1999/294

Rapport
Op 1 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland te Amsterdam en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Nadat verzoeker zijn klacht een aantal malen had aangevuld en nader had toegelicht werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:I. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de omstandigheden waaronder hij op 26 maart 1996 werd vastgehouden op het politiebureau Ganzenhoef van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Hij klaagt er met name over dat:- hij met zeven andere verdachten, waaronder een psychisch gestoorde man, lange tijd in de wachtcel moest zitten; - in de wachtcel te weinig zitplaatsen waren; - hij zich 's avonds niet mocht wassen; - hij door zijn vriendin en zoon gebrachte verschoning en boeken niet kreeg; - er niet werd gereageerd op zijn herhaaldelijk bellen; - hij niet is gelucht; - verdachten in aanwezigheid van de andere verdachten in de cel werden verhoord. (nr. 3083) II. Verzoeker klaagt er tevens over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 18 en 19 april 1996 niet voldoende actief zijn opgetreden naar aanleiding van de melding dat een buurtbewoner hem bedreigde. Hij klaagt er met name over dat zij pas na een half uur ter plaatse zijn gekomen en toen weigerden iets te noteren. (nr. 3096) III. Voorts klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 17 mei 1996 hebben gezien dat hij door een buurtbewoner werd aangevallen, maar geen actie hebben ondernomen. (nr. 3136) IV. Verder klaagt verzoeker over de omstandigheden waaronder hij na 12 juli 1996 in vervangende hechtenis werd gehouden op het hoofdbureau te Amsterdam van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Hij klaagt er met name over dat:- hem, nadat hij een deel van de hechtenis had uitgezeten, werd geweigerd de rest van de aan de hechtenis ten grondslag liggende boetes alsnog te betalen; - hij gedurende vier dagen niet in staat is gesteld om te telefoneren, om de krant te ontvangen of te lezen en om te schrijven; - niet werd gereageerd op bellen vanuit de cel; - in de recreatieruimte de telefoon was verwijderd en de televisie van slechte kwaliteit was. (nr. 3203). Verzoeker klaagt er tevens over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 9 augustus 1996 en op 20 december 1996 ten onrechte zijn woning zijn binnengetreden met een machtiging in verband met stankoverlast. (nr. 3217) VI. Voorts klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op 3 april 1997 telefonisch heeft gesommeerd de troep op te ruimen in de flat, waarin het bedrijf van zijn zoon was gevestigd, terwijl die troep niet van hem of van dat bedrijf afkomstig was. (nr. 3484) VII. Ten slotte klaagt verzoeker over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klachten heeft behandeld. Hij doelt hiermee met name op het feit dat eerst lange tijd niets is gedaan met zijn klachten, en later alles in n pakket is afgedaan. Verder is verzoeker van mening dat bewijzen van onderzoek ontbreken.

Achtergrond

1.       AD KLACHTONDERDEEL IVVervangende hechtenis Wet op de rechterlijke organisatie:Artikel 4:"Het openbaar ministerie is bijzonderlijk belast met (...) het doen uitvoeren van alle strafvonnissen (...)." Wetboek van Strafvordering Artikel 553:"De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt overeenkomstig door Onze Minister van Justitie te stellen richtlijnen op last van het openbaar ministerie (...)." Wetboek van Strafrecht Artikel 24c:"(...)4. Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan, vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid. (...)5. Het vorige lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten uitvoer is gelegd." Besluit beheer regionale politiekorpsen:Artikel 15, tweede lid: "Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat ingeslotenen tweemaal daags wordt gelucht."2.       AD .KLACHTONDERDEEL VBouwverordening Amsterdam 1993 Artikel 7.3.2.:"Art. 7.3.2.     Hinder Het is verboden, in, op, of aan een bouwwerk, een open erf of terrein, een sloot of ander water wel een niet-openbaar riool of put nabij een gebouw voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken waardoor:a overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein of het nabij gelegen gebouw; b op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein; c brand- of ander gevaar wordt veroorzaakt; d het gebruik van vluchtmogelijkheden wordt belemmerd; e op zodanige wijze water aan de bodem wordt onttrokken dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt. Niet van toepassing is het vorenstaande indien en voor zover het betreft gevaar, schade of hinder waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is." In artikel 12.1 van de Bouwverordening Amsterdam 1993 staat vermeld dat overtreding van artikel 7.3.2. geldt als strafbaar feit. Woningwet Artikel 110, eerste lid:"1. Behoudens het tweede lid, wordt overtreding van voorschriften, die ter uitvoering van deze wet zijn gegeven, voor zover de overtreding van die voorschriften uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangeduid, gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie." Artikel 114:"Bij het opsporen van een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 106 tot en met 110, eerste lid, hebben de in artikel 113 bedoelde ambtenaren en personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is."3.       ALGEMENE WET OP HET BINNENTREDENIn artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden is bepaald dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoners een schriftelijke machtiging is vereist, behoudens in bepaalde gevallen die hier niet ter zake doen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. E n van hen maakte van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder meerdere malen een aantal specifieke vragen gesteld. Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld zijn klacht mondeling toe te lichten. Een aantal betrokkenen werd gehoord door medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

In de opbouw van de onderstaande bevindingen is, evenals in de klachtsamenvatting (zie onder

Klacht

) uitgegaan van de klachten van verzoeker zoals die door de Commissie voor de politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, en de korpsbeheerder, zijn behandeld. Voor alle duidelijkheid wordt daarbij steeds het door de Commissie aan de klacht toegekende nummer genoemd. De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:I.       KLACHT 3083A.       FEITEN1. Bij brief van 1 april 1996 diende verzoeker de volgende klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Zijn klachtbrief luidt onder meer als volgt:"Klacht 4:Op het politieburo moet V. (verzoeker; N.o.) samen met 7 andere verdachten van verschillende samenstelling tot 8 uur na het sluiten van het onderzoek in de wachtcel zitten (tot 9 uur 's avonds), terwijl andere verdachten allen verdwijnen of naar de cel mogen Klacht 5:Tijdens het verblijf in de wachtcel haalt de politie een levensgevaarlijke psychisch gestoorde man van buiten (die daar al dagen rondzwierf) en plaatst die bij V., terwijl V. op dat moment alleen in zijn cel is. Net op tijd (als zijn hysterische aanval begint), transporteert men hem naar een cel. V. was bijna gelyncht door deze man. Klacht 6:Tijdens het verblijf in de cel moet V. uren op de grond zitten, waar urine en overgebleven etensresten van 's morgens vroeg zijn neergegooid en tot 9 uur 's avonds blijven liggen. V. moet derhalve 6 uur staan, daar er slechts 6 zitplaatsen zijn. Klacht 7:. mocht zich 's avonds niet wassen of verzorgen (3 x gevraagd) Klacht 8:V. kreeg niet zijn door vriendin G. en zoon H. gebrachte verschoning en boeken. Men beloofde wel, maar deed niets. Steeds was er een nieuwe agent, die beloofde maar niet nakwam. Er zat dus systeem in deze vorm van indirecte weigering. Klacht 9:. heeft vanaf 6 uur 's morgens tot 7 uur gebeld (27/3/1996) om een dringende boodschap te kunnen doorgeven. Nooit werd er gereageerd. Op de vraag: waarom? Het antwoord: Personeelsgebrek Als V. of een ander acute hulp behoefde was die er dus niet. Vandaar dat er zoveel mensen in de cel kunnen sterven. (...) Klacht 11:. is niet gelucht. Klacht 12:Tijdens het verblijf in de cel, moest V. aanhoren, hoe 2 afzonderlijke verdachten uit afzonderlijke cellen met een afzonderlijke verdachte hardop pratend nader werden verhoord. Normaal ('s morgens en 's middags) werd een verdachte steeds apart meegenomen naar de verhoorkamer. Dit ongewenste aanwezig zijn bij een verhoor van derden, meent V. ongewenst te vinden en niet in belang van een arrestant zijn zaak. Medegevangenen kunnen later de arrestant met (details hoorde men wellicht via dergelijk nachtelijk verhoor) deze informatie bestoken: "van horen zeggen". Menige verdachte werd door praten van een medeverdachte op deze wijze veroordeeld."2. De Commissie voor de Politieklachten oordeelde in haar advies van 21 mei 1997 als volgt over deze klacht:"Op 26 maart 1996 is klager aangehouden en zijn zijn honden in beslag genomen. Dit gebeurde onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie mw. mr. Z. De beslissing tot aanhouding en inbeslagneming staat derhalve niet ter beoordeling van de Commissie terwijl niet is gebleken dat deze beslissing op een niet behoorlijke wijze zou zijn uitgevoerd. Gelet op de toestand die blijkens het proces-verbaal in de woning werd aangetroffen, is het behoorlijk politieoptreden geweest dat de woning met, zoals de politie in het dagrapport noteerde, "met achterlating van een fris luchtje" is verlaten. In zoverre is de klacht ongegrond. Klager is niet zoals hij schrijft 8, maar 5 uur in het dagverblijf ingesloten geweest. Daarna is hij in een cel geplaatst. De volgende ochtend om 10.28 uur is hij heengezonden. De duur van insluiting in het dagverblijf is naar het oordeel van de Commissie niet onredelijk lang. Ook op dit punt is de klacht derhalve niet gegrond. De politie heeft niet weersproken dat klager met anderen in het dagverblijf heeft gezeten, maar acht het ook niet aannemelijk dat er onvoldoende zitplaatsen zijn geweest. Verder acht zij het uitgesloten dat er in het dagverblijf is ge rineerd omdat arrestanten van het toilet gebruik plegen te maken. Nu de verklaringen van klager en de politie elkaar tegenspreken, onthoudt de Commissie zich op het punt van de detentieomstandigheden van een oordeel. Klager heeft geen kopie van het proces-verbaal van zijn verhoor gekregen. Dit is naar het oordeel van de Commissie niet onbehoorlijk. Klager had zich voor het verkrijgen van een afschrift tot de officier van justitie moeten wenden (...). De Commissie gaat er van uit dat inderdaad in het bijzijn van klager andere verdachten nader zijn verhoord. De politie verklaarde immers dat het gebruikelijk is dat aanvullende vragen in het dagverblijf of de cel worden gesteld. De Commissie vindt dit gebruik niet onjuist. Het voor elke vraag overbrengen van een verdachte naar een verhoorruimte zou immers onevenredig belastend zijn, zowel voor de politie als voor de betrokken verdachte. Dat derden in het dagverblijf daarbij aanwezig zijn, hoeft in beginsel geen beletsel te zijn om een verdachte een aanvullende vraag te stellen. Dat is afhankelijk van de inhoud van de te stellen vraag. Nu geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waarom in dit geval het stellen van aanvullende vragen aan een verdachte in het dagverblijf niet behoorlijk zou zijn geweest, is de klacht op dit punt niet gegrond."B.       STANDPUNT VERZOEKERDe lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond.2. Bij brief van 5 januari 1998 deed de korpsbeheerder de Nationale ombudsman een afschrift toekomen van een rapport van 28 oktober 1996 dat inspecteur R. ten behoeve van de Commissie voor de Politieklachten had opgesteld. In dat rapport staat onder meer het volgende:"4 De arrestantenlogging met betrekking tot de aanhouding op 26 maart 1996 is bijgevoegd; hieruit blijkt dat de arrestant om 14.38 uur is ingeboekt in het dagverblijf en om 19.41 uur is overgeboekt naar cel 2. De totale tijd van verblijf in het dagverblijf is derhalve geen 8 maar 5.03 uur geweest. (...) 12 Gelet op de beschikbare informatie ('s-morgens en 's-middags) is op dit punt geen antwoord te geven. Eerstens is arrestant in de middag aangehouden en in de morgen heengezonden, zodat de feiten slechts in omgekeerde volgorde plaatsgevonden kunnen hebben. Ten tweede is het, gelet op het aantal collega's dat in dienst is geweest, ondoenlijk allen te benaderen teneinde te achterhalen wie er op verschillende tijdstippen met welke arrestanten heeft gesproken en waarover (mogelijk betrof het geen verhoor maar een informatief gesprek of "small-talk"). Ook is het mogelijk dat het een inverzekeringstelling betrof. Overigens is het gebruikelijk, dat verdachten in de cel aangesproken worden indien er slecht op een enkel, minder van belang zijnd punt, een vraagje rest of bij een inverzekeringstelling."3. Nadat de Nationale ombudsman de korpsbeheerder op 10 maart 1998 nogmaals had verzocht op dit klachtonderdeel in te gaan deed de chef van district 7 van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de Nationale ombudsman bij brief van 7 april 1998 een ambtsbericht toekomen van hoofdinspecteur Kr. In dat ambtsbericht staat onder meer het volgende vermeld:"Voor wat betreft het gedeelte van bureau Ganzenhoef, wilde ik de arrestantenmodule van het automatiseringssysteem PSS-400 raadplegen, waarin immers alle voorvallen m.b.t. de arrestanten worden gelogd. Echter deelde men mij bij de Dienst Informatiezaken en Automatisering, afdeling gegevens- en tabelbeheer mede, dat deze gegevens niet meer voorhanden zijn. Reden hiervan is, dat deze gegevens uit de arrestantenmodule na anderhalf jaar worden geschoond (vernietigd), dit conform de geldende privacy-wetgeving. De dagrapportage blijft drie jaar in het systeem. Het vierde punt, het luchten, is wel te beantwoorden. Aan het bureau Ganzenhoef - ook aan de andere wijkteambureaus - is geen gelegenheid om arrestanten te luchten. (...) Voor wat betreft de overige drie punten: 1. er is was- en douchegelegenheid voldoende in het bureau. 2. kleding/goederen, die gebracht worden zijn ter beschikking van de arrestant. 3. er zijn zowel in de cellen als in de dagverblijven alarmbellen, die signaleren op het plottableau."4. Bij brief van 9 juli 1998 deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman het volgende mee in reactie op de brief van 10 maart 1998:"...Met betrekking tot de klachtonderdelen gericht tegen het politiebureau Ganzenhoef, bericht ik u dat een nader onderzoek door de politie gelet op de tijd tussen de gebeurtenis en uw onderzoek niet meer mogelijk was. Zo zijn door schoning van gegevens uit de arrestantenmodule de specifieke gegevens van verzoeker als arrestant niet meer voorhanden. Echter, op dit politiebureau zijn behalve een luchtplaats de overige voorzieningen waarover verzoeker klaagt wel aanwezig. Ik heb dan ook geen reden om aan te nemen dat de politie klager deze voorzieningen heeft onthouden. Voor zover ik tot een oordeel in staat ben, acht ik de klacht ongegrond..."5. Bij brief van 16 maart 1999 deed de korpsbeheerder de Nationale ombudsman een brief gedateerd 25 februari 1999 toekomen van de wijkteamchef van de politie Ganzenhoef. Daarin staat het volgende vermeld:"1) De afmetingen van de dagverblijven (2 stuks) in politiebureau Ganzenhoef zijn 4,50 meter bij 2,20 meter. In beide dagverblijven bevindt zich een bank met een lengte van ca. 4 meter. Deze bank biedt zitplaatsen aan tenminste acht mensen De afmetingen van de cellen zijn 2,20 meter bij 2,70 meter. Elke cel heeft een zitplaats voor n persoon. Uiteraard voldoen de dagverblijven en cellen aan de wettelijke eisen." II.      KLACHT 3096 A.       FEITEN1. Bij brief van 18 april 1996 wendde verzoeker zich tot de Amsterdamse Commissie voor de Politieklachten. Zijn brief luidt als volgt:"Heden om 15.40 uur arriveerden een mevrouw politieagente (die haar naam niet wilde noemen) en een grote kale politieagent bij toren 5 van het complex Go.. Ze arriveerden 30 minuten na een melding (over mijn gijzeling) die door mijn zoon H. en de kapper van toren 6 werd gedaan. Bij deze gijzeling (voor de lift van toren 5), die 15 minuten duurde, was betrokken L. en zijn zoon (...) en mevrouw W. (...).. dreigde met in elkaar slaan en mij te zullen pakken. Mevrouw W. moedigde hem indirect aan door tussen beide heren L. te gaan staan en mij te verhinderen een ongestoord gebruik van de lift te laten maken. Ze bleven zo 10 minuten dreigend staan, waarna ik politieassistentie ging vragen. Mevrouw W. schreeuwde nog naar me, dat ik een andere deur moest nemen en bedoelde er derhalve mee dat ik er niet doorkwam. Even daarvoor stond ze nog dreigend op de eerste verdieping te telefoneren met iemand (?) hetgeen ze elke keer doet als ik terugkom van een wandeling. Mij achtervolgen op mijn wandeling behoort tegenwoordig ook tot haar bezigheden. Ook mijn vriendin G. wordt door haar vervolgd bij lift en op de trap (d.d. 17/4/'96). Daar ik vermoed, dat ook deze vrouw niet meer normaal aanspreekbaar is op haar gedrag, vrees ik het ergste nu L. (na 3 maanden) wederom zijn acties oppakt tegen mij, mijn vriendin en mijn zoon H., die beiden elders wonen (...). Indien u niets onderneemt tegen deze voor ons gevaarlijke persoon (L.), te denken aan opname in een psychiatrische inrichting, stel ik u hiervoor verantwoordelijk, daar het reeds de 18e keer is, dat deze man ons met kapmessen en knuppels bedreigt (alle keren aan u doorgegeven). Mijn vermoeden is, dat de 3 iets wilden uitlokken of ensceneren, (hetgeen bij de politie tot een succesvolle vervolging tegen V. leidt, zoals is gebleken) daar ze maar bleven staan en ik achter de deur bleef, terwijl op mijn harde hulpgeroep niemand verscheen. Reeds eerder heeft mevrouw W. iets proberen uit te lokken, terwijl L. nu mij uitdaagde W. te slaan. Daar ik in de afvalruimte stond met mijn honden (op die manier altijd de lift aanroep) verwachtte ik dat L. door zou lopen. In plaats daarvan begon hij te dreigen, naar zijn binnenzak te grijpen en kwamen vervolgens binnen een minuut zijn zoon via de lift (wonend op de 7e verdieping) en daarna mevrouw W. (...) (via de trap) aanzetten. Hoogstwaarschijnlijk volgens afspraak daar L. en W. reeds eerder pogingen deden om iets in sc ne te zetten. Nu werkten ze echter samen met steun van de zoon van L. Ik sloot de deur naar de containerruimte op een kier. Zij bleven voor de lift staan en weigerden door te lopen terwijl ze dreigden en scholden. Mijn klacht luidt derhalve:1) Politie doet niets om deze gestoorde man (L.) zijn bedreigingen te doen stopzetten. Psychiatrische hulp sinds 1994 mogelijk. Door de houding van de politie wordt deze man aangemoedigd door te gaan. In zijn belevenis staat de politie achter hem. De man verkondigt dat zelfs. 2) Politie komt een half uur later rustig aanwandelen, terwijl ik in grote nood verkeer. De man had mij al in tientallen mootjes kunnen hakken. (...) 4) Politievrouw weigert de namen van getuigen te noteren."2. Bij brief van 19 april 1996 aan de Commissie voor de politieklachten deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Heden om 15.30 uur werd ik door 2 bewoners van toren 5 (L. en Mo.) bedreigd en achtervolgd vanaf de lift tot op het voetbalveld ( 200 meter). Ze dreigden met een knuppel en zeiden mij in elkaar te zullen slaan als ik naar binnen wilde gaan. Mijn vriendin G. was getuige hiervan en belde 3x de politie (ze kwamen 30 minuten later, terwijl ik met mijn hond gevlucht was naar het voetbalveld). Op mijn vraag aan de agenten of ze de psychiater wilden waarschuwen, daar de man duidelijk gestoord was en lachend zijn woning binnen ging, antwoordde de grote agent, dat hij niets voor me wilde doen, dat het mijn eigen schuld was en dat de man alleen maar mijn hond wilde aanvallen en dat was die hond zijn eigen schuld. (...) Ze namen alleen de knuppel van L. in beslag. Daar dezelfde dreigende situatie zich gisteren voor de lift afspeelde, ook toen kwam de politie pas na 30 minuten, dien ik nu wederom een klacht in". In zijn brief gaf verzoeker vervolgens de namen en adressen van 5 getuigen. Hij vervolgde als volgt:"Mijn klacht naar de politie is (...) 3) ze wensten niet de getuigen op te schrijven (...) 7) ze kwamen pas na 25 minuten"3. De Commissie voor de Politieklachten oordeelde in haar advies van 21 mei 1997 als volgt over deze klacht:"Op 18 april 1996 verzocht klager assistentie in verband met een bedreiging door een buurman. Toen de politie ter plaatse kwam, was er niet of niet meer sprake van een bedreiging. Er was derhalve geen reden om op te treden. De politie heeft geen namen van getuigen genoteerd omdat toen zij ter plaatse kwamen, er geen getuigen waren. Op deze punten is de klacht ongegrond. Toen klager de naam en het nummer van een van de politieambtenaren vroeg, heeft deze geweigerd deze te geven. De Commissie acht dat niet behoorlijk. Een politieambtenaar behoort immers desgevraagd naam en nummer te verstrekken. Op 19 april 1996 vroeg klager opnieuw assistentie. De politie heeft toen bemiddelend opgetreden en een tafelpoot waarmee de buurman stond te zwaaien, meegenomen. De Commissie vindt het niet behoorlijk dat het politieoptreden daartoe beperkt bleef. Indien klager daar een vervolg aan had willen geven, had hij aangifte kunnen doen. Ook ditmaal waren er geen getuigen waarvan de namen hadden kunnen worden genoteerd. Of ook die dag de betrokken politieambtenaren om naam en nummer is gevraagd en of zij geweigerd hebben die te geven, heeft de Commissie niet kunnen vaststellen."B.       STANDPUNT VERZOEKERDe lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond.2.1. De korpsbeheerder deed de Nationale ombudsman een aantal stukken toekomen. In mutaties uit het dag- en nachtrapport van de politie van respectievelijk 18 april 1996 en 19 april 1996 staat onder meer het volgende:"Dhr. V. wordt bedreigd door zijn buurman L. Deze had hem opgewacht en viel hem lastig. De zoon van L. was hier ook bij. Vervolgens kwam de zoon van V. waardoor L. weer weg ging. V. was het zat en wilde dat wij de buurman meenamen omdat hij volgens V. gestoord zou zijn. Dhr. V. was niet zo tevreden over ons optreden." "Dhr. L. en dhr. V. waren elkaar vanmiddag wederom tegen het lijf gelopen bij de lifthal van toren 5 (Go.). Beide kregen ruzie met elkaar om de hond van dhr. V. Genoemde hond zou L. hebben aangevallen. L. heeft hierop een tafelpoot gepakt en heeft zich getracht te beschermen tegen de hond. Hierop voelde V. zich weer bedreigd, omdat L. met die tafelpoot stond te zwaaien. Rapp's tussen beide gekomen en hebben bem.opgetr. Rapp's hebben de genoemde tafelpoot meegenomen. V. zou wederom een brief onze richting opsturen en wilde aangifte doen van een 18 feiten."2.2. In een memorandum van 28 juli 1996 dat ten behoeve van de klachtencommissie door politieambtenaar Br. was opgemaakt staat onder meer het volgende:"- klacht van de heer V., gedateerd op 18 april 1996:De betreffende collega's gesproken over de klacht die tegen hen is gericht. Aan het politiebureau Ganzenhoef kwam die dag een telefonische melding binnen van een onbekend gebleven persoon. Deze persoon vertelde dat op Go. iemand om de politie riep en aan hem vroeg om deze te bellen. De melder eindigde met de woorden: U weet wel wie hij is" (daarmee kennelijk doelende op de heer V.). Ongeveer 15 minuten later waren de collega's ter plaatse en zagen dat de klager rustig op een bankje bij toren 5 van Go. was gezeten en verder niemand in de directe omgeving was te bekennen. Van een bedreiging ten opzichte van de heer L. was op dat moment geen sprake. (...) Ter plaatse werd (...) wel de naam van een getuige genoteerd. (...) - klacht van de heer V., gedateerd op 19 april 1996:Mede vanwege bovenstaande werd met enige spoed gegaan naar Go., alwaar klager en de heer L. ruzie met elkaar zouden hebben. Ter plaatse bemiddelend opgetreden door de collega's, waarbij de knuppel van de heer L. werd afgepakt en met toestemming vernietigd. (...) De klager gaf aan aangifte te gaan doen..."D.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR B.Inspecteur B. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde in zijn reactie over dit klachtonderdeel onder meer het volgende mee:"Ad 3096. De heer V. klaagt over het feit dat ambtenaren van de politie weigerden iets te noteren bij een tweetal incidenten. Beide incidenten zijn echter wel opgenomen in het PSS-400 bedrijfsprocessensysteem. Daar de gegevens van de klager bij deze meeste ambtenaren van het bureau Ganzenhoef bekend zijn en uit dit systeem kunnen worden hergebruikt, vervalt de noodzaak voor hen om iets op te schrijven."E.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker deelde in reactie op hetgeen van de zijde van de politie op dit punt naar voren was gebracht nog mee dat hij gaarne inzage zou krijgen in het bedrijfsprocessensysteem van de politie. Toen hij op een gegeven moment inzage had gevraagd bleek alles uit het systeem dat dateerde van voor 1995 te zijn verwijderd. III.     KLACHT 3136A.       FEITEN1. Verzoeker wendde zich bij brief van 17 mei 1996 met de volgende klacht tot de Commissie voor de Politieklachten:"Heden om 20.30 uur werd ik aangevallen door een bewoner van Go. (Ho.). Uw agenten (x en y) kwamen er aanrijden c.q. stonden voor garage Grubbehoeve en zagen e.e.a. gebeuren. Zij deden niets, ondanks dat ze zagen, dat de man met een valse herdershond mij aanviel, slaande bewegingen maakte, terwijl ik mij terugtrok en vluchtend mezelf probeerde te beschermen. Ho. zelf wees naar de wagen en zei tegen mij, dat ze alleen hen hielpen (een groep bewoners, dat plakkaten tegen mij in Go. ophangt (...). Ik zwaaide naar ze om hulp, maar ze reden stilletjes weg naar een doodlopend stuk weg, zodat ik hen niet kon zien (...). Daar ik een pup bij me had, kon ik de weg niet oversteken om aangifte te doen. (...) Hierbij een klacht:Tegen de twee agenten luidt de klacht: ze verzaken willens en wetens hun taak (de bescherming van burgers). Ik wens tegen deze 2 agenten disciplinaire maatregelen en voor beiden f 1.000,- smartengeld wegens emotionele schade."2. De Commissie voor de Politieklachten oordeelde in haar advies van 21 mei 1997 als volgt over deze klacht:"Klager schrijft dat hij op 17 mei 1996 werd aangevallen door een buurman en dat de politie dat zag, maar niet optrad. Geen van de politieambtenaren die die dag dienst hadden, kan zich het incident herinneren. De Commissie kan daarom niet vaststellen wat er precies is gebeurd en onthoudt zich van een oordeel over deze klacht."B.       STANDPUNT VERZOEKERDe lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDERDe korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond.D.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker verstrekte de Nationale ombudsman geen nadere informatie op dit punt. IV.      KLACHT 3203 A.       FEITEN1. Bij brief van 11 juli 1996 wendde verzoeker zich tot de Commissie voor de politieklachten. In zijn brief deelde hij onder meer het volgende mee:"2) Tijdens het verblijf op het hoofdburo wenste V. alsnog de boete te betalen (...), dit kon niet. V. vroeg dit 12 maal in 3 dagen. Er werd geweigerd vriendin te bellen voor betaling. 3) Men stelde V. gedurende 4 dagen niet in staat te bellen, krant te ontvangen en/of te lezen, te schrijven en/of aantekeningen te maken. Reden was: organisatieproblemen (...) 6) Het niet politioneel personeel reageerde niet op bellen, maar vernederden V. en andere gevangenen als ze via de intercom een verzoek deden. (...) 8) In de recreatieruimte was de telefoon verwijderd, was televisiekijken bijna onmogelijk (geluid verdwenen en voorscherm troebel)."2. De Commissie voor de Politieklachten oordeelde in haar advies van 21 mei 1997 als volgt over deze klacht:"Uit de politierapportage blijkt dat klager enkele dagen in het hoofdbureau heeft doorgebracht op last van het Openbaar Ministerie. In zoverre onthoudt de Commissie zich van een oordeel over deze klacht. Klager heeft inderdaad geen kranten kunnen ontvangen, omdat dat om organisatorische redenen niet mogelijk is. De Commissie acht dat niet onbehoorlijk. Voor zover de klachten betrekking hebben op de bejegening door het personeel in het hoofdbureau, heeft klager nagelaten zijn klacht met feiten te onderbouwen. De Commissie acht zijn lezing daarom niet aannemelijk en de klacht op dat punt ongegrond."B.       STANDPUNT VERZOEKER1. De lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.2. Verzoeker legde een verklaring van zijn vriendin G. van 20 juli 1996 over. Deze verklaring luidt als volgt:"Tijdens het verblijf van mijn vriend V. op het Hoofdburo van politie te Amsterdam, heb ik 4 maal geprobeerd alsnog de boete te betalen, kranten te bezorgen, schrijfmateriaal te overhandigen en te informeren wanneer hij vrijkwam. Hij moest zitten i.v.m. een niet betaalde boete. Uit het verleden weet ik (heb ik ervaren), dat hij dan steeds zijn boeken en schrijfmateriaal kreeg, ik mocht bellen en hij belde mij. Nu was dit alles niet toegestaan, hetgeen absurd was, daar hij zakelijk bij vele ondernemingen, acties en organisaties betrokken is." .        STANDPUNT POLITIE EN STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond. 2. Een van de door de korpsbeheerder overgelegde stukken is een brief van 29 oktober 1996 van de Chef Dienst Executieve Ondersteuning aan de klachtenco rdinator Bureau Kabinet Hoofdbureau. In die brief staat onder meer het volgende:"Op 12 juli 1996 om 20.19 uur is de heer V. (...) ingesloten in het cellencomplex van het hoofdbureau. Hij is daar tot 16 juli 1996 10.25 uur gebleven. Naar aanleiding van zijn klachten (...) is de heer V. door de teamleider arrestantenzorg uitgenodigd voor een gesprek op 25 september 1996. Door de afhoudende houding van de heer V. ging dit zeer moeizaam. In het tot de afspraak leidende telefoongesprek gaf de heer V. aan, dat een gesprek wat hem betreft toch geen zin zou hebben. De gehele Nederlandse politie is volgens hem niet eerlijk. Het op die datum gehouden gesprek heeft niet tot een gunstig resultaat geleid. De heer V. bleek uitermate gefrustreerd te zijn over het gehele politieoptreden. Een frustratie die niet alleen voortkwam uit de ontmoeting tussen 12 en 16 juli 1996, doch die  zoals hij aangaf - altijd bij hem aanwezig is. Hij ziet het als zijn taak om "zijn vijand de politie" constant bij commissies als fout handelende organisatie aan te brengen. Het hele politiesysteem deugt volgens hem niet en het is die invalshoek die hem drijft tot het indienen van klachten. De klachten zijn dan ook niet gericht tegen individuele mensen maar tegen het systeem, dat "de helling op moet". De houding van de heer V. ten opzichte van de politie laat zich het meest verduidelijken door de volgende door hem tijdens het gesprek gemaakte opmerkingen:"Ik beledig politiemensen. Dat doe ik heel bewust. U reageert niet op mijn beledigingen. Dat is professioneel. Als u dat wel zou doen, word ik boos en dien ik een klacht tegen uw korps in omdat zij niet voldoende voor hun taak toegeruste mensen in dienst heeft". En: "Het hele systeem van de politie deugt niet. Daar gaat het mij om. Het is net iets beter dan in Hitlers tijd". Het is niet tot een gesprek over de door hem opgesomde klachten gekomen. De heer V. wilde de klachten niet apart bespreken daar het hem niet om incidentele voorvallen ging, doch om de slecht werkende politie-organisatie als geheel. Hij zei ook niet echt ge nteresseerd te zijn in een uitleg van de teamleider hoe werkzaamheden in het algemeen gedaan (behoren) te worden. De heer V. wilde zonder meer dat zijn klachtbrief ter behandeling zou worden doorgestuurd naar de Commissie van de Politieklachten. Met betrekking tot de door hem aangevoerde klachten kan ik het volgende meedelen.1. Het betalen van een boete is binnen het bureau arrestantenzorg niet mogelijk. Het bureau is niet als betaalplaats aangewezen. Niet bekend is of er een boete aan hem was opgelegd, noch of hij die berhaupt kon/mocht betalen. De heer V. heeft de dagen in het hoofdbureau doorgebracht op last van het openbaar ministerie (zgn. parketklant).2. Hetgeen de heer V. stelt onder 3) van zijn klacht is ten dele juist. Er kunnen door ingeslotenen geen eigen kranten worden ontvangen. Dit is organisatorisch niet haalbaar. Wel kan door ingeslotenen de in het cellencomplex aanwezige lectuur worden gelezen. (...)4. Binnen het bureau arrestantenzorg wordt gebruik gemaakt van de inzet van medewerkers van beveiligingsbedrijf Randon BV. De ervaringen met deze medewerkers zijn zonder meer goed te noemen. Door het niet nader willen toelichten van dit klachtgedeelte door de heer V. is het niet mogelijk hierop verder te reageren.5. Zo ook geldt dit voor de klacht onder nummer 6). (...)7. In de recreatieruimte is geen telefooncel meer. Eerder heeft dit geleid tot ongewenste situaties. Op verzoek kunnen ingeslotenen onder toezicht telefoneren."3. In zijn brief van 9 juli 1998 aan de Nationale ombudsman (zie hiervoor onder I.C.4.) deelde de korpsbeheerder over dit klachtonderdeel mee dat hij niet tot een oordeel in staat was omdat de politie deze klacht, vanwege de onwelwillende houding van verzoeker destijds niet nader had kunnen onderzoeken.D.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker verstrekte op dit punt geen nadere informatie.V.       KLACHT 3217A.       FEITEN1. Bij brief van 20 oktober 1996 aan de Commissie voor de Politieklachten en aan de GG en GD te Amsterdam deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Op (9; N.o.) augustus j.l. om 15.00 uur stond voor mijn deur een politieagent en een medewerker van de GG & GD met een koevoet mijn deur te bewerken. Ze hadden een volmacht om in te breken, omdat ze iets roken. Ik ben zeer ontstemd over zoveel overheidsgeweld tegen een burger, die enkele weken daarvoor ook al de overheidsterreur moest ondergaan bij de onterechte in beslagname van zijn honden. Het is nog erger: ze waarschuwden beiden, dat als ze weer iets roken weer zouden inbreken. En hun dreigement klonk echt. Hebben we hier te maken met een nieuw overheidsbeleid, dat ruiken naar kerrie, nasigeuren, kookluchtjes enz de politie dan je huis mag inbreken met koevoet of is hier een gestoorde O.V.J. en dolgedraaide politie en overijverige GG & GDman aan de slag, die een oorlog voert met een bewoner uit de Bijlmer. Mijn woonplezier is natuurlijk aardig vergald door dit incident en deze dreiging. Ik moet elke dag maar weer afwachten of de geuren uit mijn woning de politie aanstaan! Echter "een volk, dat voor tirannen zwicht, bang voor lijf en goed, bij zo'n volk dooft het licht" (zie Belgi ). Ik zal derhalve niet zwichten. Graag behandeling van deze klacht tegen de politieagent en GG&GDman."2. Bij brief van 4 november 1996 deelde de directeur van de GG en GD van Amsterdam verzoeker onder meer het volgende mee:"In uw brief van 20 oktober jl. deponeert u een klacht over een medewerker van de GG en GD, die samen met een politieagent op (9; N.o) augustus jl. dreigden tegen uw wil binnen te treden in uw woning. In de Bouwverordening van de Gemeente Amsterdam in artikel 7.3.2 lid b (zie ACHTERGROND, onder 2.; N.o.) is ondermeer opgenomen, dat het verboden is om een voor de omgeving hinderlijke wijze stank- of ongedierteoverlast te veroorzaken. In de Gezondheidsverordening van de Gemeente Amsterdam is in artikel 25 ondermeer opgenomen dat het verboden is dieren op dusdanige wijze te houden, dat daardoor omwonenden ernstige stankoverlast ondervinden. Medewerkers van de afdeling Hygi nisch Woningtoezicht zijn buitengewoon opsporingsambtenaren en hebben op beide artikelen opsporingsbevoegdheden. Dit houdt in dat zij bij een vermoeden van een overtreding van bovengenoemde artikelen eventueel tegen de wil mogen binnentreden. De Algemene wet op het binnentreden (zie

Achtergrond

, onder 3; N.o.) bepaalt daarbij dat voor het binnentreden zonder toestemming een schriftelijke machtiging vereist is. Voor de inspectie van uw woning, die overigens op 9 augustus jl. plaatsvond, was deze machtiging uitgeschreven door de politie. De medewerker van de GG en GD liet zich vergezellen door 2 politiemensen van het bureau Ganzenhoef."3. Verzoeker diende op 20 december 1996 de volgende klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten:"Heden doorzochten de hoofdagent B. van politiebureau Ganzenhoef en de heer P. mijn woning, waartoe ze geen toestemming van mij hadden, maar ook geen bevel tot binnentreden konden laten zien (...).. opende kasten en deuren, tilde de Wc-bril op, terwijl zijn "assistent" P. probeerde mij af te leiden met het praatje "Mooie flat heeft u!" (8 x gezegd) en naar het balkon trachtte te lokken met het praatje "Mooi uitzicht!". De heren kwamen binnen met de opdracht te onderzoeken of er een bron van stank was in de woning. P. (GG&GD) was daar binnen 10 seconden van overtuigd dat deze er niet was. Vervolgens ging B. op zoek naar een deurmat (aangifte van vermissing een dag tevoren door mijn buurman (...). Mijn klacht tegen P. is dat hij zich al voor de 4e maal laat misbruiken door de politie (Er was immers geen klacht over stank en er was geen stank). Als de Chinese buurman heeft gekookt valt u bij hem toch ook niet zo maar binnen op mijn verzoek? Mijn klacht tegen B. is: misbruik maken van bevoegdheden (huiszoeking!), overschrijding van bevoegdheid (kwam als hulp van P.):Een vermiste deurmat (niets mee van doen) heeft blijkbaar een hogere prioriteit, dan bedreiging met de dood (erkend door derden de deurmateigenaar en gehoord en gezien door 2 getuigen):Daar voor de vermissing van de deurmat dezelfde avond nog 2 agenten kwamen opnemen de aanklacht ten huize van mijn buurman (...) en de volgende dag B. een huiszoeking deed, terwijl t.a.v. de door 3 handtekeningen bevestigde aangifte van bedreiging met de dood en andere misdaden van buurman (...), B. met opzet de door mij overhandigde aangifte (...) liet liggen, waardoor mijn vriendin (G.) er nog hardhollend achteraan moest om hem toch maar voor de 3e maal te overhandigen. Wellicht (vrijwel zeker) is deze aangifte van bedreiging met de dood en poging tot mishandeling in de eerstvolgende prullenmand verdwenen."4. De Commissie voor de Politieklachten oordeelde in haar advies van 21 mei 1997 als volgt over deze klacht:"Op 9 augustus 1996 trad de politie met de GG&GD bij klager binnen om een einde te maken aan eerder gemelde stankoverlast. Er was een machtiging afgegeven door de hulpofficier van justitie inspecteur K. Deze was gebaseerd op artikel 114 Woningwet. Reden was dat het vermoeden bestond dat handelingen werden verricht waardoor hinder ontstaat als bedoeld in artikel 7.3.2. van de Bouwverordening van de gemeente Amsterdam. Klager heeft de politie binnengelaten en het was dus niet nodig de toegangsdeur te forceren. Na het binnentreden werd geen stankoverlast geconstateerd. Artikel 7.3.2. luidt voor zover hier van belang:Het is verboden in een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor:a overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein of het nabijgelegen gebouw; b op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke stank, rook, roet, walm, stof of vocht wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein; ... Niet van toepassing is het vorenstaande indien en voor zover het betreft gevaar, schade of hinder waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde Milieuwet van toepassing is. De Commissie acht het optreden niet onbehoorlijk. Mede gelet op de voorgeschiedenis - zie onder andere het eerdere binnentreden op 26 maart 1996 in dezelfde woning - was er voldoende aanleiding om actief op te treden naar aanleiding van de melding van stankoverlast. De voor het binnentreden geldende formaliteiten zijn in acht genomen. De Commissie acht het binnentreden dan ook niet onbehoorlijk. De Commissie merkt daarbij wel op dat zij twijfel heeft of de grondslag voor het binnentreden wel juist is. Uit eerder onderzoek was immers het vermoeden gerezen dat sprake was van het bedrijfsmatig fokken van dieren zodat de Wet milieubeheer wel en eerder genoemde bepaling van de Bouwverordening niet van toepassing was. De Commissie is evenwel van mening dat gelet op de juridische complexiteit het politieoptreden desondanks niet onbehoorlijk is."B.       STANDPUNT VERZOEKERDe lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDERDe korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond.D.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR B.Inspecteur B. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde in zijn reactie over dit klachtonderdeel onder meer het volgende mee:"Ad. 3217. Op vrijdag 20 december 1996, heb ik mij, samen met de heer P., inspecteur Hygi nisch Woningtoezicht van de GGD Amsterdam, begeven naar het adres (...) te Amsterdam, de woning van de klager. Aanleiding hiervan was een aantal klachten van bewoners van aanliggende woningen, over een indringende stank van, vermoedelijk menselijke, faecali n, afkomstig uit de woning van klager. Deze stank is in enkele voorgaande gevallen ook door personeel van de politie waargenomen, waaronder door mijzelf. Gezien deze eerdere waarnemingen, doch ook gezien (eerdere) omstandigheden rondom de woonsituatie van klager, concludeerden wij dat eventueel ter opsporing binnentreden in deze zaak gerechtvaardigd was. In dit geval waren wij dan ook voorzien van een schriftelijke machtiging van de inspecteur He., op grond van artikel 114 van de Woningwet. Op ons aanbellen bij klager werd in eerste instantie niet gereageerd. Pas na enige minuten werd de deur geopend door klager. Nadat wij hem het doel van onze komst hadden meegedeeld, weigerde hij ons de toegang tot de woning. Vervolgens heb ik de klager de machtiging getoond en hem uitgelegd was dit inhield, waarop hij ons alsnog in de woning toeliet. Vervolgens hebben P. en ik in de woning rondgekeken. Daarbij zijn geen kasten of andere zaken geopend. Behalve een niet doorgetrokken WC, waarin menselijke faecali n aanwezig waren, konden wij geen bron lokaliseren die de stankoverlast zou kunnen verklaren. Derhalve zijn de opsporingshandelingen gestaakt. Tijdens het opmaken van het binnentredingsverslag ten behoeve van de klager, overhandigde hij mij een schrijven waarin hij kennis gaf aangifte te doen van bedreiging. Na lezing, heb ik de klager meegedeeld dat de feiten die in deze brief werden aangedragen niet voldoende waren om tot een onderzoek over te gaan. Op aandringen van de klager heb ik de betreffende brief meegenomen naar het bureau en gearchiveerd. De klager toonde zich zeer ge rriteerd tijdens onze aanwezigheid. Hij kondigde aan stappen te ondernemen om mijn carri re bij de politie te be indigen, hetzij op legale basis, hetzij anderszins. Ik heb de klager daarbij succes gewenst. Naar aanleiding van de schriftelijke aangifte van de klager heb ik later een brief naar hem geschreven, waarin ik hem meedeelde dat de brief op zich onvoldoende grond voor vervolging bevatte en dat hij zich voor het doen van aangifte diende te vervoegen aan het bureau Ganzenhoef. Hier heeft de klager verder niet meer op gereageerd. Van een aangifte of onderzoek, terzake diefstal van een deurmat, was mij niets bekend. Blijkens onderzoek is daarvan ook geen aangifte gedaan." .        REACTIE VERZOEKER Verzoeker deelde in reactie op hetgeen van de zijde van de politie op dit punt naar voren was gebracht onder meer het volgende mee:"De heer B. heeft wel degelijk kasten geopend, zowel in slaapkamer als in badkamer. Dhr. P. deed niets. Hij keek alleen naar buiten en vond mijn uitzicht zo mooi, dat hij dat 4x herhaalde (...). Mijn vriendin en ik die na 12 uur 's nachts naar de badkamer gaan (12m2 met 2 afzuigers) trekken pas de volgende ochtend door (in dit geval een heel klein half drolletje, niet het lawaai van het doortrekken met zoveel liters water waard). Agent B. als een 'echte speurneus' sprong een gat in de lucht. P. kon hem gelukkig kalmeren anders was ik wegens dat halve drolletje (onder water en derhalve niet te ruiken) wederom mijn flat uitgezet (reeds 4 x voor minder al mijn flat uitgezet). Daar in mijn woning een onderdruk heerst (4 afzuigopeningen) kan er nooit lucht naar buiten komen! Tevens blaast een grote ventilator lucht in de gemeenschappelijke hal, die (op een hoogte van 30 meter) frisse lucht in de flat brengt. Stank is derhalve (technisch onmogelijk) vanuit de woningen niet te verwachten of alle ventilatoren moeten gesloten zijn (zoals buitenlanders doen). Het stinkt derhalve vaak naar nasi en rotti-geuren. Dit was reeds de 2e keer in 3 maanden (de eerste keer op Go. (...)), dat de politie mijn woning binnenviel, terwijl men wist dat ik al sinds juli 1996 geen honden had. De heer B. is inmiddels overgeplaatst (...) naar de verkeersdienst, een gebruikelijke carri re voor misbruiken van macht (reeds de 4e klacht tegen hem van mijn familie, waarin hij zijn bevoegdheden misbruikt). Meneer wenste de aangifte niet mee te nemen, mijn vriendin is hem achterna gerend en heeft hem toen overhandigd. De aangifte diende er voor te zorgen, dat de agressie van de buurman ophield. Zijn bezoek aan deze man zou voldoende zijn geweest. Gelukkig is deze man daarna opgehouden mij en mijn familieleden lastig te vallen. Dat is niet te danken aan de politie van Ganzenhoef, maar mijn acties richting Hof (art. 12 SV) en civiele acties. Beide liepen op niets uit, maar diende dan ook meer als waarschuwing. Als B. correct was opgetreden had hij dit probleem kunnen oplossen. Een politieman moet geen partij kiezen dan maakt de misbruiker gebruik van hem (...)."F.       VERKLARING VERZOEKEROp 25 januari 1999 hoorde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verzoeker over dit klachtonderdeel. Verzoeker deelde het volgende mee:"Op 20 december 1996 zijn de heer B. van de politie en de heer P. van de GG&GD bij mij aan de deur geweest. Mij werd verteld dat er weer sprake zou zijn van meldingen van stankoverlast. Na enig aandringen heb ik beide heren toestemming gegeven om mijn woning te betreden zodat zij zelf konden constateren dat er geen sprake was van stankoverlast. Ik kan mij niet herinneren dat zij mij een machtiging tot binnentreden hebben getoond. Ik heb in ieder geval geen afschrift van zo'n machtiging ontvangen. Kort na binnenkomst constateerden beide heren dat er geen sprake was van stankoverlast. Toen de heer B. vervolgens mijn woning ging doorzoeken, heb ik hun verzocht mijn woning te verlaten. Na enig aandringen, zijn ze toen vertrokken. Mijn klacht heeft op dit punt niet zozeer betrekking op de vraag of de politie conform de wet heeft gehandeld, alswel op de omstandigheid dat de politie zich wel erg gemakkelijk door medeflatbewoners laat lenen om mij en mijn gezinsleden op een dergelijke wijze lastig te vallen."G.       VERKLARING MEDEWERKER GG EN GD1. Eveneens op 25 januari 1999 hoorde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman ambtenaar P. van de GG en GD Amsterdam. Hij verklaarde het volgende:"Op 20 december 1996 heb ik samen met de heer B. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een bezoek gebracht aan de woning van de heer V. aan de G. te Amsterdam in verband met klachten over stankoverlast. De GG&GD is wel vaker samen met de politie bij V. over de vloer geweest in verband met stankoverlast. Deze keer ben ik op verzoek van de heer B. meegegaan. Wij hadden geen machtiging om de woning van V. tegen zijn wil te betreden. Deze hadden we ook niet nodig omdat V. na enige discussie op ons verzoek daartoe uitdrukkelijk toestemming gaf om even in zijn woning rond te kijken. Wij hebben daarbij geen stankoverlast kunnen constateren. Op verzoek van V. hebben wij vervolgens zijn woning weer verlaten. Wij hebben alleen rondgekeken en niet gezocht in kasten en dergelijke."2. Met betrekking tot het optreden op 9 augustus 1996 verstrekte P. de Nationale ombudsman een door een collega van hem ondertekend verslag van het optreden op 9 augustus 1996. Daarin staat het volgende vermeld:"Binnengeweest met machtiging + 2 agenten. In algemene gang veel stank. Woning redelijk veel kakkerlakken gezien Slaapkamer ruikt erg vies. 8/8 was de politie al geweest, bewoner eiste deskundigen. (dit zijn wij) (een dag later niets mis)"3. Tevens verstrekt P. de Nationale ombudsman een afschrift van een klachtenformulier waaruit blijkt dat een van verzoekers buren op 16 juli 1996 had geklaagd over stank, ongedierte en vervuiling met betrekking tot verzoeker.H.       NADERE INFORMATIE VAN DE KORPSBEHEERDER1. Bij brief van 16 maart 1999 deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman mee dat het niet mogelijk was gebleken bepaalde mutaties terug te vinden vanwege een overgang van het PSS-systeem naar het X-polsysteem.2. De korpsbeheerder deed de Nationale ombudsman een "machtiging en verslag van binnentreden" toekomen met betrekking tot het optreden op 9 augustus 1996 en met betrekking tot het optreden op 20 december 1996. Deze luiden beiden, voor zover van belang, als volgt:"De commissaris/hoofdinspecteur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, als zodanig hulpofficier van justitie Naam/voorletters: He.    stamnummer:De (functie) ip GEEFT MACHTIGING AAN:naam, voorltr(s)         stnr.    rang.       inspect. hyg. woningtoez. vergezeld door 1 personen. namen/hoedanigheid c.q. stnr:. (...) OM TEN BEHOEVE VAN (...) opsporing zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. (...) Gezien het feit dat vermoed wordt dat in de hierna vermelde woning handelingen worden verricht dan wel nagelaten, waardoor hinder ontstaat zoals bedoeld in art. 7.3.2. vd Bouwverordening van de gem. Amsterdam In de woning (...) te A'dam" In de machtiging en verslag van binnentreden met betrekking tot 20 december 1996 staat voorts:"Geen afwijkingen aangetroffen legitimatie niet getoond ivm bekendheid tussen VD en ondergetekende."3. Tevens zond de korpsbeheerder een afschrift van het door politieambtenaar B. opgemaakt proces-verbaal van binnentreden op 20 december 1996. Daarin staat onder het kopje "wijze van binnentreden" vermeld:"Na meedelen van de reden van onze komst en het tonen van de last, werden wij alsnog in de woning toegelaten".4. Tevens zond de korpsbeheerder een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 9 augustus 1996. Deze mutatie luidt als volgt:"Datum voorval: 9-08-1996 te 13:50 uur (...) Rapp's kregen opdracht van chef van dienst te gaan naar Go. perceel (...), alwaar dhr. V. woont. Dit deden wij samen met een collega van de GG en GD, dit i.v.m. de eerder gemuteerde stankoverlast (...) welke dhr. V. zou produceren. Door middel van een last, de woning van dhr. V. binnen gegaan alwaar wij vrijwel geen stankoverlast konden constateren. Het was voor ons rapp's duidelijk dat dhr. V. een loopje met ons neemt. (dit omdat rap (...) gisteren (08/08/1996) ook voor de woning van dhr. V. stond en er toen duidelijk een andere lucht ons reukorgaan binnen drong). Na 5 minuten binnen te hebben gestaan begon dhr. V. iets wat irritant te reageren door opmerkingen te plaatsen zoals; de lucht is verdwenen door het ventilatiesysteem, maar daar hebben jullie toch geen verstand van want jullie zijn mavoklantjes zonder een doel in jullie leven. Met andere woorden waren wij te stom voor woorden. Nadat de collega van de gg en gd klaar was met zijn onderzoek zei dhr. V., "zo en nu opgedonderd, oprotten en sodemieter nu mijn huis uit", waarna rap (...) dhr. V. mede deelde dat wij zelf het moment bepaalden wanneer wij zouden vertrekken. Dhr. V. kon hierin niet echt mee komen en vertelde rap. (...) dat hij bij deze een klacht zou indienen wegens huisvredebreuk !?!? woning verlaten om vervolgens de zoveelste mutatie te stellen van dhr. V." VI.      KLACHT 3484 A.       FEITEN1. Bij brief van 5 april 1997 deelde verzoeker de Commissie voor de Politieklachten onder meer het volgende mee:"Op 3 april om 19.00 uur werd ik gebeld vanaf bureau Ganzenhoef door een mij onbekende agent (hij wilde zijn naam niet zeggen). Hij deelde mede, dat hij mij zou komen arresteren als ik de troep bij toren 4 Go. niet onmiddellijk zou opruimen. Hij kende mij en vertelde mij, dat de troep uit Go. (...) kwam, alwaar ik niet woon, geen werk verricht en waar, volgens mijn constatering en die van mijn vrienden al 2 weken puin ligt. Zelf woon ik op G. (...), alwaar ik ook de telefoon opnam. Bureau Ganzenhoef kende mijn nummer, daar deze niet naast de puinhoop lag. Nu weten wij, dat bureau Ganzenhoef onze familie op allerlei wijzen belastert m.b.v. de verenigingen van eigenaren van Go. en G. en dat ze daar mee door wensen te gaan tot wij uit Go. en G. zijn verdwenen. Wij hebben daar flats en een bouwbedrijf, dus wij hebben daar grote economische belangen. Het verwonderde ons dan ook niet, dat de volgende dag een van onze opdrachtgevers (Go. toren 8 (...) dhr. M.) door de milieupolitie in samenwerking met de heer Ho. (Go. (...)) aanrander van een vriendin van mijn zoon, (gezien op beeldmateriaal door agent B., derhalve niet vervolgd ondanks art 12 SV procedure) en mevrouw Ge. (Go. (...)) intrigant tegen ons, werd lastig gevallen om niets, daar ik als aannemer steeds mijn eigen afval netjes opruim, in tegenstelling tot vele bewoners uit Go. en G. (neemt u maar eens een kijkje op zondagavond). Daar deze oorlog van Ganzenhoef tegen mij en mijn familie voortduurt, dien ik een klacht in. Ook de joden in de jaren dertig hebben veel geklaagd over politiemensen en hun optreden tot 1946. Het is evenals met ons slecht afgelopen (miljoenen schade voor ons nu reeds), doch wij zwichten niet voor terreur van dergelijk bewoners geassisteerd door politie. Ik hoop dat u ons beschermt. Zelf ondernemen wij nooit iets tegen dergelijke mensen. Dat is de taak van die van de rechter."2. De Commissie voor de Politieklachten oordeelde in haar advies van 21 mei 1997 als volgt over deze klacht:"Klager schrijft dat hij op 3 april 1997 door een hem onbekende agent gesommeerd werd troep bij toren 4 Go. weg te halen. Uit de politierapportage blijkt dat het vermoeden bestaat dat H. bedrijfsmatig koelkasten en ander witgoed repareert. Kapotte of gesloopte koelkasten worden op het grasveld geplaatst. De Commissie heeft niet kunnen vaststellen of en zo ja, door wie klager gebeld is om deze goederen te verwijderen, maar ziet - als dit gebeurd is - geen reden waarom dat onbehoorlijk zou zijn. Een dergelijk telefoontje kan worden aangemerkt als een waarschuwing dat als betrokkene geen maatregelen neemt, andere middelen zullen worden toegepast (bestuursdwang, boete). Een dergelijke waarschuwing is niet onbehoorlijk."B.       STANDPUNT VERZOEKERDe lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond. 2. In een door de korpsbeheerder toegezonden mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 21 april 1997 staat met betrekking tot 9 april 1997 het volgende vermeld:"D. komt aan het bureau klagen over het gedrag van H. en zijn broers. H. is weer erg vervelend, doet naar en stalt van alles in de hal voor de deur van iedereen, waaronder brommers. Daarbij gaan er geregeld hele ladingen ijskasten de woning in, die kennelijk voor reparatie zijn bestemd. Kapotte of gesloopte ijskasten worden zonder omhaal op het maaiveld gemieterd. Het is al langer bekend dat H. zich bezig houdt met reparaties aan ijskasten en ander witgoed. Ook blijkt Ma. op het adres een aannemingsbedrijf te hebben gevestigd.. voorspelt sores, vermoedelijk terecht. De milieutechnische complicaties rondom deze situaties worden bekeken, mede ook omdat H. op dat gebied een voorwaardelijke straf open heeft staan...."D.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR B.Inspecteur B. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde in zijn reactie over dit klachtonderdeel onder meer het volgende mee:"Ad 3484. Het is mij bekend dat personeel van de afdeling Milieupolitie van het Stadsdeel Zuid-Oost op 3 april 1997 telefonisch contact heeft gehad met de klager en/of zijn zoon, omtrent een hoeveelheid bedrijfsafval bij de flat Go., toren 5. In deze flat is de zoon van klager woonachtig. De ambtenaar van de milieupolitie deelde mij daarbij mede, dat hij over concrete aanwijzingen beschikte dat het afval uit de genoemde flat afkomstig was."E.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker deelde in reactie op hetgeen van de zijde van de politie op dit punt naar voren was gebracht onder meer het volgende mee:"Vuil (stenen, planken ed.) lag niet bij toren 5, maar bij toren 4 (50 meter verder) en was niet van mijn zoon. Niet mijn zoon woonde in toren 5, maar in toren 8 (150 meter verder), alwaar hij ook werkzaam was op dat moment bij een klant. In toren 5 woont V. (de vader van Ma.). Als hij aanwijzingen had, behalve de bekende valse beschuldigingen (reeds 6X achter elkaar vrijgesproken door de rechtbank voor vermeend crimineel gedrag door de zonen van V., alles georganiseerd door bureau Ganzenhoef m.b.v. geestelijk labiele mensen) dan had de politie dat ter plaatse kunnen regelen met een van mijn zonen en heel gemakkelijk de dader kunnen achterhalen. Nu kozen ze voor pesten en hun klanten lastig vallen met het doel: schade aan te richten. Bij het Hof liggen momenteel tevens 5 zaken die na het horen van getuigen die door agent Br. waren misbruikt (het oude recept uit de IRT-tijd-1993): de bekende U-bocht constructie. Ook dit onderdeel maakt deel uit van de oorlog van bureau Ganzenhoef tegen familie V. Nu probeert bureau Ganzenhoef ook al de aannemersactiviteiten te criminaliseren van mijn zonen (de wrok gaat wel erg ver). Het is lang geleden dat hele families werden afgevoerd. De methode is hetzelfde gebleven. De actors gedragen zich ook nu weer sociaal aanvaardbaar. Het slachtoffer staat machteloos tegen zo'n netwerk." VII.     DE KLACHT OVER DE KLACHTBEHANDELING A.       FEITEN1. Verzoeker wendde zich bij brieven van onder meer 4 april 1996 (zie hiervoor onder I.), 18 april 1996 (zie hiervoor onder II.), 19 april 1996 (zie hiervoor onder II.), 17 mei 1996 (zie hiervoor onder III.) en 11 juli 1996 (zie hiervoor onder IV.) met een klacht tot de Commissie voor de Politieklachten.2. Op 5 juni 1996 hoorde de Commissie voor de Politieklachten politieambtenaar Br. naar aanleiding van verzoekers klachten.3. Bij brief van 21 augustus 1996 aan de korpschef van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde de secretaris van de Commissie voor de Politieklachten onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van de klacht van de heer V. d.d. 1, 18 en 19 april en 17 mei 1996, is een korte rapportage opgesteld die de Commissie op 8 augustus 1996 heeft ontvangen. Na bestudering van deze rapportage, heeft de Commissie geconstateerd dat er op enige punten nog onduidelijkheid is blijven bestaan. De Commissie heeft vervolgens een overzicht gemaakt van alle klachtonderdelen die klager naar voren heeft gebracht (overzicht bijgevoegd). Per klachtonderdeel is aangegeven of, en zo ja, welke informatie nog ontbreekt. Voorzover het gaat om verklaringen, kan vooralsnog worden volstaan met een zakelijke samenvatting. De Commissie ontvangt deze aanvullende informatie graag binnen drie weken na dagtekening. Mocht het niet mogelijk zijn om binnen deze termijn te reageren, dan verzoek ik u contact op te nemen met het secretariaat van de Commissie. De verklaringen van de betrokken politieambtenaren zullen naar klager worden gestuurd zodat hij in de gelegenheid kan worden gesteld hierop te reageren (wederhoor)."4. Verzoeker wendde zich bij brief van 20 oktober 1996 (zie hiervoor onder V.) met een klacht tot de Commissie voor de Politieklachten.5. Op 10 maart 1997 vroeg verzoeker de Commissie voor de Politieklachten om informatie over de stand van zaken in de behandeling van zijn klachten.6. In zijn klachtbrief van 5 april 1997 (zie hiervoor onder VI.) aan de Commissie voor de Politieklachten deelde verzoeker onder meer nog het volgende mee:"Er liggen nog + 8 klachten bij u, die nog steeds niet beantwoord zijn. Sommigen van zelfs een jaar geleden. (...) Wij dienden deze klachten in, omdat het gedrag van politie Ganzenhoef hoogstwaarschijnlijk niet exemplarisch is, maar structureel en niet verwonderlijk in een maatschappij, die steeds repressiever is en de politie steeds verder oprukt in het priv -leven van bewoners."7. Op 9 april 1997 zond de secretaris van de Commissie voor de Politieklachten verzoeker het volgende tussenbericht:"Hierbij deel ik u mede dat ik uw brieven van 10 maart 1997 en 8 april 1997 heb ontvangen. De Commissie heeft de politierapportages inzake klachtennummers 3083,3096,3136, 3217,3441 reeds ontvangen. Inzake klachtnummer 3203 verwacht de Commissie de politierapportage deze week. Inzake klachtnummer 3084 heeft de Commissie u op 17 april 1996 bericht. Op deze brief heeft de Commissie geen reactie mogen ontvangen. Het dossier is vervolgens opgelegd, Inzake klachtnummer 3441 wacht de Commissie op een reactie van de heer V. op een brief van het secretariaat van 20 maart 1997. Tot op 11 april 1997 kan op deze brief worden gereageerd. Omdat de door u ingediende klachten zijn samengevoegd, wacht de Commissie de politierapportage af. Zodra de Commissie deze ontvangt, zal zij een advies opstellen aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klachten."8. Op 24 april 1997 deelde de secretaris van de Commissie voor de Politieklachten verzoeker en zijn zoon H. het volgende mee:"Hierbij deel ik mede dat ik uw nieuwe klacht van 5 april 1997 en de overige brieven op 18 april 1997 heb ontvangen. Deze nieuwe klacht en de overige klachten (waaronder de klachten van de heer V.) zullen gezamenlijk in het advies van de Commissie voor de Politieklachten aan de orde komen. De Commissie is bezig met het opstellen van het advies. Omdat uw klachten uit verschillende klachtonderdelen bestaan, heeft de Commissie met het oog op een zorgvuldige afhandeling meer tijd nodig gehad."9. Het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland aan de Burgemeester van Amsterdam van 21 mei 1997 over verzoekers klachten luidt onder meer als volgt:"Overzicht van de klachten De heer V. en zijn zoon H. hebben een groot aantal klachten ingediend tegen politieambtenaren van het bureau Ganzenhoef. In de navolgende tabel is een overzicht van deze klachten opgenomen, waarbij is aangegeven door wie welke klacht is ingediend, wat de inhoud van de klacht is en wat het procedureverloop is geweest. Klachtonderdelen die niet op de politie betrekking hebben, zijn niet in dit overzicht opgenomen (in dit overzicht zijn tevens klachten opgenomen die niet in het onderzoek van de Nationale ombudsman aan de orde komen; N.o). Nr. Klagers Datum Ontvangst Ontvangst rapportage Inhoud klacht 3083 V. 1 april 1996 9 april 1996 8 augustus 1996 - inbeslagneming honden (26/3/96). - detentieomstandigheden (insluiting met 7 anderen, waaronder een psychisch gestoorde man; te weinig zitplaatsen; er werd ge rineerd; mocht zich niet wassen; kreeg verschoning en boeken niet; op bellen werd niet gereageerd; is niet gelucht. - kreeg geen kopie proces-verbaal. - bij vervoer naar Hoorn reed chauffeur te hard en door rood licht. 3084 H. 20 februari 1996, aangevuld bij brief van 10 april 1997 4 maart 1996 n.v.t., bij brief van 17 april 1996 is klager om aanvulling gevraagd; toen hierop niet was gereageerd, is klacht opgelegd ten onrechte verbaliseren, vervolgen en criminaliseren door hoofdagent Br. (in 1993) 3096 V. 18 april 1996 22 april 1996 8 augustus 1996 niet optreden tegen gestoorde man (18/4/96) die klager bedreigde. Politie komt pas na half uur. Weigert iets te noteren en geeft geen naam of nummer. V. 19 april 1996 22 april 1996 8 augustus 1996 weigering politie om voor man die klager bedreigde, de psychiater te waarschuwen (19/4/96). Politie kwam pas na half uur. Er werden geen getuigen gehoord. 3136 V. 17 mei 1996 24 mei 1996 8 augustus 1996 op 17/5/96 zagen twee politieambtenaren dat klager werd aangevallen, maar zij traden niet op. 3203 V. ongedateerd 5 augustus 1996 21 april 1997 - op 11/7/96 werd klager ten onrechte in verzekering gesteld. Hij werd te lang (5 dagen) ingesloten. Hij wilde alsnog een boete betalen, maar dat kon niet. - detentieomstandigheden (geen rookvrije ruimte in recreatieruimte, TV werkte slecht, op bellen werd niet gereageerd). 3208 H. en V. en S. ongedateerd 21 augustus 1996 23 oktober 1996 kl klaagster werd ten onrechte gearresteerd om door intimidatie aangifte van aanranding te voorkomen 3217 V. 24 augustus 1996 29 augustus 1996 8 november 1996 binnentreden met koevoet wegens stank honden (op 15/8/1996, maar volgens een brief van 20/10/1996 op 8/9/1996). 3441 G. en H. 12 maart 1997 13 maart 1997 19 maart 1997 brigadier B. reageerde niet op een schriftelijke aangifte van bedreiging 3484 V. en H. 5 april 1997 18 april 1997 21 april 1997 klagers voelen zich belasterd doordat op 3 april een politieagent hen telefonisch sommeerde troep bij toren 4 Go. op te ruimen die evenwel niet van hen afkomstig was. De procedure In zijn klacht 3084 schreef H. dat de verschillende klachten niet los van elkaar kunnen worden gezien en dat hij en zijn vader V. ermee instemden dat de klachten in samenhang zouden worden behandeld. Tegenover de politie verklaarde V. dat het hem niet om individuele incidenten gaat, maar om het functioneren van de politie-organisatie als geheel. Mede vanwege de samenhang tussen de verschillende klachten heeft de Commissie daarom besloten n advies uit te brengen over de afhandeling daarvan. De Commissie merkt daarbij wel op dat zij alleen advies kan uitbrengen over klachten met betrekking tot concrete gedragingen van een of meer politieambtenaren en dat zij derhalve niet ingaat op de klacht voor zover deze betrekking heeft op het functioneren van de politie-organisatie als geheel. De Commissie heeft op 5 juni 1996 hoofdagent Br. gehoord over de klachten 3083, 3096 en 3136. Op 8 augustus 1996 ontving de Commissie een summiere rapportage van het politieonderzoek inzake deze klachten. Bij brief van 21 augustus 1996 is de politie op een aantal daarbij aangegeven punten om aanvullende informatie gevraagd. Deze informatie ontving de Commissie op 23 januari 1997. De data van ontvangst van de rapportages over de klachten 3203, (...) 3217 (...) en 3484 is hiervoor in het schematisch overzicht opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat de rapportage inzake klacht 3203 bij de politie was zoekgeraakt en daardoor eerst met aanzienlijke vertraging de Commissie heeft bereikt." De inhoudelijke beoordeling van de verschillende klachten door de Commissie voor de Politieklachten is hiervoor onder I. tot en met VI. weergegeven. "Het advies De Commissie voor de Politieklachten adviseert u de klachten ongegrond te verklaren (...) De Commissie vraagt verder uw aandacht voor het volgende. De behandeling van klachten strekt ertoe om een bijdrage te leveren aan het herstel van het vertrouwen dat bij klagers als gevolg van het optreden van de politie is geschonden. De Commissie heeft evenwel in dit geval niet de indruk dat de afhandeling van de klachten tot dat beoogde herstel van vertrouwen bij klagers zal leiden. Daarvoor zou nodig zijn dat klagers bereid zijn op loyale wijze aan de afhandeling van klachten mee te werken en dat – indien die bereidheid er is - de politie de faciliteiten schept voor een zo goed mogelijke bemiddeling. De Commissie adviseert u daarom bij de politie er op aan te dringen een contactpersoon aan te wijzen tot wie klagers zich kunnen wenden indien zij onverhoopt opnieuw klachten hebben, en er bij klagers op aan te dringen om niet steeds schriftelijke klachten in te dienen, maar eerst te trachten hun klachten mondeling met deze contactpersoon af te handelen."10. Bij brief van 5 juni 1997 liet de burgemeester van Amsterdam verzoeker weten dat hij had besloten conform het advies van de Commissie voor de Politieklachten te oordelen. Tevens had hij de korpschef verzocht verzoeker te berichten zodra er een contactpersoon was aangewezen tot wie verzoeker en zijn familie zich zou kunnen wenden als zij onverhoopt opnieuw klachten zouden hebben.B.       STANDPUNT VERZOEKERDe lezing van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A. Feiten.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie op de klacht over dit punt onder meer het volgende mee:"De Commissie heeft gedurende de periode 9 april 1996 tot en met 18 april 1997 verschillende klachten van de familie V. ontvangen. Vanwege de complexiteit van de klachtonderdelen heeft de Commissie klagers bij brieven van 9 april en 24 april 1997 (...) ge nformeerd over de duur en de wijze van afhandeling. Bovendien beschrijft de Commissie in haar advies bij de procedure de reden van het uitbrengen van n advies, namelijk de samenhang tussen de verschillende klachten. Bovengenoemde aanvullende klachten acht ik derhalve ongegrond. Voor wat betreft het ontbreken van bewijzen van onderzoek, deel ik u mede dat de Commissie op basis van de klachtbrieven de politie doorgaans om aanvullende rapportages heeft gevraagd om tenslotte tot een weloverwogen advies te komen. Ook dit klachtonderdeel acht ik ongegrond."2. Naast de stukken die hiervoor onder I. tot en met VI. naar voren zijn gekomen, verstrekte de korpsbeheerder voorts nog een verslag van het horen op 5 juni 1996 van politieambtenaar Br. door de Commissie voor de Politieklachten.

Beoordeling

I.       MET BETREKKING TOT DE OMSTANDIGHEDEN WAARONDER VERZOEKER OP 26 MAART 1996 WERD VASTGEHOUDEN OP POLITIEBUREAU GANZENHOEF (KLACHT NR. 3083)1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de omstandigheden waaronder hij op 26 maart 1996 is vastgehouden op het politiebureau Ganzenhoef van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.2.1. Verzoeker klaagt er in dit verband allereerst over dat hij, toen hij op 26 maart 1996 werd vastgehouden op het politiebureau Ganzenhoef, met zeven andere verdachten, waaronder een psychisch gestoorde man, lange tijd in een wachtcel moest zitten, waarin te weinig zitplaatsen waren. In zijn klacht van 4 april 1996 aan de Commissie voor de Politieklachten deelde verzoeker hierover mee dat hij tot 8 uur na het sluiten van het onderzoek, tot 21.00 uur ‘s avonds, in de wachtcel had moeten zitten, samen met 7 andere verdachten. Op een moment dat verzoeker alleen in de wachtcel verbleef was er, aldus verzoeker, een levensgevaarlijke psychisch gestoorde man bij hem geplaatst. Volgens verzoeker waren er slechts zes zitplaatsen in de cel, waardoor hij zes uur had moeten staan.2.2. De Commissie voor de Politieklachten stelde, op grond van gegevens uit de arrestantenlogging, in haar advies aan de korpsbeheerder vast dat verzoeker niet 8, maar 5 uur in het dagverblijf ingesloten was geweest, waarna hij was ingesloten in een cel. Hoofdinspecteur Kr. bracht op 7 april 1998 op dit punt naar voren dat er geen gegevens meer voorhanden waren met betrekking tot de arrestantenzorg op 26 maart 1996. De reden daarvoor was dat de gegevens uit de arrestantenmodule, conform het gestelde in de privacywetgeving, na anderhalf jaar worden geschoond. Met betrekking tot de omvang van de dagverblijven (wachtcellen) op het bureau Ganzenhoef deelde de korpsbeheerder mee dat deze 4.50 meter bij 2.20 meter, derhalve 9,9 vierkante meter, bedraagt. In de dagverblijven bevindt zich een bank met een lengte van circa 4 meter. Volgens de korpsbeheerder biedt deze bank zitplaats aan tenminste acht mensen. De eenpersoonscellen hebben een omvang van 2.70 meter bij 2.20 meter, derhalve 5.94 vierkante meter.2.3. Hoewel een bank van vier meter lang in de regel voldoende zitruimte biedt aan acht personen, zijn de dagverblijven, gelet op de beperkte omvang ervan (de oppervlakte ervan bedraagt minder dan de oppervlakte van twee eenpersoonscellen) niet geschikt om daarin lange tijd acht personen onder te brengen. Op grond van hetgeen door de Commissie voor de Politieklachten is vastgesteld, kan worden aangenomen dat verzoeker niet 8, maar 5 uur in een dagverblijf heeft doorgebracht. Doordat de gegevens met betrekking tot de arrestanten op 26 maart 1996 niet meer te achterhalen zijn, kan echter niet worden nagegaan of verzoekers lezing dat hij deze periode (grotendeels) met zeven anderen, waaronder een psychisch gestoorde man, in het dagverblijf moest verblijven, in overeenstemming is met de feiten. Derhalve kan in zoverre geen oordeel worden gegeven over de onderzochte gedraging.2.4. Met betrekking tot verzoekers klacht dat er in het dagverblijf te weinig zitplaatsen waren, wordt geconcludeerd dat, ook als wordt uitgegaan van verzoekers lezing dat hij samen met zeven anderen in de wachtcel verbleef, er, gelet op de lengte van de bank in het dagverblijf, voldoende zitplaatsen waren. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.3.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij zich op 26 maart 1996 ‘s avonds niet had mogen wassen, dat hij de door zijn vriendin en zoon gebrachte verschoning en boeken niet had gekregen en dat er niet was gereageerd op zijn herhaaldelijk bellen.3.2. Van de zijde van de korpsbeheerder werd op dit punt aangegeven dat er op het politiebureau Ganzenhoef voldoende was- en douchegelegenheid is, dat kleding/ goederen die gebracht worden ter beschikking zijn van de arrestanten en dat er in de dagverblijven en cellen alarmbellen zijn. De korpsbeheerder zag geen reden om aan te nemen dat de politie verzoeker deze voorzieningen had onthouden.3.3. Zoals hiervoor onder 2.2. is vermeld zijn er geen gegevens meer voorhanden met betrekking tot de arrestantenzorg op 26 maart 1996. Nu daarnaast niet is gebleken van feiten of omstandigheden die verzoekers lezing op dit punt weerspreken of ondersteunen kunnen de feiten op dit punt niet worden vastgesteld. Ook in zoverre wordt over de onderzochte gedraging geen oordeel gegeven.4. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij tijdens zijn verblijf op het politiebureau Ganzenhoef niet is gelucht. Artikel 15, tweede lid van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (zie ACHTERGROND, onder 1) schrijft voor dat arrestanten tweemaal daags dienen te worden gelucht, behalve als het desbetreffende politiecellencomplex niet over een luchtplaats beschikt. Het politiebureau Ganzenhoef beschikt niet over een luchtplaats, derhalve kunnen arrestanten niet worden gelucht. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.5.1. Tot slot klaagt verzoeker er op dit punt over dat verdachten in aanwezigheid van hem en van andere verdachten in het dagverblijf werden gehoord.5.2. Volgens de politie is het gebruikelijk dat aanvullende vragen in het dagverblijf worden gesteld. De Commissie voor de Politieklachten, wier oordeel de korpsbeheerder overnam, sprak hierover als haar mening uit, dat het voor elke vraag overbrengen van een verdachte naar een verhoorruimte onevenredig belastend zou zijn, voor zowel de politie als voor de verdachte. Dat derden in het dagverblijf aanwezig zijn bij het stellen van vragen aan andere verdachten, acht de Commissie voor de Politieklachten in beginsel geen beletsel om een verdachte een vraag te stellen. Dat is volgens de Commissie voor de Politieklachten, en daarmee volgens de korpsbeheerder, afhankelijk van de inhoud van de vraag.5.3. Niet kan worden ingezien dat het overbrengen naar een verhoorkamer voor een verdachte onevenredig belastend is. Betrokkene zal het in de regel immers prettig vinden het, veelal volle, dagverblijf even te kunnen verlaten. Echter, daargelaten dit punt, het is om privacyredenen niet juist om verdachten in nabijheid van anderen vragen te stellen, tenzij deze vragen op geen enkele wijze betrekking zouden hebben op een tegen hen bestaande verdenking. Van dat laatste is niet gebleken. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. II.      MET BETREKKING TOT HET POLITIEOPTREDEN OP 18 EN 19 APRIL 1996 (KLACHT NR. 3096)1. Verzoeker klaagt er voorts over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 18 en 19 april 1996 niet voldoende actief zijn opgetreden naar aanleiding van meldingen dat een buurtbewoner (L.) hem bedreigde. Hij klaagt er in dit verband met name over dat de ambtenaren pas na een half uur ter plaatse kwamen en toen weigerden de namen van getuigen te noteren.2.1. Noch de korpsbeheerder, noch de Commissie voor de Politieklachten is ingegaan op de klacht dat de politie op 18 april 1996 pas na een half uur ter plaatse kwam naar aanleiding van verzoekers meldingen dat L. hem zou bedreigen. In een memorandum van de chef van het district 7 van 28 juli 1998 staat dat de politie op 18 april 1996 binnen een kwartier ter plaatse was. Wat daar ook van zij, gelet op het feit dat er tussen verzoeker en, onder meer, buurtbewoner L. sprake is van een doorlopende reeks van aanvaringen en conflicten, valt het te prijzen dat de politie het gebeuren op 18 april 1996 blijkbaar een dermate hoge prioriteit heeft gegeven dat zij na een kwartier of een half uur al ter plaatse was. In zoverre is voortvarend gehandeld.2.2. Ook met betrekking tot het politieoptreden op 19 april 1996 staat vast dat de politie ter plaatse is gekomen. Volgens verzoeker gebeurde dat na 25 minuten, volgens de politie is zij met spoed ter plaatse gegaan. Ook op 19 april 1996 is derhalve met de vereiste voortvarendheid gehandeld.3. Verzoeker klaagt er op dit punt voorts over dat de politie weigerde de namen van getuigen te noteren. In het hiervoor onder 2.1. genoemde memorandum komt naar voren dat de politie op 18 april 1997 wel de naam van een getuige zou hebben genoteerd. Volgens de Commissie voor de Politieklachten had de politie op 18 april 1996 geen namen genoteerd van getuigen, omdat toen de politie ter plaatse kwam er geen getuigen aanwezig waren. Ook op 19 april 1996 waren volgens de Commissie geen getuigen (meer) aanwezig toen de politie ter plaatse kwam. In de mutatie die op 19 april 1996 door de politie is opgemaakt, staat vermeld dat verzoeker tegen de rapporteurs had gezegd dat hij aangifte wilde doen. Uit verzoekers klacht van 19 april 1996 blijkt dat de namen van getuigen bij verzoeker voor een deel bekend waren. Hij kon deze de politie dan ook verstrekken bij het doen van aangifte op het politiebureau. Nu daarnaast vast staat dat de namen van verzoeker en buurtbewoner L. bij de politie bekend waren, kan niet worden gesteld dat in zoverre niet juist is gehandeld.4. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. III.     MET BETREKKING TOT HET POLITIEOPTREDEN OP 17 MEI 1996 (KLACHT NR. 3136)1. Verzoeker klaagt er voorts over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland geen actie hebben ondernomen toen zij op 17 mei 1996 zagen dat verzoeker door een buurtbewoner (Ho.) werd aangevallen.2. De Commissie voor de Politieklachten onthield zich van een oordeel over deze klacht, waarbij de korpsbeheerder zich aansloot. In zijn reactie naar de Nationale ombudsman over deze klacht achtte de korpsbeheerder deze klacht overigens niet gegrond. De Commissie voor de Politieklachten schreef in haar advies dat geen van de politieambtenaren die op 17 mei 1996 dienst hadden gehad zich het incident kon herinneren.3. Nu verzoeker geen nadere concrete informatie heeft verstrekt op dit punt, kunnen de feiten op dit punt niet worden vastgesteld. Daarom wordt over de onderzochte gedraging op dit punt geen oordeel gegeven. IV.      MET BETREKKING TOT DE OMSTANDIGHEDEN WAARONDER VERZOEKER NA 12 JULI 1996 IN VERVANGENDE HECHTENIS WERD GEHOUDEN (KLACHT NR. 3203)1. Verzoeker klaagt voorts over de omstandigheden waaronder hij na 12 juli 1996 (op last van het openbaar ministerie) in vervangende hechtenis werd gehouden op het hoofdbureau van politie te Amsterdam.2.1. Verzoeker klaagt er op dit punt in de eerste plaats over dat hem, nadat hij een deel van de hechtenis had uitgezeten, werd geweigerd om de rest van de aan de hechtenis ten grondslag liggende boetes alsnog te betalen.2.2. Van de zijde van de politie werd hierover meegedeeld dat het betalen van een boete binnen het bureau arrestantenzorg niet mogelijk is. Het was niet bekend of er aan verzoeker een boete was opgelegd, noch of hij die kon of mocht betalen. 2.3. Ingevolge artikel 24c, vierde en vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

, onder 1) leidt het alsnog betalen van de aan de vervangende hechtenis ten grondslag liggende boete tot het opheffen van de vervangende hechtenis.I. ndien een persoon die op last van het openbaar ministerie is ingesloten in een politiecel wegens vervangende hechtenis aan de politie te kennen geeft dat hij (alsnog) de aan hem opgelegde boete wenst te betalen, mag van de politie worden verwacht dat zij direct contact opneemt met het openbaar ministerie, zodat de zaak verder kan worden afgehandeld.2.4. Gelet op het hetgeen hiervoor onder 2.2. is vermeld, wordt ervan uitgegaan dat het in het cellencomplex van het hoofdbureau van politie te Amsterdam geen praktijk is dat contact wordt gezocht met het openbaar ministerie als een vervangend gehechte aangeeft alsnog te willen betalen. Dat is niet juist. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3.1. Voorts klaagt verzoeker op dit punt over dat hij gedurende vier dagen niet in staat is gesteld om te telefoneren, de krant te ontvangen of te lezen en om te schrijven. Verzoeker verstrekte de Nationale ombudsman een verklaring van zijn vriendin van 20 juli 1996, waarin deze aangaf dat zij had geprobeerd verzoeker kranten te bezorgen en schrijfmateriaal te (laten) overhandigen. Dit was echter niet toegestaan, om organisatorische redenen. In het verleden had verzoeker wel steeds zijn boeken en schrijfmateriaal gekregen.3.2. De Chef Dienst Executieve Ondersteuning deelde hierover in zijn brief van 29 oktober 1996 onder meer mee dat er door ingeslotenen in het hoofdbureau geen eigen kranten kunnen worden ontvangen, om organisatorische redenen. Hij ging niet in op hetgeen in de verklaring van verzoekers vriendin stond vermeld. Ook de korpsbeheerder en de Commissie voor de Politieklachten gingen daar niet op in. De korpsbeheerder gaf aan dat hij niet tot een oordeel over deze klacht in staat was omdat de klacht, door de onwelwillende houding van verzoeker, niet nader had kunnen worden onderzocht.3.3. Iemand die wegens vervangende hechtenis is ingesloten in een cellencomplex op een politiebureau dient in beginsel niet aan meer beperkingen te worden onderworpen dan in het belang van zijn vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in het cellencomplex in het politiebureau noodzakelijk is. In beginsel dient hij dan ook goederen zoals kranten, boeken en schrijfmateriaal te kunnen ontvangen. Ook dient hij in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld te telefoneren.3.4. De verklaring van verzoekers vriendin ondersteunt de lezing van verzoeker, op het punt van het niet verstrekken van kranten en schrijfmateriaal. Nu voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om op dit punt te twijfelen aan de lezing van verzoeker, wordt deze op dit punt als vaststaand aangenomen. Door, om organisatorische redenen, geen kranten en schrijfmateriaal voor verzoeker in ontvangst te hebben willen nemen, met als gevolg dat verzoeker niet de krant heeft kunnen lezen en niet heeft kunnen schrijven, is in strijd gehandeld met hetgeen onder 3.3. staat vermeld. De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre niet behoorlijk.3.5. Voor het overige is op grond van de informatie waarover de Nationale ombudsman beschikt echter niet vast te stellen of verzoekers lezing op dit punt juist is. In zoverre wordt derhalve over de onderzochte gedraging geen oordeel gegeven.4.1. Verzoeker klaagt er op dit punt verder over dat er niet werd gereageerd op bellen vanuit de cel.4.2. Of al dan niet is gereageerd op bellen door verzoeker in zijn cel, is op grond van de informatie die de Nationale ombudsman ter beschikking staat, evenmin vast te stellen. Daarom wordt over de onderzochte gedraging op dit punt eveneens geen oordeel gegeven.5.1. Tot slot klaagt verzoeker er op dit punt over dat uit de recreatieruimte op het hoofdbureau van politie de telefoon was verwijderd en dat de televisie in de recreatieruimte van slechte kwaliteit was.5.2. Er is geen regel die voorschrijft dat zich in een recreatieruimte op een politiebureau (of in een huis van bewaring) een telefoon of een televisietoestel dient te bevinden. Als, zoals verzoeker stelt, de televisie die zich in de recreatieruimte bevond inderdaad van slechte kwaliteit was, was dat weliswaar vervelend voor de betrokken arrestanten en vervangend gehechten, maar was daarmee geen behoorlijkheidsnorm geschonden. Dat zich geen telefoon bevond in de recreatieruimte is evenmin te kwalificeren als een niet behoorlijke gedraging. Daar doet niet aan af dat zich in het verleden blijkbaar in de recreatieruimte op het Amsterdamse hoofdbureau van politie wel een telefoon heeft bevonden. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. V.       MET BETREKKING TOT HET BINNENTREDEN OP 9 AUGUSTUS 1996 EN 20 DECEMBER 1996 (KLACHT NR. 3217)1. Verzoeker klaagt er voorts over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 9 augustus 1996 en op 20 december 1996 ten onrechte zijn woning zijn binnengetreden met een machtiging in verband met stankoverlast.2. Uit het onderzoek is gebleken dat op 9 augustus 1996 door een politieambtenaar en een GG en GD-medewerker op grond van art. 140 van de Woningwet verzoekers woning is betreden in verband met overtreding van artikel 7.3.2. lid b juncto artikel 12. eerste lid van de Bouwverordening Amsterdam 1993 (zie ACHTERGROND, onder 2). De ambtenaren waren in het bezit van een machtiging tot binnentreden. Hoewel de korpsbeheerder geen nadere informatie verschafte over de aanleiding tot het uitschrijven van de machtiging wordt niettemin, gelet op de voorgeschiedenis en gelet op het gestelde in de overgelegde mutatie van 9 augustus 1997, aangenomen dat een melding van een buurtbewoner over stankoverlast ten grondslag lag aan het uitschrijven van de machtiging. De betrokken ambtenaren waren bevoegd om met deze machtiging verzoekers woning te betreden. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.3. Hoewel de betrokken GG en GD-medewerker tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman verklaarde dat hij en politieambtenaar B. op 20 december 1996 zonder machtiging de woning van verzoeker hadden betreden, staat, gelet op de overige informatie, voldoende vast, dat ook op 20 december 1996 met een machtiging verzoekers woning is betreden. Ook met betrekking tot het optreden op 20 december 1996 kon de korpsbeheerder geen informatie verstrekken over de aanleiding tot het politieoptreden. Wat daar ook van zij, eveneens gelet op de voorgeschiedenis, wordt ook in dit geval aangenomen dat een melding van een buurtbewoner over stankoverlast aan het politieoptreden ten grondslag lag. De gedraging is ook op dit punt behoorlijk. VI.      MET BETREKKING DE TELEFONISCHE SOMMATIE OP 3 APRIL 1997 (KLACHT NR. 3484)1. Verzoeker klaagt er voorts over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op 3 april 1997 telefonisch heeft gesommeerd de troep op te ruimen in de flat waar het bedrijf van zijn zoon was gevestigd, terwijl die troep niet van hem of van dat bedrijf afkomstig was.2. Betrokken ambtenaar B. deelde in zijn reactie op dit klachtonderdeel mee dat het hem bekend was dat personeel van de afdeling Milieupolitie van het Stadsdeel Zuid-Oost op 3 april 1997 telefonisch contact had gehad met verzoeker of een van diens zonen over de hoeveelheid bedrijfsafval bij de flat Go., toren 5.3. Hoewel gelet op de verschillende lezingen op dit punt niet kan worden vastgesteld of het desbetreffende telefoontje door een politieambtenaar is gepleegd, wordt hierover overwogen dat de sommatie aan verzoeker om troep op te ruimen niet behoeft te worden gekwalificeerd als een niet behoorlijke gedraging. Daarbij is in aanmerking genomen het gestelde in de door de korpsbeheerder toegezonden mutatie met betrekking tot 9 april 1997, waarin sprake is van een melding dat er (nog) sprake was van het stallen van goederen, waaronder brommers, in de hal van het desbetreffende flatgebouw en waarin staat dat D. melding maakt van het feit dat kapotte of gesloopte koelkasten op het maaiveld werden "gemieterd". De Nationale ombudsman is met de Commissie voor de Politieklachten van oordeel dat een dergelijk telefoontje kan worden aangemerkt als een waarschuwing in die zin, dat als betrokkene geen maatregelen neemt andere middelen zullen (kunnen) worden toegepast. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. VII.     MET BETREKKING TOT DE KLACHTBEHANDELING DOOR DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND. 1. Tot slot klaagt verzoeker over de wijze waarop de korpsbeheerder zijn klachten heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat eerst lange tijd niets is gedaan met zijn klachten, en dat later alles in n pakket is afgedaan. Voorts ontbreken volgen verzoeker bewijzen van onderzoek naar zijn klachten.2. De Commissie voor de Politieklachten heeft alle klachten die verzoeker (en de zijnen) hebben ingediend tussen 4 april 1996 en 5 april 1997 in n keer afgedaan, in haar advies van 21 mei 1997. Dit advies heeft de korpsbeheerder op 5 juni 1997 overgenomen. Gelet op de veelheid aan klachten en gelet op de inhoudelijke samenhang die zij vertonen, is terecht besloten verzoekers klachten van (onder meer) 4 april 1996, 18 april 1996, 19 april 1996 en 17 mei 1996 gevoegd te behandelen en af te doen. Met betrekking tot deze klachten ontving de Commissie voor de Politieklachten de door haar gevraagde politierapportage op 8 augustus 1996. Inmiddels had de Commissie voor de Politieklachten op 5 augustus 1996 weer een klacht van verzoeker ontvangen (zie hiervoor het overzicht onder BEVINDINGEN, VI. A.9.). Bij brief van 21 augustus 1996 verzocht de Commissie de korpschef om aanvullende informatie. De Commissie ontving vervolgens weer klachten op 21 augustus 1996 (ongedateerd) en 29 augustus 1996 (klacht van 21 augustus 1996). De Commissie ontving de op 21 augustus 1997 gevraagde informatie blijkens haar advies op 23 januari 1997. Inmiddels had zij op 23 oktober 1996 respectievelijk 8 november 1996 de politierapportage ontvangen naar aanleiding van de door haar op 21 en 29 augustus 1996 ontvangen klachten. De politierapportage naar aanleiding van de op 5 augustus 1997 ontvangen klacht ontving de Commissie overigens pas op 21 april 1997 omdat die, aldus het gestelde in het advies van de Commissie, bij de politie was kwijtgeraakt. Na 23 januari 1997 konden de klachten die verzoeker indiende tussen 4 april 1996 en 24 augustus 1996 (behoudens de op 5 augustus 1996 ontvangen klacht) worden afgedaan. Gelet op de lange behandelingsduur tot dan toe was daartoe ook alle reden. Niettemin duurde het vervolgens tot 5 juni 1997 alvorens deze klachten (waarbij inmiddels de klachten van 12 maart 1997 en 5 april 1997 waren gevoegd) door de korpsbeheerder werden afgedaan. De korpsbeheerder heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het stilliggen van de behandeling van deze klachten na 23 januari 1997 kunnen rechtvaardigen. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. Gelet op de lange behandelingsduur tot dan toe, en gelet op het feit dat de Commissie voor de Politieklachten op 23 januari 1997 blijkbaar in het bezit was van alle relevante informatie om op de tot dan toe ingediende klachten (behoudens de op 5 augustus 1996 ontvangen klacht) te kunnen beslissen, was het gelet op het stadium van de behandeling niet juist dat de na die datum door verzoeker en de zijnen ingediende klachten bij de eerste klachten zijn gevoegd. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Verzoeker meent voorts dat bewijzen van onderzoek ontbreken. Uit het rapport van de Commissie voor de Politieklachten en de door de korpsbeheerder overgelegde stukken kan worden afgeleid dat een aantal politieambtenaren, onder wie ambtenaar Br., is gehoord naar aanleiding van een aantal klachten, en dat politierapportages en andere stukken zijn opgevraagd. Alleen al hierom kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn stelling dat bewijzen van onderzoek ontbreken. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) is, voorzover een oordeel wordt gegeven, niet gegrond, behoudens wat betreft het stellen van vragen aan verdachten in aanwezigheid van andere verdachten, de wijze van reageren op de wens van verzoeker om de rest van de aan zijn hechtenis ten grondslag liggende boetes alsnog te betalen en het door verzoeker niet hebben kunnen ontvangen en lezen van de krant en kunnen schrijven tijdens zijn insluiting in het cellencomplex op het Amsterdamse hoofdbureau; op die punten is de klacht gegrond. Geen oordeel wordt gegeven over de klacht dat verzoeker op 26 maart 1996 met zeven anderen, onder wie een psychisch gestoorde man, 8 uur in het dagverblijf van het politiebureau Ganzenhoef heeft moeten verblijven, de klacht dat verzoeker zich op 26 maart 1996 niet had mogen wassen, dat hij verschoning en boeken niet had gekregen en dat er niet was gereageerd op bellen, de klacht over het politieoptreden op 17 mei 1996 en de klacht dat verzoeker tijdens de vervangende hechtenis op het Amsterdamse hoofdbureau niet in staat was gesteld te telefoneren en dat er niet werd gereageerd op bellen vanuit de cel. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is deels gegrond en deels niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Omstandigheden waaronder verzoeker werd vastgehouden in politiecel; niet actief genoeg opgetreden na melding over bedreiging door buurtbewoner; geen actie ondernomen toen verzoeker door buurtbewoner werd aangevallen; omstandigheden waaronder hij in vervangende hechtenis is gehouden; ten onrechte woning binnengetreden; verzoeker ten onrechte gesommeerd troep in flat op te ruimen; wijze van behandeling klachten.

Oordeel:

Geen oordeel