1999/362

Rapport
Op 13 januari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Waddinxveen, met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Hollands Midden te Waddinxveen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de handelwijze van een ambtenaar van het regionale politiekorps Hollands Midden jegens hem op 16 mei 1998. Verzoeker klaagt er met name over dat deze ambtenaar:- hem heeft geprovoceerd door, voor hem rijdend, plotseling af te remmen; - hem vervolgens agressief heeft benaderd, heeft bedreigd en heeft ge ntimideerd en; - zijn antwoorden als leugens heeft aangemerkt. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden in zijn beslissing van 4 september 1998 op de klacht over het politieoptreden geen beslissing heeft genomen, doordat hij over het politieoptreden geen oordeel heeft gegeven.

Achtergrond

1. Klachtenregeling Politie Hollands Midden Artikel 24:"1. De burgemeester legt de rapportage van de klachtbehandelaar vergezeld van zijn visie voor afhandeling van de klacht voor aan de korpsbeheerder. 2. De burgemeester licht de hoofdofficier van justitie in over de afhandeling van de klacht.3. De korpsbeheerder neemt een beslissing.4. De korpsbeheerder maakt deze beslissing kenbaar aan de klager en de betrokken ambtenaar." Artikel 25, eerste lid:"1. De klager wordt desgewenst mondeling, maar in ieder geval schriftelijk, van de beslissing met betrekking tot de klacht op de hoogte gebracht."

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 10:5 "1. Een bestuursorgaan kan hetzij een algemeen mandaat hetzij een mandaat voor een bepaald geval verlenen.2. Een algemeen mandaat wordt schriftelijk verleend. Een mandaat voor een bepaald geval wordt in ieder geval schriftelijk verleend indien de gemandateerde niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever." Artikel 10:9 "1. De mandaatgever kan toestaan dat ondermandaat wordt verleend. 2. Op ondermandaat zijn de overige artikelen van deze afdeling van overeenkomstige toepassing." Artikel 10:10 "Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen." 3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 2 "De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast hebben de betrokken ambtenaar en verzoeker een verklaring afgelegd ten overstaan van een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een specifieke vraag gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Betrokken politieambtenaar K. sprak verzoeker op 16 mei 1998 aan op zijn verkeersgedrag en reikte hem een aankondiging van beschikking uit in verband met het niet voldoende afstand houden met zijn auto tot de auto die voor hem reed. De auto die voor verzoeker reed, was een onopvallende politieauto, die op het moment van de overtreding werd bestuurd door K.2. Verzoeker maakte op 16 mei 1998 een verslag van zijn contact met politieambtenaar K. op die dag, dat inhield:"Op zaterdag 16 mei 1998 reed ik om 10:15 uur (...) net buiten Waddinxveen richting rijksweg A12. Na het nemen van de rotonde trok ik met mijn auto op. Ik wilde een rode auto (...) inhalen waar ook gelegenheid voor was. Deze auto remde ineens waardoor ik ook afremde en een afstand nam van zo'n 50 tot 60 meter. Hierna trok ik weer op, echter de auto voor mij remde opnieuw en dwong mij nu tot stoppen. Beide auto's stonden nu stil en de bestuurder van de auto voor mij stapte uit. Ik reed voorzichtig achteruit, daar ik mij enigszins bedreigd voelde. Toen de man vlak bij mijn auto stond wilde ik hem voorbij rijden, waarop de man naar mij schreeuwde 'Politie, stoppen'. Hieraan gaf ik gevolg en vroeg aan de man wat hij wilde. Hij liet mij een klein pasje zien met daarop de naam van de man. Op het pasje stond K. - MIDDEN HOLLAND. Ik vroeg wat de man wilde en opnieuw schreeuwde hij tegen mij. Hij wilde mijn rijbewijs. Ik vroeg waarom, en hij zei dat ik met mijn auto kleefde en dat dat niet mocht. Ik zei hem dat ik wilde inhalen maar opnieuw schreeuwde hij dat hij mijn rijbewijs wilde zien. Ik toonde toen mijn rijbewijs, maar ik moest deze eruit halen. Ook dit ging snauwend en met mededelingen als: 'Ik word hier zo pissig van'. Hij ging met mijn rijbewijs naar zijn auto en wees met zijn vinger dat ik hem moest volgen naar de parkeerplaats iets verderop. Dat deed ik dan ook maar, immers hij had mijn rijbewijs afgenomen. Aangekomen op de parkeerplaats stapte ik uit mijn auto. De man bleef zitten en ik wachtte maar op wat ging gebeuren. Na een poosje stapte hij ook uit en opnieuw vroeg ik wat de bedoeling was. Hij deelde mij mee dat ik een bekeuring kreeg vanwege kleven. Ik legde hem voor de derde maal uit dat ik hem in wilde halen en dat van kleven geen sprake was. De man werd weer pissig, wat hij ook vertelde en vroeg om mijn kenteken van de auto. Vragen als: 'of de auto van mij was' en 'of de auto wel verzekerd was' werden gesteld. Hij noteerde mijn adres en postcode in een boekje en begon om mijn auto heen te lopen. Hij vroeg of de auto wel in orde was en of de banden van mijn auto wel goed waren. Deze controleerde hij toen ook. Toen ik hem vroeg waarom hij in burger was en of hij dit zomaar wel kon doen, zei hij dat hij met een onderzoek bezig

was. Ik vroeg hem wat voor onderzoek en hij snauwde dat dat mijn niets aanging. Ik zei daarop dat hij mij dan ook niet had moeten zeggen dat hij met een onderzoek bezig was. Opnieuw werd hij pissig. Hij vroeg mij opnieuw waarom ik kleefde en opnieuw legde ik hem uit dat ik hem wilde inhalen. Hij zei toen: 'Ja, dat zei je net ook, maar nu de waarheid'. Door deze opmerkingen werd ik voor leugenaar uitgemaakt. Opnieuw werd de man kwaad en snauwde tegen mij. Ik werd het toen ook zat en wees de man op zijn gedrag en dat ik mij niet hoefde te laten intimideren door hem daar ik anders er werk van zou maken. 'Je doet maar' was zijn antwoord. Hij vermeldde mij ook nog dat hij hoopte mij nog een keer tegen te komen. Dit laatste zie ik als een bedreiging. Mijn klacht is dan ook jegens deze man: provocatie en uitlokking strafbaar feit, intimidatie en bedreiging, voor leugenaar uitmaken en onjuiste benadering tussen agent (in burger) en burger."

3. Verzoeker diende bij brief van 17 mei 1998 een klacht in bij het district IJssel en Gouwe van het regionale politiekorps Hollands Midden. Deze brief hield in:"...Naar aanleiding van een incident (zie bijlage) welke plaats vond op zaterdag 19 mei jl., dien ik hierbij een klacht in tegen agent K. Over het voorval, zoals beschreven in de bijlage, heb ik later op die dag op het buro aan de Limaweg tussen 12.30 en 13.15 uur met de heren H. en K. gesproken. Daar ik mij enorm ge ntimideerd en bedreigd voelde en ook bang was op het moment van het voorval, verwachtte ik van de heer K. een excuus voor zijn gedrag, welke helaas echter uitbleef. Op de vraag wat de heer K. bedoelde met de opmerking 'Ik hoop je nog een keer tegen te komen', reageerde de heer K. nonchalant 'Ach, ik bedoelde zo in het voorbijgaan'. Uit het gesprek leidde ik op dat ik een strafbaar feit gepleegd zou hebben, waarop de heer K. ge rriteerd zou zijn geworden ('pissig' in zijn woorden). Ik zou het verkeer in gevaar gebracht hebben door achteruit te rijden toen hij (in mijn optiek) dreigend op mij af kwam. Ik reed langzaam en kijkend in mijn spiegels achteruit om een vluchtweg te zoeken. Pas n dat mij bekend werd gemaakt dat de heer K. van de politie was, zette ik mijn auto definitief stil en gaf gehoor aan zijn woorden. Maar het was de heer K. in eerste instantie welke het verkeer in gevaar bracht. Het plotseling remmen zonder reden is gevaarlijk en strafbaar. We stonden midden op de weg stil waardoor ook andere weggebruikers in gevaar kwamen. Volgens mij was de heer K. al reeds ge rriteerd voor het voorval en heeft hij het tot een strafbaar feit laten komen. Ook het zogenaamde 'onderzoek' naar gebreken aan de auto geeft aan dat de heer K. ergens op uit was. De bekeuring (...) is niet terecht, daar ik geen strafbaar feit heb gepleegd en zal ik, indien deze van kracht wordt, zeer zeker aanvechten bij de Kantonrechter... "4. Betrokken ambtenaar K. maakte op 12 juli 1998 een rapport op, dat onder meer inhield:

"Op zaterdag 16 mei 1998, omstreeks 10.15 uur, bevond ik mij in burger gekleed en in een onopvallend politievoertuig, personenauto, (...) te Waddinxveen. Achter mij reed naar mij later bleek de heer R. in zijn personenauto. Omdat de heer R. erg dicht achter mij reed, wilde ik hem daarover aanspreken. Ik remde af en bracht mijn voertuig op de rijbaan tot stilstand. Mijn voertuig was niet voorzien van een stopbord. Ik stapte rustig uit en liep in de richting van R. R. reed vervolgens achteruit weg. Ik bleef in zijn richting lopen met mijn politie-legitimatie in mijn hand. Ik zag dat R. bijna achteruit tegen de personenauto botste die achter hem stilstond. Door claxonneren kon de bestuurder van die auto een aanrijding voorkomen. Vervolgens gaf R. volgas en reed snel dicht langs mijn heen weg. Ik schrok hiervan. Ik riep in zijn richting: 'Politie stoppen!'.. stopte. Ik sprak hem aan en legitimeerde mij ongevraagd aan hem. Ik toonde hem mijn politie-legitimatiebewijs en zei dat ik van de politie was. Ik zei tegen R. dat ik hem aansprak omdat hij 'kleefde' en dat ik zijn rijbewijs wilde zien.. zei dat ik gevaar veroorzaakte omdat ik afremde. Hij maakte op mij een gespannen indruk. Ik vroeg nogmaals R. om zijn rijbewijs. Hij vroeg mij hierop: 'Waarom?' Ik zei dat ik zijn rijbewijs wilde zien. R. zei vervolgens dat hij mijn legitimatie nog eens wilde zien. Ik liet R. nogmaals mijn legitimatie zien. Ik zei R. nogmaals dat ik zijn rijbewijs wilde zien. R. opende zijn portefeuille, hield deze geopend in mijn richting en zei: 'Kijk dan'. Vervolgens zei ik tegen hem: 'Mijnheer, ik vorder van u uw rijbewijs ter inzage'.. reageerde door te zeggen dat hij mij wel erg autoritair vond. Ook wilde hij mijn legitimatiebewijs weer zien. Ik toonde hem wederom mijn legitimatiebewijs. Hij bekeek het en schreef vervolgens iets op een briefje. Daarna gaf hij mij zijn rijbewijs in handen. Ik wees naar een parkeerplaats verderop die weg en zei dat wij daar gingen verder praten zodat de rijbaan weer vrij kwam. Gekomen op de parkeerplaats, vertelde ik R. dat hij een proces-verbaal kreeg voor het 'kleven' en schreef zijn gegevens op.. reageerde boos in mijn richting. Hij was het niet eens met een proces-verbaal en ontkende de overtreding. Vervolgens vroeg hij aan mij of ik dat altijd in mijn vrije tijd deed. Ik antwoordde hem dat ik aan het werk was. Toen hij vroeg waarmee, antwoordde ik hem dat dat hem niets aanging. Nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en vroeg naar een verklaring, reageerde R. boos. Ik heb het kentekenbewijs van R. gevraagd en gekregen. Daarna ben ik om zijn auto gelopen om de staat van het voertuig te bekijken. Ook daarover liet hij zich boos en ge rgerd uit. Daarna heb ik hem zijn rijbewijs en kentekenbewijs teruggegeven. Gewoonlijk zeg ik bij afscheid van mensen 'Tot ziens'.

Toen ik dat tegen R. ook zei, reageerde hij boos in mijn richting. Hij zei: 'Wat bedoel jij daarmee? Is dat een bedreiging?' Ik zei dat ik dat altijd zei als ik wegga en liep weg. Een uur later verscheen R. aan het bureau. (...) Samen met H. ben ik naar R. gegaan die beneden in een kamer zat.. overhandigde H. een getypt vel papier, waarop zijn verhaal stond. Hij zei tegen H. dat hij van mij verwachtte dat de bekeuring niet doorging en dat ik hem mijn excuses moest aanbieden. Tevens vroeg hij waarom ik boos naar hem reageerde. Ik heb toen gezegd dat ik wel enigszins boos was geworden toen hij vlak langs mij snel wegreed. Verder heb ik weinig gezegd en het initiatief van het gesprek bij H. gelaten.. zei dat hij dacht dat ik zijn auto wilde vernielen of dat ik hem wilde slaan. Na enige tijd zei R. tegen H.: 'Zie je wel. Er is niet met hem te praten'. (...) Voordat hij wegging zei R. in aanwezigheid van H.: 'Als u voor mijn auto was gaan staan, was ik over u heen gereden.' Op deze opmerking heb ik niet gereageerd."

5. Politieambtenaar H. verklaarde in het kader van het onderzoek naar aanleiding van de door verzoeker bij de politie ingediende klacht op 21 juli 1998 ten overstaan van de klachtbehandelaar het volgende:"Op zaterdag 16 mei 1998 kwam aan het bureau te Waddinxveen de heer R. die vertelde een klacht te willen indienen tegen collega K. Ik gaf hem aan eerst een gesprek te voeren tussen hen en in mijn bijzijn. Betrokkene de heer R. gedroeg zich nerveus en vertelde dat hij zich bedreigd gevoelde door het optreden van K.. ontkende zich zodanig te hebben opgesteld.. vertelde nogmaals in mijn bijzijn hoe de zaak volgens zijn visie zich had afgespeeld. Klager vond dat het bedreigend op hem is overgekomen.. vroeg hem toen maar hoe moet ik je dan benaderen. Men kwam hier niet uit. Het gesprek verliep in een gespannen sfeer. K. gaf wel aan ge rriteerd te zijn doordat de heer R. op zeer korte afstand van hem reed en hem hierbij hem bijna raakte toen hij weg wilde rijden. Overigens heeft K. zich correct gedragen dit is wel uit het gesprek gebleken, in ieder geval zijn geen onvertogen woorden gebruikt.. had zich nog gelegitimeerd dus van bedreiging kan geen sprake zijn. Tot twee maal toe had hij zijn legitimatiebewijs verstrekt. Klager bleef bij zijn klacht, hij wenste excuus en intrekking van het pv.. deelde hem mede het pv niet in te trekken.

Klager had nog tijdens het gesprek gezegd dat als hij K. voor zijn auto was gaan staan dan was hij over hem heengereden. Hierop is niet gereageerd."

6. De chef van het district IJssel en Gouwe van het regionale politiekorps Hollands Midden deelde in een brief van 14 augustus 1998 aan de burgemeester van Waddinxveen onder meer mee:"Betrokken collega was in politiedienst op het moment van de staandehouding van klager. Conform de voorschriften heeft collega K., die in burgerkleding was gekleed, zich ongevraagd gelegitimeerd als politiefunctionaris met zijn politielegitimatiebewijs. Mijns inziens heeft de betrokken collega correct gehandeld en was het aan het (verkeers-) gedrag van de klager te wijten, dat hij werd staande gehouden. Ik ben van mening dat getracht is in een gesprek aan het bureau, een uur na de staandehouding, de emotie bij de klager weg te nemen. Dit gelukte helaas niet. Een excuus omtrent onjuist optreden van collega K. acht ik hier dan ook niet op zijn plaats. Ik adviseer u derhalve dit gedeelte van de klacht als ongegrond te beschouwen."7. De burgemeester van Waddinxveen deelde de chef van het district IJssel en Gouwe van het regionale politiekorps Hollands Midden bij brief van 17 augustus 1998 mee dat de klacht over het optreden van de betrokken politieambtenaar zijns inziens ongegrond diende te worden verklaard.8. In reactie op verzoekers klacht deelde He., directeur politie van het regionale politiekorps Hollands Midden, bij brief van 4 september 1998 aan verzoeker onder meer mee:"Uit het door de klachtbehandelaar ingestelde onderzoek blijkt mij, dat door zowel U als de betrokken politieambtenaar een beschrijving wordt gegeven, die in hoofdlijnen overeenkomt. Echter stel ik daarnaast vast, dat U beiden Uw ontmoeting op geheel andere wijze hebt beleefd. Dit baseer ik op het feit, dat U beiden van de ander zegt, dat deze ge rriteerd was en dat gedane uitspraken door de ander anders zijn opgevat dan hetgeen ermee bedoeld werd. Een gesprek later op het bureau tussen U, de betrokken politieambtenaar en een andere politieambtenaar heeft er niet toe geleid, dat U begrip voor elkaar kon opbrengen. Betreffende het optreden van de politieambtenaar kan ik U gezien bovenstaande geen oordeel geven, omdat voor mij niet vast is komen te staan, dat zijn optreden correct dan wel incorrect was.

Over de uitgeschreven bekeuring onthoud ik mij van een oordeel daar dit de competentie is van de officier van Justitie. Ik verzoek U zich hiervoor tot hem te wenden."

9. Verzoeker deelde de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden bij brief van 17 september 1998 onder meer mee:"In uw brief van nog geen half kantje, beschrijft u alleen maar hetgeen ik u reeds geschreven heb en waarvan ik dus al op de hoogte was. In de brief worden geen nieuwe feiten, argumenten en beslissingen genoemd of uitspraken door u gedaan betreffende de klacht. (...) Vandaar dat ik, op aanraden van mijn rechtshulp de bekeuring, welke en moge dat geheel duidelijk zijn aan u, onterecht is, betaald heb. Dit om van het hele gedoe af te zijn, om verder tijd te verspillen en om ellende te voorkomen. De hele klacht is nu inmiddels over zoveel afdelingen en hoofden gegaan dat iedereen er iets van weet, maar niemand meer alles. Het feit dat de zogenaamde 'afhandelingsbrief' uit Leiderdorp komt getekend door ene He., geeft al aan dat het geheel los gekoppeld wordt van Waddinxveen, waar de klacht in eerste instantie naar toe gestuurd is. In n keer komt er weer een andere partij om de hoek kijken. De hele zaak wordt hiermee tot schofterig afgehandeld en je kan er als burger niets aan doen. Als een agent een chagrijnige bui heeft en daardoor een bekeuring aan iemand uitschrijft, moet de burger deze maar zien te verdedigen, wat hem of haar dus nooit zal lukken. Om de eenvoudige reden dat een rechter altijd in zijn achterhoofd zal hebben dat een politieambtenaar er geen baat bij heeft een bekeuring uit te schrijven en dat de bekeurde (het slachtoffer) er 'onderuit' probeert te komen. Nou ik verzeker u dat dit bij mij NIET het geval is. De bekeuring is en blijft onterecht en is gegeven omdat die man een rotbui had. Dit bleek uit zijn complete arrogante, ongemanierde, agressieve en onbeschofte gedrag."10. In reactie op verzoekers brief van 17 september 1998 deelde de korpsbeheerder bij brief van 14 december 1998 aan verzoeker onder meer mee:"Naar aanleiding van uw bezwaarschrift tegen de beslissing op uw klacht over het optreden van de politie in het district IJssel en Gouwe, deel ik u het volgende mee. De klachtencommissie heeft het bezwaar onderzocht en daarover advies uitgebracht. Met de commissie ben ik van oordeel dat uw bezwaar: (...) - niet gegrond is ten aanzien van het feit dat in eerste aanleg geen oordeel is uitgesproken over het uitschrijven van de bekeuring door en de wijze van optreden van de betrokken politieambtenaar. (...) bevestig ik derhalve de beslissing op uw klacht in eerste aanleg. Voor de motivering van mijn beslissing verwijs ik u naar het advies van de klachtencommissie, dat hierbij gaat."

11. De korpsbeheerder voegde bij zijn brief van 14 december 1998 aan verzoeker het advies van de Klachtencommissie Politie Hollands Midden van 7 december 1998, dat onder meer inhield:

"De wijze waarop de klacht in eerste aanleg is afgehandeld. (...) Daarnaast vindt bezwaarde dat:is nagelaten te beslissen en argumenten aan te voeren, met de beslissing de klacht niet is afgehandeld, de kern van de zaak wordt vervaagd, het probleem telkens wordt afgeschoven, geen excuus is aangeboden voor de handelwijze van de beklaagde politieambtenaar en hij onnodig en onterecht op kosten is gejaagd. De commissie gaat uit van de veronderstelling dat deze punten zowel betrekking hebben op het feit dat in eerste aanleg noch over de bekeuring zelf, noch over het optreden van de betrokken politieambtenaar een oordeel is gegeven. Dit heeft hem gebracht tot de conclusies als hiervoor aangegeven. (...) De wijze van optreden van politieambtenaar K. Bezwaarde heeft aangegeven dat niet hij, maar de beklaagde politieambtenaar K. gevaarlijk reed. Verder was bezwaarde het niet eens met diens agressieve, bedreigende manier van optreden. Volgens bezwaarde reageerde K. boos en ge rriteerd en wilde hij in een gesprek met bezwaarde aan het bureau niet zijn excuses aanbieden. De commissie merkt hier het volgende over op. De wijze waarop politieambtenaar K. bezwaarde R. tot stilstand dwong is weliswaar enigszins ongebruikelijk, maar een politieambtenaar mag daartoe, indien dat naar zijn oordeel nodig is en de omstandigheden het toelaten, overgaan. Dat het aanvankelijk voor bezwaarde niet direct duidelijk was dat hij met een politieambtenaar te maken had, is, gezien het feit dat K. in een onopvallende auto reed en in burger was, wel begrijpelijk. Het beeld dat bezwaarde van beklaagde schetst, nl. dat hij bij het naderen van bezwaarde agressief en dreigend overkwam, heeft bezwaarde evenwel, zo heeft hij tegenover de commissie verklaard, niet opgeroepen. Volgens hem is hij, rustig lopend over de middenstreep van de weg, op bezwaarde afgelopen. Wel heeft hij enigszins boos gereageerd toen bezwaarde vlak langs hem weg probeerde te rijden, waarvan hij erg schrok. Op grond van het vorenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de verklaringen van bezwaarde en beklaagde betreffende het optreden van laatstgenoemde tegenover elkaar staan. Aangezien het de commissie niet is gebleken van aanwijzingen op grond waarvan aan de ene verklaring meer waarde zou moeten worden gehecht dan aan de andere, acht zij het terecht dat in eerste aanleg daarover geen oordeel is uitgesproken. De commissie bevestigt dit oordeel. De punten van bezwaar die direct of indirect (b.v. ter zake van het aanbieden van excuses) verband houden met deze vaststelling, acht de commissie niet terecht. (...)

Advies aan de korpsbeheerder

De klachtencommissie adviseert de korpsbeheerder het bezwaar van de heer R. (...) niet gegrond (te verklaren; N.o.) op het punt van het niet uitspreken van een oordeel met betrekking tot het uitschrijven van de bekeuring door en de wijze van optreden van de beklaagde politieambtenaar."12. De korpsbeheerder voegde bij zijn brief van 14 december 1998 aan verzoeker ook een kopie van het verslag van de hoorzitting van de Klachtencommissie Politie Hollands Midden op 30 oktober 1998, waarin verzoeker werd gehoord; dit verslag hield onder meer het volgende in:"De voorzitter vraagt R. vervolgens wat er precies is gebeurd. R. geeft aan dat hij per auto van huis vertrok, een rotonde passeerde en vervolgens optrok om de voor hem rijdende auto te gaan inhalen. Daar was alle gelegenheid voor. De auto voor hem remde echter, waarop hij afstand nam, opnieuw optrok om vaart te maken om alsnog te gaan inhalen. Die auto remde echter weer en reed vervolgens zodanig naar links en naar rechts, dat R. gedwongen werd te stoppen. De auto was niet herkenbaar als politieauto. R. schrok en vroeg zich af wat er gaande was. Er kwam een man uit de auto zijn kant op. De man kwam agressief over. R. zocht een vluchtroute en reed naar achteren. De man schreeuwde, waarop R. probeerde voor hem langs weg te rijden. Opeens hoorde hij: 'stop, politie!'. De man toonde hem een klein pasje, waarop hij las K. Hollands Midden. Daarop is R stil gaan staan. K. snauwde tegen hem en gebruikte een paar maal het woord 'pissig'. R., die nog in zijn auto zat, moest zijn rijbewijs tonen en ook daadwerkelijk aan K. overhandigen. Hoewel R. er nog steeds niet zeker van was of hij wel met een politieman te maken had, gaf hij hem zijn rijbewijs. (...). zei tegen K. dat hij het niet eens was met deze benadering en dat hij het niet 'pikte'. R. vroeg K. waarom hij in burger was. K. antwoordde dat hij met een bepaald onderzoek bezig was. Hij wilde echter niet zeggen wat voor onderzoek. Het was een heel vervelend gesprek. R. zei nogmaals dat er geen sprake was van kleven, maar dat hij aanstalten maakte om hem te gaan inhalen. K. reageerde daarop: 'Ja, dat weten we, en nu de waarheid'. In feite maakte hij daarmee R. uit voor leugenaar. Bij het weggaan zei K. tegen hem: 'Ik hoop je nog eens ergens tegen te komen'. R. vindt dit bedreigend. De vraag van de voorzitter of hij gehaast was beantwoordt R. ontkennend. Naar aanleiding van een desbetreffende vraag van een lid van de commissie bevestigt R. dat K. het voortdurend had over 'jij' en 'jou'. (...) De voorzitter vraagt waarvoor K. zijn excuses zou moeten aanbieden R. geeft te kennen dat dit zou moeten gebeuren voor zijn optreden, zijn wijze van benaderen van een burger en de door hem getoonde mentaliteit. R. zegt wel vaker contact met de politie te hebben gehad. Toen ging het er wel correct aan toe. K. behandelde hen evenwel als een schoft. Dit kwam onder meer tot uiting in het 'jijen' en 'jouen', het telkens gebruiken van het woord 'pissig' en in de mededeling: 'ik hoop je nog eens tegen te komen'. (...)

Vervolgens uit R. kritiek op de inhoud van de brief, bevattende de beslissing op zijn oorspronkelijke klacht. In feite bevat deze brief slechts een opsomming van reeds bekende zaken. Daarnaast staat er een aantal dingen in die absoluut niet waar zijn. R. geeft aan dat ten onrechte is gesteld dat beide partijen ge rriteerd waren. Op dat moment was echter alleen K. dat. Pas in een later stadium hij zelf ook. Verder wijst hij op de stelling in de brief dat beide partijen dingen hebben gezegd die niet zo zijn bedoeld of door de andere partij anders zijn opgevat. Volgens R. zou K., indien hij iets zou hebben gezegd dat anders was bedoeld, er juist aanleiding was geweest om daar excuses over aan te bieden. R. benadrukt dat zijn brief van 17 september 1998 recht uit zijn hart komt."

13. De korpsbeheerder voegde bij zijn brief van 14 december 1998 aan verzoeker ook een kopie van het verslag van de hoorzitting van de Klachtencommissie Politie Hollands Midden op 20 november 1998, waarin betrokken ambtenaar K. werd gehoord; dit verslag hield onder meer het volgende in:"De voorzitter vraagt de heer K. hoe hij de heer R. heeft waargenomen en wat er daarna is gebeurd.. geeft aan dat hij in burger in een onopvallende auto reed. Hij was bezig met een onderzoek. Hij zag vanaf de rotonde een auto achter hem aan komen rijden. Hij keek in zijn spiegel en zag dat de auto hem heel dicht naderde. K. gaf wat gas bij, maar de auto bleef vlak achter hem rijden. De snelheid was 60 70 km. Het enige dat hij van de auto zag waren de ruitenwissers, zo dicht zat hij op hem. Het was bumper tegen bumper. K. vond dat hij daar wat van moest zeggen. Hij tipte zijn rem aan en bracht zijn auto geleidelijk tot stilstand. Hij stapte uit en pakte zijn legitimatiebewijs. De bestuurder van de auto, die later R. bleek te zijn, zette zijn versnelling in de achteruit en reed naar achteren. K. liep rustig over de middenstreep naar hem toe. R. zette vervolgens de versnelling in de vooruit en reed vlak voor hem langs. K. schrok en riep: 'Halt, politie!' R. stopte en reed weer terug. K. zei tegen hem dat hij van de politie was en dat R. had 'gekleefd' en dat hij hem daarvoor een bekeuring zou geven. (...). geeft voorts aan dat hij zich nogmaals heeft gelegitimeerd en tegen R. heeft gezegd dat hij gevaarlijk reed. Deze ontkende dat. Hij was van mening dat K. zelf gevaarlijk reed. Het gesprek escaleerde eigenlijk direct. K. vond dat R. een overspannen indruk maakte.. zei vervolgens tegen R. dat hij zijn rijbewijs wilde zien. Op de vraag: 'Waarom?' zei K. dat hij van de politie was en toonde voor de derde keer zijn legitimatiebewijs. R. liet zijn rijbewijs van achter de ruit van zijn auto zien, waarop K. zei dat hij het rijbewijs in handen wilde hebben. R. vond dat niet nodig, waarop K. van hem zijn rijbewijs ter inzage vorderde, hetgeen R. deed opmerken dat K. niet zo autoritair moest doen. Op aanwijzing van K. hebben ze de auto's verderop neergezet. Hij heeft het een en ander genoteerd en zei dat R. een proces-verbaal voor 'kleven' kreeg en vroeg hem om een verklaring. R. reageerde ge rriteerd en vroeg of K. doof was. Hij had immers al gezegd dat hij hem wilde gaan inhalen. K. legde hem uit dat hij zijn vraag 'officieel'

stelde in het kader van het opmaken van het mini-proces-verbaal. Tevens vroeg K. R. om zijn kentekenbewijs, hetgeen deze maar onzin vond. Vervolgens zei K.: 'Ik loop even om uw auto heen', waarop R. mopperend reageerde met: 'Kijk maar goed of de bandjes nog goed zijn'. Tenslotte gaf K. aan dat de zaak in orde was en zei: 'Tot ziens' hetgeen R. de vraag ontlokte: 'Wat bedoel je daarmee?' K. zei: 'Dat zeg ik altijd wanneer ik afscheid van iemand neem.' De voorzitter geeft aan dat R. heeft gezegd dat K. tegen hem zei: 'Ik hoop je nog een keer tegen te komen.'. ontkent dit te hebben gezegd. De voorzitter brengt naar voren dat R. heeft verklaard dat hij K. bedreigend vond overkomen.. geeft aan dat hij misschien wat boos heeft gereageerd, maar dat had te maken met het feit dat hij was geschrokken toen R. vlak langs hem reed. De voorzitter geeft aan dat R. niet wist dat hij met een politieman te maken had en de wijze van benaderen door K. hem het gevoel gaf dat K. hem misschien wat zou willen aandoen.. brengt naar voren dat zijn lichaamstaal daar geen aanleiding toe gaf. Hij liep rustig naar hem toe. Het beeld dat R. over hem schetst heeft hij niet opgeroepen. Een lid van de commissie vraagt zich af of die gedachte van R. kan zijn ingegeven door het feit dat het gaan stilstaan op de weg een nogal ongebruikelijke stap was.. geeft aan dat ze niet op een racebaan reden, maar op een provinciale weg, vlakbij een woonwijk. (...)

De voorzitter vraagt hoe K. R. tot stoppen heeft gedwongen. K. antwoordt dat hij zijn rempedaal voorzichtig heeft ingedrukt en zijn auto geleidelijk, een heel stuk verder, tot stilstand heeft gebracht. Als hij 'gewoon' had geremd, dan zou R. zeker tegen hem zijn aangereden. (...) De vraag van een lid van de commissie of hij, zoals R. heeft verklaard, de hele tijd R. tutoyeerde, beantwoordt K. ontkennend."B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT en is verder te lezen onder FEITEN en onder VERKLARING VERZOEKER.

C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HOLLANDS MIDDEN

1. In reactie op de klacht verwees de korpsbeheerder bij brief van 15 april 1999 voor zijn standpunt naar zijn brief aan verzoeker van 14 december 1998.2. De Nationale ombudsman heeft de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden bij de opening van het onderzoek naar verzoekers klacht en nogmaals bij brief van 19 mei 1999 om een reactie gevraagd op het volgende:"In artikel 24 van de Klachtenregeling Politie Hollands Midden is bepaald dat de korpsbeheerder de beslissing op een klacht neemt en dat de korpsbeheerder de beslissing op de klacht aan de klager bekend maakt. De klacht, die verzoeker bij brief van 17 mei 1998 heeft ingediend bij de chef van het district IJssel en Gouwe, is echter bij brief van 4 september 1998, anders dan de regeling voorschrijft, door de directeur politie van uw korps afgedaan." Bij brief van 26 mei 1999 aan de Nationale ombudsman voegde de korpschef namens de korpsbeheerder in reactie op het voorgaande het volgende aan zijn standpunt op de klacht toe:"...doe ik U hierbij een kopie van het mandaatbesluit van de korpsbeheerder toekomen. Kortheidshalve verwijs ik U naar de inhoud van dit besluit. In 1998 werden beslissingen op klachten op basis van dit besluit namens de korpsbeheerder genomen door de directeur politie, hetgeen paste binnen integraal management. Bij brief van 04 september 1998 deelde de directeur politie klager R. namens de korpsbeheerder de beslissing mede. Tot slot deel ik U mede, dat de beslissingen op klachten vanaf 01-01-1999 genomen worden door de korpschef."3. Bij zijn brief van 26 mei 1999 voegde de korpsbeheerder een kopie van een ongedateerd "Mandaatbesluit klachtregeling politie Hollands Midden" van de korpsbeheerder, dat inhield:"De korpsbeheerder van Politie Hollands Midden overwegende, dat ter bevordering van een effectieve en effici nte uitvoering van de klachtenregeling het gewenst is de korpschef de bevoegdheid te verlenen tot:- het niet ontvankelijk verklaren van een klacht; - het nemen van een beslissing op een behandelde klacht;

BESLUIT

dit op de Klachtenregeling Politie Hollands Midden gebaseerde mandaatbesluit vast te stellen:artikel 1                 Begripsbepalingen In dit mandaatbesluit wordt verstaan onder: (...) korpsbeheerder   : korpsbeheerder Politie Hollands Midden korpschef                          : korpschef Politie Hollands Midden. artikel 2 De korpschef wordt gemachtigd tot het namens de korpsbeheerder niet ontvankelijk verklaren van een klacht en het nemen van een beslissing op een behandelde klacht contra ambtenaren van politie. artikel 3 Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Klachtenregeling Politie Hollands Midden."D.       VERKLARING VERZOEKERIn het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht verklaarde verzoeker op 27 mei 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Ik blijf bij hetgeen is opgenomen in mijn verzoekschrift, mijn daarbij gevoegde verslag, mijn daarbij gevoegde correspondentie en het verslag van de hoorzitting van 30 oktober 1998 van de klachtencommissie van de politie. Ik voelde mij door het optreden van de politieman geprovoceerd door de volgende omstandigheden. We reden gelijktijdig weg bij de rotonde. Ik reed achter hem en trok sneller op dan hij. Toen ik hem vervolgens wilde inhalen reed hij naar links en remde af. Op deze wijze belette hij dat ik hem kon inhalen. Ik verminderde vervolgens mijn snelheid en nam enige afstand en probeerde daarna opnieuw in te halen. Ook toen reed hij naar links en remde. Ditmaal remde hij totdat we tot stilstand kwamen en hij stapte uit zijn auto. Als hij sneller had opgetrokken of mij had laten inhalen, was er niets gebeurd. De snelheid die ik reed, heeft niets met het voorval te maken. Als hij daarover viel, had hij mij daarvoor moeten bekeuren. Hij lokte een strafbaar feit uit omdat hij door plotseling remmen en naar links rijden bij mijn pogingen hem in te halen, veroorzaakte dat ik met mijn auto dicht op zijn auto reed. Hij remde niet fors, maar omdat ik sneller optrok en hij remde en naar links stuurde, naderde ik zijn auto toch snel. Over de bekeuring op zich wil ik niet verder praten. Die heb ik betaald. Het is zijn woord tegen de mijne en dat verlies ik toch bij de rechter.

Ik voelde mij bedreigd door de ontstane situatie, het uiterlijk van de politieman, en zijn ge rriteerde/ boze gelaatsuitdrukking toen hij uitstapte. Hierbij wil ik het volgende toelichten. Ik ben een keer ervan getuige geweest dat op de A12 iemand zijn auto stopte en een baksteen door de ruit van de auto van een ander gooide zonder zichtbare aanleiding. Ik dacht toen dat als ik dat zou meemaken ik zou vluchten en desnoods over iemand zou heen rijden. Ik laat me niet in elkaar slaan. Dit heb ik ook gezegd in verschillende gesprekken met de politie en bij de klachtencommissie. In verslagen hiervan staat wel mijn opmerking dat ik desnoods over iemand heen zou rijden, maar niet de context waarin ik dat heb gezegd. Ik heb deze opmerking dus niet gemaakt in verband met de specifieke situatie met de agent. De politieman zat bij het voorval in een gewone auto, waaraan niet zichtbaar was dat het een auto van de politie was. De politieman die uitstapte zag er op dat moment ruig uit. Hij had een baard en verwilderd haar. Zijn haar was halflang en leek ongekamd, alsof hij zo uit bed kwam. Ik bedoel hiermee geen commentaar te geven op het uiterlijk van de politieman, maar probeer hiermee aan te geven dat dit mede bij mij een dreigend beeld opriep. Mijn ervaring op de A12 versterkte dit. Toen hij uitstapte hield hij een klein kaartje voor zich op een afstand van 5 tot 10 meter van mij vandaan. Ik zag niet wat dit was. Het kon wel een bibliotheekpas zijn of iets dergelijks. De politieman droeg - voor zover ik mij herinner - een trui en een spijkerbroek. Het was in ieder geval gewone burgerkleding. Met agressief gedrag van de politieman bedoel ik zijn agressieve en ge rriteerde wijze van rijden. Ik bedoel het beletten in te halen en remmen. Ook zijn gedrag en taalgebruik straalden agressie uit. Hij zei onder meer steeds jij en jou, dat het belachelijk was wat ik deed en dat hij pissig was. Hij bl rde dat hij mijn rijbewijs wilde zien. En hij liep rond mijn auto en keek in mijn auto en deed daarbij het beeld overkomen alsof hij mij ervan verdacht dat ik de auto net had gestolen. Dit gedrag voldeed niet aan de normale burgerlijke fatsoensnormen. Aan het eind van het gesprek zei hij letterlijk: "Ik hoop je nog een keer tegen te komen". Dit kwam dreigend over. Alsof hij mij later nog wel een lesje wilde leren. Ik was zelf die ochtend niet gespannen. Ik ging gewoon wat boodschappen doen. Door de situatie werd ik wel wat gespannen. In het eerste verbale contact schreeuwde hij dat hij van de politie was en dat hij mijn rijbewijs wilde hebben. Daarna bleef hij zich agressief gedragen. Daar wees ik hem op. Ik bleef rustig maar was op een gegeven moment het gesprek meer dan zat. Dat zal ik ook wel hebben uitgestraald in mijn woorden en houding. Maar dit was pas nadat bleek dat met de politieman niet te praten viel en hij zijn houding volhield. Er viel niet met deze man te praten; niet tijdens het voorval op straat en niet in het die dag volgende gesprek hierover in het politiebureau. Het verslag dat ik u stuurde, heb ik direct na het gebeurde opgemaakt om vervaging van mijn herinneringen te voorkomen."

E.       VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR

Betrokken ambtenaar K. verklaarde op 1 juni 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Ik blijf bij hetgeen is opgenomen in mijn rapport van 12 juli 1998 en het verslag van de hoorzitting van 20 november 1998 van de klachtencommissie van de politie. Ik reed met een snelheid van ongeveer 60 tot 70 kilometer per uur op de tweebaansweg buiten de bebouwde kom tussen Waddinxveen en de oprit naar de A12. Ik kwam net vanaf een rotonde gereden en zag de auto van de heer R. mij snel naderen en vervolgens vlak achter mijn auto rijden. Hij reed op een afstand van minder dan 2 meter. Ik denk dat het slechts enkele decimeters was. Ik zag in mijn spiegel alleen de motorkap de ruitenwissers van de auto van R. Dit bleef zo over een afstand van minimaal 150 meter. Als ik had geremd, had hij er bovenop gezeten. Ik kon niet beoordelen of hij wilde inhalen. Ik zag de richtingaanwijzers van de auto niet, omdat hij te dicht op mijn auto reed. Ik lette niet op tegenliggers omdat R. zo dicht achter me zat. Deze situatie kwam op mij over als een agressieve rijstijl van R. Ik vond dit te gek en wilde er wat van zeggen. Ik tikte vervolgens mijn rempedaal aan. Ik remde niet. Dit deed ik om te waarschuwen dat ik zou gaan remmen, door mijn remlichten te laten oplichten, zonder af te remmen. Daarna remde ik gelijkmatig af tot ik na ongeveer 30 meter tot stilstand kwam. R. stopte achter mij. Ik stuurde niet naar links. Ik herinner mij niet of R. nog naar links gestuurd heeft. Ik vind het op zich prima als hij mij met 80 kilometer per uur had willen inhalen. Ik had geen reden hem dit te beletten. Ik zette R. stil uit hoofde van mijn functie als politieman; ter controle van de naleving van de wegenverkeerswetgeving, ik wilde waarschuwend optreden. Ik vroeg mij af waarom R. zo hinderlijk reed. Ik was hier niet boos over. Ik wilde alleen zeggen rekening te houden met botsingsgevaar. Ik reed in een onopvallende politieauto. In de auto was geen stopbord aanwezig. Ik heb nog gedacht om hem met een armgebaar naar een parkeervak te verwijzen, maar dat leek mij niet goed mogelijk. Ik dacht ook nog aan een mini-proces-verbaal op kenteken, maar ik wilde graag de bestuurder spreken. Dat vind ik bij verbaliseren d manier. Ik kon hem dan ook direct om een verklaring vragen. Andere alternatieven heb ik niet overwogen. Na deze overwegingen besloot ik door af te remmen de auto van R. te doen stoppen. Ik stapte hierna rustig uit mijn auto en liep rustig langs de middenstreep naar R. Die reed achteruit en botste bijna tegen een andere auto, die nog toeterde. Ik liep verder naar R. met mijn legitimatie in de hand. Ik had oogcontact met R., die vervolgens vlak langs mij heen over de rechterrijbaan reed en daarna naar links stuurde om mijn auto te passeren. Op dat moment riep ik hard: "Politie. Stoppen.", of woorden van gelijke strekking. Hierna stopte R.

Ik was geschrokken door de korte afstand tussen mij en de auto van R. toen deze langs mij reed. Ik was bang aangereden te worden. Ik had daarbij niet de indruk dat hij mij bewust wilde aanrijden. Hij trok nogal snel op, maar reed niet met hoge snelheid langs mij heen. Ik liep weer naar R., stelde mij voor en liet ongevraagd mijn legitimatiebewijs zien. Ik zei hem waarom ik hem aansprak: kleven. Hij ontkende dit en zei dat ik het verkeer in gevaar bracht. Ik vroeg hem zijn rijbewijs. Hij wilde toen nogmaals mijn legitimatie zien. Dit liet ik zien. Ik vroeg weer om het rijbewijs. "Waarom?", vroeg hij toen. Ik heb hem gezegd dat ik daartoe bevoegd was. Hij liet mij hierna een mapje zien. Toen vroeg ik alleen het rijbewijs te overhandigen en hij vroeg weer om mijn legitimatie. Hierna heb ik zijn rijbewijs gevorderd en legitimeerde mij voor de derde maal. Hij schreef toen alles van mijn legitimatiebewijs over. Hij zei vervolgens dat ik formeel en autoritair was, maar gaf wel mopperend zijn rijbewijs.. maakte op mij een gespannen indruk. Hij leek snel aangebrand. Dit maakte ik op uit zijn taalgebruik, zijn houding en de blik in zijn ogen. Op alles wat ik vroeg, antwoordde hij in de trant van: moet dat nu. Ik besloot een proces-verbaal op te maken, omdat hij niet de indruk gaf dat hem duidelijk was dat hij niet moest kleven. Zijn houding leek overeen te komen met zijn agressieve rijgedrag. Ik kreeg het gevoel dat als deze man gespannen was, zijn rijstijl agressief zou zijn. Het zou kunnen zijn dat hij erg geschrokken was. Later aan het bureau zei hij dat hij dacht dat ik hem in elkaar wilde slaan. Daar was naar mijn mening geen aanleiding voor. Ik stapte relaxed uit mijn auto. Ik heb geen aanleiding gegeven - niet in uitstraling, indruk of imponeergedrag - te laten denken dat ik bedreigde of intimideerde. Ik doe dit nooit. Ik heb op straat nooit problemen. Ik straal geen agressiviteit uit. Collega's van mij waren ook verbaasd over deze klacht tegen mij. Ik reageerde boos, omdat ik was geschrokken. Daardoor escaleerde het gesprek echter niet. Ik zei R. namelijk dat ik het vervelend vond dat hij op zo korte afstand langs mij heen reed. Ik deed dat niet overdreven boos. Mijn uiterlijk heeft geen agressieve uitstraling. Ik heb en had een blonde snor en geen baard. Ik heb krullend haar. Ik liep niet naar hem toe met een houding van: ik zal je eens grijpen. Pas nadat hij langs mij was gereden keek ik enigszins boos/gefronst. Ik zei ook dat dit door het langsrijden kwam. Mij zijn geen instructies bekend over het stilzetten van voertuigen vanuit of met een onopvallende politieauto. Ik heb niet gezegd dat hij loog. Ik heb geen opmerking als onwaar bestempeld. Op de parkeerplaats zei ik dat hij niet tot antwoorden verplicht was en vroeg hem om een verklaring voor zijn rijgedrag. Hij zei: "Dat heb ik je al gezegd, ben je doof of zo." Na een uitleg over de formaliteiten gaf hij morrend een verklaring. Ik vroeg hem vervolgens zijn

kentekenbewijs. Hij zei: "Denk je dat de auto gestolen is of zo, of ben je aan het zoeken." Ik controleerde snel de auto. Hij zei toen: "Kijk maar goed naar de bandjes, zoek maar goed." of dergelijke woorden. Ik bekeek de auto echter als een routine handeling bij verkeerscontroles. Mij is bekend dat auto's waar R. in reed - Opel Kadett GSI - veel worden gestolen. Ik kijk dan snel of alles in orde is. Ik dacht er nog aan om het chassisnummer te controleren onder de motorkap. Ik heb dit achterwege gelaten, omdat hij mij geen boef leek, hoewel dit normaal tot de routine hoort. Toen ik weg liep zei ik: "Tot ziens." Hij deed een stap in mijn richting en vroeg wat ik daar mee bedoelde. Hij vroeg of ik wilde zeggen dat ik hem nog wel een keer tegen zou komen of zo. Ik zei hem dat ik dit altijd ter afscheid zeg en ben weggegaan. Ik heb niet gezegd: "Ik hoop je nog een keer tegen te komen." Ik had hiervoor geen reden. Alles wat ik tijdens het gesprek zei of deed was fout voor R. Het gesprek liep niet. Ik heb de formele handelingen verricht en ging zo min mogelijk in discussie. Ik had wel de idee dat hij de confrontatie zocht in de vorm van welles-nietes-discussies. Een reactie had niet veel zin. Ik heb niet tegen hem staan schreeuwen of bl ren. Toen ik zijn rijbewijs vorderde, na eerst tweemaal vragen daarom, deed ik wel formeel en heb ik met iets luidere stem gesproken, maar niet gebl rd."

Beoordeling

I. .       Ten aanzien van het tot stilstand brengen van verzoeker1. Verzoeker reed als bestuurder van een personenauto op 16 mei 1998 buiten de bebouwde kom achter een niet als politieauto herkenbare auto van het regionale politiekorps Hollands Midden. Politieambtenaar K., die was gekleed in burgerkleding en die deze politieauto bestuurde, was van mening dat verzoeker op te korte afstand achter de door hem bestuurde auto reed en wilde verzoeker hierop aanspreken. Hiertoe bracht hij de politieauto op de rijbaan tot stilstand, waardoor ook verzoeker zijn auto tot stilstand moest brengen. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat K. hem heeft geprovoceerd door plotseling af te remmen.2. Verzoeker heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd de auto van K. in te halen, maar dat dit niet was gelukt doordat K. tweemaal achtereen door plotseling te remmen en naar links te sturen hem het inhalen had belet en hem bij de tweede maal had gedwongen te stoppen op de rijbaan. Daardoor heeft K. volgens verzoeker gevaar veroorzaakt en hem geprovoceerd.3. K. heeft verklaard dat de politieauto niet was voorzien van een stopbord en dat hij verzoeker tot stoppen heeft gedwongen door de politieauto op de rijbaan rustig afremmend tot stilstand te brengen. Volgens K. heeft hij daaraan voorafgaand ter waarschuwing van verzoeker zijn remlicht laten oplichten zonder te remmen. Hij heeft

verklaard niet naar links te hebben gestuurd om verzoeker aldus te beletten hem in te halen.4. De lezingen van verzoeker en K. staan tegenover elkaar met betrekking tot de wijze van tot stilstand brengen van verzoeker. Uit het onderzoek zijn onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. Echter, los van de wijze waarop verzoeker tot stilstand is gebracht, wordt het volgende overwogen.5. Wanneer politieambtenaren optreden in burgerkleding en daarbij gebruikmaken van een niet als politieauto herkenbare auto - zoals in dit geval - dienen zij zich er goed van bewust te zijn dat er een gerede kans bestaat dat burgers niet weten dat zij met de politie van doen hebben. Daarom dienen zij in beginsel alleen burgers met hun auto tot stoppen te manen of dwingen, indien zij voorafgaand daaraan de burger voldoende duidelijk hebben gemaakt dat er sprake is van politieoptreden. Dit kan bijvoorbeeld door het duidelijk zichtbaar laten oplichten van de tekst "politie stop" op een onopvallend gemonteerd transparant bord. Voorkomen dient te worden dat de betrokken burger de indruk krijgt van doen te hebben met een agressieve weggebruiker. Gebleken is dat de door K. bestuurde politieauto niet was voorzien van een stopbord en dat K. voorafgaand aan of bij het stoppen van verzoekers auto om hem aan te spreken op zijn verkeersgedrag, niet heeft geprobeerd verzoeker duidelijk te maken dat hij werd geconfronteerd met een politieambtenaar.6. K. heeft verklaard dat hij wel heeft overwogen verzoeker op kenteken te bekeuren, maar dat hij dit niet heeft gedaan, omdat hij verzoeker graag wilde spreken. Een gesprek over een verkeersovertreding tussen een politieambtenaar en een burger kan meer duidelijkheid geven over de overtreding en de reden van het optreden van de politie. Daarom is het begrijpelijk dat K. verzoeker wilde spreken. Dit had hij echter ook langs een andere weg kunnen bereiken, zonder verzoeker onder de genoemde omstandigheden direct tot stoppen te dwingen. Hij had bijvoorbeeld een opvallende politieauto ter plaatse kunnen laten komen om een stopteken te geven of hij had de staandehouding van verzoeker korte tijd kunnen uitstellen, totdat zich een mogelijkheid voordeed waarbij hij verzoeker kon aanspreken – na voorafgaande duidelijke legitimatie – zonder dat hij verzoeker tot stoppen behoefde te dwingen.

7. Het is op zichzelf juist dat K. zich direct ongevraagd heeft gelegitimeerd (zie achtergrond onder 3.). Hij had daarbij echter dienen te beseffen dat verzoeker hem niet snel als politieambtenaar had kunnen herkennen doordat hij in eerste instantie alleen op enkele meters afstand zijn legitimatiebewijs van de politie toonde. Op zo'n afstand is een legitimatiebewijs van de politie onvoldoende herkenbaar.8. Op grond van het voorgaande is het niet juist dat K. in dit geval verzoeker tot stoppen heeft gedwongen met een niet als politieauto herkenbare auto, terwijl hij in burgerkleding was gekleed. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

II.      Ten aanzien van de wijze van benaderen van verzoeker

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat K. hem agressief heeft benaderd, heeft bedreigd en heeft ge ntimideerd. Verzoeker heeft verklaard dit te hebben afgeleid uit de volgende omstandigheden: de wijze van autorijden door K., het door K. schreeuwend spreken en tutoyeren, een agressieve houding en een ge rriteerde/boze gelaatsuitdrukking van K. direct bij het uit de auto stappen, het uiterlijk van K. en het gebruik door K. van de woorden "pissig", "belachelijk" en "Ik hoop je nog eens tegen te komen".2. K. heeft dit ontkend. K. verklaarde dat hij rustig is uitgestapt en dat hij rustig naar de auto van verzoeker is gelopen en dat hij pas boos had gekeken nadat verzoeker probeerde hem op zeer korte afstand voorbij te rijden, waardoor hij was geschrokken. Hij verklaarde dat dit echter niet escalerend had gewerkt bij het gesprek met verzoeker.3. Het is aannemelijk dat verzoeker zich bedreigd voelde. Uit het onderzoek blijkt voorts dat K. is geschrokken toen verzoeker langs hem wilde wegrijden en dat hij daardoor ge rriteerd was. Het is voldoende aannemelijk dat deze omstandigheden invloed hebben gehad op het contact tussen verzoeker en K. Het is echter onvoldoende duidelijk geworden hoe K. zich feitelijk heeft gedragen en wat hij heeft gezegd; de lezingen van verzoeker en K. staan op dit punt tegenover elkaar. Uit het onderzoek zijn onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan n van de lezingen meer aannemelijk is dan de andere. Dit leidt ertoe dat de Nationale ombudsman in zoverre geen oordeel kan geven over de onderzochte gedraging.III. .     Ten aanzien van het aanmerken als leugens van antwoorden van verzoeker1. Verzoeker heeft verklaard dat K. hem meermalen heeft gevraagd waarom hij "kleefde" en dat hij meermalen had geantwoord dat hij K. wilde inhalen. Volgens verzoeker heeft K. hierop gezegd: "Ja dat zei je net ook, maar nu de waarheid" of soortgelijke woorden. Verzoeker klaagt erover dat K. daarmee zijn woorden als leugens heeft aangemerkt.. heeft verklaard geen opmerkingen van verzoeker als onwaar te hebben bestempeld.2. De lezingen van verzoeker en K. staan ook op dit punt tegenover elkaar. Uit het onderzoek is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan n van de lezingen meer aannemelijk is dan de andere. Dit leidt ertoe dat de Nationale ombudsman ook in zoverre geen oordeel kan geven over de onderzochte gedraging.I. V.      Ten aanzien van het geven van geen oordeel door de korpsbeheerder1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden in zijn beslissing van 4 september 1998 op de klacht over het hiervoor beoordeelde politieoptreden geen beslissing heeft genomen, door over dat optreden geen oordeel te geven.

2. Gelet op hetgeen onder I., II., en III. is overwogen, heeft de korpsbeheerder ten onrechte geen oordeel gegeven over het tot stilstand brengen van verzoeker en heeft hij ten aanzien van de klachten onder II. en III. in redelijkheid kunnen besluiten zich van een oordeel te onthouden. De onderzochte gedraging is daarmee niet behoorlijk ten aanzien van het oordeel van de korpsbeheerder over het tot stilstand brengen van verzoeker en behoorlijk ten aanzien van de twee andere gedragingen.3. Over de afdoening van de klacht door de politie wordt nog het volgende opgemerkt. Krachtens artikel 24 en 25 van de Klachtenregeling Politie Hollands Midden (zie achtergrond onder 1.) neemt de korpsbeheerder een beslissing op een klacht over het regionale politiekorps Hollands Midden en maakt hij deze beslissing in ieder geval schriftelijk kenbaar aan de klager. Deze bevoegdheid is bij ongedateerd mandaatbesluit gemandateerd aan de korpschef. In dit geval heeft niet de korpschef, maar de directeur Politie van het regionale politiekorps Hollands Midden een beslissing genomen naar aanleiding van de klacht en deze kenbaar gemaakt aan verzoeker. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat de afdoening door de directeur Politie paste binnen het zogenoemde integraal management. Ingevolge artikel 10:5, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zie achtergrond onder 2.) is voor mandatering - in dit geval tot het afdoen van klachten - een schriftelijk (onder)mandaatbesluit vereist. Bovendien dient op grond van artikel 10:10 Awb (zie achtergrond onder 2.) een krachtens (onder)mandaat genomen besluit te vermelden namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen. Het is dan ook niet juist dat de directeur Politie zonder daartoe te zijn gemandateerd de klacht van verzoeker heeft afgedaan en daarbij - in zoverre hij bedoelde de klacht namens de korpsbeheerder af te doen - dit niet heeft vermeld. De korpsbeheerder heeft overigens laten weten dat de klachten sinds 1 januari 1999 door de korpschef worden afgedaan.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Hollands Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), is gegrond ten aanzien van het tot stilstand brengen van verzoeker en ten aanzien van het oordeel van de korpsbeheerder hierover en niet gegrond ten aanzien van het oordeel van de korpsbeheerder over de overige klachtonderdelen. Geen oordeel wordt gegeven over de wijze van benaderen van verzoeker en over het aanmerken als leugens van antwoorden van verzoeker.

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Verzoeker geprovoceerd door voor hem rijdend plotseling af te remmen, hem agressief bejegend en zijn antwoorden als leugens aangemerkt; geen oordeel over klacht gegeven.

Oordeel:

Geen oordeel