1999/458

Rapport

Op 23 februari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw D. te Deventer, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps IJsselland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster (van Kameroenese nationaliteit) klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps IJsselland op 25 september 1998 jegens haar is opgetreden bij een verkeerscontrole.

Zij klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaar:

- haar heeft meegedeeld dat zij Nederlands moest spreken omdat wij hier in Nederland zijn;

- haar snorfiets en haar verblijfsdocument heeft ingenomen.

Voorts klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland, tot op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendden, niet heeft beslist op hun klacht van 25 september 1998 over het politieoptreden.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 135:

"1. Aan de bestuurder van een bromfiets op de weg dient door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie een certificaat te zijn afgegeven, waaruit blijkt dat die bestuurder beschikt over de voor het besturen van bromfietsen vereiste kennis, aan te tonen op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

3. Het certificaat dient te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen

inzake inrichting en uitvoering en dient behoorlijk leesbaar te zijn."

Artikel 136:

"1. Artikel 135 is niet van toepassing op bestuurders van:

a. bromfietsen, die zich in het internationaal verkeer bevinden;

b. bromfietsen, aan wie een rijbewijs is afgegeven.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt onder rijbewijs mede

verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland,

waarvan de houder in Nederland woonachtig is."

Artikel 160:

"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van

een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende

bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:

(...)

c. het rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland

afgegeven rijbewijs en, indien hem buiten Nederland een internationaal rijbewijs is

afgegeven, dat bewijs;

d. het bromfietscertificaat of rijbewijs;

(...)

4. De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, en de bestuurder van het voertuig waardoor een aanhangwagen wordt voortbewogen ten aanzien waarvan zodanig onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zijn verplicht desgevorderd hun tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de in artikel 159 bedoelde personen in hun voertuig te vervoeren."

2. Klachtenregeling politie IJsselland

Artikel 8, lid 2 en 3:

"2. Indien de klacht door de Korpsbeheerder wordt afgedaan gebeurt dit binnen tien weken na ontvangst van de klacht bij de klachtencoördinator. Binnen die termijn dienen het onderzoek, de werkzaamheden van de Commissie en de standpuntbepaling van de Korpsbeheerder plaats te hebben gevonden. In het belang van een zorgvuldige klachtenafhandeling kan van die termijn worden afgeweken. De klager wordt hierover geïnformeerd.

3. De Commissie brengt haar advies uit binnen vier weken na ontvangst van het rapport, als bedoeld in artikel 27 lid 2 van dit reglement. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 28 lid 1 van dit reglement kan deze termijn worden verlengd met hen hoogste vier weken. Indien de termijn wordt verlengd, ontvangt de klager daarvan bericht."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 25 september 1998 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland op de Holterweg te Deventer een verkeerscontrole. Zij gaven verzoekster, rijdend op een snorfiets, een stopteken. Nadat verzoekster was gestopt, vroegen de ambtenaren haar om het bromfietscertificaat te tonen. Verzoekster, die slechts Frans spreekt, was niet in het bezit van dat certificaat. De ambtenaren verstonden verzoekster niet. Verzoekster overhandigde op een gegeven moment het verzekeringsbewijs van de snorfiets en haar verblijfsvergunning aan een van de betrokken politieambtenaren. Na enige discussie verliet verzoekster lopend de plaats van de verkeerscontrole en ging naar huis. Korte tijd later keerde verzoekster terug met verzoeker, haar Nederlandse echtgenoot.

Verzoeker ging met een van de betrokken ambtenaren, hoofdagent O., in discussie over het vereiste van een bromfietscertificaat. Na enige tijd vertrokken verzoekers weer. Hoofdagent O. was nog in het bezit van de verblijfsvergunning van verzoekster. De snorfiets werd naar het politiebureau overgebracht.

2. Bij brief van 25 september 1998 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps IJsselland over het door hen die dag ondervonden politieoptreden.

Vanaf 2 oktober 1998 stelde de politie een onderzoek in naar de klacht. De interne rapportage werd op 22 oktober 1998 naar de klachtencommissie gezonden. Op 16 november 1998 bracht de klachtencommissie haar advies uit.

Tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde (21 februari 1999), had verzoeker nog geen inhoudelijke reactie (van de korpsbeheerder) op zijn klacht ontvangen.

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht.

In zijn verzoekschrift merkte verzoeker onder meer het volgende op:

"De dienstdoende agent O. verlangde van mijn echtgenote een bromfietscertificaat, die zij niet in het bezit had. Omdat mijn vrouw slechts gebrekkig Nederlands spreekt zei zij in het Frans dat ze niet goed begreep wat er van haar verlangd werd. Hierop werd haar door de heer O. toegevoegd dat we hier in Nederland zijn en dat ze dus maar Nederlands moest praten. Vervolgens nam hij de snorfiets in beslag, tezamen met het verzekeringsbewijs en haar verblijfsvergunning. Mijn vrouw is vervolgens te voet terug naar huis gekeerd alwaar ik haar aantrof. Samen met haar ben ik naar de controleplaats teruggekeerd en ik heb daar met de heer O. en zijn twee vrouwelijke collega's gesproken. Volgens een van zijn collega's was de snorfiets is beslag genomen om dat mijn vrouw niet wilde meewerken. Volgens de heer O. echter lag de reden van de inbeslagname in het feit dat zij niet in bezit was van bovengenoemd bromfietscertificaat. Op mijn vraag waarom voor een snorfiets een bromfietscertificaat nodig is, kreeg ik als antwoord 'omdat een snorfiets een bromfiets is'. Toen ik meldde dat ik hier niet van op de hoogte was (dit was mij bij de aanschaf van het voertuig niet gemeld) en waar ik dit certificaat dan moest betrekken, antwoordde de heer O. 'op het postkantoor of zo'. Op mijn vraag of hij inderdaad de opmerking had geplaatst dat er in Nederland Nederlands dient te worden gesproken heeft de heer O. dit bevestigd.

Nadat ik contact had opgenomen met mijn advocaat (...), heeft deze het politiebureau gebeld en met de heer O. gesproken. Volgens de heer O. was hij nog steeds in het bezit van de verblijfsvergunning omdat het door haar niet was teruggevraagd."

Verzoeker maakte een verslag van zijn bezoek aan het politiebureau op 25 september 1998. In dat verslag komt de volgende passage voor:

"Nadat ik mij naar het politiebureau had begeven om de verblijfsvergunning van mijn echtgenote op te halen, kon ik tot mijn grote verrassing eveneens de verzekeringspapieren en de snorfiets meenemen, zonder dat nu een bromfietscertificaat werd verlangd (terwijl voorheen door de heer O. was duidelijk gemaakt dat de snorfiets pas kon worden opgehaald als het gewraakte certificaat getoond zou worden). Samen met de papieren kreeg ik van de politie een bekeuring uitgereikt van f 120,-"

C. Standpunt beheerder regionaal politiekorps IJsselland

1. In zijn reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder het volgende mee:

"...Allereerst bied ik het echtpaar D. mijn welgemeende excuses aan voor het feit dat ik hen niet eerder dan heden, door uw tussenkomst, bericht over hun klacht. Dit ondanks het feit dat het onderzoek naar de klacht, waaraan het advies van de onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio IJsselland ten grondslag ligt, inmiddels was afgerond. De politie heeft de heer D. bij brief d.d. 12 maart 1999 haar excuses aangeboden voor de op dat moment reeds opgelopen vertraging in de procedure.

Zoals vermeld is naar aanleiding van de klacht van de heer en mevrouw D. een onderzoek ingesteld door de onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio IJsselland. De commissie is uitgegaan van de schriftelijke klacht van de heer D. d.d. 25 september 1999 en de gesprekken die vervolgens tussen de heer D. en de politie te Deventer hebben plaatsgevonden, waarmee aan het principe van hoor en wederhoor is voldaan. Hoewel enkele elementen van de klacht in de huidige formulering van de klacht buiten beschouwing zijn gelaten, acht ik het voor de beeldvorming van belang de bevindingen van de klachtencommissie volledig weer te geven.

1. De commissie heeft onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden om vast te kunnen stellen dat hetgeen klager stelt met betrekking tot hetgeen zijn echtgenote ten tijde van de bewuste verkeerscontrole is overkomen, zich ook in werkelijkheid op die wijze heeft voorgedaan. De verklaringen van de bij de controle aanwezige politiefunctionarissen staan in dit opzicht lijnrecht tegenover hetgeen door klager is aangevoerd.

2. De commissie moet dan ook concluderen dat niet aannemelijk is geworden dat de betrokken politiebeambte O. in de richting van klagers echtgenote discriminerende uitlatingen heeft gedaan of anderszins onheus is opgetreden. De commissie merkt in dit verband nog wel op dat het merkwaardig is dat, hoewel wordt aangevoerd dat klagers echtgenote de Nederlandse taal maar zeer beperkt passief beheerst, zij kennelijk wel precies kan verklaren wat politiebeambte O. tegen haar heeft gezegd.

3. Niet gebleken is dat de tijdens de verkeerscontrole door klagers echtgenote ter inzage afgegeven bescheiden en de snorfiets door de politie feitelijk in beslag zijn genomen. Dienaangaande is de commissie van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat klagers echtgenote de plaats van de verkeercontrole zonder zich ergens om te bekommeren heeft verlaten en aldus beambte O. niet de gelegenheid heeft gegeven de bedoelde bescheiden en de snorfiets weer aan haar ter beschikking te stellen.

Dit is kennelijk ook niet kunnen worden hersteld nadat klager en zijn echtgenote weer ter plekke waren verschenen. Dat beambte O. hieromtrent enig verwijt gemaakt kan worden is de commissie onvoldoende gebleken. De discussie tussen klager en beambte O. ter plekke ontwikkelde zich kennelijk zodanig dat de door beambte O. noodzakelijkerwijs tijdelijk onder zich gehouden bescheiden en de snorfiets ook op dat moment niet weer konden worden teruggeven.

(...)

5. Voor zover de klacht betrekking heeft op het feit dat ten onrechte van klagers echtgenote overlegging van een bromfietscertificaat werd verlangd, merkt de commissie op dat dit een aspect is waarover de strafrechter zich mogelijk nog zal moeten uitlaten. Conform het bepaalde in artikel 12 lid l van de Klachtenregeling van het Regiokorps IJsselland wordt de behandeling van dit deel van de klacht dan ook geschorst totdat omtrent de betreffende strafzaak tegen klagers echtgenote definitief is beslist. Klager doet er goed aan de commissie te berichten als dat moment is gekomen.

6. De commissie merkt echter nu reeds op dat blijkens de tekst van artikel 136, eerste lid, onder 2, Wegenverkeerswet, van een buitenlander die zijn woonplaats in Nederland heeft, niet verlangd wordt in het bezit te zijn van een bromfietscertificaat als hier aan de orde is, voorzover hij in het bezit is van een rijbewijs uit het land van herkomst. Tevens wijst de commissie op de artikelen K 130 en K 150d van de Richtlijn inzake misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, waarin de transactie op het niet bezitten, respectievelijk het niet tonen van een bromfietscertificaat wordt gesteld op ƒ 120,-- respectievelijk ƒ 40,--. De commissie vraagt zich dan ook af op grond waarvan klagers echtgenote een kennisgeving van beschikking ter hoogte van ƒ 120,-- kan zijn opgelegd.

De commissie komt tot het eindoordeel dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat gedragingen van de politiebeambte O. waarover wordt geklaagd hebben plaatsgevonden. Voorts stelt zij vast dat behandeling van de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de bekeuring wegens het niet in het bezit hebben van een bromfietscertificaat, is geschorst totdat omtrent de betreffende strafzaak tegen klagers echtgenote door de rechter definitief is beslist.

Op grond van het vorenstaande zie ik geen reden om van de overwegingen en het advies van de onafhankelijke klachtencommissie af te wijken, en acht ik de klacht dan ook ongegrond voor wat betreft het optreden van politiebeambte O., als zou dit discriminerend van aard zijn geweest. Mijns inziens heeft juist de taalbarrière aan beide kanten verwarring veroorzaakt op basis waarvan de gehele gang van zaken verschillend is geïnterpreteerd.

Wat betreft het onderdeel van de klacht over het ten onrechte in beslag nemen van de bromfiets en het verblijfsdocument van mevrouw D., ben ik het met de klachtencommissie eens dat het weglopen van mevrouw D. en later de heer D. het moeilijk heeft gemaakt de betreffende eigendommen ter plekke te retourneren.

Ik acht de klacht derhalve ook op dit punt ongegrond. Dit neemt niet weg dat ik me realiseer dat een samenloop van omstandigheden ertoe heeft geleid dat klager heeft gedacht dat het hier ging om inbeslagname. Dit had van de zijde van de politie wellicht duidelijker kunnen worden gecommuniceerd, alhoewel klager dit (evenals de teruggave van de bezittingen) door weg te lopen, heeft bemoeilijkt.

Vooropgesteld dat de beantwoording van de klacht te lang op zich heeft laten wachten, acht ik beide overige elementen van de klacht ongegrond. Ik acht het betreurenswaardig dat omstandigheden ertoe hebben geleid dat de communicatie tussen beide partijen - de familie D. en de politie te Deventer - niet optimaal is geweest en ook in een later stadium niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid.

Hoewel het formeel buiten de klachtformulering valt, heb ik tevens een nader onderzoek ingesteld naar de kennisgeving van de beschikking ter hoogte van ƒ 120,-- die aan mevrouw D. werd uitgereikt, waarvan de klachtencommissie melding maakt.

De klacht richt zich in eerste instantie tegen de onheuse bejegening door de heer O. jegens mevrouw D. Eerst per brief van 12 oktober 1998, nadat op 7 oktober 1998 het gesprek in het kader van hoor en wederhoor had plaatsgevonden, werd melding gemaakt dat ook de 'uitgereikte bekeuring' werd betwist. Ter aanvulling op het toen reeds bestaande rapport is door de klachtenbehandelaar een verklaring opgemaakt. Hierin wordt ingegaan op het 'Bravoproject' waarbij uitsluitend repressief wordt opgetreden tegen verkeersovertredingen. Er wordt niet ingegaan op de omschrijving van de gedraging of de hoogte van het bedrag, omdat een Kameroens rijbewijs niet als rijvaardigheidsbewijs kan dienen en derhalve niet kan worden ingewisseld voor een Nederlands rijbewijs.

Ingevolge de richtlijn inzake misdrijven, overtredingen en gedragingen als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, zou volgens de heer O. de volgende gedraging zijn gepleegd: 'als bestuurder van een bromfiets rijden terwijl geen certificaat is afgegeven' (K m 130, artikel 135 lid 1 Wegenverkeerswet 1994. Beschikkingsbedrag ƒ 120,--). Artikel 135 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 geeft aan dat aan de bestuurder van een bromfiets op de weg een door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie een certificaat dient te zijn afgegeven, waaruit blijkt dat de bestuurder beschikt over de voor het besturen van een bromfiets vereiste kennis. Artikel 136 lid 1 Wegenverkeerswet geeft hierop onder meer een uitzondering voor bestuurders van bromfietsen aan wie een rijbewijs is afgegeven.

De commissie merkt op dat blijkens de tekst van artikel 136 lid 1 onder 2 van de Wegenverkeerswet voor de toepassing van het hierboven genoemde met betrekking tot het rijbewijs, onder rijbewijs mede wordt verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is. Dit volgend had voor deze gedraging ingevolge de richtlijn Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de gedraging K m 150 een beschikking van ƒ 40,-- moeten worden opgelegd (artikel 160 lid 1,2,3, Wegenverkeerswet).

Blijkens informatie onder andere ingewonnen bij het Politie Verkeersinstituut, is de opvatting van de klachtencommissie juist. Zelfs een ongeldig of verlopen rijbewijs, dat op enig moment is afgegeven door het bevoegde gezag buiten Nederland en waarvan de houder in Nederland woonachtig is, vervangt het bromfietscertificaat.

Echter toen de heer O. mevrouw D. een beschikking wilde opleggen en hij daartoe de benodigde persoongegevens van haar verblijfsvergunning wilde opnemen, liep zij weg. Doordat mevrouw D. de plek verliet, heeft zij de heer O. de mogelijkheid ontnomen om te achterhalen dat zij in het bezit was van een Kameroens rijbewijs..."

2.1. Bij de reactie van de korpsbeheerder was gevoegd het dossier dat in het kader van de klachtbehandeling door de politie was gevormd. Onderdeel van het dossier was het advies van de klachtencommissie van de politieregio IJsselland van 16 november 1998. De inhoud van dat advies is hiervoor weergegeven in de brief van de korpsbeheerder.

Voorts waren in dat dossier opgenomen de verklaringen van de betrokken ambtenaren - in de vorm van een proces-verbaal van bevindingen - over de gebeurtenissen op 25 september 1998.

2.2. De verklaring van hoofdagent O. zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van 28 september 1998 luidt als volgt:

"Op 25 september 1998, van 07.00 tot 15.00 uur was ik verbalisant, O., hoofdagent van regiopolitie IJsselland, district Zuid, belast met verkeerscontrole. Deze controle was specifiek gericht op brom- en snorfietsen. Deze controle werd gehouden op de Holterweg in de gemeente Deventer.

Tijdens deze controle werd ik bijgestaan door de surveillanten R. en Ov. alsmede de vrijwillige politieambtenaar M.

Omstreeks 12.15 uur zag ik een vrouw naderen vanuit de richting Colmschate. Zij reed op een snorfiets.

Ter hoogte van het Overijssels kanaal gaf ik haar een stopteken waaraan zij voldeed.

Ik zag dat de vrouw een negerin betrof.

Ik sprak de vrouw aan en deelde haar in de Nederlandse taal mede waarom ik haar staande hield. Ik hoorde dat zij antwoordde in de Franse taal. Aangezien ik deze taal niet machtig ben vroeg ik haar in de Duitse taal en in de Engelse taal of zij in een van deze beide talen met mij kon converseren.

Ik hoorde dat zij slechts in de Franse taal mij antwoordde. Hierop vroeg ik de mij vergezellende verbalisanten alsmede een tweetal motorrijders die mij eveneens assisteerden per portofoon of zij de Franse taal meester waren. Allen antwoordden mij negatief.

Nadat ik de vrouw in zowel de Nederlandse-, Duitse en Engelse taal had medegedeeld wat de controle inhield, vroeg ik haar naar een verzekeringsbewijs behorende bij de snorfiets waarop zij reed alsmede een bromfietscertificaat. Na enig over en weer gepraat was haar kennelijk duidelijk wat ik vroeg en overhandigde zij mij het verzekeringsbewijs dat bij de snorfiets hoorde. Ik zag dat dit bewijs echter niet op haar naam stond, maar op naam van D., wonende te Deventer op een adres aan de (...).

Zij kon mij geen certificaat tonen.

Op een gegeven moment overhandigde zij mij een bewijs wat ik herkende als een verblijfsvergunning. Ik zag dat zij van Kameroense afkomst was. Tevens zag ik dat zij ongeveer een jaar in Nederland vertoefde.

Ik deelde haar hierop mede dat ik eigenlijk van haar verwachtte dat zij, omdat zij in Nederland verbleef, toch zou proberen mij in de Nederlandse- of een voor mij herkenbare taal te woord zou staan.

Ik kreeg slechts Franstalige woorden van haar aan mij gericht en ik zag dat zij kwaadheid uitstraalde.

Terwijl ik de benodigde persoonsgegevens van haar verblijfsvergunning over wilde nemen teneinde een kennisgeving van bekeuring uit te schrijven terzake het rijden op een snorfiets zonder in het bezit te zijn van een geldig bromfietscertificaat dan wel een geldig Nederlands rijbewijs, zag ik dat zij zich kwaad van mij afkeerde en wegliep in de richting van Colmschate.

Ik had haar tevens medegedeeld in de Nederlandse taal dat de bromfiets tijdelijk uit het verkeer werd genomen en dat de eigenaar de bromfiets aan het bureau van politie kon afhalen.

Omdat de vrouw van mij wegliep kon ik haar verblijfsvergunning niet meer overhandigen.

Enige tijd later zag ik dat een auto tot stilstand kwam en dat een mij onbekende man en de voornoemde vrouw uit deze auto stapten. De man kwam naar mij toe en deelde mij mede dat hij D. was genaamd en dat hij was gehuwd met de vrouw. Ik zag dat hij enigszins kwaad was. Hij vroeg mij waar ik de bevoegdheid vandaan haalde om de bromfiets, waar zijn vrouw op reed, en die zijn eigendom was, in beslag te nemen. Hierop deelde ik hem mede dat ik geenszins de bromfiets in beslag had genomen en dat na overlegging van de juiste documenten de bromfiets onmiddellijk weer ter hand van de eigenaar gesteld zou worden.

Hierop werd de man bozer en deelde mij mede dat ik van zijn vrouw geëist zou hebben dat zij mij in de Nederlandse taal zou aanspreken omdat zij in Nederland verbleef.

Hierop deelde ik hem mede dat dit absoluut niet gezegd was. De man accepteerde echter op geen enkele wijze een weerwoord van mij en deelde mij mede dat hij een klacht in zou dienen tegen mijn persoon. Hij vroeg mij naar mijn naam. Nadat ik hem mijn naam had medegedeeld hoorde ik dat hij aan zijn vrouw in de Nederlandse taal om pen en papier vroeg om mijn naam op te schrijven. Ik zag dat de vrouw hierop naar hun auto liep en hieruit een pen en een klein bloknootje pakte en dit aan haar man overhandigde.

Gezien dit gegeven en het feit dat de vrouw kennelijk haar man had medegedeeld wat ik van haar geëist zou hebben kreeg ik sterk de overtuiging dat zij wel degelijk de Nederlandse taal verstaat of in ieder geval enigszins verstaat. Zij wilde kennelijk niet met mij converseren.

Hierna zijn de man en de vrouw van mij weggelopen terwijl ik hun de verblijfsvergunning wederom wilde aanbieden en in de auto gestapt. De man wilde op geen enkele manier ingaan op mijn verzoek om het eigendom van de bromfiets aan te tonen, waarna hij het voertuig zou kunnen meenemen.

Nadat de man later aan het bureau verscheen, na tussenkomst van zijn advocaat, de heer T., om de bromfiets, het verzekeringsbewijs alsmede de verblijfsvergunning op te halen, overhandigde hij mij een gesloten enveloppe en eiste van mij dat ik deze brief aan de commissaris zou overhandigen.

Hij deelde mij mede dat in de brief een klacht tegen mij was beschreven. Ik deelde hem hierop mede dat ik hiervoor zorg zou dragen. Nadat ik de man de genoemde documenten had overhandigd zag hij dat er een kennisgeving van bekeuring terzake het rijden zonder bromfietscertificaat bij was gevoegd. Hierop vroeg hij mij wat dat te betekenen had en wat dat ging kosten. Nadat ik hem de nodige informatie hierover had verstrekt weigerde hij de formulieren in ontvangst te nemen en zei dat wij deze alsmede de bromfiets maar voor hem moesten bewaren.

Hierna kon ik de man ervan overtuigen dat het beter was de papieren in ontvangst te nemen. Direct hierna hoorde ik dat hij van een op dat moment aanwezige baliemedewerkster eiste dat zij de klacht, in ontvangst zou nemen, kennelijk omdat hij mij niet vertrouwde, en dat zij er persoonlijk voor zorg moest dragen dat de brief in het dossier ingeschreven zou worden en vervolgens aan de commissaris overhandigd zou worden. Om verdere problemen te voorkomen heb ik de brief aan de baliemedewerkster overhandigd.

Hierna heeft de man het bureau verlaten."

2.3. De verklaring van hoofdagent M. zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van 30 september 1998 luidt als volgt:

"Op vrijdag 25 september 1998, tussen 07.00 en 14.00 uur, heb ik verbalisant deelgenomen aan een bromfietscontrole. Deze bromfietscontrole werd gehouden op de Holterweg binnen de bebouwde kom van de gemeente Deventer. De controle werd geleid door hoofdagent O., en verder deden er twee surveillanten en twee motorrijders mee. Ik zag dat collega O. tegen het einde van de ochtend een stopteken gaf aan een vrouw met een donkere huidskleur en die op een goudkleurige snorfiets reed. Ik hoorde dat collega O. de vrouw mededeelde dat er een bromfietscontrole was. Tevens hoorde ik dat hij de vrouw vroeg naar een bromfietsverzekering, bromfietscertificaat of rijbewijs. Ik zag dat de vrouw nogal stug reageerde en hoorde dat zij Frans begon te praten. Ook hoorde ik dat collega O. in verschillende talen de vrouw duidelijk probeerde te maken wat er aan de hand was. Tevens zag ik dat de vrouw wederom stug reageerde en ik hoorde haar weer Frans praten. Collega O. heeft toen in zijn algemeenheid gevraagd wie de Franse taal machtig was. Niemand van ons bleek dit te zijn. Ik hoorde dat collega O. opmerkte dat als zij al zolang in Nederland was hij mocht aannemen dat zij zich al wel een beetje verstaanbaar kon maken dan wel de taal kon verstaan. Ik zag dat collega O. hierbij op een document keek. Dit bleek later een verblijfsvergunning te zijn. Ik zag dat collega O. aanstalten maakte om een proces-verbaal uit te schrijven. Ik verbalisant ben verder gegaan met het controleren van een bromfiets. Tijdens deze controle zag ik dat de vrouw wegliep in de richting van waaruit zij was gekomen. Na deze controle ben ik naar O. gelopen en hebben we de snorfiets op de aanhanger gezet omdat de vrouw was weggegaan. Na een tijdje zag ik dat er een auto stopte en een mij onbekende man en de vrouw van de snorfiets uitstapten. Ik hoorde dat de man aan collega O. mededeelde dat hij haar man was en dat hij tekst en uitleg wilde hebben over de gang van zaken. Ik zag aan de reactie van de man dat deze boos was.

Ik verbalisant ben verder gegaan met de controle zodat ik het verdere verloop van dit gesprek niet heb gevolgd. Ik zag wel dat de personen weer in de auto stapten en weg zijn gereden. Ik heb later vernamen dat de man boos was over het feit dat collega O. een opmerking zou hebben geplaatst die niet goed is gevallen. Ik verbalisant kan mij geen opmerking van collega O. herinneren die beledigend of discriminerend op mij is overgekomen."

2.4. Het proces-verbaal van bevindingen van 2 oktober 1998 van surveillante mevrouw Ov. houdt de volgende verklaring van mevrouw Ov. in:

"Op vrijdag 25 september 1998, tussen 10.00 uur en 12.30 uur, was ik, verbalisant, belast met een bromfietscontrole op de Holterweg te Deventer.

Omstreeks 12.00 uur deze dag gaf ik, verbalisant, een vrouw rijdend op een snorfiets een stopteken, hieraan voldeed zij. Ik vertelde haar wat de reden was dat zij moest stoppen en vroeg haar naar haar bromfietscertificaat en verzekeringsbewijs. Hierop hoorde ik dat deze vrouw tegen mij iets zei in een buitenlandse taal. Ik begreep van haar dat ze Frans sprak. Vervolgens kwam collega O. erbij.

Nadat ik haar herhaaldelijk probeerde duidelijk te maken wat ik wilde, gaf ze mij op een gegeven moment een identiteitsbewijs. Ik gaf vervolgens dit identiteitsbewijs aan collega O. Daar geen van de collega's ter plaatse de Franse taal beheerste, hoorde ik collega O. over het portofoonkanaal vragen of er een collega meeluisterde die deze taal wel beheerste.

Ik hoorde dat collega O. op een rustige toon tegen de vrouw sprak. Ik hoorde dat de vrouw op vragen van collega O. met een verheven stem in de vermoedelijk Franse taal reageerde.

Op een gegeven moment hoorde ik collega O. tegen de vrouw zeggen dat hij eigenlijk wel verwachtte dat zij zich enigszins verstaanbaar moest kunnen maken; of in woorden van gelijke strekking.

Op een moment kwam collega R. erbij. Zij probeerde de vrouw duidelijk te maken dat haar snorfiets voor controle op de rollentestbank moest. Collega R. heeft dit meerdere malen proberen uit te leggen, alsmede met gebaren. Ik zag dat de vrouw hierop reageerde door middel van steeds verder van haar snorfiets weg te lopen en ik hoorde dat de vrouw met verheven stem bleef praten tegen collega O.

Ik hoorde collega O. tegen de vrouw zeggen dat de snorfiets bleef staan tot zij of iemand anders die ze kende een geldig bromfietscertificaat of rijbewijs kon overleggen. Vervolgens liep de vrouw weg in de richting vanwaar zij gekomen was."

2.5. De verklaring van surveillante mevrouw R. zoals gerelateerd in haar proces-verbaal van bevindingen van 30 september 1998 luidt als volgt:

"Ik, verbalisant, was op vrijdag 25 september, tussen 10.00 uur en 12.30 uur belast met bromfietscontrole op de Holterweg te Deventer.

Op een gegeven ogenblik hoorde ik dat mijn collega O. in het algemeen de vraag stelde, of er iemand aanwezig was die de Franse taal machtig was. Ik zag dat O. op dat moment in gesprek was met een donker getinte vrouw. Ik hoorde dat de vrouw woorden uitsprak, die voor mij niet verstaanbaar waren.

Ik, verbalisant, liep naar O. en voornoemde vrouw toe. Ik hoorde dat de vrouw met harde stem naar mijn collega toe aan het spreken was, zij sprak een voor mij onbekende taal.

Ik zag dat O. een document in zijn handen had, waarop een foto van voornoemde vrouw zat.

Ik hoorde dat O. tegen haar zei, dat als zij toch al enige tijd hier in Nederland verbleef, zij zich toch al wel op de een of andere manier verstaanbaar moest kunnen maken, dit zei hij of in woorden van gelijke strekking.

Ik wilde op dat ogenblik mijn collega helpen duidelijk te maken naar de vrouw toe, dat wij met controles bezig waren en dat wij haar snorfiets wilden controleren. Ik heb haar tweemaal gezegd dat ik de snorfiets wilde controleren. Zij bleef in de voor mij onbekende taal praten, en maakte de indruk dat zij mij niet begreep. Ik maakte een aantal gebaren richting de rollentestbank, en wees naar de snorfiets. Ik hoorde dat de vrouw met een verheven stem tegen collega O. bleef praten.

Op dat moment ben ik bij de vrouw en mijn collega weggelopen om wederom verder te gaan met het controleren van andere brom- en snorfietsen."

D. Reactie verzoekers

In zijn reactie op de hem toegezonden stukken deelde verzoeker, voor zover hier van belang het volgende mee:

"M.b.t. punt 1 & 2 van de beoordeling van de commissie: Uitgaande van de verklaring dat mijn echtgenote de Nederlandse taal slechts passief beheerst, is het m.i. niet verwonderlijk en/of verdacht dat zij de woorden van de desbetreffende dienstdoende ambtenaar O. wel kon verstaan doch dat zij niet bij machte was in de Nederlandse taal te antwoorden; dit is immers de definitie van een zgn. passieve taalbeheersing.

2. M.b.t. punt 2: dat onze verklaringen omtrent het gebeurde lijnrecht tegenover elkaar staan is correct; dat er vervolgens aan onze verklaring minder waarde wordt gehecht dan die van de heer O. vind ik verontrustend en inacceptabel. De constatering van de commissie dat de bescheiden en snorfiets feitelijk niet in beslag zijn genomen, bestrijd ik. Wij hebben genoemde zaken niet teruggekregen bij 2 gelegenheden. Het is in onze beleving niet waar dat de betrokken politieambtenaar niet in de gelegenheid zou zijn geweest deze in onze aanwezigheid te overleggen. De commissie maakt in de beoordeling melding van 'kennelijke' zaken, die volledig en uitsluitende zijn gestoeld op de weergave van de heer O.

(...)

Wellicht ten overvloede meld ik u dat ik onthutst ben van het optreden van de heer O. die mijn echtgenote onheus heeft bejegend en door het verstrekken van een verklaring die op meerdere punten een onjuiste weergave van de werkelijkheid is. Dat hem in deze gelijk is gegeven door de commissie, heeft mijn vertrouwen in het politieapparaat dermate geschokt en mij beschaamd tegenover mijn echtgenote dat ik verder contact omtrent deze kwestie met deze instantie niet meer wens te onderhouden."

Beoordeling

A. Ten aanzien van het politieoptreden

1. Verzoekers klagen er allereerst over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps IJsselland op 25 september 1998 verzoekster bij een verkeerscontrole heeft meegedeeld dat zij Nederlands moest spreken omdat "wij hier in Nederland zijn".

De korpsbeheerder heeft, met overneming van het advies van de klachtencommissie, het standpunt ingenomen dat er geen sprake was geweest van discriminerende uitlatingen van de betrokken ambtenaar en dat de taalbarrière verwarring had veroorzaakt waardoor de gang van zaken verschillend was geïnterpreteerd.

2. Hoewel niet exact kan worden vastgesteld wat de betrokken ambtenaar verzoekster op dit punt heeft meegedeeld, is op grond van de door alle betrokkenen afgelegde verklaringen aannemelijk dat hoofdagent O. verzoekster heeft meegedeeld dat hij van haar verwachtte dat zij Nederlands kon spreken, of woorden van gelijke strekking. Een dergelijke opmerking, ook al was zij niet discriminerend bedoeld, was echter niet gepast. In een multiculturele samenleving mag van een professioneel politieambtenaar worden verwacht dat hij weet om te gaan met burgers die de Nederlandse taal (nog) niet machtig zijn. De onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.

3. Daarnaast klagen verzoekers erover dat de betrokken ambtenaar de verblijfsvergunning en de snorfiets van verzoekster heeft ingenomen.

De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt ongegrond en stelt dat er van inbeslagname geen sprake was geweest en dat het weglopen van in eerste instantie verzoekster, en later haar echtgenoot, de teruggave van de eigendommen had bemoeilijkt.

4. Op dit punt kan de korpsbeheerder niet in zijn standpunt worden gevolgd.

Op grond van de verklaring van hoofdagent O. alsmede de verklaring van surveillante Ov. staat voldoende vast dat O. de snorfiets van verzoekers heeft achtergehouden onder de mededeling dat na overlegging van de juiste documenten de snorfiets onmiddellijk weer ter hand gesteld zou worden. Daartoe was O. echter niet bevoegd. De overtreding van de Wegenverkeerswet (het niet kunnen tonen van een bromfietscertificaat dan wel rijbewijs) was al geconstateerd. Het uit het verkeer nemen van de snorfiets kon daaraan niets meer toevoegen. Verzoeker heeft de snorfiets bij zijn bezoek aan het politiebureau dan ook terugontvangen zonder dat O. om overlegging van een bromfietscertificaat heeft gevraagd. Evenmin is gebleken dat een technisch onderzoek naar de snorfiets is ingesteld. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

5. Verzoekster heeft tijdens het gesprek met O. op een gegeven moment haar verblijfsvergunning aan hem overhandigd. O. stelt dat het hem niet was gelukt om deze terug te geven omdat verzoekster kort daarna was weggelopen. Ook tijdens het latere gesprek met verzoeker was het O. naar zijn zeggen niet gelukt om de verblijfsvergunning terug te geven.

Vooropgesteld dient te worden dat er geen reden voor O. was om dit document van verzoekster achter te houden. Zelfs al zou O. niet in de gelegenheid zijn geweest om het document in eerste instantie aan verzoekster terug te geven, niet is gebleken dat O. daartoe eveneens niet in staat is geweest toen verzoeker zich korte tijd later bij hem vervoegde. In dit verband is mede van belang dat er zich enige tijd een discussie heeft voorgedaan tussen verzoeker en O. Onvoldoende is aannemelijk geworden dat O. toen heeft gepoogd om de verblijfsvergunning te overhandigen. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

B. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Bij brief van 25 september 1998 diende verzoeker een klacht in over het politieoptreden van die dag. Tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde had hij nog geen inhoudelijke reactie op zijn klacht ontvangen van de korpsbeheerder.

De korpsbeheerder heeft verzoeker zijn excuses aangeboden voor de vertraging die de klachtbehandeling had opgelopen.

2. Op grond van het bepaalde in artikel 8, lid 2 van de Klachtenregeling van het regionale politiekorps IJsselland (zie achtergrond, onder 2) diende de korpsbeheerder binnen tien weken na ontvangst van de klacht bij de klachtencoördinator van het politiekorps op de klacht te beslissen. Die ontvangstdatum was 2 oktober 1998. Aldus had de korpsbeheerder in beginsel voor 11 december 1998 op de klacht moeten beslissen. Het is niet juist dat dat niet is gebeurd. Evenmin is verzoeker tijdig een bericht van verlenging gestuurd zoals is voorgeschreven in artikel 8, lid 2 van de Klachtenregeling. Op dit punt is gehandeld in strijd met de klachtenregeling; de onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps IJsselland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), is gegrond.

Instantie: Regiopolitie IJsselland

Klacht:

Optreden bij verkeerscontrole (bejegening, snorfiets en verblijfsdocument ingenomen); niet beslist op klacht.

Oordeel:

Gegrond