2003/075

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland op 16 november 2000 onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de toestand waarin hij verkeerde nadat hij onwel was geworden in een supermarkt. Hij klaagt er met name over dat deze politieambtenaar hem korte tijd later als bestuurder van zijn auto zijn weg heeft laten vervolgen, waarna hij betrokken raakte bij een aanrijding.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klacht over het voorgaande niet correct heeft afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat:

- het onderzoek niet zorgvuldig is verricht;

- de klachtencommissie hem niet heeft gehoord;

- het onderzoek vooringenomen is uitgevoerd.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland door tussenkomst van zijn verzekeringsmaatschappij de aansprakelijkheid voor de schade, die hij ten gevolge van de aanrijding heeft geleden, heeft afgewezen.

Beoordeling

Inleiding

Op 16 november 2000 werd verzoeker onwel in een filiaal van Albert Heijn in Apeldoorn. Personeel van de supermarkt waarschuwde de politie, die ter plaatse kwam. Na contact met een politieambtenaar is verzoeker met zijn auto weggereden en had hij kort daarna een aanrijding met een verkeerspaal. Kort hierna constateerde de politie dat verzoeker door zijn suikerziekte de controle over zijn auto had verloren. Verzoeker klaagt er in dit verband over dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland onvoldoende aandacht heeft geschonken aan de toestand waarin hij verkeerde nadat hij onwel was geworden in een supermarkt.

I. Ten aanzien van het weg laten rijden

Verzoeker klaagt er over dat de politieambtenaar, nadat hij hem in de supermarkt had aangesproken, hem korte tijd later als bestuurder van zijn auto zijn weg heeft laten vervolgen, waarna hij betrokken raakte bij een aanrijding. Verzoeker berichtte in zijn klachtbrief aan de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland dat hij zich nog wist te herinneren dat hij op de afdeling groenten en zuivel van de supermarkt had rondgelopen en dat hij daarna niet meer wist waar hij was en wat hij deed. Wel kon hij zich herinneren dat hem in de supermarkt werd meegedeeld dat hij zijn auto niet meer kon terugvinden en dat hem werd gevraagd of hij soms had gedronken of hij medicijnen gebruikte en waar hij zijn auto had geparkeerd en wat het merk daarvan was. In de brief aan de politie deelde verzoeker voorts mee dat hij niet meer wist hoe hij in zijn auto was terechtgekomen en wat er met de boodschappen was gebeurd. Vervolgens kon hij zich herinneren dat hij een aanrijding had gehad. Verzoeker vroeg de politie waarom hij in gedesoriënteerde toestand bij de supermarkt had mogen vertrekken.

In zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman vroeg verzoeker zich af of de politie, als die bij een gedesoriënteerde persoon wordt geroepen om hulp en assistentie te verlenen, niet verplicht is in de eerste plaats naar de oorzaak van het onwel zijn te vragen. Verzoeker is van mening dat de politie een vraag naar de oorzaak van zijn onwel worden had moeten stellen.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verwees voor zijn oordeel naar het advies dat de klachtencommissie had gegeven en waarin verzoekers klacht ongegrond werd geacht. De commissie berichtte dat verzoeker in de supermarkt onwel is geworden door de suikerziekte waaraan hij lijdt. Op het moment dat S. verzoeker had aangesproken, was hij helder van geest op de politieambtenaar overgekomen. Dit gaf de commissie geen reden te oordelen dat S. lichtvaardig over de lichamelijke toestand van verzoeker is heengestapt omdat hij hem daarna met zijn auto zijn weg heeft laten vervolgen. De commissie was van oordeel dat S. alles heeft gedaan wat van hem in het kader van zijn hulpverleningstaak mag worden verwacht door verzoeker aan te spreken, te begeleiden naar zijn auto en vooral door hem te vragen of hij zichzelf in staat achtte een voertuig te besturen. Van de politieambtenaar mag niet worden verwacht dat hij aan de hand van symptomen onderkent dat er sprake is van suikerziekte. Volgens de commissie had verzoeker zelf kunnen aanduiden dat hij suikerpatiënt is en dat een terugkerend volledig bewustzijn bij een aanval van suikerziekte zeer tijdelijk kan zijn. De commissie hechtte meer waarde aan de zorgvuldige wijze waarop de betrokken politieambtenaar aan klager de gevraagde hulp had verleend dan aan de mogelijke nalatigheid van S. om een ambulance bij de hulpverlening te betrekken.

3. Politieambtenaar S. liet weten dat verzoeker hem in de supermarkt heeft meegedeeld dat hij waarschijnlijk een black-out had gehad. Toen S. verzoeker vroeg naar de aanleiding van de black-out liet verzoeker hem weten dat dit kwam vanwege drukte rond de ziekenhuisopname van zijn vrouw. Verzoeker deelde S. toen mee dat hij wist waar hij op dat moment was en hij kon zijn auto terugvinden op de parkeerplaats. S. is met verzoeker naar zijn auto meegelopen en heeft de boodschappen voor hem in de auto geplaatst. Op de vraag van S. of het wel goed met verzoeker ging en of hij in staat was auto te rijden heeft verzoeker bevestigend geantwoord, aldus S. Voorts verklaarde S. dat hij verzoeker geen vragen op medisch gebied had gesteld omdat hij daartoe geen aanleiding had gezien. S. heeft later vernomen dat verzoeker een aanrijding had veroorzaakt en dat was gebleken dat zijn bloedsuikerspiegel te laag was. S. berichtte dat verzoeker bij het aanspreken in de supermarkt niet had voldaan aan het hem bekende beeld van een diabetespatiënt van wie de bloedsuikerspiegel te laag was geweest.

4. Getuige W., medewerkster van de supermarkt, verklaarde dat verzoeker tijdens het eerste contact aan de kassa afwezig overkwam en erg zweette. Op haar vraag of hij zich goed voelde reageerde hij afwezig en deelde verder mee dat hij niet wilde worden geholpen. Hierna verliet hij de winkel met zijn boodschappen. Even later werd verzoeker de winkel binnengebracht omdat hij de weg kwijt was. Omdat W. zelf suikerpatiënt is en zij vermoedde dat verzoeker dat ook was, heeft zij hem koffie met extra veel suiker te drinken gegeven, waarvan hij enigszins is opgeknapt. Zij heeft verzoeker niet gevraagd of hij suikerpatiënt was. Verzoeker heeft meegedeeld dat zijn vrouw in het ziekenhuis lag en dat hij de kluts kwijt was. Hierna is in overleg met haar collega M. besloten de politie te bellen. W. had de ter plaatse gekomen politieagent meegedeeld dat het mogelijk een geval van suikerziekte betrof, waarop hij haar meedeelde dat hij dacht dat dit niet het geval was. De politie had het niet nodig gevonden om een arts te bellen nadat met verzoeker was gesproken en had haar even later meegedeeld dat verzoeker niets mankeerde. W. is van mening dat de politie verzoeker niet in de toestand waarin hij verkeerde, had mogen laten wegrijden.

5. M., medewerker van de supermarkt, liet weten dat hij samen met W. verzoeker heeft binnengehaald en op een stoel heeft geplaatst. Verzoeker was warrig overgekomen en leek geestelijk in de war te zijn. M. had niet de indruk dat er een arts voor verzoeker moest worden gebeld. Volgens M. was de politie gewoon met verzoeker aan de praat geweest.

6. De politie heeft onder meer tot taak hulp te verlenen aan hen die deze behoeven (zie Achtergrond, onder A.). Voorts dient de politie er zorg voor te dragen dat personen die niet aanspreekbaar zijn, per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd (zie Achtergrond, onder B.).

7. Het volgende is bij het onderzoek vastgesteld. Verzoeker is in en buiten de supermarkt onwel geworden en het personeel van de supermarkt heeft daarin aanleiding gevonden om in eerste instantie de politie te bellen en geen medische hulp in te roepen. Een personeelslid heeft vervolgens zorg aan verzoeker gegeven door hem op een stoel te plaatsen en hem koffie met extra suiker te drinken te geven. Blijkens de mutatie in het dag- en nachtrapport heeft de politie de melding ontvangen dat een man in de supermarkt "de kluts kwijt was". Voorts is voldoende aannemelijk dat verzoeker (enigszins) was opgeknapt toen de politie ter plaatse kwam. Verzoeker heeft politieambtenaar S. bericht een black-out te hebben gehad vanwege drukte rond de opname van zijn vrouw in het ziekenhuis. Op zichzelf beschouwd kon deze mededeling aan S. een afdoende verklaring bieden voor de toestand waarin verzoeker zich bevond. Verzoeker heeft S. op dat moment niet uit eigen beweging meegedeeld dat zijn suikerziekte (ook) de aanleiding kon zijn van zijn onwel worden. Mede gelet op het feit dat verzoeker zelfstandig in aanwezigheid van S. naar zijn auto is gelopen, deze heeft geopend, in heeft kunnen stappen, starten en vervolgens wegrijden, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het verantwoord was dat verzoeker als bestuurder van zijn auto zijn weg te laten vervolgen. Hierbij speelt een rol dat aannemelijk wordt geacht dat S. voorafgaand van verzoeker heeft vernomen dat hij in staat was om te rijden. S. heeft met zijn handelen verzoeker die hulp geboden die van hem mocht worden verwacht.

Het valt te betreuren dat verzoeker ongeveer een half uur ná het wegrijden bij de supermarkt tegen een verkeerspaal is aangereden, nadat hij onwel was geworden door een te lage bloedsuikerspiegel. Deze feiten zijn evenwel voor S. niet te voorzien geweest. Evenmin was er een indicatie aanwezig voor S. om medische hulp in te roepen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtafhandeling

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klacht over het voorgaande niet correct heeft afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, de klachtencommissie hem niet heeft gehoord en het onderzoek vooringenomen is uitgevoerd. Verzoeker is van mening dat alles geheim en anoniem werd behandeld. Hij had verwacht en gehoopt door de klachtencommissie te worden gehoord. Voorts liet verzoeker weten dat zijn verklaringen en opmerkingen door de onderzoekers volkomen waren genegeerd of in de wind waren geslagen. Ten slotte liet verzoeker weten dat het personeel van de betreffende supermarkt niet was gehoord.

2. De korpsbeheerder liet op dit punt weten dat hij verzoekers klacht heeft behandeld en afgehandeld volgens de klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland 2001. Hij berichtte dat hem niet was gebleken dat het onderzoek niet volgens de procedure en richtlijnen van de klachtenregeling was verricht. De korpsbeheerder had dan ook geen reden om aan te nemen dat het onderzoek vooringenomen en niet zorgvuldig zou zijn verricht. De korpsbeheerder deelde mee dat de klachtencommissie verzoeker niet had gehoord, omdat de commissie tot taak heeft hem te adviseren slechts in bijzondere gevallen en ter hare beoordeling van de mogelijkheid gebruik kan maken om verzoeker te horen. In dit geval heeft de klachtencommissie het niet nodig geacht om van deze mogelijkheid gebruik te maken om uiteindelijk tot een advies te komen. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op deze punten niet gegrond.

3. Ten aanzien van verzoekers klacht over de zorgvuldigheid van het onderzoek wordt het volgende overwogen. Het staat vast dat de klachtbehandelaar verzoeker op 26 januari 2001 heeft gehoord. Hierbij is verzoeker het rapport en de memo van politieambtenaar S. voorgehouden en werd hij in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. In zoverre is er juist gehandeld. Echter, bij dit gehoor bleken de lezingen van verzoeker en S. op diverse punten tegenover elkaar te staan. Dit had moeten leiden tot nader onderzoek, te weten het horen van de medewerkers van de supermarkt. Een behoorlijke klachtbehandeling brengt met zich mee dat in beginsel alle mogelijke bronnen worden geraadpleegd om de feiten vast te stellen. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4. Ten aanzien van verzoekers klacht over het niet horen door de klachtencommissie wordt het volgende overwogen. De Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost- Gelderland bepaalt dat het ter beoordeling van de klachtencommissie is om in bijzondere gevallen onder meer een verzoeker te horen, voor zover zij dit noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen. Bij dit oordeel betrekt de commissie onder meer de ernst van de klacht (zie Achtergrond, onder C.). Gelet op verzoekers eerste klachtbrief waarin hij meedeelde dat hij zich - kort weergegeven - niet veel kon herinneren van wat hem was overkomen en het verslag van de klachtbehandelaar waarbij bleek dat de lezingen van verzoeker en politieambtenaar S. op diverse punten tegenover elkaar staan, heeft de klachtencommissie in redelijkheid kunnen komen tot het oordeel dat verzoeker niet diende te worden gehoord.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

5. Ten aanzien van de vooringenomenheid van het onderzoek wordt het volgende overwogen. Het beginsel dat een bestuursorgaan zijn taak vervult zonder vooringenomenheid, houdt in dat deze taakvervulling zonder aanziens des persoons dient plaats te vinden. Hoewel de klachtbehandelaar door meer waarde te hechten aan de verklaring van de betrokken ambtenaar zonder nader onderzoek naar de feiten te verrichten, is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht (zie hiervóór, onder II.3.) en in zoverre gehandeld heeft in strijd met de van hem te verwachten zorgvuldigheid, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat het onderzoek vooringenomen is behandeld.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de schade

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland door tussenkomst van zijn verzekeringsmaatschappij de aansprakelijkheid voor de schade, die hij ten gevolge van de aanrijding heeft geleden, heeft afgewezen. Verzoeker is van mening dat de schade van de aanrijding het directe gevolg is van het optreden van de politieambtenaar bij de supermarkt.

2. Zoals hiervóór, onder I. is overwogen heeft de politieambtenaar bij de supermarkt juist gehandeld. Gelet hierop kon de korpsbeheerder verzoekers schadeclaim in redelijkheid afwijzen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

3. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Verzoeker is slechts door de verzekeraar van het regiopolitiekorps op de hoogte gesteld van de afwijzing van zijn verzoek tot schadevergoeding. Dit is niet juist. Zoals de toelichting bij de Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland vermeldt, had de korpsbeheerder danwel de daartoe gemandateerde korpschef daarover moeten beslissen (zie Achtergrond, onder C.2.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet-horen van getuigen; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 3 juli 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer C. te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Nadat verzoeker bij brief van 17 augustus 2001 zijn klacht nader had toegelicht werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden de betrokken politieambtenaar en een aantal getuigen gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en betrokken ambtenaar S. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 16 november 2000, omstreeks 17.35 uur, ontving de meldkamer regionale politie Noord- en Oost-Gelderland een melding van een filiaal van Albert Heijn te Apeldoorn. In de mutatie in het dag- en nachtrapport waarin die melding werd opgenomen staat onder meer weergegeven:

"Hulpverl.burger

(...)

Melder: A.H.

Vrije tekst: bij a.h. een oude man binnen die de kluts kwijt is weet niet waar hij woont, hoe hij heet enz."

2. Politieambtenaar S. werd naar aanleiding van die melding die dag omstreeks 17.45 uur ter plaatse gestuurd. In de mutatie in het dag- en nachtrapport die hij van zijn optreden opmaakte staat onder meer weergegeven:

"Kwam melding van de AH dat een man de kluts kwijt was. Ter plaatse bleek het te gaan om C. (verzoeker. N.o.) Bij komst rapp. ging het alweer goed. Hij wist alles weer en rapp. kon een normaal gesprek met hem voeren. Omdat personeel ook zei dat hij niet meer wist waar zijn auto stond met hem naar de parkeerplaats gelopen, waar hij rechtstreeks naar zijn auto liep. C. zou naar huis gaan."

3. Verzoeker raakte op 16 november 2000, omstreeks 18.28 uur als bestuurder van zijn personenauto betrokken bij een eenzijdig ongeval. In de mutatie in het dag- en nachtrapport die de bij de aanrijding ter plaatse gekomen politieambtenaren opmaakten vermeldden zij onder meer:

"Had betrokkene en aanrijding gehad (...). Hier was hij thv de W.laan tegen een verkeerspaal aangereden. Hierbij raakte zijn auto aan de voorzijde behoorlijk beschadigd. De paal had echter geen schade. Betrokkene had deze aanrijding gekregen, daar hij een aanval van suikerziekte had gekregen. Na deze aanrijding was hij verder gereden, en was op de rotonde (...) tot stilstand gekomen. Hier werd hij door omstanders geholpen en werden wij ter plaatse geroepen. Betrokkene wist niet meer waar hij de aanrijding had gehad, maar uit de eerdere melding van de W.laan, bleek dat aldaar de aanrijding plaats had moeten vinden. Hier werd door rapp's een stuk glas aangetroffen, welke afkomstig was van het voertuig van betrokkene.

Door (...) werd de betrokkene even naar het ziekenhuis gebracht. Dit voor zijn eigen gezondheid na te laten kijken, en vanwege het feit dat hij op bezoek wilde gaan bij zijn vrouw. In het ziekenhuis bleek dat de suikerspiegel van zijn bloed niet juist was (...) Eerder op de dag was er echter ook al een melding geweest bij de Albert Heijn aan de T.weg. Hier was betrokkene ook al niet goed geworden, maar kon toch op eigen kracht weer verder; althans op dat moment."

4. Verzoeker diende op 30 november 2000 een klacht in over het politieoptreden bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. In zijn klachtbrief deelde hij onder meer mee:

"Op 17 november jl. verscheen in het regionieuws van de Apeldoornse Courant en de Kabelkrant, het volgende berichtje:

'ONWEL IN AUTO

Apeldoorn. Een 70-jarige Apeldoorner is gisteravond op de kruising tussen K. en de W.laan onwel geworden in zijn auto. Hij reed hierdoor tegen een verkeerspaal. Aangezien hij dit zelf niet doorhad is de man verder gereden waarna hij op een rotonde (...) tot stilstand kwam. Daar werd hij door omstanders geholpen. De Apeldoorner bleek een te lage bloedsuikerspiegel te hebben.'

Ik was de betrokken man van 70 en zou aan dit berichtje nog willen toevoegen: De politie heeft mij keurig opgevangen en direct compleet met twee volle boodschappentassen vervoerd en afgeleverd bij de 1e hulppost van het Lukas Ziekenhuis (...) alwaar men mij, na toediening van enig vocht en voedsel, in een mum van tijd weer volledig bij mijn positieven bracht.

(...)

Tot zover niets dan lof voor het slagvaardige optreden van dit politieteam.

Aan dit bericht is echter het een en ander voorafgegaan, hetgeen ik graag onder de aandacht wil brengen:

Na een pijnvolle wachttijd van ± 8 maanden werd mijn vrouw (...) opgenomen in het Lukas ziekenhuis voor een dubbele heupoperatie (...). Alles verliep tot dusver voortreffelijk en wij verheugden ons erop dat zij uiteindelijk (...) op 17 november weer thuis zou komen. Na het middagbezoekuur ben ik direct doorgereden naar de AH supermarkt in Apeldoorn Zuid om de nodige boodschappen te doen. Dit verliep normaal tot en met de zuivel en groenteafdeling. Plotseling en zonder voortekenen werd ik waarschijnlijk mede door de stress van de laatste maanden onwel en wist totaal niet meer waar ik was en wat ik deed. Ik moet als een onmachtige 'dronkeman' door de super zijn getold, daarbij het winkelwagentje gevuld hebbend met de meest onnodige producten (...).

Ik voelde mij nagestaard.

- Hoe ik bij de kassa gekomen ben;

- Wie het geld uit mijn zakken heeft gehaald om af te rekenen ± Hfl 130,00) overigens correct gedaan met kassabon;

- Wie de boodschappen professioneel in twee tassen heeft gestopt…..

…..Weet ik absoluut niet…..

Bij navraag bleek dat men mij in het voorportaal voor schut op een stoel gezet heeft en de politie gebeld, daarmede alle verantwoordelijkheid doorschuivend!!

Ik wist absoluut NIET waar ik was alhoewel ik al vanaf de oprichting ± 35 jaar bij de AH in Zuid kom.

Het eerste wat ik meekreeg was de mededeling dat deze meneer zijn auto niet kon terugvinden 'had ik die dan gezocht??' en toen kwam de vraag of ik soms gedronken had en of ik medicijnen gebruikte. Toen ik dit laatste bevestigend beantwoordde werd mij gevraagd waar ik mijn auto had geparkeerd en welk merk het was. De eerste vraag: mijn antwoord merk Amerikaanse FORD kleur donkerblauw. Wel type?? Weet ik niet Kenteken?? Weet ik niet. Na een kennelijke zoektocht kwam iemand melden: ik denk dat ik de auto heb gevonden.

Is het een donkerblauwe FORD Mercury Sable (...) ??? Ja die is het zei ik.

- Hoe de boodschappen in de wagen gekomen zijn;

- Hoe ik de wagen gestart heb;

- Hoe ik weggereden ben;

- Waar ik heengereden ben;

Etc. etc. Ik weet het niet meer. Wel komt het in mij op dat ik midden in het drukke spitsverkeer (17.00/18.00 uur) als het ware 'in trance' reed en auto's al claxonnerend reageerden en van opzij en voor mij langs schoten zonder dat ik het benul had te stoppen. Plotseling hoorde ik een enorme knal (tegen een verkeerspaal gereden) en heeft men kans gezien mij in de berm te drukken. Weer dezelfde vraag: Mijnheer heeft u gedronken? Gebruikt u medicijnen? Waar is uw rijbewijs? Het vervolgverhaal is verwoord in de NAC (Apeldoornse Courant; N.o.) waarbij ik nog wel wil opmerken, dat ik 45 jaar rijervaring in binnen en buitenland heb en dat ik nog nooit betrokken ben geweest bij een ongeval (de hoogste no-claimkorting). Nu ik weer van de schrik bekomen ben vraag ik mij het volgende af:

- Hoe is het mogelijk dat ik er persoonlijk zonder schram vanaf ben gekomen;

- Hoeveel onschuldige slachtoffers (doden) en schade zou ik hebben kunnen veroorzaken?!

- Wie betaalt mijn schade ± Hfl 10.000,00? (alleen WA + beperkt Casco verzekerd)

- Kosten voor leenauto, taxi, enz.

Maar vooral vraag ik mij af: 'wie heeft mij in deze bewusteloze toestand laten vertrekken.?!'

Ik mag aannemen dat de politie opgeleid is om deze zaken adequaat goed te kunnen behandelen. Een dronken rijder zou men immers bekeurd en een rijverbod opgelegd hebben?

Waarom dan een volledig gedesoriënteerde persoon zonder meer laten vertrekken?"

Klacht

Ik stel de politie volledig aansprakelijk voor deze feiten en schade en heb mij daartoe persoonlijk gewend tot het bureau waar klachten over de politie kunnen worden ingediend (...) Eerst moest ik de hele geschiedenis op papier zetten en opsturen. Dan zou eerst beoordeeld worden of het wel als een klacht kon worden beschouwd. Daarnaast zou de klacht in een commissie behandeld worden en zou ik gehoord worden dan weer een behandeling in een X commissie en daarna in een Y commissie. Kortom ik zag de politieaanklacht in gedachten zo na jarenlange behandeling in de doofpot verdwijnen mij achterlatend met veel ergernis en nog steeds een schade van ± Hfl 10.000,00

Dit kan en wil ik niet accepteren!!!

Ik verzoek u dan ook beleefd bovenstaande klacht en claim zo spoedig mogelijk in behandeling te willen nemen."

5. Op 1 mei 2001 zond de secretaris van de klachtencommissie van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland verzoeker het besluit van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland naar aanleiding van verzoekers klacht. In dit besluit staat onder meer weergegeven:

"klager beklaagt zich over de volgende aspecten:

- de politie zou klager in gedesoriënteerde toestand zijn weg als bestuurder van een personenauto hebben laten vervolgen, waarna een aanrijding met klager als betrokkene volgde

(...)

- dat de korpsbeheerder een nader onderzoek instelt naar de klacht;

- dat de betreffende politiefunctionaris een verklaring heeft afgelegd;

- dat het dossier van de klachtbehandeling is gezonden aan de korpsbeheerder;

overwegende voorts:

dat de klachtencommissie in haar vergadering d.d. 15 maart 2001 het advies met betrekking tot de afhandeling van de klacht heeft gegeven;

dat dit advies van de klachtencommissie samengevat inhoudt, dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard op grond van het rapport van de klachtenbehandelaar en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen;

- dat de commissie daarbij het volgende heeft overwogen:

- dat de klachtencommissie kennis heeft genomen van de inhoud van de klachtbrief en het daaruit afgeleide klachtaspect

- dat klager zich op dag, datum en tijdstip in de klachtbrief genoemd heeft bevonden in de supermarkt van Albert Heijn aan de T.weg te Apeldoorn

- dat klager zich daar onwel heeft gevoeld en dat personeel van de winkel klager heeft opgevangen door hem op een stoel te laten plaatsnemen

- dat klager in zijn klachtbrief heeft verklaard dat hij op dat moment totaal gedesoriënteerd is geweest en zich nog amper iets van het voorval kan herinneren

- dat winkelpersoneel op dat moment de politie heeft verzocht ter plaatse te komen om klager de noodzakelijke hulp te verlenen

- dat betrokken politieambtenaar klager in de winkel heeft aangetroffen en naar zijn gezondheidstoestand heeft geïnformeerd

- dat klager, volgens de betrokken politieambtenaar, tegen de politieambtenaar niet heeft verteld, dat hij leed aan suikerziekte

- dat klager volgens de klachtbrief wel gezegd heeft dat hij medicijnen gebruikte

- dat de betrokken politieambtenaar, volgens zijn verklaring, samen met klager naar klager zijn auto is gelopen en dat de boodschappen in de auto zijn geplaatst

- dat klager zelf zijn auto heeft aangewezen en dat hij heeft verklaard dat hij zelf normaal naar huis kon rijden

- dat klager in zijn klachtbrief heeft vermeld dat hij zich daarvan niets kan herinneren

- dat er geen verzoek is gedaan om de komst van ambulancepersoneel

- dat klager onderweg naar huis een aanrijding heeft veroorzaakt

- dat klager de politieambtenaar in zijn klacht brief heeft verweten dat hij de symptomen van suikerziekte had moeten onderkennen en hem niet als bestuurder van een auto had mogen laten wegrijden

(...)

- dat klager de politie aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die hij na de aanrijding heeft geleden

dat de commissie daarbij tot het volgende oordeel komt:

'De klachtencommissie verklaart zich akkoord met het uit de klachtbrief afgeleide klachtaspect. De commissie stelt vast dat klager op dag, datum en tijdstip in de klacht genoemd onwel is geworden in een supermarkt. Dit onwel worden is veroorzaakt door de suikerziekte waaraan klager lijdt. De commissie stelt tevens vast dat klager zich op dat moment gedesoriënteerd heeft gedragen en dat de politie bij hem is geweest, nadat deze in kennis was gesteld. Dat klager op het moment dat hij daarover door de betrokken politieambtenaar is aangesproken, weer helder van geest op de politieambtenaar overkwam, is voor de commissie geen reden om van mening te zijn, dat de politieambtenaar wat lichtvaardig over de lichamelijke toestand van klager is heengestapt door hem met zijn auto zijn weg te laten vervolgen. Klager heeft immers korte tijd daarvoor de symptomen vertoond van nagenoeg geheel afwezige geestgesteldheid. In het licht van deze lichtvaardige opvatting, zo overweegt de commissie heeft niets een verzoek om de komst van een ambulance in de weg gestaan, daar de diagnose van ambulancepersoneel over de gezondheidstoestand van klager een meer professionele is dan die van een politieambtenaar. Dit neemt niet weg, zo oordeelt de commissie, dat de betrokken politieambtenaar alles heeft gedaan wat van hem in het kader van zijn hulpverleningstaak mag worden verwacht door klager aan te spreken, te begeleiden naar zijn auto en vooral door hem te vragen of hij zichzelf in staat achtte een voertuig te besturen. Van de politieambtenaar mag niet worden verwacht dat hij aan de hand van symptomen onderkent dat er sprake is van suikerziekte. De commissie is van mening dat klager zelf ook aan heeft kunnen geven dat hij suikerpatiënt is en dat een terugkerend volledig bewustzijn bij een aanval van suikerziekte zeer tijdelijk kan zijn. De commissie hecht in haar oordeel meer waarde aan de zorgvuldige wijze waarop de betrokken politieambtenaar aan klager de gevraagde hulp heeft verleend dan aan de mogelijke nalatigheid van de politieambtenaar om een ambulance bij de hulpverlening te betrekken. De commissie acht het aspect dat de politieambtenaar klager in gedesoriënteerde toestand een voertuig heeft laten besturen dan ook ongegrond.

(...)

Aangezien acceptatie van aansprakelijkheid en toewijzing van schadevergoeding door de regiopolitie niet tot de competentie van de commissie behoort wordt de klachtbrief met het daarbij behorende besluit ter afhandeling doorgezonden aan de korpschef van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland."

dat de korpsbeheerder zich met het advies van de klachtencommissie kan verenigen en hierbij het advies overneemt;

BESLUIT

- klager in zijn ingediende klacht ontvankelijk te verklaren;

- de klacht ongegrond te verklaren;"

6. Bij brief van 18 juli 2001 berichtte M. Schadeverzekeraars b.v. namens de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzoeker onder meer het volgende:

"Terzake deze gebeurtenis ontvingen wij van de politie een aantal verklaringen alsmede de uitkomst van de door de politie opgestarte klachtenprocedure. Na het lezen van deze stukken, en een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt van de daarin genoemde feiten, komen wij, voor wat betreft de aansprakelijkheid, tot de volgende uiteenzetting.

In een situatie als onderhavige kan naar onze mening altijd een verschil van opvatting bestaan over de vraag of de betrokken agent, aan de hand van de aan hem ten dienste staande informatie, niet anders had kunnen beslissen. Wij dienen u er echter op te wijzen dat dit niet beslissend is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid. Beslissend is of de betrokken politieagent anders had moeten beslissen. Aan de hand van de thans beschikbare informatie menen wij deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Uit de verklaring van de betrokken agent maken wij op, dat op iedere vraag die hij u stelde hij gewoon antwoord kreeg. Ook op de vraag: "hoe het nu ging en of u wel auto kon rijden", verklaarde u dat het inderdaad wel weer ging en u zelf wel naar huis kon rijden. Aan de hand van uw reactie en gedrag bestond er voor de betrokken agent naar onze mening dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat u in een dusdanige (geestelijke) gesteldheid verkeerde dat u niet bij machte was een voertuig te besturen.

Het geheel overziende zijn wij van mening, dat de betrokken agent, op grond van de feiten en omstandigheden waarmee hij werd geconfronteerd, een dusdanige beslissing heeft genomen die juridisch gezien niet als onrechtmatig kan worden betiteld. Van aansprakelijkheid kan er naar onze mening dan ook geen sprake zijn. Hieruit volgt dat wij niet tot vergoeding van de door u geleden schade overgaan."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeker liet bij brief van 25 juni 2001 onder meer weten:

"Naar aanleiding van deze klacht kwam de betrokken motoragent de heer S. bij mij thuis om zijn eigen straatje schoon te vegen, zoals mij al snel duidelijk werd.

Als reactie op mijn klacht had hij het volgende bedacht: "Ik heb U helemaal niets gevraagd"

Daarmede mijn getuigenis meteen naar het Rijk der Fabelen verwijzend.

Daarbij zijn mij de volgende feiten opgevallen:

Ondanks het feit dat de agent een imposante man was, kompleet met helm, forse snor en opvallend motorjack, heb ik hem tijdens onze ontmoeting bij de Supermarkt, totaal niet gezien. Mijn gezichtsvermogen moet toen zijn aangetast. Mijn gehoor was echter goed, want aan de doorkomende berichten via de mobilofoon kon ik opmaken dat men de politie had gealarmeerd.

In het bijzijn van mijn vrouw verklaarde hij echter heel stellig dat hij mij, zonder meer, heeft meegenomen naar buiten om de auto te zoeken; toen die was ´gevonden´ heeft hij de boodschappentassen in de auto geplaatst, mij achter het stuur in de veiligheidsriem gezet en zelfs het winkelwagentje teruggebracht naar het daarvoor bestemde depot.

Men kan zich daarbij minstens het volgende afvragen:

Als men bij zo een gedesoriënteerde persoon wordt geroepen om hulp en assistentie te verlenen, is men dan niet verplicht in de eerste plaats naar de oorzaak van het onwel zijn te vragen?

Als men een auto gaat zoeken, informeert men dan niet in de eerste plaats naar het merk, kleur en kenteken?

Nee, aldus de agent, ´ik heb u helemaal NIETS gevraagd´.

Sinds wanneer treedt een agent op als lakei? Was ik dan dus kennelijk niet in staat de bovengenoemde handelingen zelfstandig te verrichten?

Overigens wil ik opmerken dat ik de wagen 'herkende' nadat ik op de afstandsbediening had gedrukt en alle autolichten (voor en achter) begonnen te knipperen en ik de sloten hoorde openklikken. Verder is het opmerkelijk, dat de auto geparkeerd stond op plaats 9 bij de ingang en dat ik daar dus bij mijn eerdere zwerf/zoektocht herhaalde malen moet zijn gepasseerd zonder hem te zien.

Verder wil ik nog vermelden dat ik mij in normale doen als vitale oudere man voor geen goud had laten dwingen als een zombie plaats te nemen op een klapstoeltje naast een met 2 volle tassen beladen winkelwagen en dan nog in het voorportaal van een drukke Supermarkt, als een dief meewarig aangestaard door het in- en uitgaande winkelend publiek! Dit zou absoluut onbestaanbaar zijn, dus was er wel degelijk iets met mij aan de hand.

De betrokken agent de heer S. ontkent dat hij ook maar iets heeft gemerkt en verklaarde bij zijn bezoek dat hij nergens voor aansprakelijk kan worden gesteld, zelfs niet als er een fataal- of dodelijk ongeluk zou zijn gevolgd. Wat is met deze instelling een handtekening dan nog waard????

Ik heb de man uitgelaten en gezegd dat ik mijn lezing van de gebeurtenissen en mijn klacht ten volle handhaaf.

DE KLACHTENBEHANDELAAR

Enige tijd later kreeg ik bezoek van een klachtenbehandelaar, die zich voorstelde als de heer F. 'de baas van de motoragent'.

Zeer indringend heb ik de voorstaande feiten met hem doorgenomen en gewezen op de belangrijkste punten. Deze klachtenbehandelaar stelde echter reeds bij voorbaat, dat hij wel moest vasthouden aan de verklaring van 'zijn man' omdat deze zijn handtekening onder de verklaring had gezet en het toch zo'n goede agent was (personeelsgebrek?).

Daarmede werd dus weer mijn eigen waarneming vakkundig onderuit gehaald. Gaandeweg het gesprek begon hij echter meer begrip te tonen voor mijn standpunten en bij het afscheid adviseerde hij zelfs de schadeclaim nogmaals in te dienen op het adres van zijn regiokantoor, omdat dit de schadeafwikkeling zou bespoedigen. Ik zou echter zijn verslag van het besprokene wel eens willen lezen. De falende agent kreeg een pluim en de klacht werd afgewezen door de door 'zijn mannen' op het verkeerde been gezette korpsbeheerder, alsmede de 'onafhankelijke' commissie, zo deze al bestaat?

Waarom werd alles zo geheim en anoniem behandeld?

Ik had op zijn minst verwacht en gehoopt door deze commissie gehoord te worden.

Mijn verklaringen en opmerkingen zijn door de 'onafhankelijke' onderzoekers volkomen

genegeerd of in de wind geslagen.

Het personeel van de betreffende supermarkt van Albert Heijn o.a. V. en de filiaalmanager de heer M. is niet gehoord. Een medisch advies is niet ingewonnen. Bij de eerste hulp van het Lukas ziekenhuis is een bloedsuikergehalte van 2,6 gemeten en doorgegeven aan de artsen. Van een tijdelijke opleving kan absoluut geen sprake zijn geweest.

Zonder ingrijpen wordt het alleen steeds maar erger, totdat men totaal bewusteloos raakt.

Ik ben dus overgeleverd aan personen die elkaar alleen maar in bescherming nemen.

RIJBEWIJS

Op 28 december 2000 kreeg ik bericht van het CBR dat ik op advies van de politie, waarschijnlijk als wraakneming op de door mij ingediende klacht en als politie kerstcadeau, dat de geldigheid van mijn rijbewijs was opgeschort, (men wist toen wel duidelijk te vermelden dat ik bij de Albert Heijn onwel was) en dat ik verplicht was een medisch onderzoek te ondergaan. Hiertegen had ik geen enkel bezwaar, al vond ik het wel zeer merkwaardig dat men mij wat rijden betreft eerst 6 weken normaal mijn gang had laten gaan.

(...)

Na ontelbare verzoeken mijnerzijds mij de keuringsuitslag mede te delen en mijn rijbewijs terug te zenden, ontving ik op 14 juni (...) een brief dat ik was goedgekeurd en de mededeling: 'u ontvangt hierbij uw rijbewijs retour'. (...)

Zonder proces-verbaal, zonder proces en zonder veroordeling is mij dus, tengevolge van het falende optreden van een politieagent, mijn rijbewijs ontfutseld voor de periode van 6 (zes) Maanden!

Afgezien van de hierdoor ontstane extra kosten, is dit voor mij en mijn gehandicapte vrouw (ziekte van Parkinson), volledig op autovervoer aangewezen, een verschrikkelijke periode geweest. Wij waren plotseling aan huis gekluisterd, van derden afhankelijk en in onzekerheid over het terugkrijgen van het rijbewijs.

(...)

Als eerzaam burger, nimmer met de politie in aanraking geweest, voel ik mij zeer onbehoorlijk behandeld en onheus bejegend. (...)

Ik verzoek u dan ook beleefd deze zaak echt onafhankelijk te willen onderzoeken, daarbij prioriteit verlenend aan de politie; het rijbewijs is tenslotte binnen, de schadevergoeding niet."

3. Voorts deelde verzoeker bij brief van 17 augustus 2001 onder meer mee:

"In januari 2001 heb ik telefonisch gevraagd aan de politie te Apeldoorn Privacy Officer, de heer Bo., (...) welke alarmmelding er via de bedrijfsleiding van Albert Heijn bij de Politie was ontvangen.

Op de tegenvraag, waar ik dit voor nodig had, kreeg ik meteen te horen dat mijn aanklacht/claim, geen schijn van kans ad, omdat 'ik geen bord op mijn hoofd droeg waaruit S. (de betrokken agent) kon opmaken dat ik Suikerziekte had'.

De te volgen verdedigingstactiek was dus al in bredere politiekring besproken en de uitslag stond al voor het onderzoek vast!

Toen ik opmerkte dat ik niet om commentaar had gevraagd, doch slechts wilde weten hoe de melding van A.H. luidde, kwam deze als volgt:

'16 Nov. '00 - 16 uur - er is hier een gedesoriënteerde man?, zoekt zijn auto'. De politie kwam en trof mij aan in afwachting van de politie (zonder dat ik daar zelf enig benul van had) als een zombie zittend op een klapstoeltje, zoals nader omschreven in mijn vorige brief. A.H. liet mij dus over aan 'de zorgplicht' van de politie.

In tegenstelling tot hetgeen ik steeds heb verklaard, beweert de agent mij geen enkele vraag te hebben gesteld, alleen 'gaat het weer een beetje'. Waarschijnlijk onbewust gaat de agent met deze verklaring, naar mijn mening, gigantisch in de fout. De jongste bediende van A.H., of iedere willekeurige voorbijganger, had mij deze simpele vraag ook kunnen stellen; daarvoor had men de politie niet behoeven te alarmeren. Een vraag naar de oorzaak van het onwel zijn, drugs- alcohol- of medicijngebruik was normaal of zelfs verplicht geweest?!

Opmerking: amper een half uur na mijn vertrek bij A.H. heeft een ander politieteam mij wel met spoed naar het Lukas ziekenhuis gebracht en afgeleverd bij de eerste hulppost, waar men een bloedsuikergehalte van 2.6 vaststelde, dus op het randje van bewusteloosheid'.

Al deze feiten heb ik duidelijk en uitgebreid met de schadebehandelaar besproken, doch ik kan niet nagaan of dit in zijn rapport is verwerkt. Ik vrees dus manipulatie om 'zijn man' te beschermen.

Verder vind ik het merkwaardig, dat men enerzijds mijn getuigenis volkomen negeert en anderzijds beweert dat ik in een normale geestelijke gesteldheid verkeerde (...)."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland

1. de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland liet in reactie op het standpunt van verzoeker bij brief van 8 november 2001 onder meer weten:

"Op 30 november 2000 heeft de heer C. bij mij een klacht ingediend over het optreden van een ambtenaar van de politie te Apeldoorn. Deze politieambtenaar zou hem in gedesoriënteerde toestand zijn weg als bestuurder van een personenauto hebben laten vervolgen, waarna een aanrijding met klager als betrokkene volgde.

Ik heb de klacht in behandeling genomen en ter advisering voorgelegd aan de onafhankelijke regionale klachtencommissie. De commissie heeft op basis van een onderzoeksverslag mij geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren. Dit advies heb ik overgenomen. Mijn besluit hiertoe d.d. 1 mei 2001 heb ik schriftelijk aan klager kenbaar gemaakt. Voor de aan het advies ten grondslag liggende overwegingen verwijs ik u naar het in uw bezit zijnde besluit.

Het verzoek van de heer C. aan de Nationale ombudsman om een uitspraak in deze omvat geen andere klachtaspecten dan die welke destijds door de klachtencommissie zijn besproken en waarover ik reeds een besluit heb genomen.

Voor wat betreft de door de heer C. genoemde aspecten over het door de politie ingestelde onderzoek naar aanleiding van zijn klacht, kan ik u mededelen dat ik de klacht in behandeling heb genomen en heb afgehandeld conform de 'klachtenregeling politieregio Noord en Oost Gelderland 2001', vastgesteld in de vergadering van het Regionaal College d.d. 20 december 2001.

Uit niets is mij gebleken dat het uitgevoerde onderzoek naar aanleiding van de klacht niet is verricht volgens de in de klachtenregeling aangegeven procedure en richtlijnen. Derhalve heb ik geen reden om aan te nemen dat het onderzoek vooringenomen en niet zorgvuldig zou zijn verricht.

Dat de klachtencommissie klager niet heeft gehoord, vindt zijn grondslag in het feit dat de klachtencommissie tot taak heeft om mij te adviseren over de afdoening van de klacht en slechts in bijzondere gevallen en ter hare beoordeling van de mogelijkheid gebruik kan maken om klager te horen (artikel 10 klachtenregeling). De klachtencommissie heeft het in deze zaak niet nodig geacht om van deze mogelijkheid gebruik te maken om uiteindelijk tot een advies te komen.

Gelet op bovenstaande, zijn mij geen feiten of omstandigheden bekend geworden op grond waarvan ik mijn eerder genomen besluit zou moeten herzien. Ik blijf dan ook bij mijn standpunt en acht de klacht van de heer C. ongegrond."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een memo van 12 januari 2001 van politieambtenaar S. Hierin staat onder meer vermeld:

"Op vrijdag 12 januari 2001 heb ik 's avonds in zijn woning een gesprek van ongeveer 1 uur gehad met dhr. C. Dit naar aanleiding van zijn schrijven.

Wij zijn voor wat betreft onze zienswijze op het gebeuren niet tot elkaar gekomen. Dhr. C. herinnert zich gebeurtenissen die niet hebben plaatsgevonden. Hij vertelde o.a. dat terwijl ik bij hem was in Albert Heijn, iemand binnen kwam die zei dat die de auto van C. gevonden had. Dit was beslist niet waar. Ik ben namelijk samen met hem naar buiten gelopen naar zijn auto.

Dhr. C. heeft naar mijn mening een behoorlijk negatieve kijk op het gebeuren. Niet alleen voor wat betreft het handelen van mij bij Albert Heijn maar ook over het personeel van deze winkel (...).

C. vroeg mij o.a. of de politie verzekerd was voor dit soort gevallen of dat ik de schade uit eigen portemonnee moest betalen."

3. Tevens voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een rapport van politieambtenaar S. van 13 januari 2001, waarin onder meer staat weergegeven:

"Op 17 november 2000 werd ik in opdracht van de regionale meldkamer gezonden naar de supermarkt van Albert Heijn gevestigd aan de T.weg te Apeldoorn. Er zou daar binnen een man zijn die 'de kluts' kwijt was.

Aldaar aangekomen werd ik door personeel gewezen op een oudere man die op een stoel bij de ingang zat. Personeel vertelde mij dat de man op de parkeerplaats had gelopen en zijn auto niet meer kon vinden.

Vervolgens heb ik deze man aangesproken. Het bleek te gaan om: C. (...).

Ik vroeg hem wat er gebeurd was. Hij verklaarde mij dat hij waarschijnlijk een black-out had gehad. Hij vertelde mij dat hij de laatste tijd druk geweest was in verband met een ziekenhuis opname van zijn vrouw. Hij kwam nu uit het ziekenhuis. Hij had nu boodschappen gedaan en wilde deze naar zijn woning brengen, om direct daarna weer naar het ziekenhuis te gaan.

Om mijn vraag of hij wist waar hij nu was antwoordde hij dat hij zich bevond in de Albert Heijn aan de T.weg. Op mijn vraag waar hij zijn auto had geparkeerd, antwoordde hij dat deze op de parkeerplaats naast de Albert Heijn stond.

Vervolgens ben ik samen met de heer C. naar buiten gelopen. Op mijn vraag wat voor soort auto hij had verklaarde hij dat hij een 'Amerikaan' had. Op de parkeerplaats liepen we rechtstreeks naar zijn auto. Ik heb voor hem de boodschappen in de kofferbak gezet. Op mijn vraag hoe het nu ging en of hij wel auto kon rijden, verklaarde hij dat het weer ging en zelf naar huis kon rijden.

Vervolgens stapte C. in zijn auto en reed weg.

Later hoorde ik dat C. nadat hij was weggereden een aanrijding had gehad. Na onderzoek in het ziekenhuis bleek toen dat zijn suikerspiegel niet juist was.

In meerdere gevallen ben ik op assistentie geweest bij mensen die onwel waren geworden in verband met een onjuiste suikerspiegel. Deze mensen waren toen of buiten bewustzijn of leken dronken, uit niets bleek mij dat de heer C. aan suikerziekte leed. Ook heeft hij mij dat niet verteld."

4. Ten slotte voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een verslag van de klachtbehandelaar F. van 30 januari 2001 waarin onder meer staat vermeld:

"Naar aanleiding van de (...) klacht (...), is door de hoofdagent van politie S. een rapport gemaakt waarin hij de gebeurtenissen op 17 november 2000 waarbij klager C. betrokken was, heeft gerelateerd.

Door de hoofdagent S. is tevens een bemiddelingspoging gedaan (...).

Hiertoe heeft S. dhr. C. op 12 januari 2001 in diens woning bezocht. Dit gesprek heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Dhr. C. gaf aan niet van zienswijze veranderd te zijn en verzocht zijn brief verder als klacht te behandelen.

Gezien vorenstaande heb ik:

F., inspecteur van politie te Apeldoorn, team zuidwest, een afspraak gemaakt met dhr. C. en heb ik op 26 januari 2001 een gesprek met hem gehad, hetgeen plaatsvond in zijn woning.

Bij de aanvang van het gesprek heb ik dhr. C. op de hoogte gebracht van de inhoud van (...) het rapport en de memo van dhr. S.

Dhr. C. reageerde hierop door te zeggen dat iedereen zijn straatje schoon houdt. (...)

Ook de reactie van het personeel van Albert Heijn vond dhr. C. beneden de maat. Toen hij later in gesprek kwam met een van de personeelsleden had deze hem gezegd dat als iemand had afgerekend, het voor Albert Heijn was afgedaan.

Verder deelde dhr. C. mij mede dat hij bij zijn brief bleef en dat hij zijn schade vergoed wilde zien door de politie. Dhr. C. vindt het tot de politietaak behoren dat wanneer hij niet tot rijden in staat moet worden geacht, de politie hem dit hoe dan ook moet beletten.

Hij had op dat moment bij Albert Heijn een bijzonder lage bloedsuikerspiegel met een waarde van 2.6 . Dit had de politie volgens C. moeten opmerken.

Dhr. C. vertelde verder dat hij al ongeveer 12 jaar leed aan suikerziekte en dat hij door deze ziekte nog nimmer gedesoriënteerd was geraakt. Dit was de eerste keer en C. denkt dat dit een gevolg is geweest van de hektiek waarin hij op dat moment verkeerde. Juist die dag werd zijn vrouw uit het ziekenhuis ontslagen en moest hij nog een aantal zaken regelen. Dhr. C. vatte zijn mening samen door te zeggen dat de politie zijn situatie had moeten onderkennen. Dat dit niet gebeurd is, vindt hij een grove inschattingsfout reden waarom hij de politie aansprakelijk stelt.

Over het rapport van de hoofdagent S. merkte dhr. C. het volgende op:

'Het rapport is op een aantal punten onjuist.

S. vroeg : Waar staat uw auto? Ik antwoordde 'Bij Albert Heijn in Zuid.' Ik wist echter niet dat ik mij ook in deze winkel bevond.

Verder werd gevraagd: 'Wat is het merk van uw auto en het kenteken?' Ik wist het niet. Ik wist alleen dat het een Amerikaanse Ford was met een donker blauwe kleur.

Hier gingen nog vragen aan vooraf:

'Heeft u gedronken ?' Ik antwoordde 'Nee'

'Gebruikt u medicijnen?' Ik antwoordde 'Ja'

'Voor wat?' Ik antwoordde 'Suiker'

Na deze antwoorden mag ik in alle redelijkheid verwachten dat de politieman in kwestie hierop zou reageren omdat algemeen bekend is dat suikerpatiënten gedesoriënteerd kunnen raken. Ik wens dus mijn klacht behandeld te zien door de klachtencommissie."

D. verklaring politieambtenaar S.

Politieambtenaar S. verklaarde op 16 november 2001 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren. Ik kreeg toen de melding dat bij de Albert Heijn een man binnen zat die de kluts kwijt was. In de supermarkt werd mij door het personeel een man aangewezen die binnen op een bankje zat. Die man, die later de heer C. bleek te zijn, was goed aanspreekbaar en zei dat hij een black-out had. Ik heb hem gevraagd naar de aanleiding van die black-out. Hij deelde mij mee dat zijn vrouw in het ziekenhuis lag, dat hij net boodschappen had gedaan en dat hij daarna weer naar het ziekenhuis moest. Het was hem allemaal even te veel geworden. Hij zei ook dat hij een beetje moe was. Ik heb hem geen vragen op medisch gebied gesteld omdat ik daartoe geen aanleiding zag. Ik heb hem gevraagd of hij wist waar hij op dat moment was. Hij wist dat hij in de Albert Heijn was. Vervolgens zijn we op zijn initiatief naar zijn auto op de parkeerplaats gelopen. Hij wist zijn auto aan te wijzen. Ik heb voor hem de boodschappen naar de auto gedragen. De heer C. was op dat moment goed ter been. Hij is toen ingestapt. Ik heb hem nog gevraagd of het lukte om naar huis te rijden. Hij zei tegen mij dat het wel zou gaan. Hierop heb ik hem weg laten gaan.

Later bleek hij ongeveer tien minuten à een kwartier na zijn vertrek een aanrijding met zijn auto te hebben gehad. Kort daarna was gebleken dat hij een te laag bloedsuikergehalte had.

U vraagt naar mijn eerdere ervaringen met suikerpatiënten. Ik kan u zeggen dat de heer C. bij het aantreffen in de winkel niet voldeed aan het beeld van een suikerpatiënt zoals ik die in het verleden had aangetroffen. Die patiënten waren niet aanspreekbaar en soms bewusteloos.

Ik ben niet in het bezit van een geldig EHBO-diploma. Dat is al meer dan tien jaar geleden verlopen."

E. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder bij brief van 12 januari 2002 onder meer mee:

"Op deze informatie wil ik als volgt reageren voor zover dit vooral betreft het niet adequaat optreden van de motoragent, de heer S.

Deze heer probeert duidelijk door fantasie en verdraaiing van feiten een volkomen verkeerde voorstelling van zaken te geven, daarbij volop gesteund door zijn collega's en superieuren.

In de eerste plaats verwijs ik U naar mijn brief aan U gedateerd 17 Augustus 2001.

Nu er plotseling wordt verwezen naar getuigen (er moeten er overigens veel meer zijn geweest), zou het kunnen zijn dat deze amateur hulpverleners nog voor de komst van de motoragent mij diverse vragen hebben gesteld, die ik duidelijk heb gehoord. Daarbij is ook naar mijn autosleutels gevraagd waarbij werd bevestigd dat er 'Ford' opstond en even later kwam iemand zeggen dat hij de auto had gevonden. Ik heb deze hulpverleners niet gezien omdat ik mijn gezichtsvermogen kwijt was en ook de agent in persoon heb ik niet opgemerkt, doch gehoord heb ik alles perfect. Uit doorkomende berichten via zijn mobilofoon heb ik begrepen dat er politie was gealarmeerd.

Bij het rapport (de afgelegde verklaring; N.o.) (...) van de heer S. moet ik de volgende kanttekeningen maken:

• De opdracht van de meldkamer was niet te gaan naar een man bij AH die de 'kluts kwijt' was, doch naar een gedesoriënteerde man die zijn auto zoekt, zie ook mijn brief van 17-08-'01. (...)

• De Agent heeft mij beslist niet gevraagd naar naam, adres, geboortedatum, kenteken van mijn auto of mijn papieren. Deze gegevens wist ik trouwens op dat moment ook niet hetgeen duidelijk wordt bevestigd door de getuigen (...).

• Ik wist beslist niet waar ik mij bevond en ik kon slechts uitbrengen dat mijn auto zich bevond op de parkeerplaats bij de AH in Zuid, laat staan dat ik een heel gesprek met de agent zou hebben gehad. Dat ik moe zou zijn is ook niet ter sprake geweest. De agent heeft mij alleen gevraagd 'gaat het weer een beetje' en is daarop met mij naar buiten gelopen, waar de auto direct bij de uitgang stond.

• Als ik in mijn normale doen was geweest en beseft had waar ik was, dan was ik allang opgestapt en niet voor schut in het portaal van AH blijven zitten!

• De boodschappen zijn niet door de agent naar de auto gedragen.

De boodschappen stonden verpakt in 2 tassen in een winkelwagen en daarmee zijn wij naar buiten gereden.

• De tassen zijn door de agent niet in de kofferbak gezet, doch in de cabine in de beenruimte tussen voor- en achterbank.

• De kofferbak bleef, na gebruik van de afstandsbediening gesloten en zou alleen met een speciale sleutel kunnen worden geopend. Die sleutel had ik in mijn toestand zeker niet kunnen traceren aan de volle sleutelbos.

• Verder geen woord over de bos bloemen die ik ook bij mij had en geen woord over het feit dat de agent de winkelwagen weer heeft teruggebracht omdat ik daar zelf kennelijk niet toe in staat was.

Dit alles onder het motto 'instappen en wegwezen'.

Ik vind deze indringend besproken feiten ook niet terug in het rapport van de klachtenbehandelaar. Zeer uniek is het feit, dat de te hulp geroepen agent aan wiens zorgplicht ik werd overgeleverd, niets bijzonders aan mij heeft opgemerkt, dit in tegenstelling tot bezoekers van AH, passanten, hulpverleners en personeel van AH waarbij ik mij nog steeds afvraag waarom de baliemedewerkster van AH, V., niet als getuige wordt genoemd. Zij heeft alles van zeer nabij meegemaakt en heeft ook de meldkamer van de politie gebeld.

Volgens mijn arts ben ik volkomen op de 'automatische piloot' weggereden langs een route die ik tientallen jaren eerder had gereden. Alleen op een kruising ging het mis.

Het politieteam na het ongeval ±10 minuten na mijn vertrek, had wel goed door dat er iets met mij mis was. Op mijn verzoek hebben ze mij naar het Lukas ziekenhuis gebracht, waar mijn vrouw op mij lag te wachten.

Zij beoordeelden mijn toestand echter zodanig ernstig, dat ze mij niet voor bij de hoofdingang doch achterom bij de Eerste Hulppost hebben afgeleverd. Dit optreden was zeer adequaat. Doch dat ze in hun rapport stellen dat dit op mijn verzoek was (dus achterom), kan ik alleen maar zien als een poging om collega motoragent uit de wind te houden. Wel is aan de hand van hun rapportage over mijn toestand door de politie getracht mijn rijbewijs te ontfutselen (...), hetgeen hen echter na uitgebreide specialistische keuring niet is gelukt.

Men verwijt mij dat ik negatief ben ingesteld, doch wie zou positief reageren als hem hetzelfde zou zijn overkomen?

Auto kwijt, vrouw ziek, rijbewijs kwijt en afgepoeierd worden op het gemeentehuis.

Door deze politieclan voel ik mij zeer onheus behandeld en het is daarom dat ik mij tot U heb gewend om een en ander te beoordelen."

F. Verklaring getuige W.

Op 18 februari 2002 verklaarde mevrouw W., werkneemster van Albert Heijn telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren. Die dag zat ik achter de kassa en hielp daar een man die later de heer C. bleek te zijn. Toen hij met zijn boodschappen bij mij kwam zag ik dat hij afwezig was en erg zweette. Hij kwam nogal verward op mij over. Ik sprak hem aan en vroeg of hij zich wel lekker voelde. Hij reageerde hier afwezig op en zei dat ik hem niet hoefde te helpen. Hij is toen met zijn boodschappen weggegaan.

Na enige tijd werd de heer C. binnengebracht door een klant. De heer C. had namelijk enige tijd op de parkeerplaats lopen dwalen en was zijn auto en de weg kwijt. Ik heb de heer C. toen op een stoel gezet en heb hem een kopje koffie met extra veel suiker gegeven. Ik ben namelijk zelf suikerziektepatiënt en vermoedde dat dit bij hem ook het geval was. De heer C. knapte hier enigszins van op. Hij liet toen weten dat zijn vrouw in het ziekenhuis lag en dat hij de kluts kwijt was. Ik heb de heer C. niet gevraagd of hij suikerziektepatiënt was.

Omdat we verder niet goed wisten wat we met de heer C. aanmoesten, heb ik in overleg met mijn collega M. de politie gebeld. Ik meldde de politie dat er een man onwel was geworden en dat ik niet goed wist of ik een arts moest bellen. Er werd toen gezegd dat de politie eerst wel langs zou komen om te kijken wat er aan de hand was.

Toen de politie kwam, heb ik tegen hen gezegd dat het mogelijk een geval van suikerziekte betrof. Een politieagent zei tegen mij dat hij dacht dat dit niet het geval was. Er waren twee politieambtenaren gekomen. Een agent heeft zich afzijdig gehouden en is even later naar buiten gegaan terwijl de andere zich met de heer C. heeft bemoeid.

Ik heb nog wel gevraagd of ze nog een arts gingen bellen. De politie vond het niet nodig nadat een gesprek met de heer C. was gevoerd. Ik heb niet gehoord wat er verder tijdens het gesprek is gezegd.

De politie liet wel weten dat de heer C. niets mankeerde en zei dat er niets met hem aan de hand was. Hierna ben ik verder met mijn werk gegaan. Het was toen erg druk. Ik zag dat de politie na enige tijd met de heer C. naar buiten ging. De heer C. duwde daarbij zelf de boodschappenkar naar buiten. Hij wilde dit kennelijk zelf doen. Hij was namelijk een beetje eigenwijs. Ik hoorde later dat de heer C. met zijn auto is weggereden.

Ik ben van mening dat de politie hem niet had mogen laten wegrijden in de toestand waarin hij toen nog verkeerde. De politie had eerst een dokter moeten bellen."

G. verklaring getuige M.

Op 8 februari 2002 verklaarde de heer M., werknemer van Albert Heijn, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog een beetje herinneren. Het is namelijk al enige tijd geleden gebeurd. Ik was op 16 november 2000 vervangend bedrijfsleider van de supermarkt Albert Heijn aan de T.weg te Apeldoorn. Die dag meldden buurtbewoners dat er een man in verwarde toestand op de parkeerplaats rondliep. Ik heb toen samen met mijn collega, mevrouw W., deze man naar binnen gehaald en bij de kassa's op een stoel gezet.

Ik heb die man, die later de heer C. bleek te zijn, gesproken. Hij deed vrij warrig en leek mij geestelijk in de war. Ik herinner mij nog dat hij sprak over zijn vrouw die in het ziekenhuis lag. Hij liet ook weten dat hij op de parkeerplaats op zoek was geweest naar zijn auto. Dat zou volgens hem een grote Amerikaanse auto moeten zijn, maar hij wist het merk en het kenteken niet. Ik heb nog op de parkeerplaats gekeken naar een dergelijke auto, maar kon die niet vinden.

Mijn collega W. heeft hem toen een kopje thee met suiker gegeven en heeft zich tijdens zijn verblijf in de winkel met hem bemoeid. Zij is geen bedrijfshulpverlener. Ik weet ook nog dat de heer C. zei dat hij zich flauw voelde. Omdat we ook niet wisten wat we met de heer C. aanmoesten en hem ook niet in die toestand weg wilden laten gaan, hebben we de politie gebeld. We hadden bij de toestand van de heer C. niet de indruk dat er een arts moest worden gebeld. Hij had het zelf niet over een ziekte gehad en hij leek ons (alleen maar) geestelijk in de war.

Mijn collega V. heeft zich ook nog enige tijd met de heer C. beziggehouden. Ik heb mij toen niet meer met de heer C. bemoeid.

Nadat een politieman was gekomen, zag ik even later dat de heer C. gewoon met aan die politieman aan de praat was. Hij ging samen met hem naar buiten. Ik weet niet meer of de heer C. boodschappen bij zich had en weet ook niet meer hoelang de politieman met hem is bezig geweest."

H. Verklaring getuige V.

Op 18 februari 2002 verklaarde mevrouw V., telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren. Die dag, rond het tijdstip dat een en ander speelde, begon ik met mijn werk in de supermarkt Albert Heijn. Ik zag toen dat een man, die later de heer C bleek te zijn, rechts naast de ingang op een stoel zat. Ik weet niet meer of er toen al politie bij hem aanwezig was of dat die kort na mijn komst is gekomen. Ik heb de heer C. in ieder geval niet gesproken. Ik hoorde wat er aan de hand was omdat ik door een collega op de hoogte werd gesteld in het kader van de overdracht van het werk.

Mij werd verteld dat de heer C. bij ons boodschappen had gedaan en had rondgedwaald op de parkeerplaats. Hij was door klanten binnengebracht omdat hij zijn auto niet meer kon (terug)vinden. Ik heb vanaf een afstandje gezien dat de heer C. heeft gesproken met de politie. Ik heb het gesprek niet kunnen volgen. Later zijn ze samen naar buiten zijn gegaan. Ik weet niet meer of de politie of de heer C. die boodschappenkar naar buiten heeft geduwd."

I. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland

In reactie op de verklaringen van de getuigen deelde de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland bij brief van 11 juni 2002 onder meer mee:

"Op het moment, dat door de betrokken politieambtenaar de bewuste beslissing om de heer C. zijn weg per auto te laten vervolgen, is genomen, is er geen sprake van geweest, dat zowel getuigen, als de heer C. zelf, als de betrokken politieambtenaar, het vermoeden hebben gehad van ongeschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig ten gevolge van suikerziekte van de heer C.

Naar aanleiding van uw telefonisch gestelde vraag (...) of de betrokken politieambtenaar ten tijde van het bewuste incident met de heer C. alleen heeft opgetreden, deel ik u mede, dat dit, naar mijn mening, inderdaad het geval is geweest. Uit de opgestelde 'dienstlijsten' van het politiedistrict Apeldoorn is slechts op te maken, dat de heer S. die avond dienst heeft gehad. Hem daarnaar uitdrukkelijk gevraagd, heeft de heer S. (...) geantwoord, dat hij het incident met de heer C. alleen heeft afgehandeld en dat hij per opvallende politieauto ter plaatse is gegaan.

Gezien het bovenstaande blijf ik bij mijn eerder ingenomen standpunt (...) en acht ik de klacht van de heer C. ongegrond."

J. reactie verzoeker

Verzoeker deelde bij brief van 31 juli 2002 onder meer mee:

"Uit deze verklaringen o.a. van bedrijfsleiding en personeel van Albert Heijn, alsmede het feit dat de beide agenten mij met spoed naar de EHBO-post van het Lukas ziekenhuis hebben gebracht, blijkt toch duidelijk dat ik onwel was en dat er sprake was van een stoornis in het bewustzijn.

Dit wordt ook nog eens bevestigd door de Regiopolitie N.O. Gelderland zelf, in hun schrijven (...) aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (CBR) (...) waarbij op grond van de betreffende dit voorval opgestelde politierapporten, verwoed wordt getracht mijn rijbewijs te laten invorderen.

Of kan dit ook nog glashard worden ontkend?

Uitsluitend en alleen de te hulp geroepen agent, die overigens snel ter plaatse was bij A. Heijn, heeft niets bijzonders aan mij opgemerkt. Volgens verklaring van mevr. W., die mij bij A. Heijn heeft opgevangen, begeleid en de politie heeft gealarmeerd, heeft zij de agent echter wel degelijk op suikerziekte gewezen. (...)

Toen de agent later bij mij thuis kwam, in volledige motoroutfit, om mijn klacht met mij te bespreken, heeft hij, waarschijnlijk op advies van derden, duidelijk verklaard, dat hij mij bij A. Heijn helemaal niets heeft gevraagd, geen naam, adres, geen automerk, kentekennummer of overige autopapieren. Ook naar de oorzaak van het onwel zijn is niet gevraagd.

Dit is zeer ongebruikelijk te noemen!

Had hij mij dergelijke vragen wel gesteld, dan zou allicht het woordje 'suiker' ook van mijn zijde gevallen zijn, alhoewel ik sterk betwijfel of deze figuur dan anders gehandeld zou hebben als hij heeft gehandeld, omdat hij, zoals hij verklaarde, geen enkele medische achtergrond heeft.

Ik was zelf kennelijk niet in staat in deze onmachtige toestand zulks naar voren te brengen. Dit als commentaar op de bewering van de heer G.

Onmachtig en vrijwel bewusteloos ben ik door de betrokken agent achter het stuur van mijn auto 'geholpen' en in de beschreven onmachtige toestand heeft hij mij laten vertrekken, met alle gevolgen van dien.

Al deze en meer nog voor de agent belastende feiten zijn door mij uitgebreid en zeer indringend met de klachtenbehandelaar, de heer F., besproken, doch daarvan is niets (met opzet of per abuis?!) in zijn rapport opgenomen.

(...)

Het verbaast mij zeer dat korpssuperieuren liever met veel machtsvertoon hun naam te grabbel gooien, dan dat zij ruiterlijk toegeven dat een van hun mensen een fout heeft gemaakt."

Achtergrond

A. Politiewet 1993

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

B. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 24 , tweede lid:

"De ambtenaar draagt er zorg voor dat personen met ernstige verwondingen en bewustelozen, waar onder mede worden verstaan personen die niet wekbaar of niet aanspreekbaar zijn, per ambulance naar het ziekenhuis worden vervoerd. De gegevens omtrent aard en omstandigheden van de gebeurtenis die tot de ziektetoestand heeft geleid, alsmede de op de persoon aangetroffen medische gegevens en geneesmiddelen, worden door hem ter beschikking van de medische hulpverleners gesteld."

C. Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost- Gelderland 2001

1. Artikel 10:

"1. De klachtencommissie heeft tot taak:

a. adviseren van de korpsbeheerder over de afdoening van de klacht;

(...)

2. De commissie kan te allen tijde alle informatie bij de korpsbeheerder opvragen, die zij noodzakelijk acht voor de uitoefening van haar taak.

3. De commissie heeft de mogelijkheid om in bijzondere gevallen en ter hare beoordeling klager, getuigen, beklaagden of anderen te horen, voor zover zij dit noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen. De commissie betrekt daarbij onder meer de ernst van de klacht."

2. Toelichting bij de klachtenregeling:

"6.4. Afdoening

De afdoening van de klacht door de korpsbeheerder moet volgens de regeling schriftelijk gebeuren. (...) Ook een schadevergoeding aan de indiener van de klacht toekennen kan niet bij de afdoening van de klacht worden geregeld. De korpsbeheerder (voorzover gemandateerd de korpschef) zal hiertoe afzonderlijk moeten besluiten."

D. Toetsing door de Nationale ombudsman van de klacht over een beslissing van een bestuursorgaan tot afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding.

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Onvoldoende aandacht geschonken aan toestand waarin verzoeker verkeerde nadat hij onwel was geworden in supermarkt; korte tijd later zijn weg laten vervolgen als bestuurder van zijn auto en betrokken geraakt bij aanrijding en aansprakelijkheid van schade afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Klacht niet correct afgehandeld: onderzoek niet zorgvuldig verricht; onderzoek vooringenomen uitgevoerd; verzoeker niet gehoord door klachtencommissie.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Getuigen niet gehoord door klachtencommissie .

Oordeel:

Gegrond