1999/188

Rapport
Op 1 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Tiel, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht en een gedraging van de beheerder van dit regionale politiekorps. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld, waarbij de gedraging van het regionale politiekorps Utrecht wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht). Het onderzoek naar acht klachtonderdelen is tussentijds be indigd, nadat de korpsbeheerder in zijn reactie deze klachtonderdelen gegrond had geacht. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht uiteindelijk als volgt geformuleerd:1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht:- hem, ondanks door hem al op 5, 6 en 7 december 1996 verstrekte informatie, op 8 januari 1997 's ochtends vroeg hebben aangehouden, althans hebben doen aanhouden te Tiel, waarna hij werd overgebracht naar een politiebureau in Utrecht, waar hij lange tijd aan zijn lot werd overgelaten alvorens te zijn verhoord; - hem pas omstreeks 16.00 uur onder aanbieding van excuses in vrijheid hebben gesteld. Verzoeker voert in dit verband aan dat deze gedragingen hem in ernstige mate hebben getraumatiseerd en hem persoonlijk als ook zijn bedrijf in diskrediet hebben gebracht. 2. Voorts klaagt verzoeker erover dat de chef van het district Paardenveld van het regionale politiekorps Utrecht in de beslissing van 18 april 1997 op verzoekers klacht niet inhoudelijk is ingegaan op zijn schadeclaim. 3. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht in de beslissing van 24 augustus 1997 op verzoekers klacht:- zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard te oordelen over het feit dat de districtschef in zijn beslissing van 18 april 1997 niet volledig is ingegaan op de klachten die hij bij brieven van 6 december 1996 en 12 januari 1997 had ingediend, voorts dat de districtschef in strijd met de waarheid heeft meegedeeld dat in deze zaak geen proces-verbaal was opgemaakt, dat de districtschef zijn klacht over het niet ontvangen van een verslag van het gesprek met de klachtbehandelaar ongegrond heeft verklaard, en tenslotte dat de districtschef niet inhoudelijk is ingegaan op verzoekers schadeclaim; - zijn klacht over het niet ingaan op hetgeen hij heeft gesteld in zijn brief van 6 maart 1997 ongegrond heeft verklaard; - niet inhoudelijk is ingegaan op zijn schadeclaim.

Achtergrond

Zie

BIJLAGE Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd betrokkenen een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Verzoeker, een garagehouder, kocht op 4 november 1996 een Duitse importauto, merk Volkswagen, type Golf, van de heer B. uit Tiel. De volgende dag bood hij de auto ter keuring aan bij de Dienst Wegverkeer (RDW), district Nieuwegein teneinde een nieuw - Nederlands - kenteken te krijgen. Tijdens de keuring werden onregelmatigheden aan de auto geconstateerd. Verzoeker bracht de auto op 7 november 1996 opnieuw naar de RDW in Nieuwegein voor nader onderzoek. Mevrouw N., die als tussenpersoon voor verzoeker regelmatig plaatsen reserveert bij de RDW, belde later die dag naar verzoeker. Zij deelde hem mee dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht (hierna ook: de politie) de auto kennelijk in beslag hadden genomen, omdat de auto een vals chassisnummer had. Mevrouw N. vertelde verder dat verzoeker een ontvangstbewijs zou krijgen. Tevens zou hij de handelaars-kentekenplaten, die nog op de Golf waren bevestigd, terugkrijgen.2. Op 5 december 1996 had verzoeker nog niets van het regionale politiekorps Utrecht vernomen. Hij belde die dag naar het politiebureau om te informeren naar de stand van

zaken. Op 6 december 1996 faxte verzoeker een brief naar het regionale politiekorps Utrecht. Op 7 december 1996 stuurde hij een brief met dezelfde inhoud, aangetekend naar de hoofdcommissaris van de regionale politiekorps Utrecht. Deze brief van verzoeker, gedateerd 6 december 1996, hield onder meer in:

"Ondergetekende doet bij dezen zijn beklag over het feit dat hij van mening is dat de politie Utrecht op een verkeerde manier bezig is en mij bedreigd met een aanhouding terwijl men beter weet. Wat is er namelijk aan de hand. Op 4 november 1996 heb ik een Duitse auto gekocht, een Golf van 1990 (...) voor een bedrag van f.5250.== ex BTW/BTM en keuring. De verkoper is genaam: B., H.laan (...) Tiel, tel. (...). (...) Tot vandaag 6 december 1996 heb ik niets vernomen. Nadat ik daar tel. naar informeerde bleek er een nalatigheid in het spel te zijn. Bovendien wilde men mij verhoren. Ik heb daar echter weinig gelegenheid voor en daarbij dreigde de heer J. mij met "anders wordt u van huis gehaald". Nu heb ik niets te vrezen maar de manier waarop dat gebeurt vind ik absurt. Ik wens in het bezit te worden gesteld van mijn kenteken en een ontvangstbewijs voor een inbeslaggenomen auto. Tevens wil ik niet benadert worden met bedreigingen zoals een aanhouding. Ik heb direct mijn volle medewerking aan het onderzoek gegeven en wens daarom niet op deze manier behandeld te worden. Ik stel het op prijs dat per omgaande mij inlicht over deze zaak." 3. Op 17 december 1996 stuurde de districtschef van het regionale politiekorps Utrecht een ontvangstbevestiging van de klacht naar verzoeker. De districtschef deelde tevens mee dat hij een onderzoek zou laten instellen naar hetgeen in verzoekers klachtbrief was gesteld.4. Tot 8 januari 1997 hoorde verzoeker niets meer van de politie. Op 8 januari 1997 om 6.15 uur werd verzoeker in opdracht van de officier van justitie te Utrecht aangehouden in zijn woning in Tiel. Vervolgens werd hij door twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht naar Utrecht vervoerd. In het politiebureau, district Paardenveld, te Utrecht werd verzoeker verhoord. Om 16.20 uur werd hij heengezonden.5. In verband met de aanhouding op 8 januari 1997 maakte de betrokken politieambtenaar een proces-verbaal op dat door hem werd gesloten op 8 januari 1997. In het proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:"Door mij, (politieambtenaar; N.o.), hoofdagent van politie regio Utrecht, district Paardenveld, wordt het volgende verklaard:Op woensdag 08-JAN-97 06:15 uur werd door mij te TIEL op/in (adres verzoeker; N.o.) WONING een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:(verzoeker: N.o.).

De aanhouding werd verricht op grond van Artikel 311 5 Wetboek van Strafrecht cq Artikel 416 Wetboek van Strafrecht cq Artikel 219 Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

, onder 4.; N.o.). Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te UTRECHT. Na aankomst op genoemd bureau op woensdag 08-JAN-97 te 10:30 uur, werd de verdachte op 08-JAN-97 te 11:00 uur voorgeleid aan:(hulpofficier van justitie; N.o.), inspecteur van politie regio Utrecht, district Paardenveld, als zodanig hulpofficier van justitie."6. Verzoeker diende bij brief van 12 januari 1997 een klacht in bij het regionale politiekorps Utrecht. In zijn brief vermeldde hij onder meer:"Naar aanleiding van mijn aanhouding als verdachte van diefstal beklaag ik mij omdat ik ten onrechte werd verdacht van deze diefstal. Bij de politie Utrecht was reeds bekend dat ik de diefstal niet gepleegd had. De naam van de verkoper, het tijdstip van de koop en het bestaan van een kwitantie was bekend. Een fax op 6/12 en 7/12 een aangetekend schrijven in de vorm van klacht over bedreiging met o.a. dezelfde informatie heb ik bovendien naar de politie Utrecht gezonden. Bij mijn weten wordt goede trouw verondersteld en moet de kwade trouw bewezen worden. Dat heb ik tenminste geleerd bij de BOVAG. Omdat ik de naam en de datum van de verkoper/koop bekend had gemaakt en de kwitantie kon tonen is uw personeel er ten onrechte vanuit gegaan dat ik als dief, omkatter of heler kon worden aangemerkt. Ik ben ten onrechte aangehouden, in Tiel 4 uur in de cel opgesloten, in de handboeien overgebracht naar Utrecht en heb tot 16.00 uur vastgezeten. Vervolgens kon ik op eigen gelegenheid weer naar Tiel reizen en kwam om 18 uur weer thuis. Ik heb bij de aanhouding, bij het transport en bij aankomst in Utrecht herhaaldelijk gewezen op verkeerde gang van zaken en heb daarbij verwezen naar de fax en de brief/klacht maar hier werd geen acht opgeslagen. Toen het verhoor klaar was kreeg ik excuses aangeboden en bevestigde men mijn verhaal. (...) Ik ben van mening dat mij onrecht wordt aangedaan en dat de politie Utrecht mijn goede naam als persoon en als ondernemer in ernstige mate heeft geschonden, waarbij tevens wettelijke en ambtelijke normen zijn geschonden. (...)

Omdat ik geen ontvangstbewijs van de auto had ontvangen en ook mijn handelaarsplaten niet had teruggekregen informeerde ik op 5 december j.l. telefonisch bij de politie Utrecht hoe het met de auto stond. Eerst had ik contact met een mevrouw R. en die heb ik weer ge nformeerd. Zij vertelde mij er een foutje was gemaakt en dat aangenomen was dat ik al bericht had ontvangen. (De kenteken platen zijn begin januari afgegeven via mevr. N. en het beloofde ontvangstbewijs zou worden opgestuurd, maar dat heb ik tot op heden niet ontvangen.) Met haar maakte ik een afspraak om naar Utrecht te komen op 6 december. Deze afspraak heb ik op 7 december bij haar geannuleerd omdat ik onmogelijk weg kon. De telefoon werd toen overgenomen door een man (coll. Van J.?) Hij wilde dat ik dat weekend naar Utrecht kwam voor het afleggen van een verklaring. Het gesprek verliep onprettig en dreigend. Dit kwam mij niet uit en dat heb ik hem toen meegedeeld. Hij dreigde toen "Dan laat ik je door de politie ophalen". Toen heb ik hem verteld dat ik niet van zijn dreigen gediend was. Ik heb namelijk al veel tijd gestoken in het gedoe rondom deze auto en ik had alle medewerking gegeven om de zaak op te lossen. Omdat ik schrok van zijn mededeling heb ik toen onmiddellijk een fax naar hem gestuurd waarin ik alle informatie had gezet en waarin ik mij beklaagde over het feit dat hij mij bedreigde. Bij een telefonische controle vertelde men mij dat de fax niet leesbaar was. Ik heb toen op 7 december deze brief/klacht aangetekend verstuurd naar de politie Utrecht. (...) De politie Utrecht wist (of had kunnen weten) dus begin december 1996 al hoe de vork in de steel stak. Ik wil gewoon weten welke autoriteit op welke informatie mijn aanhouding heeft goedgekeurd. (...) Bij het transport naar Utrecht omstreeks 10 uur heb ik onmiddellijk de politie van Utrecht ingelicht. Ook deze mensen trokken zich niets aan van mijn verhaal. Hen heb ik de betreffende brief/klacht en de aankoopnota getoond.

Ben ik in Utrecht voorgeleid bij een hulpofficier? Ik heb daar niet van gemerkt. Wel heb ik direct weer mijn informatie gespuid en mijn bescheiden getoond en weer verteld dat mijn aanhouding onterecht was aan de verhorende politieman maar dat hielp ook weinig. Ik voelde mij geheel machteloos en heb uren zitten wachten zonder dat ik werd verhoord. (...)Ik moet simpel stellen dat naast mijn verlet een aanzienlijke schade in de klantensfeer is opgetreden, alleen doordat men in Utrecht de botte bijl hanteert.

Voor de geleden schade in de materi le en immateri le sfeer stel ik uw organisatie aansprakelijk. Aan loonderving een bedrag van            f. 1000.== Aan persoonlijke immateri le schade                f. 1000.== Aan bedrijfsmatige schade                          f. 1000.== Totaal                                                f. 3000.== (...) Mijn goede wil kan heel simpel afgeleid worden uit het feit dat ik tot tweemaal toe de auto, voorzien van mijn handelaarskenteken bij de RDW heb gebracht en dat lijkt mij niet zo slim als je andere bedoelingen hebt.

Daarnaast heb ik direct te kennen gegeven van wie ik de auto had gekocht (naam, adres en telf.nr van de verkoper waren bij u na het eerste kontakt reeds bekend). Bovendien koop ik de auto op 4 november en laat hem keuren op 5 november (in de plaats van een ander auto) en is bij mij dan omkatten aan de orde?"7. Op 23 januari 1997 maakte een hoofdagent van het regionale politiekorps Utrecht een ontvangstbewijs op. Dit ontvangstbewijs was ondertekend door deze hoofdagent en hield onder meer in:"Ondergetekende, (verzoeker; N.o.) verklaart te hebben afgegeven aan:(hoofdagent; N.o.) hoofdagent van Politie Utrecht, district Paardenveld op 23-JAN-97 te 16:09 uur, het volgende:Personenauto, merk Volkswagen, type Golf, kleur groen, voorzien van het chassisnummer (...) (vals), in wezen bij het RDW geregistreerd met (...)." 8. Op 19 februari 1997 schreef hoofdinspecteur B. van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker een brief, waarin hij onder meer 21 onderwerpen opsomde van het onderzoek naar verzoekers klacht en waarin hij tevens aankondigde waarover het gesprek, waarvoor verzoeker reeds was uitgenodigd, zou gaan.9. Als reactie daarop merkte verzoeker in een brief van 6 maart 1997 aan hoofdinspecteur B. onder meer op:"Op uw 21 punten heb ik aan te merken dat ik niets aantrof aangaande de inbeslagname van de auto en ik zag graag dat u ook dat ophelderde. De auto is kennelijk al op 07.11.96 ingenomen en dat werd ik pas gewaar op 5 december 1996 toen ik op eigen houtje ging informeren. Al die tijd geen handelaarsplaten en geen ontvangstbewijs. Dat bewijs kreeg ik pas op 23.01.97 en daar staat leuk dat ik de auto heb "afgegeven". Ik

heb niets afgegeven: laat dat heel duidelijk zijn! Volgens mijn jur.adv. is het achterhouden buiten een verkeersonderzoek altijd een inbeslagname, maar waarom noemt uw coll. het dan niet een inbeslagname? Was de inbeslagname in dit geval wel mogelijk of zit hier ook een luchtje aan? In ieder geval is het niet inlichten van de bezitter (mij) onzorgvuldig want ik wordt in mijn recht als bezitter geschaad en moet zelf maar uitzoeken wie de auto heeft en waarom. (...) Ernstige schade? Jazeker! Hoeveel? Dat zal de toekomst uitwijzen, maar herstellen kan niemand het meer!!"

10. Hoofdinspecteur B. en verzoeker hadden in het kader van de klachtprocedure van het regionale politiekorps Utrecht op 21 maart 1997 en 4 april 1997 een gesprek met elkaar.11. De districtschef van het regionale politiekorps Utrecht, district Paardenveld, besliste bij brief van 18 april 1997 op verzoekers klachten. Deze brief hield onder meer in:"De Officier van Justitie heeft ingestemd met uw aanhouding op basis van informatie die op dat moment bij de politie beschikbaar was. Die informatie bestond uit gegevens waaruit bleek dat de auto in het buitenland gestolen was en door of namens u ter keuring was aangeboden. (...) U stelt een fax te hebben verstuurd, terwijl de politie-agenten die fax niet hebben ontvangen. Een brief die u vervolgens stuurde werd door de politie als "klacht" aangemerkt en niet als "materiaal ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek". Het materiaal bevatte volgens u gegevens die konden aantonen dat u te goeder trouw was. De politie-agent N. geeft echter in zijn rapportage aan dat u die gegevens bij u had ten tijde van de aanhouding. Hieruit concludeer ik dat de correspondentie niet effectief is geweest en bij de politie niet heeft geleid tot informatie, waaruit bleek dat u niet als verdachte kon worden aangemerkt. Het komen tot een persoonlijke afspraak had de onduidelijkheid hierover wellicht kunnen wegnemen. De telefoongesprekken die werden gevoerd om een persoonlijke afspraak te maken verliepen stroef en onvriendelijk. De klacht over uw aanhouding acht ik om deze redenen gegrond. (...) Uit het rapport van de politie en ook uit verder onderzoek blijkt dat u bent voorgeleid bij de heer A., Hulpofficier van justitie. Uit het onderzoek blijkt voorts, dat de heer A. bij u is geweest en het onderzoek en verhoor aan anderen heeft overgelaten. De heer A. heeft uw bezwaren tijdens het verhoor over uw aanhouding aan de betrokken politie-mensen doorgegeven en opdracht gegeven uw bezwaren te onderzoeken. Dit heeft geleid tot zijn besluit u niet langer dan noodzakelijk vast te houden en u binnen zes uren na uw aanhouding heen te zenden (wettelijke termijn). Hieruit blijkt dat u bent voorgeleid en acht ik dit klachtonderdeel daarom ongegrond.

(...) Wat heeft de politie met uw klacht van 6 december 1996 gedaan?

Uw brief werd door de politie inderdaad als klacht beschouwd en administratief in de klachtenprocedure opgenomen. Omdat uw brief ook over de behandeling van uw zaak gaat is de politie verder gegaan met het onderzoek. Mede vanwege de onduidelijkheid over het fax-bericht, de onduidelijkheid over het wel of niet nakomen van de afspraken en het voortduren van het onderzoek tot 6 januari 1997 is uw klacht niet naar behoren behandeld. Dit onderdeel van uw klacht acht ik daarom gegrond. (...) Op welke wijze denkt de politie u financieel schadeloos te stellen? Uit het gesprek dat u met de heer B. (hoofdinspecteur; N.o.) had blijkt dat u allereerst wilt wachten op deze brief, voordat u overweegt nog eventuele andere stappen te ondernemen. Hieruit maak ik op dat u vooralsnog geen schadeclaim handhaaft, maar daartoe alsnog zou kunnen besluiten. Met de zorgvuldige behandeling van al uw klachtonderdelen en deze rapportage hoop ik dat u tevreden bent gesteld. Mocht u overwegen alsnog uw schadeclaim te handhaven verzoek ik u mij daarover te berichten."12. Verzoeker vroeg op 9 mei 1997 bij de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Utrecht herziening van de beslissing van de districtschef van 18 april 1997. De districtschef ging in zijn brief van 18 april 1997 volgens verzoeker niet in op de klacht en de reacties daarop en trok onjuiste conclusies. De conclusies waren niet in overeenstemming met de feiten die hadden plaatsgevonden, aldus verzoeker. Verzoeker meldde in de brief van 9 mei 1997 voorts onder meer:"De aansprakelijkheidsstelling. Met de heer B. (hoofdinspecteur; N.o.) heb ik alleen afgesproken dat hij mij een gespreksverslag zou sturen. Formeel handhaaf ik de aansprakelijkheidstelling, terwijl ik ook de hoogte van de bedragen handhaaf." 13. De korpsbeheerder besliste bij brief van 28 augustus 1997 op het verzoek om herziening. Deze brief hield onder meer in:"T.a.v. het verzoek om herziening: In het herzieningsverzoek worden de volgende klachtonderdelen geformuleerd:(...)3. De brief d.d. 6 maart 1997 is niet in de afdoening betrokken;4. U bent onterecht aangemerkt als verdachte;5. U bent onterecht geboeid;6. De hulpofficier van justitie is onjuist opgetreden;

7. U eist de in eerste instantie al ge iste f 3000,= schadevergoeding vanwege de onterechte aanhouding. (...)

ad 3: Het schrijven van u d.d. 6 maart 1997 bevat naar mijn oordeel geen concrete nieuwe klachtonderdelen en voegt niets wezenlijks toe aan de eerdere klachtbrieven. Derhalve was het niet noodzakelijk dat de inhoud van dit schrijven als zodanig werd meegenomen in het afdoeningsbericht. Dit klachtonderdeel acht ik derhalve ongegrond. ad 4, 5 en 6 en 7:Ik acht mij onbevoegd deze klachtonderdelen in behandeling te nemen omdat de betreffende gedragingen direct onder de verantwoordelijkheid vallen van de reeds in de zaak betrokken officier van justitie. De betreffende klachten dienen naar mijn oordeel dan ook bij het openbaar ministerie te worden ingediend." 14. Bij brief van 9 september 1997 vroeg verzoeker antwoord op de vragen op grond van welke bevoegdheid de door hem gekochte auto in beslag was genomen en wanneer dit beslag zou worden opgeheven.15. Bij brief van 29 september 1997 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met het verzoek zijn klacht in onderzoek te nemen. B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS UTRECHT1. Bij brief van 27 april 1998 reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht op de klacht. De brief hield onder meer in:"Ten aanzien van de politie 1.1. Klager is op 8 januari 1997 's ochtends vroeg aangehouden, ondanks door hem op 5, 6 en 7 december 1996 verstrekte informatie. Op basis van de informatie die door de politie is voorgelegd aan de officier van Justitie en het feit dat het om diefstal c.q. heling van een voertuig ging, heeft de officier van Justitie toestemming verleend voor aanhouding van verzoeker. De vaststelling dat deze aanhouding ten onrechte plaatsvond heeft achteraf plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel acht ik niet gegrond. (...)

1.4. Alvorens klager werd gehoord, werd hij opnieuw lange tijd aan zijn lot overgelaten. In de tijd die verstreek tussen het verhoor dat om 11.15 uur plaatsvond en de in vrijheid stelling om 16.20 uur werden diverse instanties benaderd om de betrouwbaarheid van klager en zijn verklaring te onderzoeken. Ook de andere partijen die met dit doel werden benaderd moesten eerst op betrouwbaarheid worden onderzocht. Het tactisch verhoor duurde ongeveer n uur, waarna de verklaring op schrift werd gesteld en de feiten gecontroleerd werden. Tussendoor werd klager diverse malen benaderd om meer duidelijkheid te verschaffen. Voorts werd aan klager eten en drinken aangeboden, hetgeen door hem werd geweigerd. De formulering dat klager "aan zijn lot werd overgelaten" is naar mijn mening niet terecht. Dit klachtonderdeel acht ik niet gegrond."

2.1. Klager werd pas omstreeks 16.00 uur in vrijheid gesteld onder aanbieding van excuses. Zie antwoord onder 1.4. (...) 7. Op de schadeclaim is niet inhoudelijk ingegaan. De districtschef is hierop inderdaad niet inhoudelijk ingegaan, maar heeft klager verzocht hierop in een later stadium terug te komen afhankelijk van mogelijk andere door klager te ondernemen stappen. Uit het bezwaarschrift van klager dd. 9 mei 1997 wordt niet duidelijk welke deze stappen zouden zijn. Het antwoord van de districtschef doet vermoeden dat de schadeclaim ter sprake is geweest tijdens het gesprek met de heer B. (hoofdinspecteur; N.o.); klager geeft in een brief dd. 17 februari 1998 aan dat dit niet het geval is geweest en stelt nadrukkelijk zijn oorspronkelijke schadeclaim te handhaven. Nu hierover door klager meer duidelijkheid is verschaft, heb ik de betrokken districtschef inmiddels geadviseerd terzake contact met klager op te nemen. Ten aanzien van de korpsbeheerder8. Heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard te oordelen over de klachtonderdelen 4 t/m 7 Dit betreft de klachtonderdelen:8.1. Rechtmatigheid van aanhouden,8.2. noodzaak tot boeien tijdens vervoer,8.3. optreden hulpofficier van justitie,8.4. schadevergoeding. In mijn functie van korpsbeheerder heb ik mij bij het eerdere verzoek niet bevoegd geacht in te gaan op de eerste drie klachtonderdelen; gezien de relatie van het vierde klachtonderdeel met de eerste drie heb ik mij ook daarvan bij eerdere beantwoording onthouden. Nadere afstemming met de wnd. Hoofdofficier van justitie heeft geleid tot de volgende conclusies. Ten aanzien van 8.1. verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord onder 1.1. van deze brief.

Ten aanzien van 8.2. verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het advies van de herzieningscommissie. Ten aanzien van 8.3.: Op basis van de informatie waarover de hulpofficier tijdens de voorgeleiding beschikte werd verzoeker op de juiste gronden ingesloten voor verhoor. Toen uit nader onderzoek bleek dat er informatie was die de goede trouw van verzoeker aantoonde, is verzoeker in vrijheid gesteld. Het optreden van de hulpofficier acht ik correct en dit klachtonderdeel niet gegrond. Ten aanzien van 8.4. verwijs ik naar mijn antwoord naar het onder punt 7 van deze brief gestelde. (...)10. Heeft de klacht over het niet ingaan op hetgeen klager heeft gesteld in zijn brief van 6 maart 1997 ongegrond verklaard. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend die aanleiding geven tot heroverweging van mijn eerdere standpunt.11. Is niet inhoudelijk ingegaan op de schadeclaim. Ten aanzien van dit klachtonderdeel verwijs ik u naar het gestelde onder punt 7 c.q. 8.4. van deze brief."

2. Het advies van de herzieningscommissie klachten politie regio Utrecht van 16 april 1998, waarnaar de korpsbeheerder verwees, luidde onder meer:"In casu was de opdracht tot aanhouden direct gegeven door de betrokken Officier van Justitie. Het ministerie van justitie heeft specifieke richtlijnen ten aanzien van het gebruik van handboeien gegeven. De betrokken ambtenaren hebben aangegeven dat zij conform deze richtlijnen hebben gehandeld. Het verzoek had betrekking op de vraag of rechtmatig gebruik was gemaakt van de bevoegdheid tot boeien. Een toetsing van de rechtmatigheid sec acht de commissie, gelet op de inhoud van het verzoek en de specifieke omstandigheden, primair een verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Dit zou naar het oordeel van de commissie slechts anders zijn indien het verzoek betrekking had op de wijze waarop van de bevoegdheid gebruik is gemaakt, de bejegening of indien sprake zou zijn geweest van evident disproportioneel handelen. De commissie beseft dat de aangegeven grens niet steeds scherp is te trekken doch na ampele overweging is geadviseerd om niet-ontvankelijk te verklaren." 3. De korpsbeheerder voegde als bijlage bij zijn reactie onder meer een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verzoeker, gesloten en getekend op 8 januari 1997. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:"Op woensdag 08-JAN-97, omstreeks 11.15, hoorde ik,

(hoofdagent; N.o.), hoofdagent van politie regio Utrecht, district Paardenveld, in het hoofdbureau van politie Utrecht als verdachte een man die opgaf te zijn:(verzoeker; N.o.)"

4. De korpsbeheerder voegde tevens als bijlage bij zijn reactie een mutatie van 8 januari 1997 van het regionale politiekorps Utrecht. Deze mutatie houdt onder meer in:"Werd VE (verdachte; N.o.) door de coll. Tiel n.a.v. signalering op last van OvJ (...). Ve kwam om 10.30 uur aan in het HB (hoofdbureau; N.o.) Utrecht. Voorgeleiding om 11.00 uur. Onderzoek voortgezet. VE verklaarde auto gekocht te hebben van ene B., die daarvoor de auto gekocht zou hebben van de firma V.D. te V. Verificatie in V. leerde dat het verhaal klopte. Ve werd na verhoor om 16.20 uur heengezonden. (...) Op 23-01-97 werd door (...) besloten dat voertuig terbeschikking komt van de verzekeringsmaatschappij."D.       REACTIE VERZOEKEROp 6 juli 1998 reageerde verzoeker nader. Verzoeker gaf aan zijn klacht ten aanzien van de aanhouding op 8 januari 1997 ondanks de door hem op eerdere tijdstippen verstrekte informatie, te handhaven. Verzoeker stelde verder onder meer:"In mijn brief van 17 februari 1998 aan de korpsbeheerder heb ik nogmaals, voor de 5e keer, mijn claim gehandhaafd. Helaas heb ik tot heden nog geen reactie gekregen. (...) De vraag blijft wanneer gaf de officier van justitie toestemming tot aanhouden. Nu kan reeds gesteld worden dat die toestemming gegeven is na 7 december 1996 en gebaseerd is op onvolledige informatie aan de officier van justitie. Voordat (verzoeker; N.o.) namelijk naar de kentekenplaten vroeg was de politie Utrecht hem volledig vergeten. (...) Met klem wil ik hier wijzen op een grove leugen. De behandelende ambtenaren waren zeer goed op de hoogte van de "informatie" zoals die steeds genoemd wordt. Zij waren zelfs naar ik aanneem op de hoogte van de klachtbrief want die lag op het bureau van de chef bij de voorgeleiding. En bovenal toetst een hulpofficier of er sprake is van een verdachte."

E.                REACTIE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS UTRECHT

Op 25 september 1998 berichtte de korpsbeheerder de Nationale ombudsman onder meer als volgt:"Ten aanzien van 1.1. In aanvulling op mijn eerdere reactie bericht ik u dat mij inmiddels is gebleken dat het document dat verzoeker begin december 1996 ter hand heeft gesteld aan de politie niet bekend was bij de officier van justitie op het moment dat laatstgenoemde opdracht gaf tot aanhouding van verzoeker. Reden hiervan is dat het bedoelde document als klacht in behandeling werd genomen en niet werd onderkend als recherche-informatie."F.       NADERE INFORMATIE MET BETREKKING TOT DE SCHADECLAIM1. Op 15 oktober 1998 liet de management assistente van het district Paardenveld van het regionale politiekorps Utrecht weten dat de door verzoeker ge iste schadevergoeding van f 3000 aan verzoeker zou worden overgemaakt.2. Op 28 januari 1999 deelde verzoeker aan de Nationale ombudsman mee dat het schadevergoedingsbedrag was uitgekeerd.

Beoordeling

I. nleidingVerzoeker kocht op 4 november 1996 een Duitse importauto, merk Volkswagen type Golf. Op 5 november 1996 bood hij de auto ter keuring aan bij de Dienst Wegverkeer (RDW), district Nieuwegein. Omdat tijdens de keuring onregelmatigheden aan de auto werden geconstateerd, bracht verzoeker de auto op 7 november 1996 wederom naar de RDW in Nieuwegein, voor een nader onderzoek. Tijdens dit nadere onderzoek bleek dat de auto een vals chassisnummer had. Verzoeker vernam later die dag van een tussenpersoon dat de auto inclusief handelaarskentekenplaten was ingenomen door het regionale politiekorps Utrecht (hierna ook: de politie).A.       MET BETREKKING TOT DE POLITIEAMBTENAREN.        Ten aanzien van de aanhouding1. Omdat verzoeker op 5 december 1996 nog niets had vernomen van de politie, belde hij die dag naar het politiebureau in Utrecht met de vraag waar zijn auto was en wanneer hij zijn handelaarskentekenplaten zou terugkrijgen. Op 6 december 1996 faxte verzoeker

een brief naar het regionale politiekorps Utrecht. Ook stuurde hij op 7 december 1996 de brief van 6 december 1996 aangetekend naar de hoofdcommissaris van het regionale politiekorps Utrecht. In deze brief beklaagde verzoeker zich over het feit dat hij nog niets had gehoord over zijn auto. Tevens verstrekte hij in de brief aan de politie gedetailleerde informatie over de koop van de Volkswagen Golf op 4 november 1996. Hij noemde onder andere de koopprijs, de naam en de adresgegevens van de verkoper. De politie bevestigde de ontvangst van de brief op 17 december 1996.2. Op 8 januari 1997 om 6.15 uur hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker aangehouden, althans doen aanhouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, in zijn woning in Tiel op grond van verdenking van diefstal, dan wel opzetheling van de Golf dan wel het vervalsen van merken. Politieambtenaren namen hem daarop mee naar het politiebureau in Tiel. Daarna is verzoeker overgebracht naar het politiebureau in Utrecht, district Paardenveld. Op dit politiebureau werd verzoeker verhoord, waarna hij om 16.20 uur in vrijheid werd gesteld.

3. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem hebben aangehouden, althans doen aanhouden, ondanks door hem al op 5, 6 en 7 december 1996 verstrekte informatie.4. Verzoeker werd op 8 januari 1997 buiten heterdaad aangehouden. Op grond van artikel 54, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan buiten het geval van ontdekking op heterdaad de officier van justitie bevelen een verdachte aan te houden (zie

Achtergrond

, onder 2.). Op grond van artikel 27 Sv wordt als verdachte aangemerkt degene ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van "ernstig" vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld (het "gedaan hebben") moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten "redelijk" dient te zijn (zie

Achtergrond

, onder 1.).5. Het bezit van een auto met een vals chassisnummer kan op zich zelf een redelijk vermoeden van schuld aan diefstal of opzetheling of het vervalsen van een chassisnummer opleveren. In verzoekers geval waren er echter omstandigheden die niet direct er op wezen dat verzoeker mogelijk een strafbaar feit had begaan. Verzoeker had immers begin december 1996 de volledige personalia en adresgegevens van de verkoper doorgegeven aan het regionale politiekorps te Utrecht en had de auto direct ter keuring aangeboden. De brief is bij ontvangst op het politiebureau echter uitsluitend aangemerkt als klacht en is vervolgens ook alleen langs de daarvoor bestemde kanalen behandeld en beoordeeld. Er is toen ten onrechte niet onderkend dat de brief belangrijke - mogelijk ontlastende - informatie bevatte in verband met het opsporingsonderzoek. Zodoende heeft de politie de door verzoeker verstrekte informatie niet voorgelegd aan de officier van justitie. Dit is niet juist. De politie had deze gegevens moeten controleren alvorens eventueel een bevel tot aanhouding aan de officier van justitie te vragen. Het is

immers een ernstige zaak wanneer als gevolg van een onzorgvuldige beoordeling en een administratief onnauwkeurige behandeling van een binnenkomend poststuk een persoon ten onrechte van zijn vrijheid wordt beroofd. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.6. Het voorgaande houdt in dat ook het politieoptreden dat op de aanhouding is gevolgd als niet behoorlijk dient te worden aangemerkt. Niettemin zal hieronder nog worden ingegaan op de gedragingen waarover wordt geklaagd, als was er sprake van een situatie waarin die aanhouding wel had mogen plaatsvinden.

II. .      Ten aanzien van het moment van verhoren op het politiebureau in Utrecht1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij op het politiebureau te Utrecht lange tijd aan zijn lot werd overgelaten voordat hij werd verhoord.2. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 8 januari 1997 (zie

Bevindingen

, onder A.5.) blijkt dat verzoeker op 8 januari 1997 om 10.30 uur op het politiebureau te Utrecht, district Paardenveld aankwam en om 11.00 uur werd voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 8 januari 1997 (zie

Bevindingen

, onder C.3.) heeft een hoofdagent van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker vervolgens om 11.15 uur verhoord. Een periode van drie kwartier tussen aankomst op het politiebureau en de aanvang van het verhoor is niet onredelijk lang.III. .     Ten aanzien van het tijdstip van invrijheidstelling1. Verzoeker klaagt er verder over dat hij pas omstreeks 16.00 uur in vrijheid werd gesteld. 2. Art. 61, lid 1 Sv bepaalt dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechtercommissaris wordt geleid, na te zijn verhoord dadelijk in vrijheid wordt gesteld. Op grond van het tweede lid van dat artikel, voor zover hier van belang, mag een verdachte niet langer dan zes uren voor verhoor worden opgehouden. Deze termijn van zes uur vangt aan op het moment van aankomst van verdachte op de plaats van verhoor (zie

Achtergrond

, onder 3.).3. Verzoeker kwam om 10.30 uur aan op het politiebureau in Utrecht, waar hij zou worden verhoord. Om 16.20 uur is verzoeker heengezonden. De politie heeft hem dus 5 uur en 50 minuten opgehouden voor verhoor. Dat is korter dan de wettelijk toegestane termijn van zes uren. De politie heeft in zoverre gehandeld in overeenstemming met de op dit punt bestaande regelgeving. De vraag die nu moet worden beantwoord is, of de politie vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid juist heeft gehandeld door verzoeker pas na 5 uur en 50 minuten heen te zenden.

4. Het tactisch verhoor van verzoeker nam ongeveer n uur in beslag. Hierna moest de informatie die verzoeker tijdens het verhoor had verstrekt, worden gecontroleerd. De korpsbeheerder voerde in dit verband aan dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht diverse instanties hebben benaderd om de betrouwbaarheid van verzoeker en zijn verklaring te onderzoeken. Ook de andere partijen die met dit doel werden benaderd, moesten op hun beurt weer worden onderzocht op hun betrouwbaarheid. Het is aannemelijk en aanvaardbaar dat deze controle op betrouwbaarheid zoveel tijd in beslag nam, dat verzoeker niet eerder dan om 16.20 uur in vrijheid kon worden gesteld.

B.       MET BETREKKING TOT DE DISTRICTSCHEF1. Verzoeker diende op 6 december 1996 en 12 januari 1997 een klacht in bij het regionale politiekorps Utrecht, district Paardenveld. De chef van dit district besliste op 18 april 1997 op de klacht.2. Verzoeker klaagt erover dat de districtschef in zijn beslissing niet inhoudelijk is ingegaan op zijn eis tot vergoeding van de schade die hij stelde te hebben geleden door de aanhouding.3. De brief van de districtschef van 18 april 1997 houdt onder meer in dat verzoeker in een gesprek met hoofdinspecteur B. van het regionale politiekorps Utrecht had aangegeven eerst de beslissing van de districtschef af te wachten alvorens hij eventuele andere stappen zou ondernemen. Hieruit maakte de districtschef op dat verzoeker vooralsnog niet een schadeclaim handhaafde, maar daartoe alsnog zou kunnen besluiten. De districtschef be indigde zijn brief met het verzoek om, indien verzoeker overwoog alsnog zijn schadeclaim te handhaven, de districtschef daarover te berichten. Volgens verzoekers brief van 9 mei 1997 had hij alleen met hoofdinspecteur B. afgesproken dat deze hem een gespreksverslag zou sturen. Verzoeker gaf voorts in deze brief van 9 mei 1997 te kennen zijn schadeclaim te handhaven.4. De lezingen van de districtschef enerzijds en verzoeker anderzijds over wat er precies ten aanzien van de schadeclaim was afgesproken, lopen uiteen. Het valt niet meer te achterhalen welke lezing de juiste is. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich dan ook van een oordeel.C.       MET BETREKKING TOT DE KORPSBEHEERDERI. .       Ten aanzien van de bevoegdheid van de korpsbeheerder1. Nadat de districtschef op 18 april 1997 op de klacht van verzoeker had beslist, vroeg verzoeker herziening van deze beslissing bij de beheerder van het regionale politiekorps

Utrecht. De korpsbeheerder oordeelde bij brief van 28 augustus 1997 op het verzoek om herziening. Ten aanzien van vier punten, te weten de aanhouding, het gebruik van handboeien, het optreden van de hulpofficier van justitie en de schadeclaim, achtte de korpsbeheerder zich niet bevoegd. Deze gedragingen vielen direct onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie te Utrecht en verzoeker moest om die reden zijn klacht op deze punten bij het openbaar ministerie indienen, aldus de korpsbeheerder.2. Verzoeker klaagt erover dat de korpsbeheerder zich in zijn beslissing onbevoegd heeft geacht over de genoemde punten te oordelen.3. Ingevolge artikel 61, eerste lid van de Politiewet 1993, bezien in samenhang met hetgeen met betrekking tot die bepaling is verwoord in de memorie van toelichting (zie

Achtergrond

, onder 5.), is de korpsbeheerder bij uitsluiting verantwoordelijk voor de afdoening van klachten over politieoptreden. Dit is niet anders wanneer, zoals in dit geval, sprake is van justitieel politieoptreden. Artikel 13, eerste lid van de Politiewet 1993 (zie

Achtergrond

, onder 5.), bepaalt dat de politie onder het gezag van de officier van justitie staat indien zij optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Aan deze gezagsrelatie dient ook betekenis te worden toegekend voor de behandeling van klachten over dergelijk justitieel politieoptreden. Dat zal echter moeten gebeuren in goede afstemming met de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder ter zake. De korpsbeheerder is en blijft immers op grond van zijn beheersverantwoordelijkheid de eerst-aangewezene om klachten over politieoptreden af te doen. De verantwoordelijkheid van de officier van justitie zal ingeval van een klacht over justitieel politieoptreden, zoals in verzoekers geval, in een adviserende taak tot uitdrukking kunnen worden gebracht. De korpsbeheerder had zich daarom in zijn herzieningsbeslissing niet onbevoegd behoren te verklaren op de bovengenoemde vier punten. Ook anderszins valt niet te begrijpen waarom de korpsbeheerder zich op die punten onbevoegd heeft verklaard. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II.      Ten aanzien van de brief van 6 maart 1997 1. Verzoeker had in zijn verzoek om herziening erover geklaagd dat de districtschef niet was ingegaan op hetgeen hij had gesteld in zijn brief van 6 maart 1997 over de inname van zijn auto. De korpsbeheerder heeft deze klacht in zijn herzieningsbeslissing ongegrond verklaard. Verzoeker klaagt over deze ongegrondverklaring.2. Verzoeker verzocht al in zijn brief van 6 december 1996 om een ontvangstbewijs en teruggave van zijn handelaarskentekenplaten. Dit herhaalde hij in al zijn volgende correspondentie. Verzoeker vroeg zich tevens af op grond van welke bevoegdheid de politie zijn auto had ingenomen.3. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de korpsbeheerder

noch het regionale politiekorps Utrecht inhoudelijk is ingegaan op verzoekers vragen met betrekking tot de inname van zijn auto. Dit is niet juist. Verzoeker had direct op de hoogte moeten worden gesteld van de reden voor de inname van zijn auto. De korpsbeheerder had dan ook verzoekers klacht in zijn herzieningsbeslissing op dit punt gegrond moeten verklaren. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

III. .     Ten aanzien van de schadeclaim1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de korpsbeheerder niet inhoudelijk is ingegaan op zijn schadeclaim.2. De districtschef had in zijn brief van 18 april 1997 meegedeeld dat verzoeker hem van een handhaving van zijn schadeclaim op de hoogte moest stellen. Verzoeker heeft dit gedaan bij brief van 9 mei 1997, door te berichten dat hij zijn schadeclaim, alsmede de hoogte ervan handhaafde. De korpsbeheerder had, gelet daarop, direct na ontvangst van deze brief contact met verzoeker moeten (laten) opnemen teneinde de totstandkoming van een schadevergoedingsregeling met verzoeker te bewerkstelligen. Ten onrechte is dat niet gebeurd. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van ambtenaren en de districtschef van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond, wat betreft de politieambtenaren, terwijl geen oordeel wordt gegeven over de beslissing van de districtschef over de schadeclaim. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) is gegrond. BIJLAGE

Achtergrond

1. Redelijk vermoeden van schuldArtikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv):"1. Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.2. Aanhouding buiten heterdaadBuiten het geval van ontdekking op heterdaad is de officier van justitie bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden indien voor dat feit voorlopige hechtenis is toegelaten. De officier kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen. Een opsporingsambtenaar is slechts bevoegd de verdachte buiten heterdaad aan te houden indien het optreden van de officier van justitie of van een van diens hulpofficieren niet kan worden afwacht. In dat geval dient de opsporingsambtenaar de verdachte onverwijld voor een officier van justitie of een van diens hulpofficieren te leiden (artikel 54, eerste tot en met derde lid Sv).3. Tijdsduur ophouden voor verhoor3.1. Artikel 61, eerste lid Sv bepaalt dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechtercommissaris wordt geleid, na te zijn verhoord dadelijk in vrijheid wordt gesteld. Op grond van het tweede lid van dat artikel mag een verdachte niet langer dan zes uren voor verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat niet wordt meegerekend de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens. De termijn van zes uren is een uiterste termijn en is bestemd voor verhoor. Als het verhoor binnen die termijn is be indigd, zal dan ook onmiddellijk daarop een beslissing moeten worden genomen over de invrijheidstelling van de verdachte of over de toepassing van een ander dwangmiddel. Als het

verhoor binnen de termijn van zes uren is be indigd en geen van de vooromschreven beslissingen wordt genomen of er geen nader onderzoek wordt gedaan, met de resultaten waarvan de verdachte in een (nader) verhoor kan worden geconfronteerd, en daarmee de noodzaak tot het verhoor is komen te vervallen, moet de verdachte worden geacht niet meer "op openbaar (aan de wet ontleend) gezag" van zijn vrijheid beroofd te zijn.

3.2. De Hoge Raad besliste in zijn arrest van 24 mei 1988, NJ 1988, 918 dat de in het tweede lid van artikel 61 Sv bedoelde termijn aanvangt op het moment van aankomst van de verdachte op de plaats van verhoor.4.In de artikelen 219 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), 311, eerste lid, aanhef en onder 5 Sr en 416, eerste lid Sr wordt respectievelijk strafbaar gesteld:- het valselijk plaatsen of vervalsen van merken; - diefstal door middel van braak; - opzetheling.5. Politiewet 1993Artikel 13, eerste lid:"1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van de officier van justitie." Artikel 61, eerste lid:"Het regionale college stelt, op voorstel van de korpsbeheerder, met inachtneming van dit hoofdstuk regels vast over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van politie van het regionale politiekorps." In de memorie van toelichting is met betrekking tot artikel 61 Politiewet 1993 onder meer opgenomen:"De korpsbeheerder blijft in alle gevallen verantwoordelijk voor de afdoening van de klacht."

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Verzoeker ondanks al verstrekte informatie laten aanhouden en pas laat weer vrijgelaten; afhandeling klacht .

Oordeel:

Geen oordeel