openbare weg te kunnen zijn, dan dat hij zich uitsprak over het verlies van zijn vriendin. Dat heeft ons wel verbaasd, daarom hebben we het ook in het proces-verbaal opgeschreven.

Ik geloof dat het vanaf het begin duidelijk was wie de telefonische afpersing had gepleegd, omdat collega's Kl. en M. reeds bij hun eerste gesprek met de familie B te horen kregen dat de beller zich had voorgesteld als Av, en de nummermelder gaf een nummer in Y aan. Bij het latere telefoontje had de nummermelder een mobiel nummer aangegeven, dat behoorde aan A toe.

Later in de avond kregen we van de manege de melding dat er een rode Renault verdacht rondreed. Ik ging weer met collega V. naar de manege. We troffen vader Av met een andere zoon aan en maanden hem tot stoppen. Na een gesprek volgde hij ons naar het bureau. Pas op het bureau werd hij aangehouden nadat hij een verklaring had afgelegd. Ik stond op dat moment in de hal, omdat A namelijk in de ophoudkamer zat, terwijl vader met zijn andere zoon in de aangiftekamer zat. Ook al stond ik in de hal, toch kon ik horen wat vader Av verklaarde, namelijk dat hij het telefoontje had gepleegd betreffende de afpersing, dat de manegehouder maar eens moest voelen wat zij voelden, dat hij een advocaat in de arm had genomen en die had hem gezegd dat een juridische procedure veel tijd en geld zou kosten. Na die verklaring is vader Av aangehouden. Ik heb dit allemaal gehoord terwijl ik in de hal stond.

Ik ben van mening dat de politie die dag juist en correct heeft gehandeld. Ik verbaas me er een beetje over dat de hele kwestie in het klachtencircuit is beland. Verder heb ik niets toe te voegen."

F. Nadere reactie verzoeker

1. Bij brief van 29 december 2003 schreef verzoekers moeder aan de Nationale ombudsman:

"Ik wou nog wel even weer reageren op de brief die wij van u hebben ontvangen. Er zijn nog veel dingen die wij niet begrijpen. Alles wat de politie, de getuigen en B zeggen wordt geloofd. Maar als wij iets anders zeggen wordt er niet op gereageerd, wij krijgen iedere keer iets over wat de politie en de getuigen hebben verklaard en WIJ dan? Wij zeggen over veel dingen iets anders, zij vinden dat ze terecht hebben gehandeld, maar dat vinden wij niet.

Ten eerste staat in de brief dat mijn zoon rustig was en dat ze even rustig met hem wilden praten en ging zonder problemen mee, waarom dan toch opsluiten. Waarom?? De bedreiging voor een telefoontje en met je armen bewegen begrijpen we niet.

Wij hadden A gebeld maar hij nam niet op. Wij waren ongerust want hij was in een toestand dat hij zich iets aan wou doen. Toen zijn mijn man en onze andere zoon naar hem op zoek gegaan. Mijn man komt aanrijden en dan al weten dat hij de vader van A is. Zij houden vol dat hij gesproken heeft over €15.000,- dat moest betaald worden, daar heeft hij voor vast gezeten. Maar hij zegt: 'dat heb ik niet gezegd.' Maar dat is Bx zijn woord tegen mijn man zijn woord; wie wordt er geloofd? Bx.

Mijn andere zoon was bij hem, die kan alles bevestigen maar die mocht naar huis? Waarom?? Waren ze bang voor zijn getuigenis.

Want iedere keer in deze brieven als het over mijn man en A gaat weten zij het niet meer of kunnen het zich niet meer herinneren. Toen zijn telefoon op het bureau afging, namen ze niet op en wisten niet of hij hem had gehoord. Wat weten ze wel van ons.

Alles wat zij willen zien, en zo kan ik nog wel een poos doorgaan want als je al die brieven bij elkaar legt klopt er niet veel van."

2. In reactie op het verslag van bevindingen liet verzoekers moeder aan de Nationale ombudsman weten bij het standpunt te blijven dat de weergave van de feiten door de politie niet juist was.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

1.1. Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

1.2. In artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit een ieder bevoegd is de verdachte van een strafbaar feit aan te houden.

De (hulp)officier van justitie is bevoegd de verdachte naar een plaats voor verhoor te geleiden. Hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

Geschiedt de aanhouding door een andere opsporingsambtenaar, dan draagt deze er zorg voor dat de aangehoudene ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.

1.3. Artikel 57, eerste lid:

"De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, na hem verhoord te hebben, in het belang van het onderzoek bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aangeduide plaats in verzekering zal worden gesteld."

1.4. Artikel 58, eerste lid:

"Het bevel tot inverzekeringstelling wordt slechts verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten."

2. Wetboek van Strafrecht

Artikel 285, eerste lid:

"Bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."

3. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, 4 november 1950 (EVRM)

3.1. Artikel 5, tweede lid:

"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

3.2. Artikel 9, tweede lid van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, 19 december 1966 (IVBPR) bevat een overeenkomstige bepaling.

Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Verzoeker en vader ten onrechte aangehouden; ten onrechte gedurende 24 uur in verzekering gesteld; verzoeker op het bureau onheus bejegend door geen begrip te tonen voor de situatie waarin verzoeker zich bevond en door op te merken dat hij geen emotie toonde terwijl vriendin net was verongelukt.

Oordeel:

Niet gegrond