2002/410

Rapport

Verzoekster, van Turkse nationaliteit en Koerdische afkomst, klaagt erover dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) te Schiphol, nadat haar op 15 december 1999 de toegang tot Nederland was geweigerd, niet heeft onderkend dat zij een asielverzoek wilde indienen en haar op 16 december 1999 per vliegtuig heeft teruggestuurd naar Turkije.

Voorts klaagt verzoekster over de wijze waarop haar klacht is afgedaan door de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee bij brief van 29 augustus 2000.

Beoordeling

A. Met betrekking tot het niet-onderkennen van de wens een asielverzoek in te dienen.

1. Verzoekster, van Turks-Koerdische afkomst, kwam op 15 december 1999 per vliegtuig aan op de luchthaven Schiphol. In haar Turkse paspoort bevond zich een Duits Schengenvisum, dat na onderzoek door de Afdeling Falsificaten van de KMar op de luchthaven Schiphol vals bleek te zijn. In verband hiermee werd zij strafrechtelijk aangehouden en voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Bij het verhoor door die hulpofficier van justitie was geen tolk aanwezig.

Vervolgens werd verzoekster op genoemde datum de toegang tot Nederland geweigerd, aangezien zij niet voldeed aan gestelde eisen voor toelating tot het Schengengebied, i.c. de visumplicht ingevolge artikel 8, eerste lid van de Vreemdelingenwet 1965 en artikel 5, eerste lid, onder b, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). Verzoekster werd voorts een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a Vreemdelingenwet 1965 opgelegd. Zij klaagt er in de eerste plaats over dat zij op 16 december 1999 per vliegtuig is teruggestuurd naar Turkije, zonder dat is onderkend dat zij een asielaanvraag wilde indienen.

2. De Minister van Defensie erkende in zijn reactie op de klacht dat door taalmoeilijkheden geen of onvoldoende contact was geweest met verzoekster en dat geen tolk was ingeschakeld bij de contacten met haar.

Voorts gaven de Minister en de Staatssecretaris van Justitie aan dat een tolk in de Turkse of Koerdische taal had dienen te worden ingeschakeld, gelet op het bepaalde in hoofdstuk A6/4.5.2 van de Grensbewakingscirculaire 1995 (zie Achtergrond, onder 3), thans hoofdstuk A5/2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 4.). Indien wel tot inzet van een tolk was overgegaan, aldus de Minister, dan had verzoekster kunnen aangeven dat zij van Koerdische afkomst was en dat zij politiek asiel in Nederland wilde aanvragen. Indien met behulp van een tolk was vastgesteld dat verzoekster van Koerdische afkomst was, had verzoekster ook via een zogenaamde Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking (VAG; zie Achtergrond, onder 9.) kunnen worden aangemeld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zoals ingevolge de Grensbewakingscirculaire is voorgeschreven voor onder meer Turkse onderdanen behorend tot de Koerdische bevolkingsgroep. De Minister achtte de klacht op dit punt dan ook gegrond.

Volgens de Minister en de Staatssecretaris was verzoekster echter op goede gronden de toegang tot Nederland geweigerd.

3. Gelet op het voorgaande had bij de contacten met verzoekster een tolk ingeschakeld moeten worden bij het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel aan haar. Vervolgens had verzoekster via een zogenaamde VAG gemeld moeten worden bij de IND teneinde in de gelegenheid te worden gesteld tot het indienen van een asielverzoek. Nu dit niet is gebeurd, is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk. De vraag of verzoekster op goede gronden de toegang tot Nederland is geweigerd, kan daarbij buiten beschouwing blijven

B. Met betrekking tot de afhandeling van de klacht

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat haar klacht over bovengenoemd optreden van de Kmar in de afdoeningsbrief niet is aangemerkt als gegrond of ongegrond.

2. In de brief van 29 augustus 2000 waarmee de Bevelhebber van de KMar de namens verzoekster ingediende klacht heeft afgedaan, concludeerde de Bevelhebber dat de betrokken ambtenaren niet hadden voldaan aan de vereisten betreffende de inzet van een tolk. Hij schreef voorts dat hij het betreurde dat verzoekster een dergelijke behandeling ten deel was gevallen en bood daarvoor zijn verontschuldigingen aan. Volgens de Minister heeft de Bevelhebber aldus impliciet aangegeven of de inhoud van de klacht “al dan niet gegrond” is geweest.

3. In artikel 13 van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht (zie Achtergrond, onder 7) is niet voorgeschreven dat de afdoeningsbrief een oordeel over de klacht bevat. Evenmin is (vooralsnog) hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, en met name artikel 9:12 van die wet (zie Achtergrond, onder 5.), van toepassing op deze klachtenregeling. Het is echter een vereiste van behoorlijke klachtafhandeling dat de afdoeningsbrief een oordeel van het bestuursorgaan over de klacht bevat, in die zin dat de klacht als gegrond dan wel ongegrond wordt aangemerkt. In dit verband is nog van belang dat dit vereiste blijkens het wetsvoorstel tot Wijziging van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 8.) in de genoemde klachtenregeling zal worden opgenomen.

In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt evenmin behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Defensie, is gegrond.

De Nationale ombudsman heeft er met instemming kennis van genomen dat de IND heeft besloten om bij iedere geweigerde Turkse vreemdeling expliciet naar de etnische afkomst te vragen in plaats van af te wachten of betrokkene daarover zelf iets aangeeft.

Indien betrokkene aangeeft Koerd, Armeen, of Syrisch Orthodox te zijn, dient de Kmar de zaak eerst voor te leggen aan de IND voordat tot daadwerkelijke toegangsweigering wordt overgegaan.

Onderzoek

Op 22 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw D., ingediend door mevrouw J. Walraven, medewerkster van VluchtelingenWerk AC Schiphol te Luchthaven Schiphol, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee (KMar) te Schiphol.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de op de klacht betrekking hebbende stukken. Aan de Minister werd een aantal vragen gesteld.

Ook de Staatssecretaris van Justitie werd verzocht op de klacht te reageren, voor zover die de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris raakte voor de uitvoering van het vreemdelingenbeleid door ambtenaren belast met de grensbewaking.

Tijdens het onderzoek kregen de Minister, de Staatssecretaris en verzoeksters gemachtigde de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 15 december 1999 kwam verzoekster, van Turks-Koerdische afkomst, per vliegtuig vanuit Turkije aan op de luchthaven Schiphol. In haar nationaal Turkse paspoort bevond zich een Duits Schengenvisum, dat na onderzoek door de Afdeling Falsificaten van de KMar op de luchthaven Schiphol vals bleek te zijn. In verband hiermee werd zij aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, en werd zij voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Bij het verhoor door die hulpofficier van justitie was geen tolk aanwezig. Vervolgens werd zij door de Afdeling Falsificaten formeel in vrijheid gesteld en overgedragen aan het Hoofd van de Doorlaatpost van de luchthaven Schiphol.

2. In opdracht van het Hoofd Doorlaatpost werd verzoekster op genoemde datum door grensbewakingsambtenaren van de KMar de toegang tot Nederland geweigerd, aangezien zij niet voldeed aan de in artikelen 8 tot en met 10 van de Vreemdelingenwet 1965 en artikel 5, eerste lid, onder b, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) gestelde eisen voor toelating tot het Schengengebied. Verzoekster werd vervolgens een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 7a Vreemdelingenwet 1965 opgelegd door grensbewakingsambtenaren van de Kmar.

3. Een medewerkster van VluchtelingenWerk ïnformeerde op 16 december 1999 telefonisch bij de Afdeling Asielzaken van de KMar naar de verblijfplaats van verzoekster. Personeel van die afdeling deelde mee dat verzoekster niet bekend was bij die afdeling.

4. Op 16 december 1999 werd verzoekster per vliegtuig teruggestuurd naar Turkije met een zogenaamde “Covering letter”, daar haar paspoort in beslag was genomen,.

5. Naar aanleiding van door VluchtelingenWerk mondeling gestelde vragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) reageerde deze dienst bij brief van 18 januari 2000 als volgt:

“…Ik heb uw vragen/bevindingen op 20 december 1999 aan de Koninklijke marechaussee voorgelegd, te weten:

1. Waarom is er door zowel Bureau Falsificaten als Hoofddoorlaatpost niet middels een tolk gecommuniceerd?

2. Waarom is er geen VAG (zie Achtergrond, onder 9.) opgemaakt als er sprake is van een Koerd?

3. Waarom is er geen kontakt geweest met haar familie die hier op de luchthaven aanwezig waren?

4. VWN heeft kontakt gehad met Kmar asiel, maar die konden haar niet vinden en er is ook geen, voorzover ik weet, geen melding van gemaakt dat er kontakt is geweest.

Van de Koninklijke marechaussee heb ik op 13 januari 2000 de volgende antwoorden op de gestelde vragen/bevindingen ontvangen.

Ad 1.

Het verhoor van (verzoekster; N.o.), inzake het in bezit hebben van een vals/vervalst Schengenvisum van de BDR, heeft plaatsgevonden op het bureau falscificaten en door personeel van genoemd bureau. Op grond van het in bezit hebben van een vals/vervalst Schengenvisum voor de BDR is, door ondergetekende, aan de hand van de door bureau falsificaten opgemaakte Covering Letter, (verzoekster; N.o.) de toegang tot Nederland geweigerd.

Ad 2.

Daar het invoeren van de weigering en de opno (zie Achtergrond, onder 10.) slechts administratieve handelingen zijn is er dezerzijds geen contact geweest met

(verzoekster; N.o.).

Betrokkene heeft zowel bij ondergetekende als naar ik mag aannemen, gedurende het verhoor bij bureau falsificaten, niet aangegeven dat zij Koerd was.

Derhalve is er geen VAG aangemaakt.

Ad 3.

Daar aan (verzoekster; N.o.) de toegang tot Nederland geweigerd was in verband met het in bezit hebben van een vals/vervalst Schengenvisum van de BDR, was er geen noodzaak contact te zoeken met eventuele afhalers (familie).

Het is bij ondergetekende niet bekend of (verzoekster; N.o.) gedurende het verhoor bij bureau falsificaten wel of niet aangegeven heeft dat zij door eventuele familieleden afgehaald zou worden op de luchthaven Schiphol.

Volledigheidshalve merk ik nog op dat er geen telefoontjes zijn binnengekomen van de inlichtingen balie van de NV Luchthaven Schiphol, alwaar zich eventuele afhaler(s) (familie hadden gemeld; N.o.)

Ad 4.

Het was dezerzijds niet bekend dat VWN naar (verzoekster; N.o.) op zoek was.

Er zijn geen telefoontjes of andere aanwijzingen binnengekomen dat VWN belangstelling zou hebben voor (verzoekster; N.o.). Niets in die richting wees daarop…”

6. In vervolg op de beantwoording van deze vragen diende VluchtelingenWerk op onbekende datum een klacht in bij het Hoofd Grensbewaking van de KMar over het optreden van de KMar op 15/16 december 1999 jegens verzoekster.

Bij brief van 29 augustus 2000 reageerde de Bevelhebber der KMar als volgt op de klacht:

“…U klaagt erover:

1. dat er bij het verhoor van uw cliënte geen gebruik is gemaakt van een tolk;

2. dat er geen mutatie is gesteld in de zgn. opno (=openbare notitie) dat Vluchtelingenwerk naar uw cliënte op zoek was;

3. dat er geen zgn. VAG (= Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking) is opgemaakt, omdat uw cliënte van Koerdische afkomst is;

4. dat er geen contact is gezocht / geweest met familie (afhalers van uw cliënte).

Klachtbeantwoording:

Wie via de luchthaven van Amsterdam het Schengengebied betreedt of verlaat, dient daar ingevolge de Uitvoeringsovereenkomst van het Verdrag van Schengen aan een nauwkeurig persoonsonderzoek te worden onderworpen. Daarbij is het niet van belang of de reis in Amsterdam begonnen/beëindigd wordt, dan wel dat de reiziger in Amsterdam slechts overstapt op een verdere vlucht.

De controle omvat een vergelijking van de persoon met het getoonde document; de aanwezigheid van het eventueel benodigde visum en de gelegenheid van het document. Bovendien moet het document worden gecontroleerd op misbruik, namaak of vervalsing. De controle is opgedragen aan ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee.

Bij de controle spelen ook zogenaamde reizigersprofielen een belangrijke rol. Die bestaan uit een reeks van wisselende componenten, zoals de nationaliteit, het gebruikte paspoort, de aard van het visum (indien vereist), de reisroute, de meegevoerde (hand)bagage, de vliegtuigmaatschappij waarmee gevlogen wordt, de verblijfsduur en dergelijke.

Voldoet de reiziger aan een bepaald profiel en heeft de ambtenaar twijfel over de echtheid van paspoort of visum, dan gaat in beginsel het paspoort naar de afdeling Falsificaten om op echtheid te worden onderzocht.

Bij het door mij gehouden klachtonderzoek is door mij vastgesteld dat uw cliënte, (verzoekster; N.o.) op 15 december 1999 te 16.20 uur de inreis tot Nederland verzocht en niet op 16 december 1999.

Bij haar beoogde inreis tot Nederland bood uw cliënte de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee een op haar naam staand geldig Turks nationaal paspoort aan, welk paspoort was voorzien van een vals c.q. vervalst Schengenvisum uit Duitsland.

Aangezien in het paspoort geen overige vervalsingen door de afdeling Falsificaten konden worden vastgesteld was een ander onderzoek naar haar identiteit niet noodzakelijk, omdat de identiteit aan de hand van haar paspoort kon worden vastgesteld.

Tijdens het verblijf van uw cliënte op de afdeling Falsificaten heeft uw cliënte niet door woord, gebaar of op enige andere wijze aangegeven dat zij politiek asiel in Nederland wilde aanvragen en ook niet dat zij van Koerdische afkomst was.

Naar aanleiding van de aanwezigheid van het valse c.q. vervalste visum in het paspoort van uw cliënte werd haar door het Hoofd van Doorlaatpost-Vliegveld de toegang tot Nederland geweigerd.

Bij de afdeling Asielzaken waren de personalia van uw cliënte onbekend omdat zij niet opgenomen was in enige asielprocedure. Reden waarom bij contact met die afdeling geen informatie verstrekt kon worden.

Ook was er geen zgn. opno opgemaakt, omdat op geen enkele wijze het Hoofd van de Doorlaatpost-Vliegveld (eindverantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op de doorlaatpost) vooraf was geïnformeerd over de aankomst van uw cliënte en dat er zich afhalers/familie hadden gemeld.

Omdat de weigering van uw cliënte slechts een administratieve handeling is, heeft er geen verder contact met uw cliënte plaatsgevonden. Daarbij is afgezien van het opmaken van het zgn. VAG-formulier, omdat uit niets bleek dat uw cliënte van Koerdische afkomst is.

Mij is gebleken, dat door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met uw cliënte is geweest.

Reeds bij aankomst op de Afdeling Falsificaten had door die afdeling de hulp van een tolk ingeroepen dienen te worden.

Dat is niet geschied. Indien wel tot inzet van een tolk was overgegaan, had uw cliënte kunnen aangeven dat zij van Koerdische afkomst was, zij politiek asiel in Nederland wilde aanvragen en dat er voor haar afhalers/familie op de luchthaven aanwezig waren.

Aldus is door de ambtenaren niet voldaan aan de regelgeving betreffende de inzet van een tolk, nadat zij was overgebracht naar de afdeling Falsificaten.

Ik betreur dat uw cliënte een dergelijke behandeling ten deel is gevallen en bied haar daarvoor mijn verontschuldigingen aan.

Aldus is door de ambtenaren niet voldaan aan de regelgeving betreffende de inzet van een tolk, nadat zij was overgebracht naar de afdeling Falsificaten.

Ik betreur dat uw cliënte een dergelijke behandeling ten deel is gevallen en bied haar daarvoor mijn verontschuldigingen aan.

Dit laat evenwel in eerste instantie, onverlet dat uw cliente op rechtmatige gronden (uw cliënte voldeed niet aan de vastgestelde eisen ten aanzien van het in bezit hebben van een grensoverschrijdingdocument ten behoeve van inreis tot Nederland) door de Koninklijke Marechaussee de toegang tot Nederland is geweigerd.

Tenslotte deel ik u mede dat de Klachtencommissie van uw klacht en de daarop betrek- king hebbende stukken heeft kennis genomen en mij heeft geadviseerd de klacht op deze wijze af te doen….”

B. Standpunt verzoekster

1. Zie onder Klacht.

2. In haar verzoekschrift deelde verzoekster onder meer mee dat in de afdoeningsbrief van haar klacht niet was vermeld of de klacht gegrond of ongegrond was.

C. Standpunt Minister van defensie

In zijn brief van 21 maart 2001 reageerde de Minister van Defensie als volgt op de klacht:

“…In zijn brief van 29 augustus 2000, kenmerk COG/2000/53875, heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee zijn reactie gegeven op de ingediende klacht.

Bij het klachtonderzoek is niet vastgesteld kunnen worden dat een medewerkster van Vluchtelingenwerk Aanmeldcentrum Schiphol op 16 december 1999 rond 14.00 uur telefonisch contact heeft gehad met de Koninklijke Marechaussee om naar verzoekster te informeren. Er zijn gedurende dat dienstverband geen telefonische meldingen of andere aanwijzingen ontvangen dat Vluchtelingenwerk belangstelling had voor, dan wel op zoek was naar verzoekster.

Verzoekster is niet middels een zogenaamde Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst aangemeld. Tijdens de ter zake verrichte onderzoeken is niet gebleken dat verzoekster viel onder de bepalingen van de Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking. Zoals door de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee in zijn reactie van 29 augustus 2000 reeds is gesteld heeft verzoekster op geen enkele wijze aangegeven of middels gebarentaal kenbaar gemaakt dat zij van Koerdische afkomst is; dat zij politiek asiel wenste of dat zij tengevolge van de verwijdering uit Nederland naar het land van herkomst ook maar aan enig gevaar voor haar persoon zou worden blootgesteld.

Het gebruik van de Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking is gebaseerd op de Grensbewakingscirculaire van het Ministerie van Justitie. Hierin is onder meer bepaald dat ambtenaren belast met de grensbewaking contact dienen op te nemen met Immigratie- en Naturalisatiedienst - Schiphol bij het effectueren van de toegangsweigering/verwijdering van alle vreemdelingen, ook van hen die niet - of niet met zoveel woorden - te kennen hebben gegeven een verzoek om toelating als vluchteling te willen indienen, onder andere indien zij onderdaan zijn van Turkije en behoren tot de Koerdische bevolkingsgroep, de Armeense bevolkingsgroep of tot de groep van Syrisch Orthodoxe christenen.

Er is geen contact geweest met familie van verzoekster, om reden dat er geen informatie aanwezig was dat er zich afhalers/familieleden bevonden op de luchthaven Schiphol, zoals reeds in de reactie van de Bevelhebber is aangegeven.

In de reactie van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee van 29 augustus 2000 is duidelijk aangegeven hoe door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee is opgetreden, dan wel had dienen te worden. Gelet hierop werd de mededeling gegrond dan wel ongegrond als een mededeling ten overvloede beschouwd.

Bij het onderzoek naar verzoeksters klacht is geconstateerd dat door de betrokken ambtenaren niet is voldaan aan de regelgeving betreffende de inzet van een tolk. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond. In zijn reactie heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee verzoekster voor de hiervoor genoemde behandeling zijn excuses aangeboden. De Bevelhebber heeft de commandant van het district Koninklijke Marechaussee Schiphol van zijn bevindingen in kennis gesteld.

In zijn reactie van 29 augustus 2000 is de Bevelhebber ook ingegaan op de klacht dat geen mutatie is gesteld in de Openbare Incidentnotitie (Opno) van het door een medewerkster van Vluchtelingenwerk met de Koninklijke Marechaussee gevoerde telefoongesprek. Daarbij is aangegeven dat de personalia van verzoekster bij de afdeling Asielzaken niet bekend waren omdat zij niet was opgenomen in een asielprocedure. Voorts is gesteld dat ook geen Opno was opgemaakt omdat het Hoofddoorlaatpost-Vliegveld niet vooraf was geïnformeerd over de aankomst van verzoekster en dat zich afhalers/familieleden hadden gemeld….”

D. Standpunt Staatssecretaris van justitie

Bij brief van 19 maart 2001 reageerde de Staatssecretaris als volgt op de klacht:

“…Betrokkene heeft de Koninklijke Marechaussee een paspoort aangeboden met hierin een Duits Schengenvisum, dat na onderzoek door de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee vals bleek te zijn. Conform de wet- en regelgeving is naar aanleiding hiervan betrokkene de toegang tot Nederland geweigerd aangezien zij niet voldeed aan de in artikel 8 t/m 10 van de vreemdelingenwet en artikel 5 lid 1 onder B van het Schengen Overeenkomst gestelde eisen voor toelating tot het Schengengebied.

Ten tijde van de weigering was bij de Koninklijke Marechaussee niet bekend dat betrokkene van Koerdische afkomst was. Bij de afdeling falsificaten van de Koninklijke Marechaussee, waar zij verbleef inzake het gebruik van het valse Duitse Schengenvisum, heeft betrokkene niet door woord of gebaar of enige andere wijze kenbaar gemaakt dat zij politiek asiel in Nederland wilde aanvragen.

Door de taalmoeilijkheden is er geen of onvoldoende contact geweest met betrokkene nu is gebleken dat zij in Nederland asiel had willen aanvragen.

Conform het beleid neergelegd in de Grensbewakingscirculaire onder hoofdstuk A6/4.5.4.2, (zie Achtergrond, onder 3.) had een tolk in de turkse c.q. koerdische taal ingeschakeld dienen te worden. Dergelijke behandeling valt te betreuren en de klacht omtrent deze behandeling is dan ook gegrond.

Indien betrokkene nog immer asiel wenst aan te vragen omdat zij conform het Verdrag van Geneve gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging wegens haar godsdienst, politieke overtuiging, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, dan kan zij zich vervoegen bij de Nederlandse ambassade te Ankara dan wel bij het Nederlandse Consulaat General te Istanbul, het Nederlandse Consulaat te Iskenderun of het Nederlandse Consulaat te Izmir.

Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de weigering van betrokkene is besloten om bij iedere geweigerde Turkse vreemdeling expliciet naar de etnische afkomst te vragen in plaats van af te wachten tot betrokkene dit zelf aangeeft.

Indien betrokkene aangeeft Koerd, Armeens of Syrisch Orthodox te zijn dient de Koninklijke marechaussee de zaak eerst voor te leggen aan de IND voordat tot daadwerkelijke toegangsweigering wordt overgegaan.

Het dossier van betrokkene bestaat uit:

-een brief van IND-Kantoor Schiphol gedateerd 18 januari 2000 gericht aan VVN;

-mutaties dagrapportage IND-Kantoor Schiphol 16 en 17 december 1999;

-openbare incidentnotitie Koninklijke Marechaussee 15 december 1999.

Vastgesteld kan worden dat (verzoekster; N.o.) op rechtmatige gronden door de Koninklijke Marechaussee de toegang tot Nederland is geweigerd.

Gezien het voorgaande acht ik de klacht over (verzoekster; N.o.) met betrekking tot het niet inzetten van een tolk rondom haar weigering gegrond….”

E. reactie verzoekster

Verzoekster gaf in haar brief van 8 mei 2001 de navolgende reactie:

“… 1. Waarom is er niet met behulp van een tolk gecommuniceerd met (verzoekster; N.o.)?

Uit de reacties van het Ministerie van Defensie als de Staatssecretaris van Justitie wordt duidelijk dat de klacht ten aanzien van dit punt gegrond is. Algemeen beleid is dat er altijd een tolk wordt ingeschakeld als men niet kan communiceren met de betrokken persoon.'

2. Samenhangend met voorgaand punt; waarom is er geen VAG opgemaakt?

Uit de reacties blijkt dat er een VAG wordt opgemaakt voor geweigerden van Koerdische afkomst. Als er in het verhoor met behulp van een tolk gecommuniceerd was met (verzoekster; N.o.) had zij aan kunnen geven van Koerdische afkomst te zijn.

Door het feit dat er geen tolk ingeschakeld is, is er ook geen VAG opgemaakt.

Uit de reactie van Ministerie van Defensie lees ik nergens deze gevolgtrekking.

3. Waarom is er niet gereageerd op het telefoontje van mevrouw S.(medewerkster van Vluchtelingenwerk; N.o.).

Volgens de reactie van het Ministerie van Defensie zijn er geen telefonische meldingen of andere aanwijzingen ontvangen dat VluchtelingenWerk AC Schiphol belangstelling had voor, dan wel op zoek was naar verzoekster.

Uit het schrijven van luitenant K met kenmerk 200/21494 (rapportage in het kader van de klachtbehandeling door de Kmar; N.o.) blijkt dat zijn inziens ons telefoontje aan de verkeerde afdeling van de Marechaussee was gericht en dat het voor die afdeling (Asiel) ondoenlijk is om op dit soort telefoontjes adequaat te reageren (pagina 2, 5e alinea) en bovendien wordt er geen registratie bijgehouden van binnenkomende- noch uitgaande telefoongesprekken. (pagina3, 3e alinea)

De conclusie dat er geen telefonische meldingen zijn binnengekomen lijkt me niet geheel correct.

Een telefoontje van VluchtelingenWerk kan mijn inziens een mogelijke indicatie zijn dat de cliënte asiel zou willen aanvragen. Daarom is het van belang dat op zo'n telefoontje adequaat wordt gereageerd. Als een verkeerde afdeling bij de Marechaussee telefonisch wordt benaderd, lijkt het me zinvol om dit te melden bij de beller en deze te adviseren de juiste afdeling te bellen. Dit is echter in het geval van (verzoekster; N.o.) niet gebeurd.

4. Het door de klachtencommissie niet gegrond of ongegrond verklaren van de klacht op zich.

Volgens het ministerie van Defensie werd de mededeling gegrond of ongegrond als een mededeling ten overvloede beschouwd. Volgens de klachtenregeling wordt een ontvankelijke klacht of gegrond of ongegrond verklaard. Zo'n mededeling lijkt mij dus geen mededeling ten overvloede, maar een correcte uitvoering van de klachtenregeling.

In de reactie van het Ministerie van Defensie wordt ook nog melding gemaakt van het feit dat Hoofd Doorlaatpost niet op de hoogte was van het feit dat zich familie/afhalers op Schiphol hadden gemeld en dat hij daarom geen contact met hen had opgenomen. Volgens mijn gegevens is de familie niet op de Luchthaven geweest. Zij hebben echter wèl telefonisch contact gehad met (verzoekster; N.o.). Dit telefoongesprek, gevoerd vanaf de luchthaven, toen (verzoekster; N.o.) al bij de Marechaussee aanwezig was, werd afgebroken door, volgens een familielid, politiebeambte met de mededeling dat (verzoekster; N.o.) werd uitgezet.

Hierover vind ik niets terug in de bijlagen.

Als laatste punt; de toegangsweigering van (verzoekster; N.o.) was correct. Immers zij was niet in het bezit van een echt visum, echter de afhandeling en de “uitzetting” hadden indien aan bovenstaande punten was voldaan, voorkomen kunnen worden….”

F. reactie minister van defensie

De Minister reageerde bij brief van 7 augustus 2001 als volgt:

“…Reactie op het gestelde onder 2:

Indien met behulp van een tolk was vastgesteld dat (verzoekster; N.o.) van Koerdische afkomst was, diende conform de daartoe de vigerende bepalingen, een Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking opgemaakt te worden.

Reactie op het gestelde onder 3:

Het Hoofd van de Doorlaatpost Schiphol-Vliegveld is geheel verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op de doorlaatpost. Vanuit die verantwoordelijkheid is hij onder meer op de hoogte van alle informatie inzake geweigerde vreemdelingen. Naar mij bekend is VluchtelingenWerk van het vorenstaande op de hoogte.

Nadat de Afdeling Asielzaken mevrouw S. had geïnformeerd dat (verzoekster; N.o.) onbekend was inzake enige asielaanvraag, had mevrouw S. zich dienen te wenden tot het Hoofd van de Doorlaatpost. Dit heeft zij evenwel niet gedaan.

Reactie op het gestelde onder 4:

Conform het gestelde in artikel 13 van de Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee een beslissing genomen, met redenen omkleed, over de vraag of de wijze waarop de ambtenaren zich hebben gedragen al dan niet behoorlijk is geweest. In die beslissing (d.d. 29 augustus 2000, kenmerk COG/2000/53875) is door de Bevelhebber impliciet aangegeven of de inhoud van de klacht “al dan niet gegrond is…”

G. NaderE informatie IND-Schiphol

Op 26 september 2002 deelde de bij de zaak betrokken medewerker van de IND-Schiphol, daarnaar gevraagd, telefonisch mee dat verzoekster na de weigering van de toegang tot Nederland een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 7a, tweede en derde lid, Vreemdelingenwet 1965 was opgelegd. Bij het opleggen van die maatregel dient volgens hoofdstuk A6/4.5.4.2 een tolk te worden ingeschakeld.

De Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking (VAG) is een intern document, gebaseerd op een interne instructie van de IND aan de grensbewakingsambtenaren van de Kmar. De bedoeling hiervan is dat de IND wordt betrokken bij een voorgenomen uitzetting en daartoe al dan niet toestemming kan verlenen.

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet 1965 (Vervallen per 1 april 2001, Stb 144)

Artikel 6, eerste lid:

“1. Toegang tot Nederland wordt verschaft aan vreemdelingen aan wie het krachtens een der bepalingen van de artikelen 8-10 is toegestaan in het land te verblijven en die voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde vereisten ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.

(…).”

Artikel 7a:

“1. De vreemdeling aan wie het niet krachtens de artikelen 8 tot en met 10 is toegestaan in Nederland te verblijven en die zich toegang heeft verschaft door middel van het vervoer, bedoeld in artikel 7, tweede lid, eerste volzin, dient, als zijn verdere toegang wordt geweigerd door een ambtenaar, belast met de grensbewaking, onmiddellijk Nederland te verlaten met dat vervoer of een hem door die ambtenaar daarbij aangewezen vervoermiddel.

2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien de vreemdeling een aanvraag om toelating indient of heeft ingediend. Deze vreemdeling, dan wel de vreemdeling die niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting voldoet, kan verplicht worden zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.

3. Een ruimte of plaats, bedoeld in het tweede lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek teneinde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang te verschaffen.

(…). “

Artikel 8, eerste lid:

“1. Het is aan vreemdelingen die bij hun binnenkomst hebben voldaan aan de verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, indien en zolang zij:

a. het bij en krachtens deze wet bepaalde in acht nemen;

(…).”

Artikel 9:

“Het is aan vreemdelingen die houder zijn van een vergunning tot verblijf, toegestaan in

Nederland te verblijven tot het tijdstip waarop die vergunning haar geldigheid verliest.”

Artikel 10, eerste lid:

“1. Het is aan vreemdelingen toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven:

a. indien zij houder zijn van een vergunning tot vestiging;

b. indien zij door Onze Minister als vluchteling zijn toegelaten;

(…).”

2. Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (Overeenkomst van 13 juni 1990, Trb 1990, 145)

Artikel 5, eerste lid:

“1. Aan een vreemdeling die aan onderstaande voorwaarden voldoet, kan de toegang worden verleend tot het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden:

a. in het bezit zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument (…);

b. indien vereist, in het bezit zijn van een geldig visum;

(…).”

3. Grensbewakingscirculaire 1995

Hoofdstuk A6/4.5.4.2 Te volgen procedures:

“De aanwijzing van de ruimte of plaats op grond van art. 7a Vw dient te geschieden bij schriftelijke beschikking volgens model D31.

Een afschrift van de beschikking dient aan de vreemdeling te worden uitgereikt. De inhoud daarvan dient de vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal te worden meegedeeld, onder toevoeging van de desbetreffende informatiefolder (…). “

4. Vreemdelingencirculaire 2000

Hoofdstuk A5/2.2.4 De vorm:

“Het opleggen van een vrijheidsbeperkende of- ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet (2000; No) geschiedt bij beschikking model M19. De bevoegde ambtenaar dient een afschrift daarvan uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moet worden meegedeeld. (…)”

5. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:12, eerste lid:

“1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.”

6. Memorie van toelichting op artikel 9:12, eerste lid, Awb (Kamerstukken 25 837, nr. 3, pagina 22):

“Het onderhavige artikel verplicht het bestuursorgaan om, na het afsluiten van het onderzoek, de klager schriftelijk zijn bevindingen mee te delen. Onder de bevindingen wordt verstaan een weergave van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Op grond van deze bevindingen zal het bestuursorgaan zich een oordeel vormen over de gang van zaken en daaraan wellicht conclusies verbinden.

Hoever de mededelingsplicht strekt zal van geval tot geval verschillen. Uit de aard der zaak bevat de afdoeningsbrief het oordeel van het bestuursorgaan over de klacht. De behoefte aan een uitgebreide motivering zal groter zijn wanneer de klacht ongegrond wordt geacht dan in het geval de klacht naar tevredenheid is afgehandeld.

(…)”

7. Klachtenregeling politietaken Koninklijke marechaussee/krijgsmacht

Artikel 13 Afdoening

“1. De beheerder neemt een beslissing over de vraag of de wijze waarop de ambtenaar zich heeft gedragen al dan niet behoorlijk is geweest.

2. De beheerder stelt de klager, de klachtencommissie Koninklijke marechaussee/krijgs- macht, de ambtenaar, het bevoegd gezag, en de officier van justitie te Arnhem belast met militaire zaken, schriftelijk in kennis van zijn met redenen omklede beslissing.

(…)”

8. Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtenregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorstel van wet (ingediend op 11 mei 2001, Kamerstukken 27731).

Memorie van toelichting (Kamerstukken 27 731, nr. 3, pagina 1):

“Met het onderhavig wetsvoorstel wordt de klachtregeling, die is opgenomen in de Politiewet 1993, aangepast aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).”

Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken 27 731, nr. 5, pagina 12):

“Artikel 9:12 Awb verplicht het bestuursorgaan om, na het afsluiten van het onderzoek, de klager schriftelijk en gemotiveerd zijn bevindingen alsmede eventuele conclusies die het daaraan verbindt, mee te delen. In de memorie van toelichting bij dat artikel wordt opgemerkt dat onder de bevindingen wordt verstaan een weergave van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Op grond van deze bevindingen zal het bestuursorgaan zich een oordeel vormen over de gang van zaken en daaraan wellicht conclusies verbinden. Hoever de mededelingsplicht strekt zal van geval tot geval verschillen. Uit de aard van de zaak bevat de afdoeningsbrief het oordeel van het bestuursorgaan over de klacht. (…)”

9. Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking (VAG)

Het gebruik van de Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking is gebaseerd op de Grensbewakingscirculaire van het Ministerie van Justitie, en neergelegd in een interne instructie. Hierin is onder meer bepaald dat ambtenaren belast met de grensbewaking contact dienen op te nemen met Immigratie- en Naturalisatiedienst - Schiphol bij het effectueren van de toegangsweigering/verwijdering van alle vreemdelingen, ook van hen die niet - of niet met zoveel woorden - te kennen hebben gegeven een verzoek om toelating als vluchteling te willen indienen, onder meer indien zij onderdaan zijn van Turkije en behoren tot de Koerdische bevolkingsgroep, de Armeense bevolkingsgroep of tot de groep van Syrisch Orthodoxe christenen.

10. Openbare incidentnotitie (opno)

Van een gebeurtenis waarbij de Kmar is betrokken, zoals op de Luchthaven Schiphol, worden in het geautomatiseerde systeem gegevens opgenomen en aantekeningen over bijzonderheden bijgehouden. Aantekeningen die niet van vertrouwelijke aard zijn, worden neergelegd in een openbare incidentnotitie (opno). Zo werd in de opno over verzoekster vermeld op welke datum zij inreisde, dat zij over een paspoort met een vervalst visum beschikte en dat zij is onderzocht door de medische dienst daar zij onwel was geworden.

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Niet onderkend dat verzoekster een asielverzoek wilde indienen, klacht niet aangemerkt als gegrond of ongegrond.

Oordeel:

Gegrond