2003/010

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee de verslagen als bedoeld in artikel 15 van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht over de jaren 1998, 1999 en 2000 op de dag waarop hij zich tot de Nationale ombudsman richtte (12 mei 2002) nog niet openbaar had gemaakt en aan hem had toegestuurd, zoals hem eind januari 2002 bij brief van de Minister van Defensie was toegezegd. In dat verband klaagt hij er ook over dat de Koninklijke Marechaussee hem niet heeft geïnformeerd over de redenen van het nog niet openbaar maken en versturen van de verslagen.

Beoordeling

1. Indien een bestuursorgaan een burger een toezegging doet, mag van dat bestuursorgaan worden verwacht dat het die toezegging nakomt. In de praktijk kunnen zich niettemin omstandigheden voordoen die nakoming van een toezegging onmogelijk maken. In een dergelijk geval behoort het bestuursorgaan betrokkene daarover tijdig en onder opgave van redenen te informeren.

2. Op 30 januari 2002 stuurde de Minister van Defensie verzoeker een brief waarin hij hem meedeelde dat de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee uiterlijk 1 april 2002 een verslag zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht, betrekking hebbende op de jaren 1998, 1999 en 2000, openbaar zou maken. De Minister voegde daar aan toe dat de respectievelijke jaarverslagen verzoeker daarbij zouden worden toegezonden.

3. Op 12 mei 2002, de dag waarop verzoeker de Nationale ombudsman om een onderzoek verzocht, had hij nog geen jaarverslag ontvangen. Evenmin had hij van de zijde van de Minister van Defensie van of van de Koninklijke Marechaussee bericht ontvangen waarom de toezegging van 30 januari 2002 niet was nagekomen.

4. Pas op 4 oktober 2002, tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman, stuurde de Minister aan verzoeker een exemplaar van het “Jaaroverzicht Klachten Registratie Koninklijke Marechaussee” met informatie over de klachten die in de jaren 1996 tot en met 2001 bij de Koninklijke Marechaussee waren ingediend. Op dat moment was van publicatie van het overzicht nog geen sprake. Bovendien was het jaaroverzicht in zoverre onvolledig dat daarin geen aandacht was besteed aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wezen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, zoals voorgeschreven in artikel 15, derde lid, van de klachtenregeling (zie Achtergrond, onder 2.).

5. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde de Minister van Defensie mee dat bij het onderzoeksbureau van de Staf van de Koninklijke Marechaussee sprake is van personele onderbezetting. De afhandeling van klachten en de vervaardiging van jaarverslagen waren daardoor in het gedrang gekomen. De Minister voegde daar aan toe dat het bureau inmiddels was uitgebreid met een juridisch medewerker en dat men nog bezig was met de procedure voor de aanstelling van een hoofd Bureau Interne Onderzoeken.

Daarnaast werd meegedeeld dat publicatie van het jaaroverzicht pas zou plaatsvinden na afronding van het onderzoek naar eventuele structurele tekortkomingen. Naar verwachting van het Ministerie zou publicatie van het jaaroverzicht, met de resultaten van bedoeld onderzoek, eind 2002 kunnen plaatsvinden. Deze verwachting werd medio januari 2003 bijgesteld: de publicatie van het jaaroverzicht zou waarschijnlijk pas in het voorjaar van 2003 plaatsvinden.

6. De Minister heeft eind januari 2002 zonder enig voorbehoud aan verzoeker toegezegd dat hem uiterlijk op 1 april 2002 de verslagen over de jaren 1998, 1999 en 2000 zouden worden toegestuurd. Deze toezegging is niet nagekomen. Evenmin is verzoeker tegen het verstrijken van deze datum geïnformeerd over de onmogelijkheid die toezegging na te komen. Dat is niet juist. Deze nalatigheid van de kant van het Ministerie klemt temeer aangezien de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee in het verleden al bij verzoeker de indruk had gewekt dat het verschijnen van het jaarverslag een kwestie van tijd was. Naar aanleiding van een eerdere klacht van verzoeker oordeelde de Nationale ombudsman in zijn rapport 2001/377 van 3 december 2001 dat de bevelhebber verzoeker destijds niet correct had geïnformeerd (zie Bevindingen, onder A. FEITEN, 1. en 2.).

7. Overigens is de Koninklijke Marechaussee er al jarenlang niet in is geslaagd te voldoen aan de in de klachtenregeling opgenomen verplichting om ten minste eenmaal per jaar een openbaar verslag uit te brengen. De in dat verband genoemde personele problemen bij de Staf van de Koninklijke Marechaussee vormen daarvoor slechts een verklaring maar geen rechtvaardiging. Ook in dit opzicht is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is gegrond.

Onderzoek

Op 14 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer ir. H. te Bunnik, met een klacht over een gedraging van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werden de Minister enkele specifieke vragen gesteld.

Na ontvangst van de reactie van de Minister werd telefonisch nog aanvullende informatie ingewonnen bij het Ministerie.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van de zijde van de Minister gaf aanleiding het verslag op een punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In 1998 leidde een klacht van verzoeker over het verkeersgedrag van een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee tot het aanbieden van excuses aan verzoeker door de verantwoordelijke commandant van de Koninklijke Marechaussee.

In verband met de behandeling van zijn klacht vroeg verzoeker de Minister van Defensie bij brief van 21 februari 1999 om toezending van het in artikel 15 van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht (hierna: de klachtenregeling; zie Achtergrond, onder 2.) bedoelde openbare verslag over het jaar 1998.

In april 2001 diende verzoeker bij de Nationale ombudsman een klacht in over het niet-nakomen door de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee van de toezegging dat hem een exemplaar van bedoeld verslag zou worden gestuurd.

2. De Nationale ombudsman stelde naar aanleiding van bedoelde klacht een onderzoek in. In het kader daarvan deelde de Minister van Defensie onder meer mee dat het jaarverslag, mede als gevolg van personeelsgebrek, nog niet gereed was. Voorts deelde de Minister mee dat de Staf van de Koninklijke Marechaussee zou worden uitgebreid, en dat naar verwachting nog voor het eind van het jaar 2001 een functionaris zou worden aangesteld die zou worden belast met het opstellen van het jaarverslag.

De Nationale ombudsman sloot zijn onderzoek af met rapport 2001/377 van 3 december 2001. In zijn rapport stelde hij onder meer vast dat de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee in verschillende brieven aan verzoeker de indruk had gewekt dat het verschijnen van het jaarverslag een kwestie van tijd was. Omdat er nog nooit een jaarverslag als bedoeld in artikel 15 van de klachtenregeling was gepubliceerd en gezien het feit dat er op de momenten dat de bevelhebber verzoeker informeerde geen enkel zicht bestond op een verschijningsdatum, oordeelde de Nationale ombudsman dat de bevelhebber verzoeker niet correct had geïnformeerd. In verband daarmee werd de klacht van verzoeker gegrond verklaard.

3. Naar aanleiding van de vraag van verzoeker wanneer zou worden voldaan aan de wettelijke verplichting de jaarverslagen over de jaren 1998, 1999 en 2000 openbaar te maken, deelde de Minister bij ongedateerde brief het volgende mee aan verzoeker:

“…De Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee zal uiterlijk 1 april 2002 een verslag zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht betrekking hebbend op de jaren 1998, 1999 en 2000 openbaar maken. Bij openbaarmaking worden de respectievelijke jaarverslagen u toegezonden…”

Blijkens het poststempel op de envelop was deze brief op 30 januari 2002 verstuurd.

4. Op de dag waarop verzoeker zich opnieuw tot de Nationale ombudsman richtte - 12 mei 2002 - had hij nog geen jaarverslag ontvangen.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Defensie

1. Bij brief van 4 oktober 2002 deelde de Minister van Defensie het volgende mee:

“…Reeds eerder heb ik u, met excuses in deze, geïnformeerd omtrent de personele onderbezetting van het onderzoeksbureau van de Staf van de Koninklijke Marechaussee dat is belast met de behandeling van klachten. De Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee is thans doende de personele bezetting op meer structurele wijze uit te breiden teneinde vertraging in de afhandeling van klachten in de toekomst te voorkomen. Dit heeft er reeds toe geleid dat met ingang van 1 juni 2002 een juridisch medewerker aan het bureau is toegevoegd en er in diezelfde maand reeds sollicitatiegesprekken hebben plaatsgevonden voor een nieuw aan te stellen hoofd Bureau Interne Onderzoeken, welke functionaris alsdan de verantwoordelijkheid voor de jaarverslagen gaat dragen.

Helaas is deze laatste procedure thans nog niet tot een succesvolle afwikkeling kunnen komen.

Van het jaarverslag kan ik u hierbij een exemplaar aanbieden, het verslag is een compilatie van de klachten sinds 1996. (Verzoeker; N.o.) heb ik bij brief van heden eveneens een exemplaar van het jaarverslag aangeboden. Op grond van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee dient eveneens aandacht geschonken te worden aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de Koninklijke Marechaussee. Hiernaar loopt een onderzoek waarover ik u zodra de resultaten bekend zijn zal informeren..."

Het meegezonden “Jaaroverzicht Klachten Registratie Koninklijke Marechaussee” bevat informatie over de klachten die in de jaren 1996 tot en met 2001 bij de Koninklijke Marechaussee zijn ingediend.

2. In aanvulling op de reactie van de Minister deelde een medewerker van het Ministerie op 24 oktober 2002 telefonisch nog mee dat het verslag nog niet was gepubliceerd, en dat openbaarmaking zou plaatsvinden na de afronding van het bedoelde onderzoek naar eventuele structurele tekortkomingen. Daarbij werd de verwachting uitgesproken dat zowel afronding van bedoeld onderzoek als openbaarmaking van het jaaroverzicht eind 2002 kunnen plaatsvinden.

In reactie op het verslag van bevindingen liet de Minister - op 14 januari 2003 - weten dat de openbaarmaking van het jaaroverzicht waarschijnlijk pas in het voorjaar van 2003 zal plaatsvinden.

Achtergrond

1. Politiewet 1993

Artikel 61:

“1. Het regionale college stelt (…) regels vast over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van politie van het regionale politiekorps.

2. In de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in:

(…)

c. een registratie van de ingediende klachten en de daarop door de korpsbeheerder genomen beslissingen en

d. een periodieke publikatie van de in onderdeel c bedoelde gegevens, waarin wordt aangegeven of en in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de politie en waarin, zo nodig, aandacht wordt geschonken aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen.

3. De korpsbeheerder draagt zorg voor de openbaarmaking van deze regels.”

Artikel 63:

“1. Onze Minister van Defensie stelt met inachtneming van dit hoofdstuk regels vast over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van militairen van de Koninklijke Marechaussee dan wel van enig ander onderdeel van de krijgsmacht, bij de uitvoering van hun in deze wet omschreven taken.

2. Artikel 61, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.”

2. Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht

(regeling van de Minister van Defensie van 20 augustus 1997, Stcrt. 1997, 162)

Artikel 1:

"In deze regeling wordt verstaan onder:

(...)

b. beheerder: minister van Defensie, dan wel een andere door hem aangewezen persoon..."

Artikel 13, eerste lid:

"De beheerder neemt een beslissing over de vraag of de wijze waarop de ambtenaar zich heeft gedragen al dan niet behoorlijk is geweest."

Artikel 15:

"1. De beheerder registreert de bij hem ingediende klachten en de daarop genomen beslissingen. Hij publiceert de aldus verkregen gegevens ten minste eenmaal per jaar in een openbaar verslag.

2. De verslagen, bedoeld in het eerste lid, bevatten geen gegevens die tot individuele personen herleidbaar zin.

3. In de verslagen, bedoeld in het eerste lid, wordt bijzondere aandacht geschonken aan de vraag in hoeverre bepaalde klachten wijzen op structurele tekortkomingen in het functioneren van de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, en, indien nodig, aan de middelen om deze tekortkomingen op te heffen."

De Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht is op 28 augustus 1997 in werking getreden.

Instantie: Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Verslagen als bedoeld in art. 15 Klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/krijgsmacht over 1998, 1999 en 2000 nog niet openbaar gemaakt en aan verzoeker toegestuurd, hoewel dit per brief van eind januari 2002 was toegezegd, en niet geïnformeerd over redenen hiervan.

Oordeel:

Gegrond