2002/009

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een enveloppe met een geldinhoud van f 1.000, die hij op 11 juli 2000 heeft overhandigd aan een medewerker van de Koninklijke marechaussee voor een kennis die op die dag werd uitgezet naar Marokko, nooit de betrokken kennis heeft bereikt. Hij verlangt vergoeding van de zoekgeraakte f 1.000.

Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop de Koninklijke marechaussee zijn klacht over voornoemde gang van zaken heeft afgehandeld. Hij is het met name niet eens met de stelling dat hem door de betrokken ambtenaar van de Koninklijke marechaussee was gezegd dat de Koninklijke marechaussee geen verantwoordelijkheid kan nemen voor het overhandigen van geld aan derden en dat deze hem erop had gewezen dat, indien hij toch wilde dat het geld werd meegegeven, dit geheel op eigen risico zou gebeuren.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het zoekraken van de enveloppe en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

1. Verzoekers klacht betreft in de eerste plaats het zoekraken van de enveloppe met f 1.000 en de weigering van de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee om hem een schadevergoeding toe te kennen ter hoogte van f 1.000. Verzoeker heeft de Koninklijke marechaussee daartoe op 12 juli 2000 verzocht in verband met het zoekraken van bedoelde enveloppe. Verzoeker had deze enveloppe op 11 juli 2000 overhandigd aan een medewerker van de Koninklijke marechaussee met het verzoek deze af te geven aan een Marokkaanse kennis van verzoeker die op de avond van 11 juli 2000 werd uitgezet.

2. De Bevelhebber der Koninklijke marechaussee heeft het verzoek om schadevergoeding bij brief van 1 december 2000 afgewezen. Hij overwoog daarbij dat aan verzoeker was kenbaar gemaakt dat het binnen zijn dienst niet is toegestaan verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het overhandigen van geld aan derden en dat het meegeven van geld op verzoekers risico plaatsvond, dat in verband daarmee door de Koninklijke marechaussee niet was gecontroleerd of in de enveloppe inderdaad een bedrag van f 1.000 zat en dat de betrokken vreemdeling ook niet was gevraagd te tekenen voor ontvangst. Voorts stelde de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee dat niet kan worden vastgesteld of de betrokken vreemdeling naar waarheid heeft verklaard dat de enveloppe niet in de tas zat, alsmede dat niet was gebleken dat de Koninklijke marechaussee in deze zaak enig verwijt treft.

3. Vaststaat dat verzoeker op 11 juli 2000 op de luchthaven Schiphol een enveloppe heeft afgegeven aan een wachtmeester van de Koninklijke marechaussee met het verzoek deze te overhandigen aan zijn uit te zetten kennis, dat deze enveloppe was dichtgeplakt, alsmede dat de enveloppe in aanwezigheid van verzoeker in een zijvakje van een voor de betrokken vreemdeling bestemde tas is gestopt door bedoelde wachtmeester.

Ook kan als vaststaand worden aangenomen dat bedoelde wachtmeester de tas met de enveloppe vervolgens heeft overgedragen aan een wachtmeester van de Koninklijke marechaussee die werkzaam was op het bureau uitzettingen.

4. Wat er verder met de enveloppe is gebeurd, is niet duidelijk. Volgens verzoeker heeft de betrokken vreemdeling hem op 12 juli 2000 telefonisch meegedeeld dat hij op 11 juli 2000 bij aankomst op Schiphol direct had geïnformeerd naar de enveloppe, en dat hem toen door een medewerker van de Koninklijke marechaussee was verteld dat er geen enveloppe voor hem was.

De hiervoor bedoelde wachtmeester van het bureau uitzettingen aan wie de tas met de enveloppe was overgedragen door een collega, heeft meegedeeld dat hij niet had gezien wat er vervolgens met de enveloppe was gebeurd. Hij heeft er tevens op gewezen dat áls de betrokken vreemdeling direct op Schiphol zou hebben gemeld dat er een enveloppe met inhoud ontbrak, daarvan zeker aantekening zou zijn gemaakt én dat de uitzetting dan waarschijnlijk niet eens zou zijn doorgezet.

5. Omdat het niet mogelijk is vast te stellen wat er met de bewuste enveloppe is gebeurd nadat deze was overgedragen aan de ambtenaar van het bureau uitzettingen valt ook niet na te gaan of de Koninklijke marechaussee in dit verband enig verwijt kan worden gemaakt.

Voor zover verzoekers klacht inhoudt dat de bewuste enveloppe door toedoen van de Koninklijke marechaussee is zoekgeraakt, dient de Nationale ombudsman zich dan ook te onthouden van een oordeel.

6. Ten overvloede wijst de Nationale ombudsman er wel op dat ten aanzien van zowel de bagage als de bewuste enveloppe door de Koninklijke marechaussee gehandeld is in strijd met de kennelijke instructie dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee geen goederen en/of geldbedragen van derden en bestemd voor uit te zetten vreemdelingen in ontvangst mogen nemen.

7. Volgens vast beleid stelt de Nationale ombudsman zich ter zake van de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding terughoudend op. Hij merkt een weigering van een bestuursorgaan tot vergoeding van geleden schade alleen dán aan als een niet-behoorlijke gedraging, wanneer de aanspraak van de betrokkene, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzend besluit heeft kunnen komen (zie Achtergrond).

8. Alleen al vanwege het feit dat niet vaststaat wat er met de desbetreffende enveloppe is gebeurd, kan niet worden geoordeeld dat de aanspraak van verzoeker zo evident juist is dat het besluit van de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee tot vergoeding van het bedrag van f 1.000 dient te worden aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

Het antwoord op de vraag of verzoeker al dan niet van tevoren is meegedeeld dat het afgeven van de enveloppe met inhoud op eigen risico plaatsvond, kan daar niet aan toe- of afdoen.

In zoverre is de onderzochte gedraging op dit onderdeel behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Verzoeker heeft in de tweede plaats geklaagd over de wijze waarop de Koninklijke marechaussee zijn klacht over de gebeurtenissen op 11 juli 2000 heeft afgehandeld.

2. Bij de behandeling van een klacht dient te worden uitgegaan van een consequente toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Van dit uitgangspunt kan slechts in bijzondere gevallen worden afgeweken, bijvoorbeeld indien de lezing van de aangeklaagde partij overeenstemt met die van de klagende partij.

Blijkens de brief van 20 juli 2000 waarmee het Hoofd Sectie Executieve Ondersteuning van de Koninklijke marechaussee verzoeker de ontvangst van zijn klachtbrief van 12 juli 2000 heeft bevestigd, wordt dit uitgangspunt onderschreven door de Koninklijke marechaussee. In die brief is namelijk meegedeeld dat ook de ambtenaar om een reactie wordt gevraagd en dat bij tegenstrijdigheden het beginsel van hoor en wederhoor wordt toegepast.

3. Volgens verzoeker heeft de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee in zijn afsluitende brief van 1 december 2000 ten onrechte gesteld dat de betrokken ambtenaar van de Koninklijke marechaussee hem op 11 juli 2000 had meegedeeld dat de Koninklijke marechaussee geen verantwoordelijkheid kan nemen voor het overhandigen van geld aan derden en dat deze ambtenaar hem erop had gewezen dat het meegeven van het geld aan de betrokken vreemdeling geheel op eigen risico van verzoeker zou gebeuren.

4. Naar aanleiding van verzoekers klachtbrief van 12 juli 2000 heeft de Koninklijke marechaussee een onderzoek ingesteld in het kader waarvan de betrokken ambtenaren is gevraagd hun lezing van de gang van zaken op 11 juli 2000 te geven. De hiervoor bedoelde stellingen van de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee zijn gebaseerd op het proces-verbaal van 14 juli 2000 van de twee betrokken ambtenaren aan wie verzoeker de bagage en de enveloppe heeft overhandigd en op de rapportage van 29 juli 2000 van de betrokken hoofd-doorlaatpost/afdelingscommandant.

Noch bedoeld proces-verbaal noch bedoelde rapportage is in het kader van het onderzoek van de Koninklijke marechaussee aan verzoeker voorgelegd.

5. In zijn klachtbrief van 12 juli 2000 heeft verzoeker gesteld dat hem, in antwoord op zijn vraag of de Koninklijke marechaussee een enveloppe met geld aan zijn uit te zetten kennis kon afgeven, is meegedeeld dat dat geen probleem was. Uit verzoekers klachtbrief blijkt niet dat hem zou zijn meegedeeld dat een en ander op zijn risico zou gebeuren.

6. De lezingen van enerzijds verzoeker en anderzijds de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee verschillen op bedoeld punt wezenlijk van elkaar. In verband hiermee, en omdat er ook overigens geen goede reden bestond om de lezingen van de betrokken ambtenaren niet aan verzoeker voor te leggen, wordt vastgesteld dat de Koninklijke marechaussee bij de behandeling van verzoekers klacht van 12 juli 2000 ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.

De onderzochte gedraging is op dit onderdeel niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding, en gegrond ten aanzien van de behandeling van verzoekers klacht.

Ten aanzien van de vraag of de bewuste enveloppe door toedoen van de Koninklijke marechaussee is zoekgeraakt, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 18 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer U. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke marechaussee.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werden de Minister enkele specifieke vragen gesteld.

Ook drie betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee werd verzocht op de klacht te reageren.

Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister liet weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Een (Marokkaanse) kennis van verzoeker werd op 11 juli 2000 per vliegtuig vanaf de luchthaven Schiphol uitgezet naar Marokko. Het tijdstip van vertrek van het toestel was 21.30 uur. Vóórdat de uitzetting plaatshad, kwam verzoeker op de doorlaatpost Vertrek West in Terminal 3 van de luchthaven Schiphol bagage afgeven voor de uit te zetten persoon. Hij overhandigde de aanwezige medewerkers van de Koninklijke marechaussee behalve twee tassen en een kledingzak ook een gesloten enveloppe.

Eén van de betrokken medewerkers van de Koninklijke marechaussee, wachtmeester K., stopte de enveloppe in de aanwezigheid van verzoeker in een zijvak van één van de tassen. Vervolgens bracht hij de bagage over naar het bureau uitzettingen en gaf deze over aan wachtmeester B.

Op de dag daarna, 12 juli 2000, werd verzoeker vanuit Casablanca gebeld door de betrokken vreemdeling met de mededeling dat hij in de desbetreffende tas geen enveloppe had aangetroffen.

2. Verzoeker diende op 12 juli 2000 een klacht in bij de Koninklijke marechaussee.

In zijn klachtbrief gaf hij een beschrijving van de gang van zaken op Schiphol. Met betrekking tot de afgifte van de bagage en de enveloppe stelde hij het volgende:

“…Maandag 10 juli werd ik door hem (de betrokken vreemdeling; N.o.) gebeld vanuit de gevangenis Nieuwersluis. Ik kreeg na een kort gesprek een mevr. aan de telefoon (…) die mij vroeg om zijn bagage naar Schiphol te brengen dinsdagavond 11 juli om 19.30 uur bij de vertrekbalie Bureau uitzetting van de KMAR. Ik heb om 19.00 uur eerst gebeld met de KMAR. Werd mij gezegd dat is geen gewoonte en die mevrouw kan dat wel zeggen maar het is moeilijk, gaat u maar naar vertrekhal nr. 3 kantoor KMAR achter glazen deur. Zo gezegd zo gedaan.

(…)

Toen ik de tassen overhandigde zei ik: “Er staat geen naam op en er zit geen label aan.” Was niet nodig. Hij (een van de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee; N.o.) schreef op een stukje papier de naam.

Ik vroeg of ik het (de bagage voor de betrokken vreemdeling; N.o.) aan hem persoonlijk mocht afgeven, wat niet mogelijk was. Nee hij is hier beneden, ik geef het wel even af. Ik haalde uit mijn binnenzak een enveloppe en zei er zit geld in mag dat? Was geen probleem. Ik zei om open kaart te spelen er zit duizend gulden in. Ok! Maar ik zie hij is verzegeld. De enveloppe was dicht geplakt met aan de voorkant de naam (van verzoekers kennis; N.o.) en aan de achterkant op het sluitpunt mijn naam. Hij (de betrokken medewerker van de Koninklijke marechaussee; N.o.) zei toen ik doe de enveloppe in het kleine tasje aan de zijkant zit een vakje met rits hij deed dat waar ik bij stond waarop ik zei: wat aardig dat er nog eerlijke mensen zijn. Er werd mij ook nog gezegd dat de mensen later zeggen dat ze het niet ontvangen hebben. Vandaar mijn opmerking betreffende de eerlijkheid…”

Verzoeker stelde in zijn klachtbrief voorts dat zijn Marokkaanse kennis hem op 12 juli 2000 had meegedeeld dat hij op Schiphol nog aan de Koninklijke marechaussee had gevraagd of er niet een enveloppe voor hem was afgegeven. Hem was toen geantwoord dat dit niet het geval was en dat dit ook verboden was.

3. Het Hoofd Sectie Executieve Ondersteuning van de Koninklijke marechaussee stuurde op 20 juli 2000 een ontvangstbevestiging aan verzoeker. Daarbij werd verzoeker geïnformeerd over de verdere procedure. Onder het kopje "ONDERZOEK" is in deze brief het volgende gesteld:

“…Bij het onderzoek wordt ook de ambtenaar om een reactie gevraagd.

Bij tegenstrijdigheden wordt het beginsel van hoor en wederhoor toegepast…”

4. Bij brief van 1 december 2000 liet de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee verzoeker het volgende weten:

"…Uit het klachtonderzoek is vast komen te staan dat u op 11 juli 2000, omstreeks 19.00 uur bagage voor een uit Nederland te verwijderen vreemdeling, genaamd (…), heeft afgegeven bij de Koninklijke Marechaussee op de doorlaatpost Vertrek West in Terminal 3 van de luchthaven Schiphol. De aldaar dienstdoende ambtenaren waren van uw komst en de door u af te geven bagage op de hoogte omdat zij hierover waren geïnformeerd. U overhandigde aan de betrokken ambtenaren een zwarte sporttas, een donkerblauwe kledingzak en een zwarte schoudertas. Er was afgesproken dat de ambtenaren de bagage over zouden brengen naar het Bureau Uitzettingen van de Koninklijke Marechaussee alwaar de bagage ter hand gesteld zou worden aan (de betrokken vreemdeling; N.o.). Nadat de bagage was overhandigd gaf u te kennen ook nog een enveloppe inhoudende fl. 1000,00 voor (de betrokken vreemdeling; N.o.) bij u te hebben. Het betrof hier zakgeld voor betrokkene en om de eerste kosten van verblijf in zijn thuisland te kunnen betalen. U toonde de ambtenaar een gesloten enveloppe welke aan de achterzijde op de sluiting was voorzien van een handtekening. U vroeg de ambtenaar of u het geld aan (de betrokken vreemdeling; N.o.) mocht overhandigen. De ambtenaar weigerde dit om reden dat derden niet worden toegelaten bij uit te zetten vreemdelingen. Vervolgens vroeg u of de ambtenaar het geld aan (de betrokken vreemdeling; N.o.) wilde overhandigen. Binnen mijn dienst is het niet toegestaan verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het overhandigen van geld aan derden. Door de ambtenaar bent u daarover geïnformeerd. Ook heeft de ambtenaar u erop gewezen dat, indien u toch wilde dat het geld werd meegegeven aan (de betrokken vreemdeling; N.o.), dit geheel op eigen risico zou gebeuren. Nadat u kenbaar had gemaakt dat u de Koninklijke Marechaussee wel vertrouwde heeft u vervolgens de enveloppe aan de betrokken ambtenaar overhandigd. De ambtenaar heeft in uw bijzijn de enveloppe in een zijvak van de zwarte schoudertas gestopt waarna hij vervolgens de bagage heeft overgebracht naar het Bureau Uitzettingen alwaar hij het ter hand heeft gesteld van een aldaar dienstdoende ambtenaar. Tijdens het overdragen van de bagage heeft de ambtenaar aan zijn collega kenbaar gemaakt dat in een zijvak van de reistas een enveloppe met geld zat.

Uit uw verklaring valt af te leiden, dat aan de uit te zetten vreemdeling de betrokken tas is overhandigd. Volgens diens telefonische mededeling vanuit Marokko, zat de enveloppe niet in de tas. Nu aan u kenbaar is gemaakt, dat het meegeven van geld op (uw) eigen risico geschiedde en, als uitvloeisel hiervan, door de Koninklijke Marechaussee niet is geconstateerd of het door u genoemde geldbedrag in de enveloppe zat en deze de vreemdeling ook niet voor ontvangst heeft laten tekenen, voorts niet kan worden vastgesteld, of de uitgezette vreemdeling naar waarheid heeft verklaard over de afwezigheid van de enveloppe in zijn tas, en ook niet is gebleken, dat de Koninklijke Marechaussee enig verwijt treft, kan ik helaas niet aan uw verzoek tot vergoeding van de volgens u geleden schade voldoen.

Tenslotte deel ik u mede dat de onafhankelijke Klachtencommissie van uw klacht en de daarop betrekking hebbende stukken heeft kennis genomen en mij heeft geadviseerd de klacht op bovenomschreven wijze af te doen…"

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

Over de gang van zaken op de avond van de uitzetting deelde hij nog mee dat zijn Marokkaanse kennis bij aankomst bij de uitzetbalie had geïnformeerd naar zijn bagage en naar de enveloppe. Hem was toen meegedeeld dat er geen enveloppe voor hem was afgegeven. Verzoekers kennis had dit op 12 juli 2000 telefonisch aan hem meegedeeld.

C. Standpunt MINISTER

1. De Minister van Defensie reageerde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman bij brief van 18 juni 2001 als volgt op de klacht van verzoeker:

"Uit te zetten vreemdelingen worden op de luchthaven Schiphol aangevoerd door verschillende overheidsdiensten en overgedragen aan ambtenaren van Bureau Uitzettingen van de Koninklijke Marechaussee. De bagage en bij eventuele fouillering van de vreemdeling in bewaring genomen goederen worden door de aanleverende overheidsdienst rechtstreeks aan de betrokken vreemdeling ter hand gesteld. De ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee hebben geen bemoeienis met deze aangelegenheid. Wel wordt de uit te zetten vreemdeling in de gelegenheid gesteld voor de duur van zijn oponthoud bij Bureau Uitzettingen zijn bagage in de daarvoor aanwezige bagageschappen op te bergen.

Binnen de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven Schiphol geldt de gedragsregel dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee geen goederen en/of geldbedragen van derden en bestemd voor uit te zetten vreemdelingen in ontvangst mogen nemen om reden dat dit buiten de taakstelling valt van de ambtenaar belast met de grensbewaking. Derhalve is het - ook uit oogpunt van serviceverlening - niet toegestaan verantwoordelijkheid te aanvaarden voor het in ontvangst nemen en overhandigen van goederen en/of geld aan derden.

Deze gedragsregel wordt de ambtenaar bekend gesteld tijdens de introductieperiode welke gehouden wordt voordat de ambtenaar daadwerkelijk met de uitvoering van de grensbewakingstaak wordt belast.

De gedragsregel is niet vastgelegd in een (wettelijke) regeling.

Bij brief van 1 december 2000 (…) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee verzoeker laten weten dat de ambtenaar hem, verzoeker, kenbaar heeft gemaakt dat het meegeven van geld op (zijn) eigen risico geschiedde en, als uitvloeisel hiervan, door de Koninklijke Marechaussee niet is geconstateerd of het door verzoeker genoemde geldbedrag daadwerkelijk in de enveloppe zat. Ook is niet vastgesteld of de uitgezette vreemdeling naar waarheid heeft verklaard over de afwezigheid van de enveloppe in zijn tas. Om die reden kan aan het verzoek van verzoeker tot vergoeding van de volgens hem geleden schade niet worden voldaan…"

2. Bij zijn reactie stuurde de Minister de resultaten mee van het interne onderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van verzoekers klachtbrief van 12 juli 2000.

Het gaat onder meer om de volgende stukken:

a. een proces-verbaal van twee ambtenaren van de Koninklijke marechaussee die op 11 juli 2000 waren belast met grensbewakingstaken op vertrek-terminal 3 op de luchthaven Schiphol. In dit op 14 juli 2000 ondertekende proces-verbaal staat het volgende:

"Op dinsdag 11 juli 2000, omstreeks 19.00 uur, bevonden wij, K., wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, en S., wachtmeester der eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, respectievelijk eerste en tweede verbalisant, beide behorende tot bovengenoemde brigade en district en belast met de uitvoering van de grensbewaking ons op vertrek terminal 3 op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer.

Op datum, plaats en tijd voornoemd verscheen er voor mij, eerste verbalisant, een voor mij onbekend manspersoon. Betrokkene kwam met het verzoek om bagage, zijnde een zwarte sporttas, een donkerblauwe kledingzak en een zwarte schoudertas, af te geven op bureau uitzettingen gelegen op de luchthaven Schiphol. Betrokkene had contact hierover gehad met een collega van bureau uitzettingen. Ik was hiervan reeds op de hoogte, daar ik al telefonisch contact had gehad met bureau uitzettingen over de komst van betrokkene. Betrokkene was medegedeeld dat het mogelijk was om bagage af te geven voor de persoon die zou worden uitgezet. Aangezien ik op dat moment de tijd had om de betreffende bagage naar bureau uitzettingen te brengen, heb ik betrokkene toegezegd dit te doen. Vervolgens verklaarde betrokkene dat hij nog in het bezit was van een enveloppe met een geldelijke inhoud, deze enveloppe was dichtgeplakt en was aan de achterzijde voorzien van een handtekening. Ik, eerste verbalisant, hoorde betrokkene zeggen dat het hier om een zakcentje ging voor de persoon die zou worden uitgezet en verzocht mij, eerste verbalisant, dit aan de uit te zetten persoon te overhandigen. Dit gesprek werd door mij, tweede verbalisant, waargenomen en gehoord. Vervolgens heb ik, eerste verbalisant, aan betrokkene gezegd dat dit niet de normale weg van handelen was en dat dit op eigen risico was. Betrokkene verklaarde toen in eigen woorden "Als we de Marechaussee niet meer kunnen vertrouwen wie dan wel". In het bijzijn van betrokkene heb ik toen de enveloppe in een zijvak van de zwarte schoudertas gedaan. Vervolgens ben ik met de bagage naar bureau uitzettingen gegaan alwaar ik de bagage heb afgegeven. Ik, eerste verbalisant, heb vervolgens aan collega B., werkzaam op het bureau uitzettingen, medegedeeld dat er een witte enveloppe met geldelijke inhoud in het zijvak van de zwarte schoudertas zat. B. heeft deze enveloppe gezien. B. heeft tevens gezien dat deze enveloppe dichtgeplakt zat en dat er over de sluiting heen een handtekening zat. Tevens heeft B. gezien dat de enveloppe in het zijvak van de zwarte schoudertas zat. Ik, eerste verbalisant, heb de tas op een stoel, die in de opvangruimte op bureau verwijderingen stond, gezet. Vervolgens ben ik, eerste verbalisant, weer terug naar terminal 3 gegaan…"

b. een (ongedateerde) verklaring van wachtmeester B. met de volgende inhoud:

“…Op dinsdag 11 juli 2000 werd er op buro verwijdering door K. een tas gebracht voor een depo naar Casablanca. Bij deze tas zat een witte afgesloten envelop, waarin volgens (K.; N.o.) geld zat. Hij wist niet om wat voor bedrag het ging. De envelop was over de afsluiting getekend. Vervolgens heeft (K.; N.o.) deze envelop in de tas van de depo gedaan die toen nog niet aanwezig was.

Ik heb persoonlijk niet gezien wat er met deze envelop is gebeurd nadat hij in de tas was terug gedaan…”

c. een brief van de betrokken hoofd doorlaatpost/afdelingscommandant van 29 juli 2000 waarin het volgende staat:

“…Het is de policy van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol om geen geld aan te nemen of te fungeren als tussenpersoon bij het overhandigen van geld. Dit is voor het personeel te gevaarlijk daar er allerlei probleem door kunnen ontstaan.

(Verzoeker; N.o.) is hierop gewezen. Tevens is hij erop gewezen dat als hij het geld toch wilde meegeven dit geheel op eigen risico zou gebeuren. (Verzoeker; N.o.) heeft op laconieke wijze verklaard: “Als we de Koninklijke Marechaussee niet meer kunnen vertrouwen wie dan wel.” Hij heeft vervolgens de enveloppe aan de wachtmeester (K.; N.o.) overhandigd.

De wachtmeester (K.; N.o.) heeft vervolgens in het bijzijn van (verzoeker; N.o.) de enveloppe in een zijvak van de zwarte schoudertas gestopt.

De wachtmeester (K.; N.o.) heeft vervolgens de afgegeven bagage overgebracht naar het bureau uitzettingen en aldaar ter hand gesteld van de wachtmeester der 1e klasse (B.; N.o.).

De wachtmeester (K.; N.o.) heeft de bagage overgedragen aan de wachtmeester der 1e klasse (B.; N.o.) en hem tevens de enveloppe met geldelijke inhoud in het zijvak van de zwarte schoudertas getoond.

De wachtmeester (K.; N.o.) heeft de bagage gedeponeerd in het bureau uitzettingen waarbij de zwarte schoudertas op een aldaar staande stoel werd neergezet. Vervolgens heeft hij zich weer begeven naar de doorlaatpost Vertrek West.

(…)

Gezien het vorenstaande stel ik vast dat de wachtmeester (K.; N.o.) en de wachtmeester der 1e klasse (S.; N.o.) in deze correct en integer hebben gehandeld…”

d. een brief van de commandant van het district Koninklijke marechaussee van 30 augustus 20000 aan de Bevelhebber der Koninklijke marechaussee waarin het volgende is opgenomen:

“…Ik onderschrijf de rapportage (van de betrokken commandant, zie hiervóór, onder C.; N.o.) onder aanvulling dat op 25 juli 2000 een anoniem telefonisch bericht werd ontvangen waarin de verklaring van (verzoeker; N.o.) in twijfel werd getrokken. Gezien de rapportage en de klacht dat aan (de betrokken vreemdeling; N.o.) een tas als bagage werd overhandigd, is het geld eveneens met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan betrokkene meegegeven. Ik adviseer u derhalve om de klacht ongegrond te verklaren en schadevergoeding af te wijzen…”

D. verklaringen betrokken medewerkers Koninklijke marechaussee

1. Wachtmeester K. deelde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman schriftelijk bij brief van 1 juli 2001 mee wat er volgens hem op 11 juli 2000 was gebeurd. De inhoud van zijn brief komt overeen met de inhoud van het door hem en zijn collega wachtmeester der 1e klasse S. opgestelde proces-verbaal (zie onder C.2.b.).

2. Wachtmeester B. deelde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman telefonisch mee dat hij het onwaarschijnlijk achtte dat de betrokken vreemdeling bij het in ontvangst nemen van zijn bagage kenbaar had gemaakt dat hij een enveloppe met inhoud miste. Als dat was gebeurd, zou dat in de dagrapportage van de Koninklijke marechaussee zijn genoteerd, en zou de uitzetting van betrokkene vermoedelijk niet zijn doorgezet, aldus wachtmeester B.

E. Reactie verzoeker

Verzoeker stelde in een brief van 15 oktober 2001 in reactie op de informatie van de zijde van het Ministerie van Defensie dat hij nooit had gesproken over een zakcentje maar juist uitdrukkelijk had aangegeven dat het om f 1.000 ging. De mededeling dat de Koninklijke marechaussee op 25 juli 2000 een anoniem telefoontje had gekregen waarin zijn verklaring in twijfel werd getrokken, noemde verzoeker een goedkope manier om van deze kwestie af te komen. Hij wees er daarbij op dat hij ook niet eerder over dit telefoontje was geïnformeerd.

Ten slotte benadrukte verzoeker dat de betrokken vreemdeling direct bij aankomst op Schiphol aan de Koninklijke marechaussee had gevraagd naar de bewuste enveloppe, en dat hem toen was geantwoord dat er geen enveloppe voor hem was.

Achtergrond

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van de bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijk gedraging.

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Envelop met geldinhoud van f 1000 (€453,78), overhandigd aan medewerker Koninklijke Marechaussee voor een kennis die werd uitgezet naar Marokko, nooit kennis bereikt, verzoeker verlangt vergoeding.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Wijze van klachtafhandeling; geen toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Bewuste envelop zoekgeraakt door afhandeling van Koninklijke Marechausee .

Oordeel:

Geen oordeel