2004/066

Rapport

Verzoekers klagen over de wijze waarop ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en het regionale politiekorps Limburg-Noord hen op 27 april 2001 in woord en gebaar hebben bejegend.

Zij klagen er met name over dat de betrokken ambtenaren onnodig veel geweld hebben toegepast jegens verzoekster om haar te beletten aan het verkeer deel te nemen.

Verzoekers klagen er daarnaast over dat het KLPD en het regionale politiekorps Limburg-Noord hun bij brief van 8 mei 2001 ingediende verzoek om schadevergoeding hebben afgewezen, dan wel niet in behandeling hebben genomen.

Beoordeling

Algemeen

Op 27 april 2001 waren verzoekers voor een korte vakantie met de auto op weg van hun woonplaats Gouda naar een hotel in Zuid-Limburg. Op zeker moment zetten verzoekers de auto aan de kant van de weg op de vluchtstrook. Zij werden hierop aangesproken door een tweetal ambtenaren van het KLPD (de heren B. en F.). Kort nadien kwamen de ambtenaren K. en P. van het regionale politiekorps Limburg-Noord ter plaatse.

De politieambtenaren wilden op zeker moment beletten dat verzoekster zou deelnemen aan het verkeer. Daartoe pakten de politieambtenaren de sleutel uit het contactslot van de auto.

1. Ten aanzien van de bejegening

1.1. Verzoekers klagen over de wijze waarop ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en het regionale politiekorps Limburg-Noord hen op 27 april 2001 in woord en gebaar hebben bejegend.

1.2. Zij klagen er met name over dat de betrokken ambtenaren onnodig veel geweld hebben toegepast jegens verzoekster om haar te beletten aan het verkeer deel te nemen. Zij vinden het ondenkbaar dat de politieambtenaren bang waren dat verzoekster weg zou rijden, en daarbij de verkeersveiligheid in gevaar zou brengen. Voorts had verzoekster verschillende keren aangegeven dat zij zelf de sleutel uit het contact van de auto zou halen.

Verzoekers achten de wijze waarop de politieambtenaren hen zijn tegemoetgetreden intimiderend en onheus. In dit verband achten zij het bijvoorbeeld onjuist dat de politieambtenaren van het KLPD plotseling de portieren openden om te kijken wat er aan de hand was, hen onvriendelijk te woord stonden, en vervolgens de autoportieren weer dichtsmeten.

1.3. De betrokken politieambtenaren, alsmede de beheerders van beide korpsen, gaven een andere lezing van hetgeen op 27 april 2001 was voorgevallen.

1.3.1. De (vier) betrokken politieambtenaren gaven allen aan, dat verzoekster in het contact met de politieambtenaren bijzonder emotioneel, en daardoor zeer moeilijk aanspreekbaar was. Om verzoeksters gemoedstoestand te beschrijven, gebruikten zij termen als 'hysterisch', 'zeer overstuur' en 'overspannen'. Zo had verzoekster geschreeuwd, en wild met haar armen gezwaaid.

1.3.2. De politieambtenaren van het KLPD geven aan, dat zij verzoekers op correcte wijze waren tegemoet getreden. Zij hadden eerst op de ruit van de auto geklopt alvorens zij de portieren openden, en vervolgens hadden zij geprobeerd om samen met verzoekers een oplossing te zoeken. Waarschijnlijk als gevolg van verzoeksters gemoedstoestand op dat moment was het volgens de betrokken politieambtenaren niet mogelijk met verzoekster een gesprek of discussie aan te gaan. Naar hun mening was verzoekster op dat moment erg overstuur.

In het belang van de verkeersveiligheid leek het de politieambtenaren niet verstandig om verzoekster, gelet op haar gemoedstoestand, de auto te laten besturen.

Toen zij hiertoe, door het starten van de auto, naar de mening van de politieambtenaren aanstalten maakte, hebben de politieambtenaren haar gedwongen de autosleutels af te geven. Aangezien verzoekster hierbij geen medewerking verleende, en weigerde om de contactsleutel af te geven, waren de politieambtenaren genoodzaakt geweest enig fysiek geweld aan te wenden door haar bij de pols(en) vast te pakken en op die manier de sleutel uit het contactslot te halen.

1.3.3. De beide korpsbeheerders gaven in hun reacties (van 28 november 2001 en 7 februari 2002) op de klacht van verzoekers aan, dat de zienswijze van de politiefunctionarissen niet overeenkwam met die van verzoekers. Op grond van het naar aanleiding van de klacht verrichte onderzoek concludeerden zij dat sprake was geweest van rechtmatig politieoptreden, waarbij de regels van subsidiariteit en proportionaliteit voldoende in acht waren genomen.

De korpsbeheerders achtten, alles overziend, de klacht van verzoekers dan ook ongegrond.

1.3.4. In het afschrift van de mutatie uit het dag- en nachtrapport van de regiopolitie Limburg-Noord, opgemaakt op 27 april 2001, en in de aantekeningen van de heer F. in zijn stagecahier (weergegeven direct na het voorval) wordt het gedrag van verzoekster omschreven als `hysterisch' en zeer overstuur, en komt naar voren dat verzoekster zeer geëmotioneerd was, schreeuwde en gebaarde.

Uit deze stukken komt verder naar voren dat de politieambtenaren dachten dat zij de auto startte om weg te rijden, en dat zij - ondanks daartoe verschillende keren te zijn aangesproken - niet meewerkte aan het afgeven van de contactsleutel, maar deze omklemde.

1.4. Hoewel de zienswijze van betrokkenen op de gebeurtenissen verschillend is, vertonen de verklaringen van betrokkenen grote overeenkomsten wanneer wordt gekeken naar wat zich feitelijk zou hebben afgespeeld. Zowel verzoekers als de politieambtenaren geven aan dat de auto van verzoekers op de vluchtstrook stond geparkeerd toen de ambtenaren van het KLPD de portieren openden om te vragen wat er aan de hand was. Voorts geven beiden aan, dat verzoekster op dat moment in ieder geval geëmotioneerd was, en een huilbui had. Ook geven beide partijen aan, dat verzoekster tegen de ambtenaren van het KLPD had gezegd, dat zij niet om hun komst had gevraagd.

Ook verklaren beide partijen dat verzoekster op zeker moment op de bestuurdersplaats had plaatsgenomen, en de auto had gestart, waarna de politieambtenaren haar verboden auto te rijden en haar sommeerden om de autosleutel af te geven. Voorts tekenen zowel verzoekers als de politieambtenaren aan dat verzoekster deze sleutel niet afgaf, maar deze (in een reflex) omklemde, waarna de politieambtenaren met toepassing van geweld de autosleutel van verzoekster hebben afgenomen.

1.5. Naast de overeenkomsten in de verklaringen ten aanzien van de feitelijke gebeurtenissen, lopen de lezingen van betrokkenen uiteen waar het betreft de subjectieve beleving van het incident. Verzoekers voelen zich onheus bejegend, terwijl de politieambtenaren van mening zijn, dat zij correct hebben opgetreden.

De Nationale ombudsman benadrukt dat de wijze waarop iemand de gedraging van een ander ervaart, bij uitsluiting subjectief is, en derhalve ook moeilijk toetsbaar.

Indien de Nationale ombudsman tot oordelen wordt geroepen, dient hij dit echter naar objectieve maatstaven te doen.

Wanneer de verklaringen van betrokkenen in onderling verband en samenhang worden bezien, hecht de Nationale ombudsman meer waarde aan de zienswijze van de betrokken politieambtenaren dan aan de zienswijze van verzoekers.

In dit verband zijn met name de inhoud van de opgemaakte mutatie uit het dag- en nachtrapport van de regiopolitie Limburg-Noord en de aantekeningen van de heer F. in zijn stagecahier van belang. In deze stukken, die dateren van 27 april 2001, en die derhalve zijn opgemaakt voordat sprake was van een door verzoekers ingediende klacht, wordt de lezing van de politieambtenaren zoals zij die direct na het voorval gaven, weergegeven. Deze lezing wijkt niet af van hun latere verklaringen.

Voorts acht de Nationale ombudsman het voorstelbaar dat met name verzoekster, als gevolg van de gemoedstoestand waarin zij verkeerde, een bepaalde inkleuring heeft gegeven aan de gebeurtenissen, en zich achteraf misschien ook niet alles meer precies kan herinneren. De Nationale ombudsman acht de lezing van de betrokken politieambtenaren over het incident meer aannemelijk.

1.6. De Nationale ombudsman acht het eveneens aannemelijk dat verzoekster, door op de bestuurdersplaats te gaan zitten, en de auto te starten, in ieder geval de indruk heeft gewekt dat zij wilde wegrijden. Onder de geschetste omstandigheden zou dat, gelet op de gemoedstoestand van verzoekster, niet verantwoord zijn geweest. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie Achtergrond, onder 3.). Bezien tegen die achtergrond, is het niet onjuist dat de politie ertoe is overgegaan verzoekster ervan te weerhouden weg te rijden.

De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening gepast geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk aanwenden van dit geweld dient in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie Achtergrond).

Het staat vast dat de politieambtenaren verzoekster hebben gesommeerd de contactsleutel af te geven, en dat zij, toen zij dit weigerde, verzoeksters pols(en) stevig hebben vastgepakt, om zodoende de contactsleutel te kunnen pakken. Als gevolg hiervan is letsel aan verzoeksters pols ontstaan. Verzoekster heeft bij haar verzoekschrift een verklaring gevoegd van de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis te Roermond, waarin dit letsel wordt omschreven. De Nationale ombudsman is van oordeel dat - gelet op het geconstateerde letsel alsmede gelet op de houding van verzoekster - het door de politie gehanteerde geweld niet disproportioneel is geweest.

De onderzochte gedraging is in zoverre dan ook behoorlijk.

2. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding

2.1. Verzoekers klagen er daarnaast over dat het KLPD en het regionale politiekorps Limburg-Noord hun bij brief van 8 mei 2001 ingediende verzoek om schadevergoeding hebben afgewezen, dan wel niet in behandeling hebben genomen.

2.2. Eén van de vereisten van een behoorlijke klachtbehandeling is dat het oordeel over de onderzochte gedraging wordt gemotiveerd. Deze motivering moet kenbaar en begrijpelijk zijn en dient de te nemen beslissing te kunnen dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

Verder brengt het vereiste van zorgvuldigheid met zich mee dat op alle klachtonderdelen wordt ingegaan, en dat bij toetsing aan regelgeving wordt aangegeven op welke regelgeving wordt gedoeld en hoe deze regelgeving luidt.

2.3. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het eerste klachtonderdeel is overwogen, vloeit voort dat de beantwoording van de klacht van verzoekers heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen. De conclusie van beide korpsbeheerders dat zij, gelet op de resultaten van het klachtonderzoek, geen gronden aanwezig achtten om over te gaan tot schadevergoeding, dan wel geen reden zagen het verzoek tot schadevergoeding (verder) in behandeling te nemen, kan de Nationale ombudsman dan ook onderschrijven.

Dat verzoekers een andere mening zijn toegedaan, en het inhoudelijk niet eens zijn met het gestelde in de reactie van de korpsbeheerders, doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wat de eerste gedraging betreft wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) en wat de tweede gedraging betreft wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 6 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw C. en de heer N. te Gouda, met een klacht over een gedraging van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) en het regionale politiekorps Limburg-Noord.

Naar deze gedragingen, die wat de eerste gedraging betreft wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) en wat de tweede gedraging betreft wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het Korps landelijke politiediensten en de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzocht een afschrift toe te zenden van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Na bestudering van deze stukken vroeg de Nationale ombudsman hen op de klacht te reageren. Daarnaast werd het viertal betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Roermond over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de bestuursorganen en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag te wijzigen en aan te vullen.

De beheerder van het KLPD en de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 27 april 2001 waren verzoekers voor een korte vakantie met de auto op weg van hun woonplaats Gouda naar een hotel in Zuid-Limburg. Op zeker moment zetten verzoekers de auto aan de kant van de weg op de vluchtstrook. Zij werden hierop aangesproken door een tweetal ambtenaren van het KLPD (de heren B. en F.). Kort nadien kwamen de ambtenaren K. en P. van het regionale politiekorps Limburg-Noord ter plaatse.

De politieambtenaren wilden op zeker moment beletten dat verzoekster zou deelnemen aan het verkeer. Daartoe pakten de politieambtenaren de sleutel uit het contactslot van de auto.

2. Verzoekster bezocht na het incident de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis te Roermond.

2.1. Naar aanleiding van dit bezoek werd de volgende verklaring opgemaakt:

"Anamnese/lichamelijk onderzoek:

(...)' arthrose polsen beide zijden, fibromyalgie.

Aangehouden door politie en stevig vastgepakt aan rechterpols. Zat overstuur in auto, was medicatie vergeten mee te nemen op vakantie (Prempak, Imovane). Nu pijn en bewegingsbeperking rechterpols.

O/ hematoom volaire zijde rechterpols ter hoogte van distale ulna/radius.

flexie/extensie: beperkt asdrukpijn ± stand goed.

X pols rechts: geen fractuur

C/ Contusie rechterpols

Medicatie:

B/ - drukverband

- R/Imovane No. 3."

3. Daags na het incident bezochten verzoekers het politiebureau te Heythuysen (district Weert van het regionale politiekorps Limburg-Noord). Hier voerden zij een gesprek met de heer X.

4.1. Verzoekers dienden op 28 april, respectievelijk 8 mei 2001, een klacht over het politieoptreden in bij de korpschef van de politieregio Limburg-Noord.

4.2. De brief van 28 april 2001 van verzoekster luidt als volgt:

"Hierbij wil ik een klacht indienen over een gewelddadig politieoptreden.

Gisteravond tussen 9 en 10 uur constateerde ik dat ik mijn medicijnen vergeten was, terwijl wij 3 dagen in Limburg zouden zijn. Omdat de dag door files etc uitgelopen was hebben wij de auto gekeerd bij de afslag Thorn op de A2 richting Maastricht en hebben op de vluchtstrook de auto heel even geparkeerd, met alarmlichten aan om samen met mijn man te overleggen. Die dag was mijn verjaardag en omdat die dag alles tegenzat, kreeg ik een huilbui. Enkele minuten later zagen wij een politieauto achteruit rijdend de oprit oprijden en voor onze auto stoppen. Vervolgens stapten 2 agenten uit, de heer F. en z'n collega. Hun auto met kenteken (…). Zij liepen naar onze auto toe. Gooiden beide portieren open en riepen "wat is hier aan de hand". Ik trachtte al huilend het verhaal van mijn pechdag te vertellen. Ik was jarig en wij zouden een leuk weekend hebben. Nu zat ik zonder medicijnen (Diovan, Prempak en Imovane), mijn bril onderweg laten liggen (bij v.d. Valk restaurant in Eindhoven) en huilend in de auto. De 2 agenten van de verkeerspolitie wilden mij naar het ziekenhuis in Roermond sturen. Toen ik opperde dat dat ongetwijfeld veel tijd zou kosten riep agent F. dat zij niet van plan waren om het voor mij te halen. Ik zei terug dat ik dat helemaal niet gevraagd had.

Ik voelde mij afgebekt. Ik zat nl. alleen maar te overleggen met mijn echtgenoot en voelde mij dik verdrietig.

Zij reageerden op mij alsof ik zwaar overspannen was. Ik kreeg te horen dat ik het zelf maar moest weten, waarop ik reageerde: ik heb toch niet gevraagd of u wilde komen.

Vervolgens werden de 2 portieren dicht gesmeten en beenden ze weg. Mijn echtgenoot vond het gedrag onbehoorlijk en macho-achtig en stapte uit richting agent F. om hem hierop te wijzen. Van de politie verwacht ik tikken op de ramen met de vraag: kan ik u ergens mee helpen, i.p.v. portieren opentrekken en roepen wat is hier aan de hand. Ik zat vervolgens enige minuten in de auto en zag de discussie en de lichaamstaal van de heer F. naar mijn echtgenoot. Daarop schoof ik op de bestuurdersstoel en startte de auto. Daarop renden de heer F. en zijn collega op onze auto toe, trokken vervolgens de portieren open en verboden mij te gaan rijden. Ik wist best dat ik nerveus was, maar ik heb een rijervaring van ruim 35 jaar. Ik heb zolang als ik rij nog nooit een verkeersongeluk gemaakt. Ik was best nerveus maar zou nimmer onverantwoord rijden. 'n Normale toon/gesprek had ik best begrepen, maar ik voelde mij gesommeerd en als een crimineel behandeld. In de tussentijd zag ik de heer F. wuiven naar een andere auto, waarbij mij later bleek dat hij twee passerende agenten assistentie vroeg. Dit bleken de heren P. en K. te zijn.

Voor dat ik het wist hingen de 4 agenten half in en naast mijn auto en hoorde ik F. zeggen: Grijp de sleutel (Mijn echtgenoot stond nog steeds sprakeloos buiten). In een reflex klemde ik mijn hand om de sleutel (op de middenconsole) en werd mij toegesist door agent K.: Laat los. Tot drie keer toe heb ik gezegd dat ik de sleutel zelf zou geven. Maar daar reageerden zij niet op en mijn R.hand/pols zat in een ijzeren knijpende greep (van K. op de middenconsole). Ik heb geroepen dat zij mij pijn deden. Zij luisterden niet. Opeens greep agent F. mij (bij beide schouders) in een ijzeren greep richting buiten, zodat de ander (K.) mijn sleutel kon pakken. Zij verklaarden (F.) dat zij bang waren dat ik weg zou rijden en "100 meter verder in de vangrail zou hangen". NB Ik kon niet eens wegrijden, want bij onze auto (SAAB) kan de sleutel er alleen uit als de auto in zijn achteruit staat. Ik voelde mij GEMOLESTEERD en was daar behoorlijk kwaad om. Een van de vier agenten de hr. P. vroeg of ik mee wilde lopen om te praten. Dat heb ik gedaan. Hij had begrip voor mijn situatie. Hij zei daarop dat hij F. en collega weg zou sturen en of ik even op dezelfde plaats wilde wachten, wat ik gedaan heb.

Enkele ogenblikken later kwam hij terug. Hij had F. weggestuurd en gaf ons de naam van de verkeerspolitieman (had ik om gevraagd). Hij dacht dat F. vermoedelijk een inschattingsfout had gemaakt omdat er tegenwoordig zoveel gebeurt op de weg, drugs, drank etc. In mijn ogen had F. naar mij zinloos geweld gepleegd evenals K. die mijn pols gekneusd heeft. Nadat de verkeerspolitie weg was, kreeg ik de welgemeende excuses van K. en P. en boden zij aan ons voor te rijden naar het Laurentius Ziekenhuis te Roermond (ik wilde een check-up van mijn r. hand/pols).

Daar werd geconstateerd dat er pijn en bewegingsbeperking was aan de rechterpols, een hematoom volaire zijde rechterpols ter hoogte van distale ulna/radius, de flexie /extensie: beperkt + asdrukpijn. Tevens contusie rechterpols (zie medisch rapport). Zij gaven mij een drukverband (pols en onderarm).

De agenten (P. en K.) namen afscheid voor het ziekenhuis, met nogmaals vele excuses.

Door alles was ik pas tegen tweeën in ons hotel. 's Nachts niet goed geslapen. Wakker schietend uit een nachtmerrie van geweld. 28 april voelde ik mij nog steeds behoorlijk aangeslagen en kon ik nog steeds niet geloven dat er door politiemensen domweg zinloos geweld gebruikt wordt omdat zij: de inschatting maken dat ik kennelijk gevaarlijk ben. Twee stevige kerels die zich domweg op je storten. Ik dacht dat dit alleen in landen zoals Rusland e.d. voorkwam, maar niet in ons democratisch Nederland.

Ik ben 1.60 mtr en 64 jaar, zoiets overdrevens doe je toch niet. Ik ben naar Heijthuisen gegaan om te proberen de situatie uit te praten. Daar werd mij verteld dat zij gesloten waren (half twaalf, deur open, medewerkster achter de balie), maar uiteindelijk verscheen de hr. X. "We hadden geluk" dat hij er was zei hij, want "wij kwamen in zijn vrije tijd". Ik trachtte het verhaal opnieuw te vertellen. Deze man was duidelijk geïrriteerd dat wij hem in zijn vrije tijd lastig vielen. Toen ik hem vertelde dat ik niet weg had kunnen rijden i.v.m. de blokkeerstand van de sleutel (in een Saab) reageerde hij dat hij dit niet wist. "Hij had geen Saab en zou zich ook nooit een Saab kunnen veroorloven". Hij vertelde mij wel dat mijn verhaal klopte met de beschrijving van het rapport van de agenten. Alleen zij hadden het gezien door hun bril en ik zag het door mijn bril. Als ik een klacht had dan moest ik die maar schriftelijk melden (maar niet bij hem).

's Avonds besloten we naar het politiebureau in Heerlen te gaan, waar men wel aandacht had voor ons verhaal. Wij kregen koffie en papier en een bureau van de hr. He. en het juiste adres waar me met onze klacht naar toe konden (het hierbovenstaande). Graag willen wij op de hoogte gehouden worden van de afhandeling van de klacht…"

4.3. De brief van 8 mei 2001 van verzoeker (de echtgenoot van verzoekster) luidt als volgt:

"Toelichting op klacht

De klacht die mijn echtgenote heeft ingediend, onderschrijf ik volledig. Tijdens de confrontatie met de politie ben ik voortdurend aanwezig geweest. Evenals mijn vrouw was ik ook volledig overdonderd door het toegepaste geweld. We hebben getracht de rust en kalmte te bewaren onder deze bizarre omstandigheden en beschaafd te blijven. Natuurlijk liepen de emoties hoog op door het ongepaste en gewelddadige optreden. Daar is op zich niets mis mee. Emoties mogen indien het niet tot scheldpartijen leidt. Dat is niet gebeurd. In feite was er niets aan de hand voor wat betreft de verkeersveiligheid. Er is domweg niet goed geluisterd naar wat mijn vrouw te zeggen had.

De volgende dag zijn wij op advies van de politie naar de politiepost in Heythuysen van het District Weert, waaronder de betrokken agenten ressorteren, gegaan om het voorval door te praten en een klacht in te dienen. De toevallig aanwezige chef van de post die eigenlijk was gesloten, de heer X, bevestigde de lezing zoals door mijn vrouw is geschetst aan de hand van het opgestelde politierapport. Van enig invoelend vermogen naar mijn vrouw toe was geen sprake. Voorts deelde hij mee dat hij niet bevoegd was een klacht op te nemen. B.v. een kop koffie of een bloemetje had veel goed gedaan.

'S avonds heeft mijn vrouw via een SOS-hulpdienst het advies gekregen om op het politiebureau in Heerlen alsnog een klacht in te dienen. De betrokken inspecteur, de heer He. verwees ons voor het indienen van een klacht naar het regiobureau in Venlo. Wel gaf hij ons de gelegenheid ter plaatse een klacht op te stellen en zorgde tevens voor water en koffie. Daarop heeft mijn vrouw de klacht mondeling aan mij gedicteerd omdat zij in verband met de gekwetste pols niet in staat was zelf te schrijven.

Schadeloosstelling

In verband met het politieoptreden tegen mijn echtgenote op vrijdag 27 april 2001 's avonds omstreeks 20.00 uur (zie bijgaande klacht) eis ik op de volgende gronden een schadeloosstelling ten behoeve van mijn vrouw.

Door het toepassen van extreem lichamelijk geweld terwijl dit absoluut in de betrokken situatie niet nodig was, is behoorlijk indringende schade aan mijn echtgenote toegebracht. Dit zowel op het lichamelijke als mentale vlak. Haar pols is zwaar gekwetst. Nog steeds heeft ze pijn en kan haar rechterhand nog niet goed gebruiken. Er is op grove wijze inbreuk gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Ter compensatie hiervan eis ik voor haar een vergoeding ten gevolge van de geleden immateriële en materiële schade. Het toegeven dat er een inschattingsfout door de politie is gemaakt en dat er excuses zijn aangeboden (zie hiervoor het gestelde in de klacht) is ten ene malen onvoldoende als genoegdoening. Daarvoor is hetgeen is voorgevallen te ernstig. Nog dagen na het voorval kan zij hetgeen is gebeurt niet van haar afzetten. Ze kan bijna niet slapen, ook niet met gebruik van slaapmiddelen. Soms heeft ze last van nachtmerries. Op grond hiervan heeft ze Slachtofferhulp in Gouda ingeschakeld om te proberen uit de problemen te komen.

Op voorlopige basis eis ik de volgende financiële schadevergoeding. Ik behoud mij uitdrukkelijk het recht voor aanvullende schadevergoeding te eisen.

1. In verband met de mentale schade een smartengeld van: ƒ 10.000.

2. In verband met het verpeste weekend in Limburg een vergoeding van de gemaakte hotelkosten: ƒ 871,05 (Kasteel TerWorm) en ƒ 241,45 (Hotel Stein-Urmond). Zie hiervoor de bijgevoegde nota's.

3. In verband met de extra gemaakte kilometers (50 km, 5 liter) met mijn auto (merk Saab 9-3, met kosten per km van ƒ 5) naar het ziekenhuis in Roermand een vergoeding van: 50 x ƒ 5 + 5 x ƒ 2,50 = ƒ 162,50.

Ik verzoek u het totale bedrag à ƒ 11.375 over te maken op mijn bankrekeningnummer (…) t.n.v. C. te Gouda…"

5. Het onderzoek naar verzoekers klacht werd gezamenlijk uitgevoerd door de beheerder van het KLPD en de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord. Op 21 september 2001 voerden de klachtonderzoekers van beide korpsen een gesprek met verzoekers bij hen thuis.

5.1. Op 28 november 2001 zond de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzoekers de volgende reactie op hun klacht:

"Naar aanleiding van een door u bij de korpschef van de politieregio Limburg-Noord ingediende klacht, de dato 28 april 2001, omtrent het optreden van de politie, bericht ik u het volgende.

De door u ingediende klacht richt zich op het, naar uw mening, niet correct optreden van zowel politieambtenaren van het Korps landelijke politiediensten als van het korps Limburg-Noord. Meer in het bijzonder beklaagt u zich over de onheuse wijze waarop de betrokken politieambtenaren u tijdens het bewuste incident op vrijdag 27 april 2001 zouden hebben bejegend. Tevens klaagt u over het feit dat de betrokken politieambtenaren tijdens genoemd incident onnodig veel geweld tegen u, mevrouw C., zouden hebben aangewend.

Door de korpschef van het Korps landelijke politiediensten en de districtschef van de politie te Weert is het onderzoek naar uw klacht afgerond en zij hebben mij hierover gerapporteerd. Alvorens inhoudelijk op uw klacht in te gaan, merk ik op dat ik mij realiseer dat door het bewuste incident uw verjaardag en weekendvakantie in Zuid-Limburg niet naar wens zijn verlopen. Tevens zij opgemerkt dat de behandeling van uw klacht geruime tijd heeft geduurd. Over de voortgang bent u tussentijds schriftelijk geïnformeerd.

Ingaande op de klacht komt uit de rapportage naar voren, dat u op vrijdag 27 april 2001 met uw auto op weg was naar een vakantiebestemming in Zuid-Limburg. Zoals uit het klachtschrijven naar voren komt, constateerde u, mevrouw C., onderweg dat u de bril in een restaurant had laten liggen en dat u bovendien vergeten had om uw noodzakelijke medicamenten mee te nemen. In de nabijheid van de kruising van de autosnelweg de A2 met de Rijksweg 273 (Napoleonsweg) bracht u, mijnheer N. naast de rijbaan de auto tot stilstand teneinde met elkaar te overleggen wat te doen. Zoals reeds in de klacht aangegeven, raakte u, mevrouw C., tijdens dat gesprek overstuur en bent u in een huilbui uitgebarsten. Door de brigadier en de agent van politie, de heren F. en B. van het Korps landelijke politiediensten werd een en ander opgemerkt. Zij liepen naar uw auto toe om te zien wat er aan de hand was. De agent B. klopte op de ruit van het rechterportier en opende dit portier. Vervolgens spraken beide politieambtenaren u, mevrouw C., aan met de vraag wat er aan hand was en of zij iets konden doen. Waarschijnlijk als gevolg van uw gemoedstoestand op dat moment was het volgens de betrokken politieambtenaren niet mogelijk met u een gesprek of discussie aan te gaan. Naar hun mening was u, mevrouw C., op dat moment erg overstuur.

Ook de agenten van politie van het korps Limburg-Noord, de heren K. en P., die kort nadien ter plaatse kwamen, troffen u in die toestand aan. Het aanbod van de brigadier F. om voor u, mevrouw C., bij de afdeling EHBO van het ziekenhuis in Roermond de benodigde medicijnen te gaan ophalen, werd niet geaccepteerd. Van onheuse bejegening van de betrokken politieambtenaren in de richting van u, mevrouw C., is uit onderzoek niet gebleken.

Verder komt uit de rapportage naar voren dat de brigadier F. en de agent B. daarna kort met u, mijnheer N., hebben gesproken. Tijdens dat gesprek zagen zij dat u, mevrouw C., op de bestuurdersplaats ging zitten en middels het starten van de motor aanstalten maakte om met de auto te gaan rijden. Overigens, tijdens de politie-interventie heeft u, mijnheer N., geen pogingen ondernomen om de situatie te doen deëscaleren.

Gelet op uw gedrag mevrouw C., en de door hen ingeschatte psychische toestand van u op dat moment achtten de aanwezige politieambtenaren het in het belang van de verkeersveiligheid niet verantwoord dat u als bestuurster van een personenauto aan het verkeer zou gaan deelnemen. De betrokken politieambtenaren hebben u, omdat zij bevreesd waren dat u toch aan het verkeer zou gaan deelnemen, gesommeerd de motor van de auto uit te zetten en de sleutel uit het contactslot te verwijderen. In het klachtschrijven heeft u zelf aangegeven dat u gehoord heeft dat de politieambtenaren u hebben verboden om te gaan rijden.

Volgens de betrokken politieambtenaren weigerde u, ondanks meerdere aanmaningen, de motor van de auto uit te zetten. U belette vervolgens, dat de politieambtenaren zelf de motor konden uitzetten door, zoals u zelf in de klacht aangeeft, in een reflex uw handen om de contactsleutel te klemmen. Overigens, twee van de betrokken politieambtenaren hebben tijdens klachtonderzoek aangegeven dat zij hebben gehoord dat u, mevrouw C., heeft gezegd zelf de sleutel uit het contactslot te halen, doch dat u dat vervolgens niet deed. De agenten B. en K. zagen zich hierop genoodzaakt om met enige kracht uw polsen vast te pakken en uw handen van de contactsleutel af te trekken. Nadien klaagde u over pijn aan uw polsen. Door de agenten P. en K. werd u naar het (...)-ziekenhuis te Roermond begeleid en na behandeling aldaar bleek, dat de rechterpols van u, mevrouw C., gekneusd was. Dat de toepassing van enig lichamelijk geweld door de politie bij u tot dit letsel heeft geleid, betreur ik.

Na afloop van het incident werd door de agent K. van het vastpakken van de polsen van u, mevrouw C., een geweldsrapportage opgemaakt. Deze rapportage werd, voordat u de schriftelijke klacht indiende, ter toetsing en afdoening aan de korpschef van de politie Limburg-Noord aangeboden. Na bestudering van het beschikbare dossier was de korpschef van mening dat het aangewende geweld in het onderhavige geval te rechtvaardigen was.

Verder komt uit het dossier naar voren dat de klachtbehandelaren, de inspecteurs van politie, de heren W. en T., op vrijdag 21 september 2001 met u beiden een gesprek over de klacht hebben gehad. Tijdens dat gesprek heeft u nogmaals uitvoerig uw persoonlijke beleving omtrent het bewuste politieoptreden aan de klachtbehandelaren kenbaar gemaakt. Tevens heeft u aan hen kenbaar gemaakt van politiezijde een genoegdoening te verwachten.

Alvorens tot een definitieve oordeelsvorming omtrent uw klacht te komen heb ik het dossier ter advisering voorgelegd aan de hoofdofficier van justitie te Roermond, de heer mr. Z. Hierover heb ik u in mijn schrijven van 12 november 2001 geïnformeerd.

Op 26 november 2001 heeft de hoofdofficier van justitie mij zijn zienswijze omtrent het politieoptreden in deze kenbaar gemaakt. De hoofdofficier is van mening dat het optreden van de betrokken politieambtenaren in de gegeven omstandigheden correct was en het geweldgebruik gerechtvaardigd was. U, mevrouw C., is de mogelijkheid geboden de situatie geweldloos op te lossen, door medewerking te verlenen. Het geweldgebruik door de politie is aan uw handelen te wijten. De hoofdofficier van justitie komt tot de conclusie dat de politieambtenaren rechtmatig hebben gehandeld. Tevens is hij van oordeel dat de klacht ongegrond is en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen dient te worden.

Naar mijn oordeel is het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk en volledig. Bovendien heb ik geconstateerd, dat genoemd advies draagkrachtige motiveringen bevat. Ik heb dan ook besloten opgemeld advies op te volgen. Derhalve acht ik uw klacht ongegrond.

Van uw verzoek om schadevergoeding in uw klacht heb ik kennis genomen. Zoals reeds eerder aangegeven is in het onderhavige geval naar mijn oordeel sprake geweest van rechtmatig politieoptreden. De regels van subsidiariteit en proportionaliteit zijn daarbij mijns inziens in voldoende mate betracht. Derhalve neem ik uw verzoek om schadevergoeding niet verder in behandeling."

5.2. Op 7 februari 2002 zond de beheerder van het KLPD verzoekers de volgende reactie op hun klacht:

"Naar aanleiding van uw klachtbrief van 28 april jl., waarvan ik op 28 mei jl. u een ontvangstbevestiging met procedurebeschrijving en op 13 juli jl. en 17 augustus jl. tussenberichten heb doen toekomen, waarover ook herhaald telefonisch contact tussen u en mijn klachtencoördinator is geweest, deel ik u het volgende mede.

Bij het klachtincident was zowel personeel van de regiopolitie Limburg-Noord als van het Korps landelijke politiediensten betrokken. Het onderzoek naar uw klacht is daarom gezamenlijk uitgevoerd. In dit verband werd u op 21 september jl. thuis bezocht door de inspecteurs van politie W. en T. van de respectievelijke korpsen. Op grond van dit onderzoek heeft de burgemeester van Venlo als korpsbeheerder van de regiopolitie Limburg-Noord per 28 november jl. (gedagtekend) uw klacht schriftelijk afgedaan. Aan deze afdoening conformeer ik mij volledig.

Wel wil ik de in deze brief omschreven passage (blz 2 midden) dat de betrokken politieambtenaren B. en K. zich genoodzaakt (zagen) om met enige kracht uw polsen vast te pakken en uw handen van de contactsleutel af te trekken…, ter vermijding van mogelijke misverstanden, als volgt toelichten. Uit het onderzoeksdossier blijkt dat B. eerst uw hand heeft vastgepakt, waarna K. later u bij de polsen heeft vastgegrepen. Op grond hiervan werd er in dit verband slechts één geweldsrapport opgemaakt, namelijk door K.

Ik hoop u hiermee genoegzaam te hebben geïnformeerd, waarbij ik mij -- evenals de burgemeester van Venlo -- zeer wel realiseer dat uw verjaardag en het voorgenomen weekend helaas door dit incident werden verstoord."

6. Op 6 november 2002 ontving de Nationale ombudsman het verzoekschrift van verzoekers.

B. Standpunt verzoekerS

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoekers brachten naar voren dat zij op 27 april 2001 voor een korte vakantie met de auto op weg waren van hun woonplaats Gouda naar een hotel in Zuid-Limburg. Op een gegeven moment had verzoekster bemerkt dat zij thuis haar medicijnen was vergeten, en in een restaurant onderweg haar bril had laten liggen. Teneinde samen te kunnen overleggen hadden verzoekers de auto, met de alarmlichten aan, even op de vluchtstrook gezet. De dag was vervelend verlopen, en als reactie daarop kreeg verzoekster een huilbui.

3. Enkele minuten later zagen zij voor zich een politieauto achteruit de oprit oprijden en voor hun auto stoppen. De twee politieambtenaren (van het KLPD) stapten uit, gooiden de portieren van de auto van verzoekers open en riepen "Wat is hier aan de hand?".

Verzoekster trachtte - al huilend - het verhaal van de pechdag te vertellen.

De politieambtenaren reageerden daar niet prettig op, verzoekster voelde zich door hen `afgebekt'. De politiemensen stelden bijvoorbeeld voor, dat verzoekers naar het ziekenhuis in Roermond zouden gaan, en toen verzoekster opmerkte dat dat veel tijd zou kosten, hadden zij gezegd, dat `zij niet van plan waren het voor verzoekster te doen'.

Verzoekster voelde zich bejegend, alsof zij zwaar overspannen was. Op zeker moment zeiden de politiemensen dat verzoekster `het dan zelf maar moest weten', waarna verzoekster had aangegeven, dat zij ook niet om hun komst had gevraagd. Hierna smeten zij de portieren dicht, waarna ze wegliepen.

4. Verzoeker wilde de politiemensen aanspreken op hun gedrag, en liep ze achterna. Hij was buiten even met hen in gesprek. Verzoekster was inmiddels doorgeschoven naar de bestuurdersstoel, en startte de auto. De twee politieambtenaren renden vervolgens naar de auto, deden de portieren open, en verboden verzoekster te gaan rijden. Eén van de politieambtenaren waarschuwde twee (toevallig passerende) politieambtenaren (van het korps Limburg-Noord). Voordat verzoekster wist wat haar overkwam, hingen plotseling alle vier de politiemensen in haar auto, en hoorde zij zeggen: "Grijp de sleutel", waarna verzoekster deze in een reflex met haar hand omklemde. Een politieman siste haar toe, dat zij de sleutel moest loslaten. Verzoekster had zeker driemaal gezegd, dat zij de sleutel zelf zou loslaten, maar daarop werd niet gereageerd. Ook had verzoekster geroepen dat zij haar pijn deden, maar daarop werd evenmin gereageerd.

Uiteindelijk werden haar polsen in een ijzeren greep genomen, en werd haar de sleutel afgenomen.

5. De politieambtenaren verklaarden verzoekers even later, dat zij bang waren dat verzoekster met de auto zou wegrijden, Zij achtten dit, gelet op verzoeksters toestand, niet veilig, reden waarom zij dit wilden voorkomen.

Verzoekster vond dit geen sterke redenering, want, zo merkte zij op, zij kon niet eens wegrijden omdat bij het type auto dat zij hadden, de sleutel alleen uit het contactslot kan worden gehaald wanneer de auto in de achteruit staat. Voorts bestreed verzoekster dat zij ooit onverantwoord zou rijden: in de 35 jaar dat zij haar rijbewijs heeft, heeft zij nog nooit een aanrijding veroorzaakt.

6. Eén van de politieambtenaren van het korps Limburg-Noord, de heer P., had vervolgens nog even met verzoekster gesproken, en had daarbij aangegeven dat hij van mening was dat politieambtenaar F. van het KLPD en zijn collega K. van het korps Limburg-Noord zinloos geweld hadden toegepast, waarbij verzoeksters pols was gekneusd. F. had volgens de heer P. een inschattingsfout gemaakt, met als waarschijnlijke oorzaak dat er tegenwoordig zoveel gebeurt op de weg. De ambtenaren van het korps Limburg-Noord hadden verzoekers excuses aangeboden, en hen vervolgens begeleid naar het ziekenhuis te Roermond. Voordat zij hun weg vervolgden, boden zij nogmaals excuses aan.

7. De dag na het incident vervoegden verzoekers zich bij het politiebureau te Heythuysen (district Weert van het regionale politiekorps Limburg-Noord). Hier werden zij op zeer onheuse wijze te woord gestaan door de heer X. Hij ontbeerde enig invoelend vermogen, terwijl hij verzoekers evenmin een kop koffie of bijvoorbeeld een bos bloemen aanbood.

8. Als gevolg van het politieoptreden had verzoekster niet alleen fysiek ongemak, maar sinds het incident had zij ook slaapproblemen, en last van nachtmerries.

9. In reactie op het gestelde in de klachtafhandelingsbrief van 28 november 2001 van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (zie hiervoor onder A. FEITEN, 5.1.) brachten verzoekers de volgende kritiekpunten naar voren:

- In de brief stond ten onrechte vermeld, dat verzoekster "overstuur" was geweest. Verzoekster had weliswaar een huilbui gekregen, maar was zeker niet overstuur.

- De politieambtenaren van het KLPD hadden niet eerst op de achterruit van de auto geklopt, maar hadden onmiddellijk de portieren opengegooid, onder het uitroepen van: "Wat is hier aan de hand". Dit was een intimiderende actie geweest, waarbij verzoekers zich onheus bejegend hadden gevoeld.

- De politieambtenaren hadden helemaal niet gevraagd wat zij voor verzoekers konden doen; van een aanbod om medicijnen te gaan halen was helemaal geen sprake.

- Er was wel een gesprek geweest met de ambtenaren van het KLPD; verzoekster was weliswaar verdrietig en emotioneel, maar niet "erg overstuur".

- In de brief stond niet vermeld, dat de ambtenaren van het KLPD de portieren hadden dichtgesmeten met de woorden: "dan moet u het zelf maar weten".

- Verzoekster voelde zich wel degelijk onheus bejegend.

- Hoewel zij de auto had gestart, was verzoekster in het geheel niet van plan geweest om weg te rijden; dat zou zij natuurlijk nooit doen, zonder haar echtgenoot.

- Verzoekster had de contactsleutel niet kunnen afgeven, omdat haar pols in een ijzeren handgreep was geklemd. Zij had zelf tot driemaal toe gezegd dat zij de sleutel wilde afgeven.

- Het vastpakken van de pols van verzoekster was met meer dan enige kracht gebeurd. Een behandeling in het ziekenhuis was noodzakelijk geweest.

- In de afhandelingsbrief stond niet vermeld, dat verzoekster na het incident een gesprek met de heer P. alléén had gehad, waarin hij had gesteld dat de heer F. een inschattingsfout had gemaakt. Om die reden had hij ook excuses aangeboden.

- Gezien het medisch rapport kon - aldus verzoekers - niet worden gesproken van "enig lichamelijk geweld", maar wel van fors gewelddadig optreden tegen een weerloze onschuldige vrouw.

10. Verzoekers waren van mening dat de situatie was geëscaleerd als gevolg van de handelwijze van de politie. Wanneer zij verzoekers op een andere manier zouden zijn tegemoet getreden, en goed naar ze hadden willen luisteren, en hadden ingespeeld op hun gemoedstoestand, was het incident niet zo uit de hand gelopen.

C.1. Standpunt beheerder van het Korps landelijke politiediensten

1. Op 9 december 2002 zond de beheerder van het KLPD de Nationale ombudsman een afschrift van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

2. Voor zover van belang voor het onderzoek naar deze klacht worden deze stukken hieronder weergegeven:

2.1. Een rapportage van politieambtenaar B., één van de KLPD-ambtenaren die bij het incident op de weg was betrokken, gedateerd 11 juli 2001, opgemaakt in het kader van het klachtonderzoek bij de politie:

"Op vrijdag 27 april 2001, omstreeks 22.30 uur deed ik rapporteur dienst bij de dienst verkeerspolitie te Maasbracht. Ik was hier aanwezig ten behoeve van het volgen van een twee weken durende stage. Nadat wij een pechgeval op de A2 ter hoogte van de toerit Thorn hadden afgehandeld reden wij met ons opvallende surveillance voertuig achteruit genoemde toerit op. Ik B. zag nadat wij genoemde toerit opgereden waren dat er voor het hier aanwezige verkeerslicht een personenauto stilstond. Daar genoemde personenauto op een nogal ongebruikelijke manier geparkeerd stond, opperde ik aan mijn stagementor F. een kijkje te gaan nemen. Ik B. stapte uit het dienstvoertuig en liep in de richting van genoemde personenauto. Eenmaal aangekomen bij die personenauto klopte ik op de ruit van het rechterportier en opende rustig genoemd portier. Nadat ik genoemd portier geopend had werd ik door een vrouw welke zich op de bijrijdersplaats bevond nogal luidruchtig toegesproken. Ik zag en hoorde dat genoemde vrouw huilde en nogal een overspannen indruk maakte. Ik vroeg op een normale toon of er iets aan de hand was. De vrouw schreeuwde dat zij niet om mijn komst had gevraagd en dat ik weg moest gaan. Genoemde vrouw kalmeerde na enige tijd en de vrouw vertelde mij dat zij vandaag haar verjaardag had en dat zij samen met haar man een weekend wegging.

Tevens vertelde genoemde vrouw mij dat zij medicatie gebruikte om te slapen. Ook vertelde de vrouw mij dat zij die medicatie op haar huisadres had vergeten en dat zij nu genoodzaakt was terug te keren en zodoende haar weekend en haar verjaardag verpest werd. Inmiddels was mijn collega F. ter plaatse gekomen en had het verhaal meegeluisterd. Collega F. opperde rustig niet te panikeren en gaf ter plaatse een zeer goed advies. Hij opperde om naar de eerste hulp van het ziekenhuis te Roermond te gaan om daar alsnog benodigde medicatie te bemachtigen en op die manier het weekend door te komen. Echter genoemde vrouw werd hierop kwaad en schreeuwde collega F. toe dat hij moest weggaan en dat zij niet op zijn hulp of komst had zitten wachten. Gezien de toestand van genoemde vrouw en de afwijzende houding voor wat betreft genoemd aanbod besloten wij het hierbij te laten en sloten het portier van genoemde personenauto en liepen richting ons dienstvoertuig. Eenmaal in ons dienstvoertuig werd het portier aan de bestuurderszijde geopend en werd collega F. geconfronteerd met de komst van de echtgenoot van de in de personenauto genoemde vrouw.

Collega F. stapte uit genoemd dienstvoertuig en stond genoemde echtgenoot te woord. De man vroeg op een vertwijfelde toon of wij hen toch niet verder wilden helpen daar hij er niet alleen uitkwam. De man vroeg om hulp daar ook wij konden zien dat zijn vrouw een erg overspannen indruk maakte en hij haar ook niet rustig kreeg. Terwijl wij naast ons dienstvoertuig stonden, hoorden wij dat de personenauto werd gestart en ik B. zag dat de vrouw van plaats was gewisseld en op de bestuurdersplaats zat. Ik B. besloot hierop naar genoemde personenauto toe te lopen en opende het portier aan de bijrijderszijde en trok de handrem van genoemde auto aan. Ik deed dit om te voorkomen dat de vrouw in een dergelijke toestand zou gaan rijden. Ik zocht tevens naar het contactslot, ik kon dit echter niet vinden. Achteraf zag ik dat het contactslot op een andere plaats zit bij dit type auto, namelijk op de middenconsole. Collega F. die inmiddels ook ter plaatse was sommeerde de vrouw de sleutel uit het contactslot te halen, echter de vrouw schreeuwde dit zelf te willen doen. Schijnbaar had de vrouw zich bedacht en hield met haar rechterhand de autosleutel stevig vast en liep de motor van de personenauto nog steeds. Ik B. pakte de vrouw bij haar hand en probeerde zo te voorkomen dat zij alsnog zou gaan rijden.

Iets later zag ik dat er aan de overzijde van de weg een surveillanceauto van de regiopolitie passeerde, collega F. wuifde naar het voertuig en de auto kwam ter assistentie ter plaatse. De hele tijd had de vrouw verkrampt de sleutel vastgehouden en aanspreken van mij of van F. had geen verandering van de situatie teweeggebracht. Ik zag dat de collega's van de regiopolitie de achterportieren openden en hoorde een van deze collega's zeggen "nu de sleutel eruit dit is een gevaarlijke situatie". De vrouw reageerde hier niet op en ik zag dat een van de collega's van de regiopolitie tussen de stoelen doorkwam en de vrouw bij de pols nam. Ik zag dat de vrouw hierop besloot de contactsleutel los te laten en de vrouw werd uit de personenauto begeleid.

De contactsleutel werd uit het contactslot verwijderd. De vrouw schreeuwde en een van de collega's van de regiopolitie probeerde de vrouw te kalmeren en nam de vrouw mee en liep van ons weg, dit om verdere escalatie te voorkomen. Deze collega had een gesprek met de vrouw waarin deze te kennen gaf met collega F. en met mij B. geen enkel contact meer te willen hebben. Ook had de vrouw te kennen geven dat zij liever huiswaarts wilde keren en dat zij het goedbedoelde advies van collega F. niet wenste te volgen. Hierop besloten wij de plaats te verlaten en werd er afgesproken dat de collega's van de regiopolitie de zaak verder zouden afhandelen.

Verder heb ik in deze niets toe te voegen."

2.2. Een rapportage van politieambtenaar F., één van de KLPD-ambtenaren die bij het incident op de weg was betrokken, gedateerd 27 juni 2001, opgemaakt in het kader van het klachtonderzoek bij de politie:

"Op vrijdag 27 april 2001, omstreeks 22.30 uur was ik samen met, B., agent van politie, behorende bij de spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten, team Limburg, belast met surveillance op de autosnelweg A 2 onder de gemeente Heel.

In het kader van het behalen van de verkeersmodule, was B. gedurende twee weken bij de afdeling Unit Maasbracht geplaatst.

Wij hadden assistentie verleend op de oostelijke toerit van deze autosnelweg, bij een vrachtwagencombinatie met vastgelopen wielen.

Nadat onze assistentie beëindigd was, heb ik, F. de surveillanceauto achteruit de toerit opgereden richting Napoleonsweg.

Ik zag, dat daar deels op het fietspad en deels op de parallelbaan, naast de Napoleonsweg, een personenauto, merk Saab stond. Ik zag, dat in de auto twee personen zaten.

Ik zag, dat de persoon op de passagiersstoel een vrouw was en ik zag tevens dat zij huilde.

B. en ik zijn toen samen uitgestapt en ik F. sprak de vrouw aan. Ik vroeg wat er aan de hand was en of wij iets konden doen?"

De vrouw reageerde direct furieus en riep op luide toon: Wie heeft jullie gestuurd? Wij hebben jullie niet nodig. Ga weg!

Ik, F. probeerde deze vrouw te kalmeren door te zeggen: Niemand heeft ons gestuurd. Wij kwamen hier toevallig bij uit.

Het gesprek dat vervolgens van haar zijde luidkeels plaatsvond, ging gepaard met hevige emoties en huilpartijen. Ik kon uit het gesprek opmaken dat men onderweg was vanuit Gouda naar een hotel in Zuid-Limburg en dat de vrouw haar medicijnen was vergeten die nog in Gouda lagen. Deze medicijnen had zij echter beslist nodig voor slapeloosheid en haar hormonen.

Ik, F. heb tegen de vrouw gezegd dat ik nu niet naar Gouda kon rijden om de medicijnen op te halen maar dat wij eventueel wel naar de EHBO-afdeling van het ziekenhuis in Roermond met haar konden gaan.

Dit voorstel werd door mevrouw niet geaccepteerd. Wel deelde zij mij mede, dat het vandaag haar verjaardag was en dat zij ook haar bril bij het motel (...) in Eindhoven had verloren. Het was voor haar een afschuwelijke dag. Het liefst wilde zij naar huis.

Gedurende dit gesprek, had de bestuurder bijna niets gezegd. Op geen enkele manier deed hij een poging om de hevig geëmotioneerde passagier naast hem te kalmeren. Ik, F. vroeg de bestuurder om uit te stappen. Ik wilde met hem buiten het voertuig gaan praten en alsnog voorstellen om naar het ziekenhuis in Roermond te gaan. De bestuurder kon niet beslissen of dit wel goed was.

Tevens reed op dat moment een politievoertuig van de regio Limburg-Noord over de Napoleonsweg. Ik F., zwaaide naar het politiebusje om ook deze kant op te komen. Zij voldeden hier onmiddellijk aan.

Op dit moment hoorde ik, dat de motor van de Saab werd gestart en zag ik, dat de vrouw van de passagiersplaats op de bestuurdersplaats was gaan zitten. Wij stonden met vijf man tussen de politieauto en de Saab. Gezien het voorafgaande was het onverantwoord, dat deze hevig geëmotioneerde vrouw, dit voertuig wilde gaan besturen en aan het verkeer zou gaan deelnemen. Ik dacht zelfs nog een ogenblik, dat zij de Saab tegen de politieauto en tegen de politiemensen wilde aanrijden, waardoor wij allen tussen beide voertuigen bekneld zouden raken.

Direct gingen wij allen, al schreeuwende naar de Saab.

Ik, F. ging naar de bestuurderszijde van de Saab. Met z'n vieren hebben we geprobeerd om de bestuurster te beletten om te gaan rijden. Diverse keren werd er geroepen om de motor uit te zetten. Dit gebeurde niet. Zij gaf geen gevolg aan ons verzoek. De vrouw hield krampachtig haar handen aan het contactslot. Ik, F. omklemde met mijn armen het bovenste gedeelte van haar lichaam en probeerde haar uit de auto te krijgen. Dit gelukte niet. Ik voelde, dat zij zich hevig hiertegen verzette en zich klem zette in de auto.

Een van de collegae van de regio Limburg-Noord was via het achterportier in de auto gekropen en kon derhalve bij het contactslot komen.

Uiteindelijk gelukte het met de grootste krachtsinspanning om via de sleutel de motor af te zetten. Door dit ingrijpen was de vrouw nog meer geëmotioneerd geraakt en schreeuwde zij luidkeels.

Ik, F. kon absoluut niet meer op een normale manier met deze vrouw praten. Zij ontweek mij totaal. Een van de beide collegae van de regio heeft vervolgens met haar buiten het voertuig gepraat en haar tot kalmte gemaand.

Later zijn de collegae van de politie Limburg-Noord alsnog met de vrouw naar het ziekenhuis in Roermond gegaan. B. en ik zijn retour naar het bureau in Maasbracht gegaan. Hier heb ik, F. omtrent het voorgevallene een en ander in mijn stagecahier genoteerd, wat ik als bijlage bij dit schrijven doe.

Samenvattende kon gesteld worden, dat deze vrouw vanaf het eerste moment van contact hevig geëmotioneerd was en op geen enkele manier op andere gedachten kon worden gebracht ondanks al mijn praatpogingen. Door op de bestuurderszitplaats te gaan zitten en aanstalten te maken om te gaan rijden, dat kon onder deze emotionele omstandigheden, door ons politiemensen absoluut niet worden toegestaan.

Waarom betrokkene op de bestuurdersplaats is gaan zitten en waarom de auto gestart moest worden is mij een raadsel. Om elk risico uit te sluiten dat zij in haar toestand als bestuurster zou gaan rijden, werd door ons actie ondernomen. Tot op dit moment was er alleen maar gepraat.

Kennelijk is de discussie en de lichaamstaal de aanleiding geweest om de auto te starten? ? ? ? Het was een kleine moeite geweest om op z'n minst de sleutel om te draaien. Hierdoor was een gedeelte van de gevaarszetting geweken. Zij bleef echter haar handen stevig op het stuur vasthouden.

Verder wil ik nog opmerken dat ik naar de auto ben gegaan om hulp te verlenen. Er was geen enkele aanleiding om te bekeuren of om tot repressief optreden over te gaan.

Mijn wijze van benadering van betrokkene was geheel anders dan zij in haar klachtschrift doet voorkomen.

Ik gooide het portier niet open en heb haar niet toegeroepen. Bij aankomst bij de auto heb ik op het rechterportier geklopt, zoals bij onze dienst gebruikelijk is. Vervolgens heb ikzelf het rechterportier geopend en gevraagd wat er aan de hand was en of wij iets konden doen?

Het eerste contact verliep op een normale manier, waarbij van haar kant duidelijk emotioneel werd gereageerd. Er was pertinent geen sprake van, dat zij door ons werd afgebekt.

Op diverse punten is de stijl van het klachtschrijven zeer tendentieus. Ik voel mij hierdoor zeer in mijn integriteit aangetast. De wijze waarop de feiten worden omschreven in beide brieven, zou ik bijna smaadschrift willen noemen.

Verder wil ik F. nog mededelen, dat ik op de plaats van het voorval niks heb meegekregen omtrent pijn in de pols."

2.2.1. De heer F. had, zoals in zijn rapportage hierboven is vermeld, direct na het incident één en ander weergegeven in zijn stagecahier.

Hierin staat het volgende vermeld:

"22.30 uur

Hysterische mevrouw met depressieve toestanden op Napoleonsweg. Geprobeerd samen met regio te kalmeren. Dit lukte niet helemaal. Super overspannen. Raakte bij het zien van politieambtenaren geheel over haar toeren. Praten bleek geen oplossing.

Was op weg naar vakantieweekend. Was haar medicijnen voor slapeloosheid en hormonen vergeten in Gouda.

Voorgesteld om naar EHBO Roermond te gaan. Tijdens napraten met bestuurder, was zij van zitplaats gewisseld en startte de auto. Wilde gaan rijden ons inziens. Misschien wel tegen de politieauto? Direct actie ondernomen. Op dit moment kwam regiopolitie voorbij. Samen mevrouw ervan weerhouden om te gaan rijden. Mevrouw flipte er helemaal uit. Sleutel afgenomen."

3. Op 11 februari 2003 zond de beheerder van het KLPD de Nationale ombudsman nog de volgende inhoudelijke reactie op de klacht:

"Naar aanleiding van uw brief van 10 januari 2003 waarin u mij vraagt om een reactie in verband met de door mevrouw C. en de heer N. bij u ingediende klacht, deel ik u het volgende mede.

Het onderzoek naar deze klacht is destijds verricht door de regiopolitie Limburg-Noord en het Korps landelijke politiediensten (KLPD) omdat er bij het incident waarover wordt geklaagd personeel van beide korpsen betrokken was. De klacht werd afgedaan door de korpsbeheerder van de regio Limburg-Noord. Vervolgens heb ik mij geconformeerd aan deze afdoening, na advies te hebben ingewonnen bij de Klachtencommissie KLPD.

De bij u ingediende klacht van mevrouw C. en de heer N. bevat geen elementen die aanleiding zijn om mijn eerder ingenomen standpunt te herzien. Daarom acht ik de drie onderscheiden klachtonderdelen dan ook ongegrond.

Een kopie van het gehele dossier is op uw verzoek reeds op 9 december 2002 naar u toegezonden."

C.2. Standpunt beheerder van het Regionale politieKorps limburg-noord

1. Op 3 december 2002 zond de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord de Nationale ombudsman een afschrift van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

2. Voor zover van belang voor het onderzoek naar deze klacht worden deze stukken hieronder weergegeven:

2.1. Een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de regiopolitie Limburg-Noord, opgemaakt op 27 april 2001:

"Tijdens de surveillance reden wij over de Napoleonsweg te Thorn. Ter hoogte van het viaduct A2 zagen wij twee collega's van de KLPD heftig met hun armen in de richting van ons zwaaien.

Bij de collega's stond een grijze personenauto van het merk Saab met hierin een man en een vrouw. Wij zagen dat de vrouw compleet overstuur was. Wij gingen ter assistentie ter plaatse. De vrouw, C. (...) was zichtbaar en hoorbaar compleet overstuur cq overspannen. Collega F. van de KLPD vertelde wat er aan hand was. Meneer en mevrouw hadden in hun auto een heftige discussie gehad. De collega's van de KLPD vroegen of ze iets konden doen. Collega F. kreeg direct van mevrouw de wind van voren. Op het moment dat collega F. dit aan ons vertelde, startte mevrouw de auto en wilde wegrijden. Daar mevrouw helemaal overstuur cq overspannen was, was het niet verantwoord om haar verder te laten rijden. De collega van de KLPD vertelde tegen de vrouw dat zij niet mocht verder rijden en dat zij de contactsleutel uit het contact moest halen. Dit weigerde mevrouw. Collega P., K. en de KLPD-er trachtten de contactsleutel uit het contact te krijgen echter dit werd met behoorlijk verzet door mevrouw tegengegaan. Mevrouw hield haar hand op de contactsleutel. Zij weigerde haar hand te verwijderen. Mevrouw schreeuwde dat zij zelf de contactsleutel uit het contact zou halen. Mevrouw gaf ons collega's de indruk dat zij dit niet zou doen maar weg wilde rijden. Collega K. pakte vervolgens stevig de polsen van mevrouw vast waarna collega P. de contactsleutel uit het contact kon verwijderen. Na enige tijd werd mevrouw rustig. Volgens meneer was zijn vrouw overspannen en had zij een moeilijke tijd achter de rug. Mevrouw had ook reuma aan haar polsen.

Mevrouw gebruikte ook verschillende medicatie. Volgens meneer had mevrouw niet alle medicatie bij zich en kon zij daarom zo "vreemd" reageren.

Na een gesprek werd mevrouw rustig en werd besloten dat zij even naar de eerste hulp te Roermond ging ivm de medicatie. Meneer reed achter ons (collega P. en K.) aan naar de eerste hulp. Bij de eerste hulp gaf mevrouw aan dat zij veel pijn had aan haar polsen daar zij aan haar polsen was vastgepakt.

Hierop hebben wij met de eerste hulp afgesproken dat tevens naar de polsen van mevrouw gekeken moest worden."

2.2. Een omschrijving van de gebeurtenis in de "melding inzake aanwending van geweld door de politie", gedateerd 30 april 2001, gerapporteerd door politieambtenaar K., één van de ambtenaren van de politie Limburg-Noord die bij het incident op de weg was betrokken:

"Op vrijdag 27 april 2001, omstreeks 22:30 uur, bevond ik, rapporteur, samen met collega P., mij op de Napoleonsweg Zuid te Grathem, gelegen in de gemeente Heythuysen.

Wij waren met surveillancedienst belast en reden in een opvallend politievoertuig en waren beiden gekleed in het politieuniform.

Ter hoogte van de kruising Napoleonsweg Zuid met de A2 stond een surveillance van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), die onze assistentie verzocht.

Achter het dienstvoertuig van het KLPD stond een personenauto met daarin twee inzittenden.

Ter plaatse aangekomen zag en hoorde ik, rapporteur, dat de vrouw, welke op de bestuurdersstoel van de eerder genoemde personenauto zat, aan het schreeuwen was. Tevens zag ik dat de vrouw hevig met haar armen zwaaide. Een van de collega's van de KLPD, genaamd F., deelde mij mede, dat de vrouw in de personenauto erg overstuur was.

Waardoor de vrouw overstuur was, wist hij niet.

De collega's van de KLPD deelden verder mede, dat zij de eerder genoemde personenauto aldaar hadden aangetroffen terwijl de man en de vrouw hevig met elkaar aan het discussiëren (bekvechten) waren. In mijn aanwezigheid trachtte collega F. en middels een gesprek haar te kalmeren. Dit gesprek had geen enkele invloed op haar gedrag. Zij bleef schreeuwen en gebaren.

Ik, rapporteur, zag dat de vrouw zichtbaar overstuur was.

Het leek ons onverantwoord dat deze vrouw in deze toestand zou verder rijden.

Ik zag vervolgens dat de vrouw haar portier dichtdeed en hoorde vervolgens dat de motor van de personenauto gestart werd; kennelijk om weg te rijden.

Daarop reed zij een stukje achteruit en vervolgens een stukje vooruit.

Een collega van de KLPD, opende vervolgens het rechtervoorportier en beval de vrouw dat zij haar auto tot stilstand bracht en de motor moest uitzetten. Aan het bevel om de motor uit te zetten voldeed zij niet.

Ik liep naar de personenauto en beval via het geopende rechtervoorportier tegen de vrouw dat zij de contactsleutel uit het contactslot moest verwijderen. Ik zag dat de vrouw hier niet aan voldeed. Ik zag dat de vrouw nog steeds erg overstuur was.

Ter voorkoming dat zij met de personenauto aan het verkeer ging deelnemen, wilde ik vervolgens de contactsleutel uit het contactslot halen, maar zag dat de vrouw met haar beide handen de contactsleutel vasthield.

Ik gaf aan dat ik de contactsleutel uit het contactslot haalde.

Ik hoorde vervolgens de vrouw roepen dat zij zelf de contactsleutel uit het contactslot zou halen, doch gaf na enige tijd hier geen gevolg aan. Om geen risico te nemen dat zij in haar overspannen toestand toch zou wegrijden en dat zij geen feitelijke reactie vertoonde om de contactsleutel uit het contactslot te nemen, pakte ik vervolgens met beide handen de polsen van mevrouw vast. Op dat moment deelde ik haar nogmaals mede dat mijnerzijds de contactsleutel uit het slot gehaald zou worden.

Zij liet nog steeds de contactsleutel niet los waarop ik aan haar polsen trok tot het moment dat zij de sleutel losliet.

Ik voelde dat ik nogal wat kracht moest inzetten omdat zij voor haar uit alle macht de sleutel bleef vasthouden.

Nadat de contactsleutel was verwijderd liet ik de polsen van mevrouw los. Ik heb haar polsen ongeveer een vijftiental seconden vastgehouden.

Na het incident klaagde benadeelde/mevrouw over pijn in haar polsen.

Mede op mijn verzoek werd mevrouw geadviseerd een consult bij de EHBO van het ziekenhuis te Roermond te doen, waar ik haar naartoe begeleid heb."

De korpschef van de regiopolitie Limburg-Noord was, mede op grond van deze geweldsrapportage, van mening dat, rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment, en het feit dat voorkomen diende te worden dat verzoekster in haar toestand aan het verkeer zou gaan deelnemen, in deze situatie het aanwenden van lichamelijk geweld was te rechtvaardigen.

2.3. Een verklaring van politieambtenaar K., één van de ambtenaren van de politie Limburg-Noord die bij het incident op de weg was betrokken, gedateerd 28 juni 2001, afgelegd in het kader van het klachtonderzoek bij de politie:

"Op vrijdag, 27 april 2001 was ik samen met collega P. belast met de noodhulpsurveillance 15.00-23.00 uur.

Tijdens de surveillance reden wij over de Napoleonsweg-Zuid te Grathem. Het was omstreeks 22.45 uur. Ter hoogte van het viaduct A2 zagen wij op de Napoleonsweg-Zuid een opvallend dienstvoertuig van de KLPD staan met daarachter een grijze Saab-personenauto. Bij deze Saab stonden twee collega's van de KLPD. Op dat moment zag ik, dat in die Saab twee personen gezeten waren. De beide collega's van de KLPD wenkten op ons; gebarend, dat het verzoek inhield om ter plaatse te komen. Ik zat achter het stuur van onze surveillanceauto en reed naar hen toe. Wij, P. en ik, stapten uit en liepen richting collega's / Saab. Ik zag, dat achter het stuur van die Saab een vrouw zat. Een man, hetgeen later de echtgenoot bleek te zijn, zat rechts voorin. Ik hoor die vrouw schreeuwen, heftig met haar armen zwaaiend. Wat zij schreeuwde kon ik niet verstaan. Tegen wie zij het had, wist ik niet en kon ik er niet uit opmaken. Zij was geheel in haar eigen wezen. Ik zag, dat die man niet reageerde. Hij zat met zijn handen over elkaar. Hij keek alleen maar zonder verder ook maar te reageren.

Collega F. van de KLPD deelde ons mede, wat er aan de hand was.

Zij hadden de auto stilstaand op de weg aangetroffen en zij waren ernaartoe gegaan omdat zij zagen, dat die twee personen hevig met elkaar in discussie waren. F. deelde verder mede, dat zij getracht hadden een gesprek met haar aan te gaan, doch dat dat niet lukte, omdat zij erg overstuur / overspannen was. De oorzaak van haar gedrag was niet duidelijk.

Ik zie F. vervolgens weer op die auto toelopen en probeer mevrouw te kalmeren middels een gesprek. Dit had geen enkele invloed op haar. Ik kan niet anders zeggen, dan dat de benadering van deze vrouw door collega F. op een normale, professionele wijze plaatsvond. Er was geen stemverheffing; niets van dien aard. Ik merkte, dat zijn insteek puur hulpverlenend gericht was en om zicht te kunnen krijgen op datgene, wat er aan de hand was.

Omdat het gesprek niets hielp, kwamen wij gevieren tot de slotsom, dat de psychische toestand van deze vrouw het niet toeliet, dat zij aan het verkeer zou deelnemen. De man bleef apathisch op de bijrijdersstoel zitten.

In ons onderlinge gesprek over hoe verder te handelen stonden wij rechts achter de Saab. Op dat moment stond het linkerportier, alwaar die vrouw zat, open. Ik hoorde en zag, dat dit portier door die vrouw werd dichtgetrokken en hoor direct daarop, dat de auto gestart werd. Ik zag, dat vervolgens de achteruitrijlampen aangaan en dat zij ongeveer een halve meter achteruit reed. De KLPD-auto stond schuin voor de Saab en zij moest iets naar achteren rijden om vervolgens weg te kunnen rijden.

Zij reed vervolgens weer iets vooruit en op dat moment wordt het rechterportier geopend door de andere collega van de KLPD. Ik hoorde, dat deze collega die vrouw beval om te stoppen en de motor af te zetten. Zij stopt, doch liet de motor lopen. Wij liepen direct op die auto toe. Ik ging direct naar het rechterportier, daar waar die andere collega van de KLPD stond, en beval die vrouw om de sleutel uit het contactslot te halen. Zij deed dit niet. Zij bleef schreeuwen en met haar armen zwaaien. Zij reageerde totaal niet op datgene, wat er tegen haar gezegd werd. In al deze tijd sprak die man geen enkel woord. Hij liet kennelijk alles over zich heen gaan.

Omdat het voor ons onverantwoord was, dat zij aan het verkeer deelnam, ben ik over de man heen gaan hangen om de contactsleutel uit het contactslot te verwijderen. Op dat moment grijpt die vrouw naar de contactsleutel. Deze bevond zich op het middenconsole ter hoogte van de handrem. Zij doet dit met beide handen en omklemt de sleutel uit alle macht. Nogmaals vorderde ik van haar om de contactsleutel te verwijderen. Hier reageerde zij nog steeds niet op. Ik heb haar toen gezegd, dat ik deze sleutel uit het contactslot zou halen. Zij schreeuwde hierop naar mij terug (voor het eerst) met de woorden: "Dat doe ik zelf!". Met enige stemverheffing riep ik haar toe, dat ik dat zou doen. Mevrouw schreeuwde, dat zij dat zelf zou doen. Echter, van haar uit kwam geen reactie en bleef zij de sleutel nog vaster met beide handen omklemmen. Voor de derdemaal riep ik haar, dat ik de sleutel uit het slot zou verwijderen. Wederom kwam hier geen reactie op. Intussen hoor ik, dat die man op een rustige toon tegen mij zegt: "Dit helpt niet; dit werkt niet!" Ik trok uit de woorden van die man de conclusie, dat een gesprek met die vrouw zinloos was; dat je haar in die situatie toch niet kunt bereiken.

Vervolgens grijp ik haar beide polsen vast en deel haar nogmaals mede, dat ik de sleutel eruit haal. Daar er weer geen reactie van haar kant kwam, heb ik met enige kracht aan haar polsen getrokken, zodat zij de sleutel losliet. Toen ik de polsen van die vrouw vasthad, hoorde ik op een gegeven moment, dat P. riep: "Ik heb de sleutels!" Daarop heb ik direct de polsen losgelaten.

Vervolgens hebben wij ons even teruggetrokken, zodat beide personen, maar met name die vrouw, enigszins tot bedaren kon komen. Laat maar even betijen.

Mevrouw stapt na luttele seconden uit en komt op ons toe en vraagt naar de sleutels.

Zij geeft aan, dat zij het schandalig vond de wijze waarop zij behandeld was. Zij doelt hiermede op het vastpakken bij de polsen.

Collega F. riep op harde toon tegen haar: "En nu is het afgelopen!" Dit gaf een schrikreactie bij haar, waarna zij even rustig werd. Op dat moment vroeg ik haar even apart om met ons, mij en P., mee te lopen om even met elkaar te praten. P. is met haar een tien meter verderop gaan staan en heeft met haar een zinvol gesprekje gevoerd. Zij kalmeerde daarbij enigszins.

Op dat moment was ook die man uitgestapt en gaf ons in het kort de problemen van die dag aan, zoals zij die ervaren hadden. Het was haar verjaardag; zij was haar medicatie vergeten; zij had een moeilijk verleden gehad en daardoor kan zij wel eens op deze wijze reageren. Aan zijn reactie was het mij duidelijk, dat het gedrag voor die man niks wereldvreemds was.

In overleg met die man vonden wij het verstandig om voor die "medicatie", die zij vergeten was en nodig had, even naar het ziekenhuis te gaan. Dit zou volgens hem toch niet lukken, daar mevrouw dit niet zou willen. Na enig aandringen stapte hij vervolgens achter het stuur van zijn Saab. Zijn vrouw stapte rechts voorin en daarna hebben wij hen begeleid naar het ziekenhuis Roermond.

Daar zij aangaf reuma te hebben en behoorlijk last had van haar polsen heb ik haar mijn excuses aangeboden; niet zozeer voor het optreden, maar dat ik dit vervelend voor haar vond. Op ons verzoek heeft zij door de EHBO-arts haar klacht aan haar polsen laten bekijken. In het ziekenhuis hebben wij wederzijds onze namen uitgewisseld; ook voor hen om te kunnen weten met welke politieambtenaren zij in contact waren geweest"

2.4. Een verklaring van politieambtenaar P., één van de ambtenaren van de politie Limburg-Noord die bij het incident op de weg was betrokken, gedateerd 28 juni 2001, afgelegd in het kader van het klachtonderzoek bij de politie:

"Op vrijdag, 27 april 2001 was ik samen met collega K. op dienst. Wij waren belast met de noodhulp. Die dag, omstreeks 22.45 uur, reden wij over de Napoleonsweg te Ittervoort. Wij kwamen vanuit de richting grens en reden richting Grathem. Op de kruising Napoleonsweg met de A2 zag ik links van de weg een grijze Saab staan met daarbij een opvallend voertuig van de KLPD. Ik zag, dat de beide collega's van de KLPD ons gebaarden met het verzoek naar hen toe te komen. Aan de heftigheid van hun gewuif concludeerde ik, dat het nogal dringend was. K. reed ernaartoe en stopte in de middenberm. K. stapte onmiddellijk uit en ik gaf onze meldkamer ons optreden door, waarna ik ook naar die anderen ben gelopen. Toen ik bij die Saab kwam, zag ik, dat er twee personen in zaten; een vrouw zat achter het stuur en een man zat rechts voorin. Ik zag, dat die vrouw heel emotioneel was. Zij schreeuwde en sloeg wild met de armen om zich heen. Ik hoorde, dat collega F. van de KLPD tegen haar riep: "Doe de sleutel uit het contact!" Of de motor op dat moment nog liep, weet ik niet meer. Zij reageerde daar niet op. Zij was boos en uit haar gedrag viel op te maken, dat zij geen enkele kant uitwilde. Zij riep wel, dat wij haar met rust moesten laten. Ik wist op dat moment niet wat er eigenlijk aan de hand was. F. keek mij aan en gaf min of meer gevoelsmatig de opdracht om de sleutel uit het contactslot te halen. Gelet op de toestand van die vrouw, die ik kan omschrijven als overspannen, hysterisch, kon ik de beslissing van F. als juist beoordelen en vond ik, dat ik mijn medewerking hieraan kon verlenen. Het was absoluut onverantwoord om haar in haar toestand met de auto weg te laten rijden.

Op een bepaald moment traden wij op. Ik ben via het achterportier de auto ingegaan op het moment, dat K. dat rechtsvoor deed. Mevrouw werd meerdere malen gezegd om de motor af te zetten en om de sleutel uit het contactslot te halen. Zij weigerde; zij wilde dit per se zelf doen; doch deed dat niet. Ik had niet het gevoel, dat wij als politie die vrouw geestelijk konden benaderen. Zij leek voor ons niet bereikbaar / aanspreekbaar. Ik wilde de sleutel pakken, doch die vrouw omklemde deze stevig. Onderlinge communicatie was voor ons in die auto niet mogelijk als gevolg van het geschreeuw van die vrouw. Op een bepaald moment zag ik, dat K. haar bij de pols vastpakte en deze optilde, zodat ik de gelegenheid zou krijgen om de sleutel te pakken. Zij verzette zich krampachtig hiertegen, waarop K. meer kracht moest zetten. Dit lukte en kon ik de sleutels pakken. Toen ik de sleutels had, riep ik dat naar K. en naar F., waarop K. onmiddellijk deze vrouw losliet.

Emotioneel, in paniek stapte zij uit en riep tegen ons: "Dat had ik zelf gekund!" Daarmede doelde zij op het afzetten van de motor en het verwijderen van de sleutel uit het contactslot. Een gesprek tussen F. en die vrouw was niet meer mogelijk.

Daar mijn aanwezigheid en betrokkenheid bij die mevrouw nog niet was opgevallen, verzocht ik haar even met me mee te gaan om op enige afstand een gesprekje met haar aan te knopen. Zij keek mij daarop verbaasd aan en gaf gevolg aan mijn verzoek. Het lukte mij om met deze vrouw in gesprek te komen. Zij gaf mij aan, dat zij overspannen was, dat zij die dag jarig was, waarop ik haar daarvoor feliciteerde, dat zij problemen in het huwelijk had; dat zij niet met haar man kon praten en dat niemand haar begreep. Ik bemerkte bij haar diepzittende frustratie en vroeg haar of zij daar hulp bij had. Zij bevestigde, dat zij voor haar psychische problemen hulp had. Zij had ook medicijnen om kalm te kunnen blijven. Zij gaf aan, dat eigenlijk alles was misgelopen die dag.

Op mijn vraag wat er eigenlijk die avond gebeurd was, zei zij, dat de KLPD-auto naar hen toe was gekomen; zij was aangesproken en had aangegeven, dat er tussen hen beide ruzie was. Toen ik haar uitlegde, waarom de politie reageert, zoals in deze situatie, was dit voor haar volkomen te begrijpen en vond zij dit ook zo vanzelfsprekend. Met de manier van aanspreken had zij wel enige moeite.

Ik merkte, dat zij geen enkel contact wilde hebben met de collega's van de KLPD. Nadat ik navraag bij de collega's had gedaan, bleek mij, dat er van een strafbaar feit geen sprake was. Na intern overleg werd besloten, dat de KLPD zou vertrekken en zouden wij aanbieden om met hen naar het ziekenhuis te gaan voor de nodige medicatie. Tijdens mijn gesprek gaf zij mij wel aan, dat zij last van haar pols had en dat zij reuma had. Nadat de KLPD weg was kwam K. bij ons staan en bood zijn excuses aan. K. deed zulks om op het gevoel van deze vrouw positief te kunnen werken. Waarschijnlijk beslist niet voor het feitelijk optreden, dat naar mijn mening gerechtvaardigd was.

Ik weet, dat K. bij het ziekenhuis op verzoek van deze vrouw nogmaals zijn verontschuldigingen aanbood. Zij vond dit netjes en accepteerde dat.

Tijdens het gehele gebeuren heb ik die man niet gehoord of gesproken, noch heb ik enige reactie van hem gezien. Hij hield zich volledig op de achtergrond en liet alles over zich heengaan.

Ik ben de mening toegedaan, dat het optreden - in ieder geval van mij en K. - correct en proportioneel is geweest, wat er voor onze komst zich heeft afgespeeld, weet ik niet. Gelet op de emotionele toestand van deze toch wel overspannen vrouw te noemen, was het onverantwoord, dat zij verder aan het verkeer deelnam. Haar mogelijke deelname aan het verkeer concludeer ik uit het feit, dat zij achter het stuur zat."

2.5. Een rapportage van politieambtenaar X, de politieambtenaar van de regio Limburg-Noord die verzoekers de dag na het incident te woord stond in het politiebureau te Heythuysen, opgemaakt op 27 juni 2001 in het kader van het klachtonderzoek bij de politie:

"Op zaterdag 28 april 2001 had ik gewerkt van 07.00 tot 15.00 uur. Ergens tussen 15.00 en 15.30 uur kwam onze receptioniste op mijn kamer en zei dat beneden een man en vrouw zaten die iemand van de leiding wilden spreken. Zij had deze mensen verteld dat het bureau gesloten was. Mevrouw G., de receptioniste was toevallig gelijk met hen het bureau binnengegaan. De man en vrouw hadden haar te verstaan gegeven dat zij niet wensten te vertrekken alvorens iemand van de leiding gesproken te hebben. Daarop had zij beide personen laten plaatsnemen in een van de ontvangkamers.

Ik ben toen naar beneden gelopen en trof de man en vrouw in de ontvangstruimte. Ik stelde mij voor en vertelde beiden wat mijn functie was. Ik was op dat moment in uniform gekleed.

De vrouw deed het woord. Zij deed haar beklag over het politieoptreden van de dag ervoor. Zij had met haar auto langs de autosnelweg A2 gestaan. Op een gegeven moment was een auto van de verkeerspolitie gestopt en de politiemensen hadden haar gevraagd of er problemen waren. Van het een kwam het ander en deze confrontatie liep uit de hand. Op een later tijdstip waren nog twee politiemensen ter plaatse gekomen en was zij met geweld uit haar auto gehaald. Ik herkende dit verhaal, omdat ik de rapportage van P. en K. had gelezen in het dagrapport. Ik heb haar dit ook zo verteld. Mevrouw wilde van mij weten wat ik daar van vond. Ik vertelde haar dat ik daar geen mening over had. Ik had slechts een schriftelijke rapportage en nu haar versie van het gebeurde.

Uit het verhaal begreep ik dat mevrouw die vrijdag met haar man van huis was gegaan om ergens in Zuid-Limburg een weekend door te brengen. Zij was daarbij van alles vergeten, waaronder haar medicatie. Dit was voor haar echt een probleem, omdat die medicatie voor haar functioneren juist heel belangrijk was. Vanaf het begin van het gesprek was mevrouw steeds aan het woord. Zij verviel beurtelings in een relaas over die vrijdagavond, het vergeten van haar medicatie, haar verleden en haar ziektebeeld. Mevrouw was duidelijk geëmotioneerd. Zij maakte op mij een zenuwachtige en geërgerde indruk.

Enkele voorbeelden.

Zij vertelde dat zij langs de autosnelweg niet om politieassistentie had gevraagd en dat niemand haar had hoeven te helpen. Daarop antwoordde ik haar dat ik het vanzelfsprekend vond dat de politie onderzoek doet als 's avonds in het donker een auto op de vluchtstrook staat met de alarmlichten aan. Dit zag zij toch niet zo. Zij had een Franse moeder en men moest niet denken dat zij net als elke andere Nederlandse zo maar met zich liet sollen. Ik zei tegen haar dat ik die opmerking niet begreep.

Zij eiste excuses van mij voor het optreden van de politie. Ik zei haar dat ik dat nooit kon doen zonder dat ik het verhaal van mijn collega's had gehoord. Als er sprake zou zijn van onbehoorlijk gedrag, dan zou dat geen probleem zijn, maar nu was het daarvoor echt nog te vroeg.

Zij eiste vergoeding voor haar vermorzelde arm. Eerst noemde zij dit gekneusd, maar gedurende het gesprek werd dit een vermorzelde arm. Daarbij toonde zij mij haar gebandageerde pols. Daarop heb ik haar verteld dat dit niet tot mijn competentie behoorde.

Ik heb mevrouw gewezen op het feit dat de politie Limburg-Noord een klachtenregeling heeft en dat zij altijd het recht heeft om een klacht in te dienen. Ik heb haar een klachtenfolder overhandigd. Verder heb ik haar verteld dat ik niet bevoegd was de klacht over de politiemensen van het KLPD in ontvangst te nemen. Die moest zij toch echt bij die dienst aanleveren. Ik heb haar de naam van collega F. gegeven, zijnde een van bemanningsleden KLPD. De naam van de andere collega was mij niet bekend.

Van het een kwam het ander en het gesprek vlotte totaal niet. Zij verweet mij een erg formele opstelling. Tevens had zij op zijn minst koffie verwacht. Mijn formele opstelling heb ik haar uitgelegd. Ik kan en zal niet oordelen als ik niet alle partijen gehoord heb. Daar moest zij begrip voor hebben. Met betrekking tot het al dan niet moeten serveren van koffie heb ik haar gewezen op het feit dat het bureau gesloten was en dat het louter toeval was dat ik er was.

Ik kreeg geen vat op het gesprek. Mevrouw sprong van de hak op de tak, eiste van mij dingen waar ik niet aan wilde en kon voldoen.

Ik vond mevrouw op een gegeven moment dermate irritant, dat ik haar heb verteld dat ik mij aan haar gedrag en manier van communiceren begon te ergeren. Ik wilde het gesprek niet voortzetten. Nadat ik haar nog een keer de klachtenprocedure had uitgelegd heb ik haar en de man in haar gezelschap vriendelijk doch dringend verzocht het bureau te verlaten. Daarop verlieten beiden het bureau. De man in haar bijzijn heeft zo ver ik mij kan herinneren slechts een keer ergens een opmerking over gemaakt. Ik weet niet meer waar die over ging.

In de stukken lees ik dat de heer N. mij verwijt dat er geen invoelend vermogen naar zijn vrouw toe werd geuit. Bv. een kop koffie of een bloemetje. Daar kan ik kort over zijn. Het gesprek was niet van dien aard om koffie te serveren en een bloemetje was voor mij op dat moment absoluut niet aan de orde."

2.6. Een brief aan de beide korpschefs, gedateerd 28 september 2001, van de ambtenaren die het klachtonderzoek bij de politie naar verzoekers klacht verrichtten, met daarin hun bevindingen:

"Naar aanleiding van een klacht ingediend door mevr. C. en de heer N., respectievelijk d.d. 28 april 2001 en 8 mei 2001, stelden wij W. en T., beiden inspecteur van politie, respectievelijk behorend tot de politie regio Limburg-Noord en het Korps landelijke politiediensten in opdracht een nader onderzoek in.

In de brief van 28-04-2001 doet mevr. C. haar beklag over het optreden van de politie op vrijdag 27 april 2001, omstreeks 22.30 uur te Hunsel. De klacht spitst zich toe op een onheuse bejegening van haar en het vastgrijpen van haar bij de polsen, waardoor zij letsel opliep.

Blijkens de lezingen heeft het navolgende zich voorgedaan:

Mevr. C. en haar partner N. hadden hun auto tot stilstand gebracht boven aan de oostelijke toerit van de A2, gemeente Hunsel. Zij waren op weg naar Zuid-Limburg om samen een weekend door te brengen in een kasteeltje. Zij hadden volgens eigen zeggen een beroerde tijd achter de rug wat verband hield met een verbouwing en gerechtelijke procedures met o.a. de buurman. Bovendien had zij twee weken voor de datum van 27 april 2001 van de reumatoloog bericht ontvangen dat zij leed aan een spierziekte. Op 27 april was mevr. C. jarig en als verrassing en afsluiting van een moeilijke tijd had haar partner haar getrakteerd op een romantisch weekend in een torenkamertje van een kasteeltje ergens in Zuid-Limburg.

Op weg naar Zuid-Limburg bleek dat zij haar medicatie vergeten was en dat zij onderweg bij motel (...) in Eindhoven ook nog haar bril had laten liggen. Dit was de reden waarom zij daar gestopt waren en met elkaar wilden overleggen wat te doen. Zij was kwaad op haar zelf. Dit leidde tot een emotionele ontlading gecombineerd met een huilbui in de auto.

De auto werd opgemerkt door een patrouille van het KLPD, F. en B., en zij rijden achteruit naar die auto toe, omdat die daar op een niet gebruikelijke plaats stond. Zij benaderden de inzittenden. Zij zagen dat een vrouw huilend op de rechterstoel zat. Na kloppen op de ruit opende F. het portier en vroeg wat er aan de hand was. Nadat zij geëmotioneerd had verteld wat haar was overkomen, en de beladen reactie, was volgens de collega's een verder gesprek met haar niet mogelijk. Vanaf dat moment escaleerde het gesprek, waarbij mevr. C. kennelijk erg opgewonden riep: "Wie heeft jullie gestuurd, ik heb jullie niet nodig. Ga weg." Het aanbod van hulpverlening om in ieder geval aan de juiste medicatie te komen werd door haar afgewezen. F. en B. gaven in hun rapportage aan, dat mevr. C. een erg overspannen indruk maakte. Terwijl het gesprek buiten de auto overging van mevr. C. naar de heer N. met F. en B., schoof mevr. C. van de bijrijdersplaats naar de bestuurdersplaats. Intussen kwamen de collega's K. en P. ter plaatse. Zij deden ook de indruk op, dat de vrouw op zijn minst de kenmerken van een overspannen persoon had. Op dat moment tijd startte mevr. C. de auto. K. zag dat de achteruitrijlampen aangingen en dat zij ongeveer een halve meter achteruitreed. Bij de collega's wekte zij de indruk dat zij met de auto weg wilde rijden. Gezien haar gedrag achtten de collega's het onverantwoord, dat zij in die toestand aan het verkeer zou deelnemen. Zij vorderden van haar de motor uit te zetten, om daarmee verkeersdeelname te beletten. Hier gaf zij geen gevolg aan, wat ertoe leidde dat de collega's tenslotte gedwongen werden om fysiek geweld aan te wenden door haar bij de polsen vast te pakken en op die manier de sleutel uit het contactslot te halen.

Het fysieke geweld deed haar pijn aan de polsen, waarna zij zich onder behandeling stelde bij de EHBO-afdeling van het (...) ziekenhuis te Roermond. Daar werd een confusie van haar rechterpols geconstateerd.

Na het horen van de betrokken collega's bleek ons dat de verklaringen met het klachtschrijven van mevr. C. en de heer N., inhoudelijk in hoofdlijnen met elkaar overeenstemden en slechts op details afweken.

Op 21-09-2001 hoorden wij, W. en T., in hun woning te Gouda mevr. C. en de heer N.. Hierbij viel ons het volgende op:

• Dat haar relaas overeenstemde met de inhoud van haar klachtschrijven.

• In haar openingswoord werd de terroristische aanslag in Amerika aangetipt, waarbij zij de stelling deponeerde dat het gebruik van macht, waarvan de politie een afgeleide is, synoniem staat voor het aanwenden van geweld en dat geweld geweld uitlokt.

• Zij gaf vervolgens aan dat zij reeds lange tijd in onmin leefde met beide buren wat resulteerde in een vijftal civiele procedures. Zij geeft hier tevens aan dat zij twee weken voor 27 april 2001 bericht heeft gehad van de reumatoloog, wat niet positief voor haar uitpakte en dat zij in die periode niet goed in haar vel zat. Dan vertelde zij het verhaal met de redenen waarom zij naar Zuid-Limburg wilden gaan en dat zij zich daarop erg verheugde.

• Zij komt dan aan op het punt waar en waarom de auto te Hunsel werd gestopt en op de controle door de politie. Volgens haar stond een controle gelijk met het gepleegd hebben van een strafbaar feit. Zij ervaarde dit als een inbreuk op haar privacy, in casu het uitvoeren van een vorm van geweld. Ook stelde zij expliciet dat het openen van een portier van de auto ook een vorm van toepassing van geweld was. In haar opinie bestond erop dat moment geen enkel recht toe. Dat was ook de reden waarom zij zo furieus reageerde. Tegelijkertijd gaf zij aan wel hulp te verwachten van de politie, als er iets is.

• Zij gaf vervolgens aan dat zij inderdaad erg geëmotioneerd was. Haar drukke gebaren was voor haar een natuurlijk gedrag. Zij gaf aan dat dit haar manier van doen is om spanningen af te reageren en dat dit niets te maken heeft met een overspannen toestand. Zij kon zich ook niet voorstellen dat iemand anders dat anders (als overspannen) interpreteerde.

• Het starten van de auto had volgens haar niet de betekenis van wegrijden, maar was voor haar partner het signaal dat het gesprek met de politieman lang genoeg had geduurd en dat hij dit moest afbreken. Voor haar en haar partner was dit een vorm van communicatie. Zij vond het vreemd dat dit als een poging tot wegrijden werd beschouwd.

• Zij vertelde voorts dat de collega's haar sommeerden om de contactsleutel uit het contactslot te halen, zelfs tot drie keer toe. Zij zei dit zelf te zullen doen.

Noot: De Saab heeft ten opzichte van andere auto's een afwijkende constructie ten aanzien van de plaatsing van het contactslot en de manier waarop de sleutel daar uitgehaald kan worden. De contactsleutel zit tussen de stoelen en kan slechts verwijderd worden indien de auto in de achteruit is geschakeld. Hoewel zij aangaf de sleutel zelf te verwijderen, deed zij dat niet en bleef de sleutel omklemmen. Dit was voor de collega's aanleiding om haar bij haar polsen vast te pakken en haar zo te dwingen om de sleutel los te laten, zodat zij het contact uit konden zetten.

• Tijdens het gesprek dat wij met haar hadden, kregen wij sterk de indruk dat haar belevingswereld voor haar de enige echte is en zij niet openstaat voor visies van anderen.

• Ons viel tevens op dat de heer N. vrijwel nauwelijks aan het gesprek deelnam. Zij gaf regelmatig aan dat hij de rust zelve is en het daardoor voor hem geen optie was om zich destijds te mengen tussen haar en de politie. Zij was best in staat om voor haarzelf op te komen en de bemoeienis van haar partner had geen enkele meerwaarde.

• Zij gaf aan hevig gepikeerd te zijn geweest over het feit dat zij op het politiebureau in Heythuysen geen koffie en geen bloemetje aangeboden kreeg als vorm van genoegdoening voor datgene wat haar was overkomen.

• De hoogte van de civiele vordering vonden zij zelf toch wel een beetje ridicuul en gaven aan dat de bedragen min of meer willekeurig gesteld zijn. Echter zij verwachtte wel dat de politie haar en haar partner een geheel verzorgd weekend in een kasteeltje met torenkamer zou aanbieden.

Samenvattend komen wij, rapporteurs, tot de volgende conclusie:

• Het eerste contact wat F. en B. met mevr. C. en de heer N. legden, was niet ter controle van wetgeving maar geënt op artikel 2 van de Politiewet, nl. hulpverlening. Gelet op de door hen aangetroffen situatie was de benadering legitiem;

• De wijze van benadering van het voertuig, alsmede het eerste contact met de inzittenden correct en volgens de geldende procedures werd uitgevoerd;

• Dat de escalatie van het geheel niet aan de schuld van de politiemensen te wijten was;

• Een normale manier van communicatie met mevr. C. was niet mogelijk, waarbij, opgemerkt wordt dat de heer N. geen enkele poging ondernam om de situatie te deëscaleren;

• Alle vier de politiemensen omschreven haar gedrag als van iemand die in een overspannen toestand verkeerde en gelet op de verkeersveiligheid het niet toelaatbaar was dat zij aan het verkeer zou gaan deelnemen;

• Dat wij tijdens het gesprek sterk de indruk kregen dat haar visie volgens haar de enige ware was, waar aan niet te tornen viel en zij zich ook niet openstelde voor meningen van anderen;

• Dat op 30 april 2001 een geweldsrapportage was opgemaakt door K. waarop op 10 mei 2001 door de korpschef van de politie regio Limburg-Noord was geoordeeld en dat het aangewende geweld te rechtvaardigen viel;

Dat op grond van bovenstaande ons inziens de bejegening correct is geweest en dat het toegebrachte letsel een gevolg was van haar eigen wederspannig gedrag.

Wij achten deze klacht niet gegrond."

3. Op 11 februari 2003 zond de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord de Nationale ombudsman nog de volgende inhoudelijke reactie op de klacht:

"Naar aanleiding van uw schrijven van 10 januari 2003 met betrekking tot de klacht, die door mevrouw C. en de heer ir. N. te Gouda, bij u is ingediend over het optreden van zowel politieambtenaren van het korps Limburg-Noord als van het Korps landelijke politiediensten, bericht ik u het volgende.

Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de agenten van politie van het korps Limburg-Noord de heren K. en P., in woord en gebaar mevrouw C. en de heer N. op een onheuse wijze hebben bejegend, bericht ik u het volgende.

Na bestudering van het dossier met daarin de resultaten van het klachtonderzoek en de door u toegezonden informatie blijf ik van mening dat de agenten K. en P. de verzoekers destijds niet op een onheuse wijze hebben bejegend. Tevens blijf ik van mening dat uit het klachtonderzoek en de rapportage over het aanwenden van geweld niet is gebleken dat de agent K. bij het beletten van mevrouw C. om aan het verkeer deel te nemen "onnodig" veel geweld tegen haar heeft aangewend.

Gelet op bovenstaande blijf ik van mening dat de klacht op beide klachtaspecten ongegrond is.

Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding van mevrouw C. en de heer N. dat door mij en de Korpsbeheerder van de KLPD is afgewezen, bericht ik u dat ik van mening blijf dat in het onderhavige geval sprake was van rechtmatig politieoptreden. Aangezien de betrokken politieambtenaar mijns inziens daarbij de regels van proportionaliteit en subsidiariteit in voldoende mate heeft betracht heb ik het verzoek om schadevergoeding niet verder in behandeling genomen.

De agenten P. en K. hebben kenbaar gemaakt geen gebruik te maken van uw mogelijkheid om op de klacht van de verzoekers te reageren. De op deze klacht betrekking hebbende informatie heb ik u reeds op 3 december 2002 doen toekomen."

D. Reactie verzoeKerS

1. Het standpunt van de beide korpsbeheerders werd op 14 maart 2003 voorgelegd aan verzoekers, met het verzoek daarop desgewenst een reactie te geven.

2. Verzoekers zonden de Nationale ombudsman op 3, respectievelijk 22 april 2003 een uitgebreide reactie op de hen toegezonden stukken.

Verzoekers herhaalden dat zij zich onheus en onfatsoenlijk bejegend voelden door de politieambtenaren van beide korpsen. Zij benadrukten dat verzoekster weliswaar geëmotioneerd en overstuur was, maar tekenden aan dat zij niet hysterisch was, en zeker wel aanspreekbaar. Zij achtten het niet juist dat verzoekster als `overspannen' werd gekarakteriseerd.

De uitspraak, dat de politieambtenaren wilden voorkomen dat verzoekster de auto zou starten, omdat zij anders `wellicht tegen de politieauto of de politiemensen zou aanrijden' noemden verzoekers overspannen. Verzoekster startte de auto om haar echtgenoot duidelijk te maken, dat het gesprek met de politieman naar haar mening lang genoeg had geduurd. Zij was geenszins van plan geweest om daadwerkelijk weg te rijden.

Voorts gaven verzoekers een zeer gedetailleerde weergave van de gang van zaken rond het - naar hun mening gewelddadig - afpakken van de autosleutel. Verzoekster gaf daarbij nogmaals aan, dat zij verschillende keren had aangegeven dat zij zelf de sleutel uit het contact wilde halen. Hier was niet naar geluisterd.

Voorts herhaalden verzoekers wat zij in hun eerdere brieven aan de Nationale ombudsman hadden weergegeven.

E.1. Reactie beheerder van het Korps landelijke politiediensten

In reactie op het commentaar van verzoekers liet de beheerder van het KLPD op 27 juni 2003 onder meer nog het volgende weten:

"Mevrouw C. en de heer N. gaan gedetailleerd in op de diverse verklaringen. Hun commentaar bevat echter geen elementen die voor mij aanleiding zijn daarop te reageren.

De beleving van het incident zal door klagers anders zijn geweest dan door de politieambtenaren; het valt niet uit te sluiten dat als het gaat om details de lezing van klagers ten aanzien van sommige punten juist zou kunnen zijn. Ik heb echter geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de brigadier F. en de agent B. voor wat betreft de hoofdlijnen van hun lezingen omtrent het voorval.

Er was geen sprake van repressief politieoptreden, maar van hulpverlening, die helaas onbedoeld verkeerd is afgelopen.

Het gedrag van mevrouw C. werd door F. en B. geïnterpreteerd zoals zij in hun verklaringen hebben verwoord. Op basis daarvan werd een inschatting van de situatie gemaakt en vervolgens werd door hen opgetreden zoals eveneens verwoord in hun verklaringen. Dat deze inschatting en interpretatie achteraf bezien wellicht niet juist zijn geweest en optreden wellicht niet nodig was geweest, betekent echter niet dat het optreden daarmee onjuist was. Daarvan zou sprake kunnen zijn als hun inschatting en interpretatie - met de wetenschap van dat moment - zonder meer onterecht zou zijn en daar is mijns inziens geen sprake van. Dat het optreden een behoorlijke impact heeft gehad op mevrouw C. en de heer N. is mij volkomen duidelijk en ik betreur dat."

E.2. Reactie beheerder van het Regionale politieKorps limburg-noord

De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord liet naar aanleiding van de brieven van verzoekers van 3 en 22 april 2003 weten dat het commentaar geen nieuwe elementen bevatte, en dat hij dan ook geen aanleiding zag om zijn eerder ingenomen standpunt, dat beide klachtaspecten ongegrond waren, te herzien.

F. Nadere Reactie verzoekers

Verzoekster liet op 13 augustus 2003 nog telefonisch weten, dat zij en haar echtgenoot hun eerder weergegeven standpunten onverkort handhaafden.

Achtergrond

1. Politiewet

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze

behoeven."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 4:

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Artikel 17:

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

2. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 5:

"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Wijze van bejegening: onnodig geweld om verzoekster te beletten aan het verkeer deel te nemen; ingediend verzoek om schadevergoeding afgewezen dan wel niet in behandeling genomen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Wijze van bejegening: onnodig geweld om verzoekster te beletten aan het verkeer deel te nemen; ingediend verzoek om schadevergoeding afgewezen dan wel niet in behandeling genomen.

Oordeel:

Niet gegrond