1999/150

Rapport
Op 21 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Rotterdam, ingediend door de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad (RADAR) te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, werkzaam bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem in de nacht van 8 op 9 januari 1997:- op onjuiste gronden hebben staande gehouden; - bij de staandehouding onheus hebben bejegend; - hebben aangehouden; - pas in het politiebureau voor het overtreden van verkeersvoorschriften aankondigingen van beschikking hebben uitgereikt. Tevens klaagt verzoeker over de afhandeling van zijn klacht die hij op 25 april 1997 in verband met vorenstaande indiende bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Met name klaagt hij er over dat de politie:- hem niet de gelegenheid heeft geboden de bij het optreden betrokken politieambtenaren te identificeren en een gesprek met hen aan te gaan; - zijn chef en werkbegeleider bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een rapport over hem heeft laten opmaken ten behoeve van de afhandeling van zijn klacht; Ten slotte klaagt verzoeker over de handelwijze van de klachtenofficier van dat politiekorps in verband met een gesprek dat verzoeker en zijn intermediair op 7 november 1997 met hem hebben gevoerd naar aanleiding van verzoekers klacht over vorenstaande. Met name klaagt hij er over dat deze klachtenofficier:- zich onvoldoende op dat gesprek had voorbereid; - heeft meegedeeld dat hij niet bereid was een nader gesprek met hem aan te gaan; - heeft meegedeeld geen verslag van het gesprek op te zullen maken.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd vijf betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Drie betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker, een betrokken ambtenaar en de hoofdofficier van justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder en twee betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hielden in de nacht van 8 op 9 januari 1997 verzoeker staande in Rotterdam. Verzoeker was eveneens ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Bij de staandehouding bleek dat verzoekers auto als niet-verzekerd stond geregistreerd. Tussen verzoeker en de betrokken ambtenaren ontstond op de plaats van de staandehouding en later in het politiebureau Marconiplein een conflict. In het politiebureau reikte een betrokken ambtenaar twee aankondigingen van beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften uit aan verzoeker in verband met het niet APK-gekeurd zijn van de auto en voor het niet voeren van verlichting tijdens de nacht.2. Verzoeker diende bij brief van 25 april 1997 bij de chef van het District Rotterdam-West van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een klacht in over het politieoptreden.3. De chef van het District Rotterdam-West van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker bij brief van 5 september 1997 onder meer mee:"Door omstandigheden heeft de onderzoeker pas vanaf half juni 1997 inhoudelijk aandacht aan uw klacht geschonken. Dat betreur ik in hoge mate. Nadien zijn een groot aantal collega’s gehoord. Daarbij is de nadruk komen te liggen op de zorgvuldigheid en niet op de snelheid van afhandeling. Van de onderzoeker heb ik begrepen dat hij zijn onderzoeksbevindingen met u heeft besproken op 21 augustus 1997. In dat gesprek is duidelijk geworden dat er nog grote verschillen van inzicht bestaan over de verschillende onderdelen van uw klacht. Een formele onderzoeksrapportage heeft echter naar mijn mening in dit stadium ook geen enkele meerwaarde meer voor de afhandeling van de klacht. In deze brief kom ik dan ook tot een afhandeling van uw klacht en zal ik mijn oordeel geven over het optreden van de betrokken politiefunctionarissen. Bij de beoordeling zal ik meer de nadruk leggen op uw verantwoordelijkheid als ambtenaar van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond. (...)1. De reden van staande houding In uw klacht heeft u aangegeven dat u twijfels had over de reden van staande houding. Uit het onderzoek is onomstotelijk komen vast te staan dat u als bestuurder van de personenauto geen verlichting voerde. Om die reden is een stopteken gegeven. De betrokken politieman heeft toen ook geconstateerd dat u als bestuurder geen autogordel droeg. Op dit onderdeel acht ik uw klacht ongegrond. Ook is er geen enkele grond aanwezig voor de gedachte dat andere redenen - zoals huidskleur of etniciteit - de oorzaak zouden zijn geweest van het geven van het stopteken.2. De bejegening bij de staandehouding In uw klacht maakt u melding van een intimiderende wijze van benaderen en van een aantal uitspraken die gedaan zouden zijn nadat u was gestopt. Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat u op dit onderdeel de verklaring van u en van de betrokken politiefunctionaris in het geheel niet overeenkomen. De in uw brief cursief afgedrukte bewoordingen van 'Dat weet je zelf wel' en 'Ik ben van de Nederlandse politie, dus ik mag dit doen' zijn volgens de betrokken politieman in het geheel niet gebezigd. Met de onderzoeker ben ik van mening dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat dergelijke bewoordingen zijn gebruikt en dat uw herinnering aan het incident op zijn minst wat lijkt te worden ingekleurd door de gebeurtenissen die nadien hebben plaatsgevonden. De wijze van benaderen, zonder overigens in het gezicht te schijnen, past naar mijn mening in een veilige wijze van optreden bij controle van verdachten in een personenauto gedurende de nachtelijke uren. Ook op dit onderdeel acht ik uw klacht ongegrond.3. De bejegening nadat u zich als collega kenbaar had gemaakt Op enig moment heeft u kenbaar gemaakt dat u als collega bij de politie werkzaam was. Een legitimatiebewijs kon u echter op dat moment niet tonen. In uw klacht geeft u aan dat er ook geen moeite is gedaan om dat direct te controleren. Deze handelwijze acht ik correct, omdat dat aspect in feite geen rol mag spelen bij de verdere afhandeling van de geconstateerde overtreding. De opmerking in termen van 'Zo werken wij niet in Rotterdam-West' is een verwijzing geweest van de betrokken politieman dat hij een controle per portofoon van personalia van een collega ongewenst acht omdat iedereen dan kan meeluisteren. Met de onderzoeker ben ik van mening dat het zich kenbaar maken als collega in de kennelijke hoop dat de geconstateerde overtredingen niet zal leiden tot het uitschrijven van een proces-verbaal op zichzelf al getuigt van een weinig professionele houding. In het onderzoek heeft de betrokken politiefunctionaris ook aangegeven dat er twijfels ontstonden over uw werkzaamheden als politieambtenaar. Enerzijds kwam dat door uw houding en gedrag - u was zichtbaar en hoorbaar kwaad geworden en trok de aanleiding voor het stopteken ernstig in twijfel - en anderzijds bleek uw personenauto geregistreerd te staan als onverzekerd en zonder geldige APK-keuring. Met de onderzoeker ben ik van mening dat de combinatie van op zijn minst een drietal geconstateerde overtredingen (de registratie van het onverzekerd zijn bleek nadien veroorzaakt te zijn door uw verzekeringsmaatschappij) ernstig verwijtbaar is.4. Het belang om mee te gaan naar het politiebureau Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat een inmiddels ter plaatse verschenen brigadier heeft voorgesteld om een en ander nog aan het bureau uit te zoeken. De spanning was inmiddels al zo hoog opgelopen dat u kenbaar had gemaakt niet met de verbalisant te willen meerijden. In het onderzoek is ook duidelijk geworden dat de verbalisanten inmiddels de keus hadden gemaakt om uw personenauto in beslag te nemen conform de daarvoor geldende procedure, overigens zonder u daarbij formeel aan te gaan houden. Met de onderzoeker ben ik van mening dat de betrokken collega’s zich in deze fase ook absoluut niet hardvochtig of rechtlijnig hebben opgesteld. In deze fase was er overigens ook geen sprake meer van het opmaken van een proces-verbaal voor het rijden zonder verlichting of het rijden zonder geldig APK keuringsbewijs.5. De bejegening aan het bureau Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat aan het bureau de twijfel omtrent uw werkzaamheden bij het regiokorps werden weggenomen. Verder is duidelijk geworden dat het incident aan het bureau verder is ge scaleerd terwijl mogelijk de verwachting aanwezig was dat op een politiebureau in een meer collegiaal overleg de gebeurtenissen zouden kunnen worden uitgesproken. Het is de onderzoeker duidelijk geworden dat de rechtmatigheid van het optreden door u ook aan het bureau nog steeds in twijfel werd getrokken. U heeft aangegeven dat u zich door diverse uitlatingen op zijn minst vernederd heeft gevoeld en dat er sprake was van een zekere provocatie. Met de onderzoeker ben ik van mening dat er inderdaad dingen zijn gezegd (zoals 'Ik ga je naaien') waarvan achter geoordeeld moet worden dat deze, ook in een meer collegiale verhouding, als grievend, niet correct en weinig professioneel moeten worden bestempeld. Voor deze handelwijze bied ik u mijn verontschuldigingen aan. Voor wat betreft dit onderdeel acht ik uw klacht gegrond. Ik plaats daarbij wel de kanttekening dat ik met de onderzoeker van mening ben dat deze uitspraken zijn gedaan op het moment dat de situatie volledig was ge scaleerd en van een meer zakelijke of collegiale benadering in het geheel geen sprake meer was.6. De handelwijze van de chef van dienst In uw klacht geeft u een beschrijving van de handelwijze van de dienstdoende chef van dienst. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de betreffende inspecteur aan het bureau was ingelicht over de gebeurtenissen op straat. Hij heeft verder aangegeven zich wel te hebben voorgesteld en u ook direct naar uw naam te hebben gevraagd. Ondanks uw irritatie daaromtrent heeft hij uw verhaal aangehoord. Daarbij is wederom gesproken over uw twijfels omtrent de rechtmatigheid van het optreden. De betreffende inspecteur heeft u nadrukkelijk aangegeven dat er wat hem betreft voldoende gronden waren geweest om u staande te houden. Met de onderzoeker ben ik van mening dat de inspecteur correct is opgetreden en dat er in het geheel geen sprake is geweest van enige vorm van partijdigheid, vooringenomenheid of eenzijdige informatieverwerking. Met de onderzoeker ben ik ook van mening dat zijn betrokkenheid of bemoeienis bij het voorval van te geringe betekenis is geweest om de verwachting te rechtvaardigen dat hij een meer actief bemiddelende rol op zich zou hebben genomen. Wel moet duidelijk zijn dat ik met verbazing heb kennis genomen van het onderzoeksgegeven dat uiteindelijk in het politiebureau alsnog de kennisgevingen van beschikking zijn opgemaakt en uitgereikt voor het rijden zonder verlichting en het rijden zonder geldige APK. Met de onderzoeker ben ik van mening dat het beter was geweest deze beschikkingen direct op straat uit te reiken omdat de uitreiking aan het bureau meer het karakter kreeg van het 'straffen voor gedrag'. Dit acht ik in een collegiale omgang ongewenst ondanks het gegeven dat u als politieambtenaar een zwaardere zorgplicht heeft voor het voldoen aan diverse wettelijke verplichtingen. (...) Samenvattend ben ik van oordeel dat uw klacht ongegrond is, behoudens voor wat betreft de grievende bewoordingen - genoemd onder punt 5 - die zijn gebezigd aan het politiebureau."4. Verzoeker diende bij brief van 26 september 1997 aan de chef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond nogmaals een klacht in over het betreffende politieoptreden.5. Op 7 november 1997 vond tussen verzoeker en de korpsklachtenofficier S. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een gesprek plaats waarbij verzoekers gemachtigde aanwezig was. Verzoekers gemachtigde maakte van het gesprek een verslag op, waarin onder meer is vermeld:"Dit gesprek vindt plaats omdat er steeds geen gesprek kon worden gevoerd door cli nt over zijn klacht. Daarom heeft RADAR de klacht nogmaals ingediend bij de korpschef en die heeft de heer S. ingeschakeld. Bij aanvang van het gesprek zegt de heer S. niet te begrijpen waar dit nou allemaal voor nodig is. Hij vraagt de cli nt of die problemen heeft op zijn werk bij de politie. Deze ontkent dat. S. zegt dat hij de relatie niet begrijpt tussen de klacht van mevrouw B. en de problemen van mijnheer B.(verzoeker; N.o.). Na een Babylonische spraakverwarring, blijkt dat de heer S. het verkeerde dossier heeft gezien en dat hij per abuis denkt dat het gaat om een klacht van mevrouw B. Nadat de secretaresse het juiste klachtdossier heeft opgehaald, krijgt het gesprek een iets positievere wending. Meneer S. blijft zich verbazen over het feit dat 'die gigantische familie B. binnen korte tijd twee klachten heeft ingediend (in werkelijkheid weet cli nt niets van die andere klacht en kent hij de andere klager niet). Ook zegt S. dat hij al de conclusie had getrokken dat 'het wel etters zijn, die B.'s.', maar dat hij die conclusie nu herziet. We zijn ingegaan op de klacht. Cli nt heeft in detail de klacht verteld, terwijl S. het dossier zat door te bladeren. Halverwege kapte S. het verhaal van cli nt af, omdat hij zei dat het toch geen zin had om nog iets aan de klacht te doen. Hij zei dat de betreffende politiefunctionarissen hun gedrag toch niet zouden veranderen. HB (verzoekers gemachtigde; N.o.) heeft toen opgemerkt dat hun gedrag getuigt van gebrek aan beroepshouding en dat dat dus wel zou moeten veranderen. Cli nt bleef aangeven dat hij graag wil weten wat dit voor gevolgen heeft voor de betreffende collega's. S. legde uit dat dat niet wordt meegedeeld aan de klagers. Uiteindelijk, na 1,5 uur, zei S. dat hij het zonde vond dat een goede kerel als cli nt nu zijn vertrouwen in de politie heeft verloren en dat hij vindt dat cli nt in ieder geval binnen de politie werkzaam moet blijven. Hij heeft cli nt aangeboden om voor hem zijn voelhorens uit te steken en een andere plek te vinden. Hij heeft gelijk daarbij gezegd, dat dat het enige is dat hij kan doen en dat cli nt ook niets meer hoort over de verdere afhandeling van deze klacht. Al met al vond ik het een vreemd en onbevredigend gesprek, maar B. was er toch blij mee omdat hij openingen ziet naar een andere werkplek. Hij houdt ons nog op de hoogte, maar in principe is het traject van klachtbehandeling hiermee afgerond."6. De chef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 19 december 1997 onder meer mee:"De korpsklachtenofficier heeft u uitgenodigd op 7 november 1997 samen met uw cli nt uw brief in een gesprek nader toe te lichten. Tijdens dit gesprek bleek dat de confrontatie op 9 januari 1997 zich heeft afgespeeld in het district West van de politieregio Rotterdam Rijnmond. Het contact op straat is ge scaleerd. Tijdens het gesprek dat door uw cli nt en personeel van het district West is gevoerd, ook later op het bureau, getuigt het van beide zijden niet van een juiste professionele opstelling. Gebleken is dat het zeer moeilijk is een juiste weergave te krijgen van het gesprek en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgehad. Ook blijken er geen pogingen te zijn geweest om de scherpte en irritatie die is ontstaan in de onderlinge verhoudingen terug te brengen tot een redelijk niveau, noch uit de wereld te helpen. De visies en interpretaties van de bejegening staan diametraal tegenover elkaar en zullen, gezien de tijd die het heeft gekost om tot een gesprek te komen ook wel nooit tot elkaar komen. Dit betreur ik ten zeerste. Ik onthoud mij daarom ook van een zienswijze op dit gebeuren. Gesteld kan worden dat er wederzijds van alles mis is gegaan, waaraan beide partijen hebben meegedaan. Dit had niet mogen gebeuren, noch door medewerkers van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, noch door uw cli nt als burger maar tevens ook weer als lid van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond. Uw cli nt geeft aan dat hij het als medewerker van de politie zwaar heeft in een organisatie waarbinnen hij zich slecht bejegend voelt. Het beste advies dat ik hem kan geven is dit bespreekbaar te maken binnen zijn werkeenheid. De klachtenregeling is hier naar mijn mening niet het geschikte middel voor en daarvoor ook niet bedoeld. (...) Kom ik tot het punt van de klachtafhandeling. Op het moment van ontvangst van de klacht op 9 mei 1997 is deze ter hand genomen. Aangezien er diverse mensen gehoord moesten worden en de vakantie niet heeft meegewerkt aan een snelle reactie kan ik slechts constateren dat het traject dat is gevolgd mogelijk niet qua tijd de schoonheidsprijs verdient, maar dat een ieder zijn visie heeft kunnen geven. Als dit in de ogen van uw cli nt niet snel genoeg is geweest, bied ik daar mijn verontschuldigingen voor aan.

Afsluitend kom ik tot de volgende zienswijze:1. Voor wat betreft de gebezigde woorden tijdens het oponthoud op 9 januari 1997 acht ik de klacht van uw cli nt gegrond. Daarbij dient het wel vermeld te worden dat ook uw cli nt zich niet onbetuigd heeft gelaten in het verder laten escaleren van het voorval.2. De termijn van de klachtafhandeling is onnodig overschreden."

B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Voorts deelde verzoeker bij zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Ik reed daarna via de Nieuwe Binnenweg naar huis terug, omdat ik daar in een eethuisje nog wat te eten en te drinken wilde gaan kopen. Omdat ik daarvoor niet genoeg geld bij mij had, ben ik (...) op de Nieuwe Binnenweg, vlakbij de Claes de Vrieselaan, wat geld gaan opnemen bij een daar geplaatste geldautomaat. Daartoe parkeerde ik mijn auto, een rode Seat Ibiza, (...), in een parkeerkom, pal voor die geldautomaat op de Nieuwe Binnenweg. Ik zag toen dat op die weg, ongeveer 100 meter van mij verwijderd, ter hoogte van het daar gevestigde Albert Hein-filiaal, een politieauto van het merk Volkswagen Golf, op de rijbaan stilstond. Ik zag dat de lichten van deze politieauto gedoofd waren en dat zich niemand in die auto bevond. Ik ben vervolgens gaan 'pinnen' en keerde naar mijn auto terug. Op dat moment zag ik dat aan de overzijde van de weg, ongeveer ter hoogte van waar ik mij bevond, een politieagent op het trottoir stond. Ik zag dat hij mij kennelijk in de gaten hield. Ik zag namelijk dat hij mij voortdurend aankeek. Ik stapte vervolgens in mijn auto, deed mijn gordel om en reed weg in de richting van het Heemraadsplein. Ik ben er zeker van dat de verlichting van mijn auto brandde toen ik wegreed, aangezien deze automatisch ingeschakeld wordt bij het starten van mijn auto. Toen ik wegreed, zag ik dat een tweede politieauto, een Volkswagen Transporter, mij van achteren naderde. Ondertussen reed ik de op de rijbaan geparkeerde Golf voorbij. Ik zag toen dat ter hoogte van die politieauto op het trottoir een vrouwelijke politieagent stond, tezamen met twee mannen met een donkere huidskleur, die kennelijk door haar waren staande gehouden, althans door haar werden opgehouden. Ik zag daarbij dat zij haar hand op haar dienstpistool hield en dat zij deze twee mannen kennelijk in de gaten hield. Voorts zag ik, op het moment dat ik haar passeerde, dat zij mij strak in de gaten begon te houden. Ik zag namelijk dat zij mij met haar ogen volgde, waarbij haar hoofd als het ware met mij meedraaide, terwijl ik voorbijreed. Uit de hele situatie leidde ik toen af dat er op dat moment n of andere politieactie gaande was. Ik reed onverwijld door om deze actie niet te verstoren. Na een korte afstand gereden te hebben, zag ik echter in mijn spiegel dat het stopbord aan de voorzijde van de achter mij rijdende politieauto, de Volkswagen Transporter, ging branden, waarop ik mijn auto op de rijbaan van de Nieuwe Binnenweg, vlakbij de Heemraadssingel, tot stilstand bracht. Waarschijnlijk heb ik op dat moment mijn lichten gedoofd om mijn accu te sparen. Ik doe dat namelijk altijd als ik stil sta en de motor van mijn auto laat draaien. Wanneer ik mijn motor afzet, hoef ik mijn lichten niet afzonderlijk te doven, omdat dat dan automatisch gebeurt. In ieder geval heb ik op dat moment mijn gordel losgemaakt. Vervolgens zag ik dat een hoofdagent van politie mij langs de linkerzijde van mijn auto van achteren naderde. Ik zag daarbij dat hij zijn hand op zijn dienstpistool hield en dat hij met zijn andere hand een brandende staaflamp vanaf zijn schouder op mij gericht hield. Ik vond deze manier van benaderen nogal intimiderend, zeker voor een normale verkeerscontrole. Gezien het feit dat er kennelijk n of andere politieactie gaande was, kon ik vanuit mijn functie als politiesurveillant, mede gezien het tijdstip en de locatie, evenwel enig begrip opbrengen voor deze manier van optreden. Dat neemt echter niet weg, dat ik twijfels had over de reden waarom ik moest stoppen. Door de manier waarop eerdergenoemde politiemensen mij in de gaten hadden gehouden, alsook door het feit dat ik vervolgens had moeten stoppen en de wijze waarop ik daarna benaderd werd, kreeg ik het vermoeden dat deze politiemensen ten onrechte van mening waren dat ik bij enig strafbaar feit betrokken was. Hoe dan ook, terwijl genoemde hoofdagent mij met de lamp in mijn gezicht scheen, vroeg hij mij vervolgens naar mijn rij- en kentekenbewijs, nadat ik eigener beweging het portierraam had geopend. Ik antwoordde dat ik mijn kentekenbewijs niet bij mij had, waarop hij mij zei dat ik slechts mijn rijbewijs behoefde af te geven. Daarbij vroeg ik hem naar de reden van zijn stopteken. Ik hoorde dat hij toen zei: 'Dat weet je zelf wel'. Ik zei toen tegen hem dat ik dat niet wist. Terwijl ik zag dat hij van mij weg liep naar de voorzijde van mijn auto, hoorde ik hem tot mijn verbazing zeggen: 'Ik ben van de Nederlandse politie, dus ik mag dit doen.' Omdat ik begon te vermoeden, dat deze controle in werkelijkheid niet plaats vond in het kader van de Wegenverkeerswet, vroeg ik aan deze hoofdagent of ik een verdachte was. Ik hoorde dat hij toen zei: 'Ja'. Ik vroeg hem vervolgens waarvan ik dan verdacht werd. Ik zag toen dat hij enige momenten aarzelde en naar mijn auto keek alsof hij iets zocht, waarop ik hoorde dat hij tegen mij zei: 'Rijden zonder gordel en rijden zonder licht'. Daarbij zag ik dat hij in mijn auto reikte en dat hij herhaaldelijk aan mijn autogordel trok. Terwijl ik mij afvroeg waar deze politieman eigenlijk mee bezig was, zei ik hem dat hij dat onmogelijk vastgesteld kon hebben. Ik keek toen op mijn dashboard en zag tot mijn eigen verbazing dat mijn verlichting uitgeschakeld was. Ik realiseerde mij op dat moment nog niet, dat ik deze juist uitgeschakeld moest hebben en zei toen verbaasd tegen die hoofdagent dat ik mijn licht domweg vergeten moest zijn. Hij deelde mij daarna mede dat ik een bekeuring kreeg wegens het rijden zonder licht. Over mijn gordel hoorde ik hem niet meer spreken. Ik zag vervolgens dat hij met mijn rijbewijs naar het achter mij stilstaande politiebusje liep. Enigszins beduusd bleef ik in mijn auto zitten in afwachting van zijn terugkeer en in de hoop dan een normaal gesprek met hem aan te kunnen knopen. Toen hij bij mijn auto terugkeerde, zei ik hem dat ik een collega van de politie was. Daarop vroeg hij mij of ik mij als zodanig kon identificeren. Ik had mijn politie-legitimatiebewijs echter thuis laten liggen en ik zei dat ook tegen hem. Ik hoorde hem toen zeggen: 'Iedereen kan dat zeggen' of woorden van die strekking. Ik zei toen tegen hem dat ik werkzaam was op bureau Kralingen in Rotterdam, dat mijn dienstnummer (...) was en dat hij dat zo kon natrekken. Ik hoorde toen dat hij tegen mij zei: 'Zo werken wij niet op Rotterdam-West, want wij zijn correct'. Ik begreep niet wat hij daar precies mee bedoelde, maar ik kreeg het gevoel dat hij mij duidelijk wilde maken dat ik niet correct was. Vervolgens deelde hij mij mede dat mijn auto als onverzekerd te boek stond en tevens dat de APK-termijn zou zijn overschreden. Omdat ik er zeker van was, dat mijn auto verzekerd is, zei ik tegen hem, dat bij de politie vaak genoeg blijkt dat iemand toch verzekerd is, terwijl de computer anders aangeeft, waarvan in mijn geval sprake moest zijn. Zonder hierop in te gaan, vroeg hij mij hierna of ik wilde uitstappen. Nadat ik de motor had afgezet, gaf ik hieraan gevolg en draaide het raam van mijn portier dicht. Terwijl ik hiermee bezig was, kwam die hoofdagent heel dicht bij mij staan. Ik zag dat hij met zijn wijsvinger op mij wees en hoorde hem zeggen: 'Je toon staat mij niet aan'. Ik zei toen nogmaals tegen hem dat ik een collega van hem was en legde hem uit dat ik hem op gelijk niveau aansprak. Hij reageerde daar verder niet op, maar vroeg wel om mijn autosleutels. Ik heb hem toen mijn sleutels overhandigd. Ondertussen zag ik dat een tweede politieman reeds achter mijn auto stond en dat deze mij strak in de gaten hield. Ik zag namelijk dat hij mij steeds bleef aankijken en iedere beweging van mij volgde. Ik zag dat dit een agent van politie was. Ik had deze tweede politieman nog niet eerder opgemerkt. Kennelijk betrof dit de bijrijder van genoemde hoofdagent. Tevens zag ik dat de andere politieauto, de Volkswagen Golf, die ik eerder op de rijbaan had zien stilstaan, met daarin dezelfde twee politiemensen, die ik eerder had gezien, vanuit tegenovergestelde richting (vanuit de richting van het Marconiplein) kwam aanrijden. Ik zag dat deze schuin aan de overzijde tot stilstand kwam. Ik zag vervolgens dat de bestuurder van die Golf (...) het portierraam aan zijn zijde open draaide. Ik zag dat hij mij aankeek en ik hoorde dat hij vroeg: 'Is het nog een beetje warm hier'. Ik vond dit een vreemde vraag, maar ik zei toen dat ik aardig warm begon te worden. Ik zei dit, omdat ik mij enigszins begon op te winden. Ik vond namelijk dat er geen enkele grond of reden was om mij op zo’n lullige manier te behandelen. Ondertussen zag ik dat ook deze twee politiemensen uitstapten en bij mij op straat kwamen staan. Vervolgens zag ik dat eerdergenoemde hoofdagent wederom heel dicht voor mij ging staan, waarbij hij weer met zijn wijsvinger vlak voor mijn gezicht op mij wees. Ik hoorde dat hij daarbij zei: 'Wil je soms insinueren dat ik discrimineer?'. Omdat die gedachte nog niet eens bij mij opgekomen was, heb ik hem toen verbaasd geantwoord dat ik geen moment over 'discriminatie' gesproken had. Vervolgens vroeg diezelfde hoofdagent om bij hem in de auto te stappen en om mee te gaan naar het bureau. Dit ging mij allemaal een beetje te snel, waarop ik hem vroeg of ik dan aangehouden was. Ik hoorde vervolgens dat de overige drie politiemensen bijna tegelijkertijd tegen mij zeiden: 'Doe nou niet zo moeilijk, ga nou maar mee naar het bureau, dan zoeken we het daar wel uit'. Ik vroeg hen toen wie er hier nu moeilijk deed en wat voor kleine moeite het was om even na te trekken of ik werkelijk werkzaam bij de politie in Kralingen. Zij bleven aandringen om toch vooral maar mee te gaan naar het bureau. Na enige discussie ging ik akkoord. Omdat ik de manier waarop ik tot op dat moment door die hoofdagent was bejegend meer dan beu was, zei ik echter dat ik dan wel met die twee andere politiemensen wilde meerijden. Hiermee gingen zij akkoord, waarop ik in de betreffende auto, de Golf, ben gaan zitten. Ik bood daarbij aan dat zij mij zelfs in de handboeien mochten zetten als ze mij niet vertrouwden. Vervolgens ben ik met die twee politiemensen naar het politiebureau Marconiplein gereden. Onderweg zei ik dat ik hen eerder op de Nieuwe Binnenweg had zien staan en ik legde uit dat ik er in principe geen moeite mee had om rechtmatig te worden aangehouden, maar dat ik het vreemd vond dat die ene collega zich zo hardvochtig opstelde en niet de moeite had willen nemen om even na te gaan of ik inderdaad een collega was. Aangekomen bij het politiebureau Marconiplein, toonde ik mijn posthuissleutel aan de collega's, die mij hadden meegenomen. Hiermee wilde ik aantonen dat ik wel degelijk bij de politie werkzaam was. Zij reageerden daar verder niet op. Wel werd ik op mijn verzoek in de gelegenheid gesteld om in een spreekkamer in dat bureau in te loggen in het Multipolsysteem om zo aan te tonen dat ik een collega was. Eerdergenoemde vrouwelijke collega keek daarbij met mij mee. Op dat moment kwamen de twee andere politiemensen (die het politiebusje bemand hadden) eveneens die kamer binnen. Ik hoorde die vrouwelijke agent bevestigen dat ik inderdaad een collega was. Eerdergenoemde hoofdagent hoorde ik vervolgens op spottende toon en met luide stem zeggen:'Oh, dus je bent maar een surveillant.' Ik zag dat hij de kamer verder binnenliep en tegenover mij plaats nam. Ik zag dat hij wederom met zijn wijsvinger op mij wees en ik hoorde dat hij toen tegen mij zei: 'Ik ga je naaien'. Hierop gaf ik te kennen dat ik absoluut niet gediend was van zijn manier van optreden. Ik hoorde toen dat zijn bijrijder zich in het gesprek mengde en dat deze zei dat ik moeilijk deed, dat ik zelf problemen zocht en dat ik anders behandeld zou zijn als ik 'normaal' had gedaan. Er ontstond vervolgens een discussie, waarbij ik te kennen gaf dat ik mij volstrekt 'normaal' had gedragen en dat er geen enkele reden was om mij op deze manier te bejegenen. Tijdens deze discussie hoorde ik die hoofdagent op spottende wijze tegen mij zeggen: 'Jij rijdt zeker nooit in een surveillance-auto, h ?', of woorden van die strekking. Ik vatte deze opmerking op als een kleinering, bedoeld om mij te provoceren. Het is namelijk algemeen bekend dat hierover onder politiesurveillanten inderdaad een zeker ongenoegen bestaat. Vervolgens deelde hij mij mede dat deze kwestie een staartje voor mij zou krijgen en dat hij contact zou opnemen met mijn chefs. Hierop heb ik hem onmiddellijk de namen gegeven van drie van mijn chefs, waarbij ik hem meedeelde dat we nog wel zouden zien voor wie dit een staartje zou krijgen. Hierop zag ik dat hij op dreigende wijze voorover boog tot vlak voor mijn gezicht, waarbij ik hoorde dat hij op spottende wij zei: 'Wat zei je nou? Staatje? Staatje?'. Zijn gedrag was kennelijk bedoeld om mij uit te lokken tot verbaal of fysiek geweld. Ik hield mij echter in en probeerde steeds op kalme wijze te reageren. Na deze discussie zag ik dat hij een kladblokje tevoorschijn haalde, waarna hij mij ineens vroeg waarom mijn APK niet in orde was. Ik antwoordde toen ongeveer als volgt: 'Jullie zijn toch zo correct, hier op West? Dan moet je mij eerst meedelen dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ook moet je alles dan ook echt correct afhandelen met een mini-PV en niet met een kladje.' Hierop hoorde ik die andere politieman weer zeggen dat ik moeilijk deed en zelf problemen zocht en zo meer. Vervolgens zag ik dat die hoofdagent een mini-PV begon uit te schrijven, waarbij hij naar mijn personalia vroeg. Daarna deelde hij mij mede dat ik niet tot antwoorden verplicht was. Terwijl hij bezig was om een mini-PV uit te schrijven, zag ik dat er een inspecteur de kamer binnen kwam. Genoemde hoofdagent deelde mij mede dat dit de chef van dienst was. Zonder zich voor te stellen of op enigerlei wijze te groeten, vroeg deze inspecteur mij onmiddellijk naar mijn naam. Nadat ik hem mijn naam had genoemd, kreeg ik van hem de gelegenheid om mijn verhaal te doen. Hierop heb ik hem in korte lijnen verteld wat er tot op dat moment gebeurd was. Zonder dat die inspecteur verder met die hoofdagent sprak en zonder dat deze hem verder iets over het gebeurde meedeelde, verklaarde deze chef van dienst vervolgens dat die hoofdagent correct had opgetreden. Blijkbaar had hij zijn oordeel al die tijd al klaar gehad. Vervolgens vroeg hij wederom naar mijn naam. Omdat ik mijn naam inmiddels al een keer of vier, vijf genoemd had, vroeg ik of ik mijn naam misschien even op moest schrijven, omdat wellicht niet duidelijk was hoe deze precies luidde. De twee eerdergenoemde politiemensen hoorde ik onmiddellijk hierop verontwaardigd zeggen: 'Zie je nou wel dat je moeilijk doet?'. Hierna deelde die inspecteur mij mee dat er contact zou worden opgenomen met mijn chefs en dat ik een bekeuring kreeg wegens rijden zonder licht en omdat mijn APK niet in orde was. Ik kreeg deze hierna van die hoofdagent uitgereikt. Tevens werd mij medegedeeld dat mijn auto zou worden overgetakeld naar het politiebureau aan de Veilingweg. Hierna kon ik het bureau verlaten en ben ik naar huis gelopen. De volgende dag ben ik mijn auto op de Veilingweg op gaan halen, nadat was gebleken dat deze inderdaad gewoon verzekerd was. Ik was zeer geshockeerd door de manier waarop ik behandeld en bejegend was. Ik hield daar meteen zeer gemengde gevoelens aan over. Enerzijds was ik kwaad, omdat ik mij vreselijk gekleineerd en ge ntimideerd en tot het uiterste getergd voelde. Aan de andere kant voelde ik mij diep teleurgesteld in mijn collega's. Het vertrouwen dat ik in de politie en in mijn collega’s had, was door deze ervaring in n klap tot een minimum gedaald. Omdat ik mij niet in staat voelde om onder deze omstandigheden, met dit soort emoties, te werken, heb ik mij de volgende dag ziek gemeld. Na enkele dagen ben ik echter weer aan het werk gegaan."C.       REACTIE VAN BETROKKEN AMBTENAAR S.Bij brief van 13 maart 1998 reageerde de betrokken korpsklachtenofficier S. op verzoekers klacht. Hij deelde onder meer mee:"Zoals ook u kunt zien draagt de vraag om de zienswijze korpschef van 26 september 1997 slechts het dossiernummer X. Bij het doorzoeken van de klachtendossiers in het archief kwam ik onder Y een klacht tegen van een B. Omdat naar mijn mening de naam B. niet zo vaak voorkomt, ben ik er van uit gegaan, dat dit dossier betrekking had op het referentienummer X van RADAR. Deze samenhang bleek bij het gesprek niet te bestaan, zodat ik toen mijn fout zag en deze heb laten herstellen. Ik kende daarom het dossier niet. Het gestelde dat ik mij niet voldoende heb voorbereid op het gesprek klopt dus. Ik heb na korte doorlezing van het dossier inderdaad gesteld, dat ik niet bereid was een nader gesprek te arrangeren met de betrokken politieambtenaren. Dit zonder meer, omdat de tijd die inmiddels verstreken was, zeer zeker niet de betrokken ambtenaren was aan te rekenen. De handelwijze van de betrokken ambtenaren kan en zal wel intern worden besproken tussen hen en hun betrokken chef. Uit de formulering begrijp ik dat ik geen gesprek wilde met de heer B. Dit heeft naar mijn mening op 7 november 1997 plaatsgevonden. (...) Ik zal op geen enkele manier een verslag van het gesprek met de betrokken ambtenaren aan derden ter beschikking stellen, zoal er eventueel een verslag zal worden opgemaakt. Wordt echter bedoeld een verslag van het gesprek op 7 november 1997, verwijs ik naar de zienswijze korpschef."D.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR T.De bij het politieoptreden van 8 op 9 januari 1997 betrokken politieambtenaar T. reageerde bij brief van 12 maart 1998 op verzoekers klacht. Hij deelde mee dat hij bij zijn eerder afgelegde verklaring bleef en verwees onder meer naar een rapportage van de klachten-onderzoeker van zijn korps waarin zijn verklaring was weergegeven. Het verslag van zijn verhoor door de klachten-onderzoeker vermeldt onder meer:"Verhoor van T. van 16 juli 1997. Voor het verhoor een aanvang nam heb ik T. aangegeven dat ik hem uitvoerig wenste te horen omtrent de inhoud van de klacht. Na de gehele klacht te hebben doorlopen zal T. zelf commentaar kunnen geven op de inhoud van de klacht.1. Klopt het dat je het voertuig gekentekend (...) een stopteken hebt gegeven? Ja wij hebben genoemd voertuig een stopteken gegeven. Mijn maat, tevens bestuurder zag als eerste de overtreding. Ik kan mij niet meer herinneren wie daadwerkelijk het stopbord in werking heeft gesteld. Ik vermoed dat ik dat ben geweest omdat dit meestal door de bijrijder gedaan wordt.2. Wat was de reden van de controle? Dit was omdat dit voertuig zonder verlichting over de Nieuwe Binnenweg reed. Toen we er vlak achter reden zagen wij dat de bestuurder tevens zijn gordel niet om had.3. Klopt het dat de klager bij het stilzetten van zijn voertuig het licht doofde? Nee dit klopt niet.4. Klopt het dat de klager terwijl hij stilstond zijn gordel pas af deed? Nee dit klopt niet.5. Klopt het dat je de p.a. langs de rechterzijde benaderde en op een kleine afstand bleef staan kijken? Ja dit klopt. Ik ben direct met K. uitgestapt en op die locatie blijven staan kijken volgens de gebruikelijke procedure.6. Heb je gehoord dat K. de bestuurder naar zijn rij- en kentekenbewijs heeft gevraagd? Ja dit heb ik gehoord. Ik heb gehoord dat K. nog zei: 'Goedenavond meneer mag ik uw rij- en kentekenbewijs.'7. Heeft de bestuurder K. naar de reden van de controle gevraagd? Ik kan mij wel herinneren dat hij naar de reden van de controle heeft gevraagd doch dit deed hij niet direct na staande houding. Dit deed hij pas in een later stadium en wel nadat er al een discussie was geweest over het wel of niet terecht staande houden van het voertuig. Dit had volgens klager niet te maken met een alcoholactie of iets dergelijks en volgens hem was er geen grond aanwezig om hem staande te houden.8. Wat heeft K. daarop als antwoord gehoord? Dat hij zijn verlichting niet aan had en dat hij zijn gordel niet droeg.9. Heb je K. de woorden horen gebruiken van: 'Dat weet je zelf ook wel' en 'Ik ben van de Nederlandse politie, dus ik mag dit doen.'? Nee dit heb ik hem niet horen zeggen. Deze woorden heeft hij niet gebruikt.10. Heb je gehoord of de klager aan K. gevraagd heeft of hij verdachte was? Nee dit heb ik niet gehoord. In ieder geval niet op straat. Later in het bureau heeft hij (klager) dit wel gevraagd en tevens gevraagd of hij (klager) tot antwoorden verplicht was.11. Wat heb je gehoord wat K. daarop geantwoord heeft?. is in het bureau formeel te werk gegaan en heeft hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en vervolgens gevraagd waarom hij zonder licht en gordel had gereden en tevens waarom zijn p.a. niet was gekeurd en verzekerd. Dit alles werd toen formeel gedaan op verzoek van de klager die dit had gevraagd.12. Heb je K. gehoord dat hij heeft medegedeeld dat klager een bekeuring kreeg? Ja dit heb ik gehoord. Dit heeft K. op straat al medegedeeld direct na het staande houden. Later op het bureau is dit alleen herhaald en ge ffectueerd.13. Voor welke feiten kreeg hij een bekeuring? Voor de verlichting en de APK. Of K. ook een mini-PV heeft uitgeschreven voor de gordel weet ik niet meer.14. Is K. met het rijbewijs naar het politiebusje gelopen? Ja dit heeft hij gedaan. Op het moment dat K. terug liep naar het DMV (dienstmotorvoertuig; N.o.) zei klager dat hij een collega was en dat wij dit middels de portofoon na konden gaan op het bureau of waar dit was. K. zei dat dat middels de portofoon niet de werkwijze was zoals wij gewend waren o.i.d. Indien aan het bureau zou blijken dat hij een collega was dan zou de bekeuring mogelijk door K. worden geseponeerd. Gezien bovenstaande feiten en dat klager geen kentekenbewijs en politielegitimatiebewijs kon tonen werd ernstig getwijfeld aan zijn hoedanigheid van collega. Met dit gegeven zijn wij beiden in het DMV gestapt om het kenteken alsmede de personalia van klager na te rekken. Na deze controle bleek het voertuig onverzekerd te zijn en bleek de APK al sinds geruime tijd verlopen.'15. Heeft klager zich later toen K. weer bij het voertuig terug was kenbaar gemaakt als collega? Zie vraag 14.16. Heb je gehoord of K. gevraagd heeft of hij zich kon legitimeren? Zie vraag 14.17. Heb je gehoord dat K. gezegd heeft: 'iedereen' kan zeggen dat hij bij de politie werkt? In de context van vraag 14 is dit heel goed mogelijk geweest. Ik heb het niet daadwerkelijk gehoord.18. Heb je gehoord dat klager toen zijn naam en kledingnummer verstrekt heeft met het verzoek dit na te trekken? Zie vraag 14.19. Heb je gehoord dat K. toen gezegd heeft: 'Zo werken wij niet op Rotterdam-West, want wij zijn correct.'? Ja de eerste zinsnede van 'Zo werken wij niet in West' heb ik wel horen zeggen doch in het verband met het feit om e.e.a. niet via de portofoon na te trekken zodat een ieder kan meegenieten.20. Heb je gehoord dat K. hem medegedeeld heeft dat de p.a. niet verzekerd was en dat hij niet APK gekeurd was? Ja, na de genoemde controle in het DMV is K. weer naar het voertuig van klager gelopen en medegedeeld dat het voertuig niet verzekerd was en tevens niet APK gekeurd.21. Heeft K. hem gevraagd uit te stappen? Ja dit heeft K. gevraagd.22. Wat was hiervoor de reden? Dit omdat de p.a. in bewaring zou worden genomen omdat de bestuurder niet verder mocht rijden i.v.m. de WAM.23. Is de klager uitgestapt en zo ja op welke wijze? Klager heeft daar aan voldaan. Dit gebeurde tijdens een emotionele discussie omtrent het feit van de controle en de daarbij behorende bevoegdheden.24. Heb je gehoord en gezien dat K. zijn vinger in de richting van klager wees en gezegd: 'Je toon staat mij niet aan' ? Nee dit heb ik niet gezien danwel gehoord.25. Heb je gehoord dat klager heeft gezegd dat hij K. op gelijk niveau aansprak? Het zou kunnen dat klager dit heeft gezegd doch ik kan mij dit niet herinneren. Mogelijk heeft hij hiervoor andere bewoordingen gebruikt. Hij hield vol dat hij een collega was en dat hij vond dat dit optreden niet gerechtvaardigd was.26. Heeft K. de klager vervolgens om zijn sleutels gevraagd? Ja dit heeft K. gedaan. Volgens mij zaten de sleutels nog in het voertuig.27. Wie was de bestuurder van de surveillance-auto?.28. Heeft de collega uit de VW-Golf gezegd: 'Is het nog een beetje warm hier? Nee volgens mij heeft Bij. helemaal niets gezegd. Zij zijn gestopt omdat zij zagen dat er mogelijk iets aan de hand was. Er waren namelijk veel mensen die daar liepen die bleven staan kijken omdat klager heftig reageerde op dit alles.29. Zo ja, met welke intentie? NVT.30. Wat kan klager als lullig betitelen bij zijn behandeling? Ik zou het niet weten. Ik vind dat wij klager op een correcte manier hebben benaderd en behandeld doch hij wilde mogelijk als een betweter overkomen om ons de les te leren.31. Heb jij of K. de opmerking gemaakt: 'Wil je soms insinueren dat ik discrimineer?' ? Dit is later op het bureau gezegd. Dit is door K. gezegd in een steeds voortdurende discussie.32. Heb je gevraagd of klager in het dienstmotorvoertuig wilde stappen om mee te gaan naar het bureau? Ja dit heb ik aan de klager gevraagd. Hij zei hierop tegen mij:'Ik ga niet vrijwillig mee tenzij je me aanhoudt en de boeien om doet.' Nadat ik bij klager mijn hand op diens schouder had gelegd en hem op een normale rustige manier had gevraagd om niet moeilijk te doen en om in te stappen om e.e.a. aan het bureau uit te zoeken en af te handelen, reageerde hij wederom heftig met een afwerend gebaar dat ik van hem af moest blijven. Bovengenoemde zin werd herhaald en toen ben ook ik ingestapt om het DMV richting bureau te brengen. K. was inmiddels naar het voertuig van de klager gelopen om deze ook naar het bureau over te brengen.33. Heeft klager gevraagd of hij aangehouden was? Nee dit heeft hij niet gedaan. Wel de bewoordingen zoals hierboven genoemd.34. Klopt het dat niet is verteld dat hij is aangehouden doch dat hem is medegedeeld: 'Doe nou niet zo moeilijk, ga nou maar mee naar het bureau, dan zoeken we het daar wel uit.'? Ja dit klopt doch hij wenste niet mee te rijden.35. Heeft klager te kennen gegeven niet met K. en jou mee te willen rijden doch wel met de VW-Golf wilde meerijden? Dit weet ik niet. Klager wilde in ieder geval niet met ons mee. Ik heb aan de collega’s uit de VW-Golf niet gevraagd of zij klager mee wilde nemen. Ik weet zeker dat K. dit ook niet gedaan heeft. Waarom klager toch door de collega's van de VW-Golf zijn meegenomen, weet ik niet. Ik weet niet wat zich daarbij afgespeeld heeft.36. Heeft hij aangeboden om zelfs in de handboeien te worden gezet? Zie vraag 32.37. Heb je van een andere collega gehoord dat de klager daadwerkelijk een collega was omdat hij kon inloggen in Multipol? Nee dit is niet correct. Samen met K. hebben wij in multipol gekeken en bleek dat er een collega in Oost uit kwam met de naam B. Op dat moment hebben wij niet op zijn functie/rang gelet.38. Heb je zijn functie van politiesurveillant gehoord en heb je daarop gezegd: 'Oh, dus je bent maar een surveillant.'? Of heb je gehoord dat een ander dit heeft medegedeeld? Omdat er aan het bureau in de verhoorkamer nog steeds de discussie gaande was m.b.t. de rechtmatigheid van het staande houden, de bevoegdheden en het volgens klager niet kunnen waarnemen van het niet dragen van de gordel, heeft K. naar zijn functie gevraagd binnen de politie. Op dat moment antwoordde de klager dat hij politiesurveillant was op district oost en dat hij een 9,4 voor wetskennis had en wel wist hoe het allemaal in elkaar zat. In die context is door K. bovengenoemde opmerking gemaakt.39. Heb je in de verhoorkamer gezien dat K. wederom zijn wijsvinger op de klager heeft gericht en gezegd: 'Ik ga je naaien.'? Van die vinger weet ik niet doch ik heb wel gehoord dat K. de opmerking heeft gemaakt van: 'Ik ga je een oor aan naaien'. Deze opmerking heeft K. pas gemaakt toen een en ander hoog was opgelopen.40. Zo ja, op welke manier heeft klager hierop gereageerd? Ook zoals bij de rest nogal heftig. Er is in feite geen normaal gesprek met klager gevoerd.41. Is er in de verhoorkamer daadwerkelijk een discussie geweest over zijn optreden? Ja dit heeft o.a. plaatsgevonden. Wij vonden zijn optreden zeker niet correct. Niet uit het oogpunt van burger en zeker niet als collega.42. Heb jij of een ander in die discussie gezegd: 'Jij rijdt zeker nooit in een surveillance-auto h ?? Ja dit heb ik gezegd. Dit was ook weer in de context van de discussie van het dragen van de gordel en/of dit zichtbaar was vanuit het DMV.43. Zo ja, wat was de reden van deze opmerking? Zie vraag 42.44. Heb jij of een ander aan klager te kennen gegeven dat je contact met zijn chefs zou nemen?. heeft inderdaad gezegd dat hij contact met zijn chefs zou opnemen.45. Heb jij of een ander medegedeeld dat e.e.a. nog wel een staartje zou krijgen? Ik heb het niet gezegd. Of een ander dit gezegd heeft weet ik niet.46. Op welke wijze reageerde klager? Zie vraag 45.47. Heeft klager volgens zijn zeggen steeds kalm gereageerd? Nee, absoluut niet. Zie alle voorgaande vragen.48. Heb jij of een ander hem gevraagd waarom zijn APK niet in orde was? Dit is door K. gevraagd. Door klager is geantwoord dat hij daar geen geld voor had.49. Heeft klager de opmerking gemaakt van: 'Jullie zijn toch zo correct, hier op West. Dan moet je mij eerst vertellen dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ook moet je alles dan ook echt correct afhandelen met een mini-PV en niet met een kladje.'? Klager wenste ineens weer als burger behandeld te worden en vertelde ons dat wij hem moesten mededelen dat hij niet tot antwoorden verplicht was.50. Heb jij of een andere hierop een mini-PV uitgeschreven? Door K. zijn een aantal mini’s uitgeschreven. Ik weet niet precies hoeveel.51. Ben je aanwezig geweest bij zijn zgn voorgeleiding? Ja. Dit is gedaan door M.52. Kan je je nog herinneren of M. zich heeft voorgesteld met zijn naam of enkel met zijn hoedanigheid van chef van dienst? Ik weet nog heel goed dat M. zich duidelijk met zowel zijn naam alswel zijn functie heeft voorgesteld en aan de klager heeft gevraagd met wie hij van doen had. Om die reden vroeg M. naar zijn naam. Door klager werd daar op gereageerd met een zucht en de opmerking: 'Dit heb ik al 6 keer gezegd' en gevolgd door zijn naam B. hetgeen overduidelijk door hem werd gearticuleerd.53. Had M. op voorhand geen overleg gepleegd met de collega’s over de staande houding van de klager? Voor zover ik weet is M. mogelijk door de andere collega’s die hem hadden overgebracht ingelicht. Voor zover ik weet is dit niet op ons verzoek gebeurd. Na binnenkomst hebben wij zijn personalia nagetrokken in MP (Multipol; N.o.) en bleek dat hij een collega was. Na deze controle zijn we gezamenlijk naar de verhoorkamer bij het servicebureau gegaan.54. Heeft de klager moeilijk gedaan bij het opgeven van zijn naam? Je wist zijn volledige naam toch al uit MP? Volgens mij heeft hij niet moeilijk gedaan. Wij hadden zijn rijbewijs ook al. Dit betrof mogelijk alleen de opmerking tegen M.55. Heeft M. verteld dat hij een bekeuring kreeg voor de twee feiten? Volgens mij heeft M. dit medegedeeld. Dit gebeurde nadat zowel klager als K. kort het verhaal hadden verteld.56. Heb jij of een ander de mini’s overhandigd? Dit is door K. gebeurd.57. Is de p.a. van klager overgetakeld naar de Bo-Bo (Bureau Opslag; N.o.)? Ja.58. Wat is je mening over de gehele inhoud van de klacht? Er staan veel onwaarheden in vermeld. Op die manier zoals hij dit heeft opgeschreven danwel heeft laten opschrijven doet hij zich voor als slachtoffer en is e.e.a. zeer overdreven en eenzijdig op papier gezet. In het verhoorkamertje binnen het bureau nam klager de stelling aan dat hij op grond van zijn huidskleur was gecontroleerd. De opmerkingen mbt zijn ziektebeeld en zijn gevoelens daarbij zijn mijns inziens zwaar overdreven. Wij hebben op een normale correcte manier opgetreden en behandeld. Pas in het laatste stadium van de discussie in het bureau zijn meerdere dingen gezegd door beide partijen die niet correct zijn geweest doch op dat moment begrijpelijk. Overige opmerkingen mbt de klacht:Naar aanleiding van dit voorval hebben K. en ik een gesprek gevoerd met zijn 2 directe chefs. Dit gebeurde in het bureau Delfshaven. In dat gesprek is door die chefs geopperd om gezamenlijk tot een oplossing te komen en stelden voor om samen met klager een gesprek aan te gaan. Zowel K. als ik vonden dit goed doch wilde niet een soortgelijke situatie/discussie als die al eerder had plaatsgevonden. Circa 2 weken later hoorden wij dat hij hierop niet wenste in te gaan doch dat hij een klacht in zou dienen."E.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR K.1. De bij het optreden betrokken politieambtenaar K. reageerde bij brief van 23 maart 1998 op verzoekers klacht. Hij verstrekte een mutatie uit het dag- en nachtrapport van 9 januari 1997 die hij samen met T. had opgemaakt. Hierin staat onder meer vermeld:"Na verkeerscontrole, betrokkene reed zonder verlichting, staande gehouden. Betrokken voertuig overgebracht naar West ivm WAM. Voertuig was 1,5 jaar niet verzekerd alsmede de APK was verlopen."2. Voorts voegde bij zijn reactie een rapport dat hij samen met T. op 27 maart 1997 had opgemaakt. In dat rapport is onder meer vermeld:"Op donderdag 9 januari 1997 omstreeks 00.40 uur surveilleerden wij, rapporteurs, in uniform gekleed, op de openbare weg, de Nieuwe Binnenweg te Rotterdam. Wij reden in een herkenbaar politievoertuig en waren aangemeld als de (...) voor noodhulpmeldingen. Wij zagen daar op 100 m afstand voor ons een personenauto rijden zonder verlichting. Toen wij deze personenauto genaderd waren zagen wij rapporteurs dat het een personenauto betrof, kleur rood merk Seat Ibiza, voorzien van het kenteken (...). Ik rapporteur K. zag door de achterruit dat de bestuurder van het eerder genoemde voertuig geen autogordel droeg. Wij rapporteurs gaven die personenauto een stopteken, waaraan hij voldeed. Ik rapporteur K. stapte uit het dienstvoertuig en naderde de Seat Ibiza met de standaardprocedure, omzichtig en met de nodige voorzichtigheid en sprak de bestuurder aan. Ik bleef links schuin achter de bestuurder staan, naast de achterste zijruit en zei tegen de bestuurder: 'Goedenavond meneer, mag ik alstublieft uw rij- en kentekenbewijs.' Ik hoorde dat hij tegen mij zei: 'Waarom houd U mij staande. U hebt totaal geen grond om mij staande te houden. Er is geen verkeerscontrole, geen radarcontrole en geen Fuik. U mag mij niet staande houden.' of woorden van gelijke strekking. Ik rapporteur K. deelde de man mede dat het een verkeerscontrole is en dat ik hem zojuist een stopteken had gegeven met het stopbord op de dienstauto. De bestuurder van die auto deelde mij wederom mede dat ik totaal geen grond had om hem staande te houden. Ik reageerde niet op de uitspraken van de bestuurder. Ik rapporteur K. pakte het rijbewijs van de bestuurder en zag dat de personalia in het rijbewijs luidde:. (...) De bestuurder bleef vragen waarom ik hem staande hield. Ik rapporteur K. deelde de bestuurder mede dat hij geen autogordels droeg tijdens het rijden. Vervolgens deelde ik hem mede dat zijn voertuig geen verlichting voerde. Ik liep vervolgens om de personenauto heen en controleerde de technische staat van het voertuig. Vervolgens deelde ik de bestuurder mede dat hij een kennisgeving van beschikking kreeg voor het rijden zonder verlichting. Ik rapporteur K. hoorde en zag dat de bestuurder kwaad werd. Ik hoorde dat hij met verheven stem tegen mij zei dat ik het niet kon zien dat hij geen autogordels droeg. Ik probeerde de bestuurder uit te leggen dat ik kon zien dat hij geen gordels droeg. Plotseling zei de bestuurder van die auto tegen mij: 'Ik ben trouwens een collega.' Ik rapporteur K. vroeg aan hem of hij zich kon legitimeren. Dit kon hij niet omdat hij zijn politielegitimatiebewijs niet bij zich had. Ik deelde de bestuurder mede dat ik hem zou behandelen als een burger omdat hij geen legitimatiebewijs bij zich had. Vervolgens ontstond toen een discussie over wel of niet vergeten van iets (rijbewijs/legitimatiebewijs). Ik rapporteur T. zat in het dienstvoertuig en vroeg de tenaamstelling en de verzekeringsgegevens van de Seat Ibiza op bij de politieherkenningsdienst. Ik deed dit omdat ik zag en hoorde dat de bestuurder van de Seat Ibiza nogal druk deed. Ik vermoedde dat er iets niet in orde was. Ik hoorde in het begin niet precies waarover het ging of wat er voor problemen waren. Ik rapporteur T. hoorde van de herkenningsdienst dat het onderhavige voertuig ongeveer 1,5 jaar onverzekerd was. Tevens was de jaarlijkse APK van het onderhavige voertuig sinds juni 1996, 6 maanden, verlopen. De tenaamstelling van het voertuig stond op naam B. (...). Ik rapporteur K. liep naar het dienstvoertuig. Nadat ik ingestapt was overlegde ik met de rapporteur T. wat we zouden gaan doen. Wij rapporteurs vonden dat een politieambtenaar met een onverzekerd personenauto en zonder APK reed niet kon en wilden de bestuurder hierover opheldering vragen. Na even overleg gepleegd te hebben hadden we samen afgesproken dat we hem zouden behandelen als een burger, omdat hij zich niet kon legitimeren, en eventueel later zouden we alles natrekken. Ik rapporteur K. vroeg aan de bestuurder waarom de auto niet verzekerd was. Tevens vroeg ik aan hem waarom de auto niet gekeurd was. Wij rapporteurs hoorden de bestuurder zeggen: 'Ik zeg dat de auto verzekerd is en gekeurd. Als ik dat zeg is dat zo.' of woorden van gelijke strekking. De discussie werd zeer verhit. Wij rapporteurs zagen dat de bestuurder buiten zinnen reageerde en tegen ons schreeuwde dan wel met een stemverheffing. Opmerking verbalisant K.: Op dit moment reed het herkenbare politievoertuig de (...) voorbij met als berijders de brigadier Bij. en de agente W. van het bureau Rochussenstraat te Rotterdam. Later hoorden wij hun tegen ons rapporteurs verklaren: 'Wij zagen de bestuurder zo te keer gaan dat we beiden dachten, dit gaat niet goed. We blijven maar in de buurt voordat als het escaleert. Hierop ontstond een flinke discussie waarop wij beide rapporteurs de bestuurder wilde duidelijk maken waarom we hem als burger behandelden. Tevens was het moeilijk de bestuurder te overtuigen over het probleem van de verzekering en waarom deze niet klopte. De bestuurder was niet van zijn stuk te krijgen en wij kregen de indruk dat hij zich behoorlijk negatief opstelde. Omdat de bestuurder diverse onwaarheden, geen grond voor staandehouding ed., verklaarde die wel een politieman moest weten hadden wij rapporteurs de indruk dat hij geen collega was. Hierop kwamen de collega’s Bij. en W. bij ons rapporteurs staan. Wij rapporteurs zagen dat er al een aardig toeloopje ontstond op de Nieuwe Binnenweg vanwege dit incident. Ik rapporteur T. stelde toen voor aan de bestuurder of we niet beter op het bureau Marconiplein de boel uit konden praten omdat we allemaal behoorlijk ge motioneerd waren. Wij hoorden de bestuurder tegen ons rapporteurs zeggen: 'Wat ik ga niet in die bus. Als je me mee neemt moet ik in de handboeien, anders ga ik niet mee' of woorden van gelijke strekking. Hierop probeerden we nogmaals de bestuurder duidelijk te maken wat de gevolgen konden zijn. De bestuurder bleef halsstarrig en niet voor rede vatbaar. Dit was voor ons rapporteurs voldoende. Wij vonden dat we ons netjes gedragen hadden en werden op een agressieve wijze en onredelijk benaderd. Hierop besloot ik rapporteur K. de personenauto officieel volgens de richtlijnen in beslag te nemen. Ik stapte in de Seat Ibiza en bracht deze over naar het bureau Marconiplein te Rotterdam. Rapporteur T. volgde met de dienstauto. Vlak voor het wegrijden hadden de collega’s Bij. en W. een heel kort gesprek met de bestuurder. Wat hierop neerkwam dat hij mee moest naar het bureau Marconiplein om de boel uit te praten en namen hem mee. Aan het bureau werd de bestuurder geplaatst op het servicebureau. Collega W. heeft toen kort met hem gesproken. Aan het bureau stelde ik rapporteur K. vast dat er een politiesurveillant met de naam B. bestond in het district Oost. Vervolgens stelde ik rapporteur K. de chef van dienst M. in kennis. Ik overlegde met hem wat te doen over de inbeslagname van de Seat Ibiza en de beschikkingen. Hij stelde mij voor om als onpartijdige bij het gesprek te zijn. Vervolgens trachtte ik rapporteur K. een gesprek met de bestuurder aan te gaan. Dit gesprek escaleerde behoorlijk. Een discussie was niet mogelijk. Tijdens dit gesprek kwamen tevens de chef van dienst M. en rapporteur T. binnen. De chef van dienst vroeg naar de naam van de bestuurder. Wij rapporteurs hoorden de bestuurder zeggen: 'Wat nog een keer. Ik heb het al 6 keer gezegd.' De bestuurder kwam heel negatief over en wilde niks. Wij hoorden hem zeggen: 'Ik ken de regels en ik ken de wet. Jullie zijn fout. Ik had een 9,2 voor wetskennis strafvordering.' of woorden van gelijke strekking. Ik rapporteur K. vroeg aan de bestuurder waarom hij zonder verlichting reed waarop hij zei: 'Je moet tegen me zeggen dat ik niet tot antwoorden verplicht ben, anders verklaar ik helemaal niets. Je moet me dan ook een bekeuring geven.' of woorden van gelijke strekking. Wij rapporteurs zagen dat de bestuurder onderuit ging zitten en kregen de indruk dat hem niets interesseerde. Een discussie was niet mogelijk. Hij wilde beslist niet luisteren naar wat wij rapporteurs naar voren brachten. Op een moment zei de bestuurder tegen de chef van dienst M. een zin waarin hij suggereerde dat wij rapporteurs de bestuurder hadden gecontroleerd omdat hij een kleurling was:of woorden van gelijke strekking. Wij kunnen deze zin niet precies meer herinneren doch zijn wel overtuigd van de betekenis van die zin. Omdat de houding en de opstelling van de bestuurder dermate negatief overkwam heb ik rapporteur K. als reactie tegen de bestuurder B. gezegd: 'Je bent maar een politiesurveillant. Wij zullen het toch wel weten hoe het is.' of woorden van gelijke strekking. Ik wilde de bestuurder B. overtuigen van mijn zienswijze. Ik zei toen met zoveel woorden tegen de bestuurder B.: 'Je kan de tering krijgen. Ik zal je een oor aan naaien.' Vervolgens heb ik verbalisant K. de bestuurder 2 (twee) kennisgevingen van beschikkingen uitgereikt. Hierop heb ik de bestuurder uitgelegd dat zijn personenauto getakeld zou worden naar het bureau Boezembocht alwaar deze auto tegen een geldig bewijs van verzekering zou worden teruggegeven. Mocht de personenauto als nog onverzekerd zijn dan kon hij nog een schikking krijgen van f440,-. Hierop heb ik rapporteur K. tegen de bestuurder B. gezegd dat de discussie gesloten was en dat hij het bureau kon verlaten. Vervolgens heb ik rapporteur K. zonder wat tegen de bestuurder te zeggen, hem uitgeleidde gedaan. Na een lange discussie op het bureau Marconiplein hadden wij rapporteurs een behoorlijk rot gevoel. In overleg met de chef van dienst en de ploegbrigadier Mo. werd contact gezocht met het bureau Oost. Hier probeerde ik uit te zoeken of de chef of begeleider van de politiesurveillanten in dienst was. Vervolgens heb ik via de elektronische post een berichtje verstuurd naar een van de begeleiders met de vraag of hij contact met ons wilde opnemen. Na een week werd contact met ons gezocht door de begeleider C. en zijn chef de heer R. In overleg met hen hebben wij rapporteurs een 3 uur durend gesprek met hun gehad over dit voorval. Hier werd de afspraak gemaakt dat door de begeleiders bemiddeld zou worden om tot een oplossing te komen. Wij rapporteurs voelen ons allebei beticht van discriminatie en onheus bejegend door ... een collega. Van een burger hadden we het zeker geaccepteerd, doch ... een collega. Nee, dat gaat er nog steeds niet in. OPMERKING:Wij rapporteurs benadrukken nog steeds dat het ons dwarszit dat we een collega opgeschreven hebben. Wij hoopten op oprechte excuses voor het gedrag van de collega. Wij rapporteurs blijven achter ons politieoptreden staan en voelen ons behoorlijk achtergesteld en vernederd. Wij ontkennen echter niet dat wij door het reageren van B. vrij emotioneel zijn geworden en daarbij uitlatingen hebben gedaan, die niet professioneel zijn en normaliter ook niet bij ons passen. De wettelijke aansprakelijkheid bleek achter wel in orde te zijn. Deze was echter niet op correcte wijze door de verzekering aangemeld. De APK was verlopen. De bestuurder verklaarde daarvoor geen geld te hebben. Door het tijdsverloop van 2 maanden kunnen kleine details verschillen met de werkelijkheid. Deze verschillen zijn alleen dat een gebeurtenis of een uitspraak iets eerder of iets later gezegd of gedaan is."F.       STANDPUNT HOOFDOFFICIER VAN JUSTITIEDe hoofdofficier van justitie in het arrondissementsparket te Rotterdam deelde bij brief van 24 maart 1998 onder meer het volgende mee:"Gelet op het schrijven van 5 september 1997, (...) waarin de districtchef (...) zijn zienswijze kenbaar maakt naar aanleiding van een klacht van de heer B., ben ik van mening dat de heer B. op juiste gronden is aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Dit gedeelte van de klacht is mijns inziens ongegrond. Het uitreiken van de kennisgeving van beschikking voor het overtreden van verkeersvoorschriften hoort in het algemeen plaats te vinden direct op straat. Dat in dit specifieke geval de uitreiking plaats vond aan het bureau stuit bij mij niet op bezwaren. De heer B. was terecht meegenomen naar het bureau in verband met verdenking van het onverzekerd rijden. Alsdan ligt het voor de hand de uitreiking op het bureau te laten plaatshebben en niet op straat. Ik acht dit deel van de klacht eveneens ongegrond. Wat betreft de bejegening door de betrokken verbalisanten onthoud ik mij van een oordeel."

G.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER

1. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde onder verwijzing naar bijgevoegde stukken bij brief van 23 juni 1998 onder meer het volgende mee:"De klacht van de heer B. valt uiteen in twee delen. Allereerst wordt geklaagd over de gang van zaken tijdens zijn staandehouding door medewerkers van het district West, zomede het daarop volgende verblijf op het bureau in de nacht van 7 op 8 januari 1997. Het andere deel van de klacht heeft betrekking op de handelwijze van de korpsklachtenofficier in het gesprek dat hij op 7 november 1997 met klager en een vertegenwoordigster van RADAR heeft gevoerd. Wat betreft het eerste klachtonderdeel deel ik u mede dat ik de verantwoordelijke districtschef van het district Rotterdam West om commentaar heb gevraagd. Diens uitvoerige rapportage d.d. 15 april jl., met bijlagen, treft u hierbij aan. Eenvoudigheids-halve moge ik u naar de inhoud ervan - in het bijzonder wijs ik daarbij op de brieven van de districtschef van 5 september 1997 en 15 april 1998, zomede de brief van de korpschef van 19 december 1997 - verwijzen. Het oordeel van de korpschef over het betreffende politie-optreden, zoals neergelegd in de brief van 19 december 1997, deel ik volledig. (...) Ten aanzien van de gang van zaken tijdens het klachtgesprek tussen klager en diens vertegenwoordigster enerzijds en de korpsklachtenofficier anderzijds heb ik de korpschef om inlichtingen verzocht. Op basis van zijn bevindingen stel ik vast dat, zoals door de korpsklachtenofficier reeds aan u is bericht in zijn brief van 13 maart jl. (...), dat inderdaad sprake was van een onvoldoende voorbereiding op het gesprek. Het door klager op dit punt naar voren gebrachte klachtonderdeel is derhalve gegrond. Een en ander was, zo heb ik geconstateerd, een gevolg van het feit dat door de korpsklachtenofficier abusievelijk twee afzonderlijke klachten van twee klagers - beiden met de naam B. met elkaar zijn verward. Ik betreur het misverstand. Overigens heb ik vastgesteld dat de naamsverwisseling reeds tijdens het gesprek werd bemerkt en dat direct het relevante dossier werd gelicht. Voorshands heb ik niet de indruk dat klager door de vergissing onevenredig is benadeeld. Het klachtonderdeel dat de korpsklachtenofficier niet bereid was een nader gesprek met klager aan te gaan acht ik enigszins onbegrijpelijk. Juist het gesprek op 7 november 1997 was een gesprek met klager. Daarbij is de klacht uitvoerig aan de orde gekomen, zoals overigens ook blijkt uit het verslag van het gesprek dat door de medewerkster van RADAR is gemaakt. Dit verslag is gevoegd bij het klachtdossier. Het klachtonderdeel acht ik derhalve ongegrond. Ten aanzien van het laatste klachtonderdeel, nl. dat de korpsklachtenofficier heeft medegedeeld geen verslag van het gesprek te zullen maken, merk ik op dat een dergelijke opmerking weliswaar is gebezigd, zij het dat daarbij tegelijkertijd is aangegeven dat het besprokene en de weging c.q. beoordeling daarvan zou worden neergelegd in de eindbrief van de korpschef aan de klager. Het opmaken van een verslag 'sec' in het kader van de 'zienswijze korpschef' is niet gebruikelijk en overigens ook niet voorgeschreven in de klachtenregeling van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. In het onderhavige geval is, overeenkomstig de mededeling van de korpsklachtenofficier, een en ander betrokken in het eindoordeel over de klacht."2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een aan hem gerichte brief van 15 april 1998 van de chef van het District Rotterdam-West van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. In deze brief is onder meer vermeld:"Het op onjuiste gronden staande houden van de heer B. De heer B. is staande gehouden omdat hij als bestuurder van de personenauto geen verlichting voerde. Om die reden is een stopteken gegeven door de betrokken politieambtenaren K. en T. (...). In het andere verhoor of gesprek van de onderzoeker met mevrouw W. (...) wordt dit bevestigd. Om die reden heb ik mijn brief 5 september 1997 aan de heer B. op pagina 2 onder punt 1 de term 'onomstotelijk' gebruikt. De stelligheid waarmee de klager is blijven verwijzen naar het vermoeden dat er een andere reden was voor het geven van een stopteken, en daarmee op z’n minst suggereert dat de verklaringen van betrokkenen niet kloppen, is naar mijn mening heel tekenend voor de wijze waarop de heer B. het incident is blijven ervaren. Het onheus bejegenen van de heer B. bij de staande houding. Bij de behandeling van de klacht in eerste aanleg is aandacht geschonken aan de wijze van benaderen en aan de uitspraken die gedaan zouden zijn nadat de klager was staande gehouden. Ondanks dat de term 'onheus bejegenen' in de geformuleerde klacht een ruimere betekenis lijkt te hebben gekregen, heb ik de beantwoording toegespitst op het gesprek dat heeft plaatsgevonden op straat nadat de heer B. was gestopt. De heer K. heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij de woorden 'Dat weet je zelf ook wel' en 'Ik ben van de Nederlandse politie, dus ik mag dit doen' niet heeft gebezigd. Wel is duidelijk geworden dat er een discussie heeft plaatsgevonden tussen de heer K. en de heer B. over de reden of zelfs de bevoegdheid tot staande houding van betrokkene. Ik heb als districtschef kennis genomen van het latere oordeel van de korpschef, zoals verwoord in de brief van 19 december 1997. Met de korpschef ben ik van mening dat het contact op straat is ge scaleerd, zeker ook nadat de heer B. werd geconfronteerd met de constatering (op dat moment) dat de auto niet gekeurd en niet verzekerd was. Ook de discussie over het controleren van de mededeling van de heer B. dat hij als collega werkzaam was bij het regiokorps Rotterdam-Rijnmond (hij kon op dat moment geen legitimatiebewijs tonen) heeft bijgedragen aan het ontstaan van de nodige wederzijdse irritatie. Het aanhouden van de heer B. Nadrukkelijk moet gesteld worden dat de heer B. niet is aangehouden op 9 januari 1997. Dit is ook heel duidelijk aan de heer B. medegedeeld door de heer K. De heer B. is wel overgebracht naar het politiebureau, maar dit had meer een dienstverlenend de scalerend karakter met de gedachte om aan het bureau uit te zoeken of klager inderdaad werkzaam was bij de politie. De heer Bij. heeft in zijn verklaring aangegeven dat het initiatief daartoe van hem is uitgegaan (...). De heer B. is uiteindelijk meegereden naar het politiebureau met mevrouw W. en de heer Bij. Voor alle duidelijkheid hecht ik er waarde aan om op te merken dat de heer Bij. werkzaam is als hoofdmedewerker (rang brigadier). Hij is dan ook de brigadier die ter plaatse is geweest en met wie de klager is meegereden naar het politiebureau. Uit de brief van mevrouw Br. (verzoekers gemachtigde; N.o.) aan de Nationale ombudsman is mij duidelijk geworden dat de heer B. heeft aangegeven zeker te weten alleen agent en hoofdagenten gezien te hebben. Het uitreiken van de kennisgevingen van beschikking op het politiebureau. In mijn eindbrief van 9 september 1997 aan de heer B. heb ik onder punt 6 aangegeven dat ik met verbazing had kennisgenomen van het gegeven dat uiteindelijk in het politiebureau alsnog de kennisgevingen van beschikking zijn opgemaakt en uitgereikt voor het rijden zonder verlichting en het rijden zonder geldige APK. Ook thans ben ik nog steeds van mening dat het beter was geweest om deze beschikkingen direct op straat uit te reiken. Nu kreeg deze handeling meer het karakter van 'straffen voor gedrag' en die handelwijze acht ik onjuist. De mogelijkheid voor de heer B. om de betrokken ambtenaren te identificeren en een gesprek aan te gaan. Kort na het incident, op maandag 13 januari 1997, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de betrokken politieambtenaren K. en T., de heer R. en de heer C., respectievelijk chef basiseenheid en werkbegeleider van de groep politiesurveillanten waartoe de heer B. behoorde. Na dat gesprek is door zijn directe chef de heer R. het initiatief voor het 'uitpraten' van het gebeuren bij de heer B. gelegd. Een en ander is nog verwoord in het rapport dat de heer R. op 6 juni 1997 heeft opgemaakt (...). In de klachtenprocedure van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond is in artikel 7 een bepaling opgenomen omtrent het zogenaamde klacht- of bemiddelingsgesprek. Centraal staat de gedachte dat een dergelijk gesprek het karakter heeft van een bemiddeling teneinde de klacht naar tevredenheid van de klager op te lossen. Het was de onderzoeker, de heer L., duidelijk geworden dat na het indienen van de klacht door de heer B., deze klacht niet in een gesprek naar tevredenheid van de klager kon worden opgelost. Het risico was juist aanwezig dat in een dergelijk gesprek de standpunten zouden verharden en er in het geheel geen begrip meer zou bestaan voor de wijze waarop een en ander is verlopen. Door de klachtenco rdinator de heer Re. (...) is later aangegeven dat een dergelijk gesprek in die fase - dus ten tijde van de afronding van de afhandeling van de klacht in eerste aanleg - slechts zin zou hebben als mijn eindoordeel daarbij als uitgangspunt zou worden genomen. Dit om te voorkomen dat hele discussies opnieuw gevoerd zouden gaan worden over details die ook reeds uitvoerig waren onderzocht en waarover ik mijn oordeel had gegeven. De gedachte van de klager dat een identificatie nodig zou zijn om eventuele fouten over de betrokkenheid van personeelsleden te voorkomen, is naar mijn mening niet van toepassing. Op geen enkel moment in de procedure (zowel voor als na het formeel indienen van de klacht van de heer B.) is er enige onduidelijkheid geweest over wie er bij het incident betrokken zijn geweest en welke rol die personen daarbij hebben gespeeld. Het opmaken van een rapport door de politie ten behoeve van de afhandeling van de klacht van de heer B. De heer R. heeft op 6 juni 1997 een rapport opgesteld naar aanleiding van het onderzoek dat hij kort na het incident met de heer B. had ingesteld. (...) De gedachte van de heer B. dat het eerder genoemde rapport van de heer R. is opgemaakt ten behoeve van de afhandeling van de klacht is niet juist. De heer R. heeft het rapport opgemaakt om verslag te doen van zijn activiteiten en de afspraken die hij heeft gemaakt met de heer B. Hij heeft het verslag ter kennis gebracht van zijn directe chef, de heer V. De heer V. heeft aangegeven dat hij heeft kennisgenomen van het rapport en toen heeft besloten dat rapport niet toe te sturen aan de behandelaar van de klacht, de heer L. Het rapport heeft dan ook geen enkele rol gespeeld bij de behandeling van de klacht."3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapport van politieambtenaar R. van 6 juni 1997, gericht aan de chef van het district VI van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. In dit rapport is onder meer vermeld:"Bespreking incident met B. - Op donderdag 09 januari 1997 heb ik B. eerst telefonisch gesproken tussen 11:50 en 12:15 uur en vervolgens heb ik vanaf 14:00 tot 14:50 uur persoonlijk met hem gesproken (...). (...) Bespreking incident met politiemensen van West - Op maandag 13 januari 1997 vanaf 14:00 uur heb ik samen met de begeleider van de politiesurveillanten C. op politiebureau West het incident besproken met de inspecteur M. (...) - Vervolgens hebben wij het incident op politiebureau Delfshaven besproken met de hoofdagent K. en de agent T. (...) Bemiddelingspoging - Op donderdag 16 januari 1997 van 10:00 uur hebben C. en ik een gesprek gehad met B. (...) - Wij hebben een lang gesprek met B. gehad en hem aangeboden om te bemiddelen en het gesprek met K. en T. te organiseren en te leiden. - B. durfde de confrontatie nog niet aan en hij wilde wachten tot hij rustig genoeg was. Hij had op dat moment nog geen behoefte aan een gesprek met de politiemensen van West. (...) - Op 20 januari 1997 heb ik nogmaals met B. gesproken. Op dat moment stelde hij nog steeds geen prijs op een bemiddelingsgesprek. (...) - Op dinsdag 25 maart 1997 heb ik weer met B. gesproken. Op dat moment stelde hij nog steeds geen prijs op een bemiddelingsgesprek en twijfelde hij over het indienen van een klacht. Afhandeling incident - Op woensdag 21 mei 1997 heb ik een functioneringsgesprek met B. gehad. Het incident op West en zijn reactie daarop zijn tijdens dit gesprek ter sprake gekomen. B. deelde mij mede dat hij een klacht had ingediend tegen 5 politiemensen van West. (...) - Een bemiddelingsgesprek valt naar mijn mening nu binnen het kader van de klachtafhandeling en ik zal daar geen initiatief meer toe ontplooien."4. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie het verslag van het verhoor van politieambtenaar K. door de klachtenbehandelaar van zijn korps. In dat verslag is onder meer vermeld:"Voor het verhoor een aanvang nam heb ik K. aangegeven dat ik hem uitvoerig wenste te horen omtrent de inhoud van de klacht. Na de gehele klacht te hebben doorlopen zal K. zelf commentaar kunnen geven op de inhoud van de klacht.1. Klopt het dat je het voertuig gekentekend (...) een stopteken hebt gegeven? Ja dit klopt. Dit was op de Nieuwe Binnenweg te Rotterdam. Ik reed op dat moment als bestuurder van het dienstmotorvoertuig. Op mijn initiatief gingen wij die wagen controleren. Ik weet niet meer wie de transparant in werking heeft gesteld. De bijrijder was op dat moment T. en heeft de overtreding ook geconstateerd.2. Wat was de reden van de controle? Ik zag dat de genoemde p.a. circa 100 meter voor ons zonder verlichting reed. Toen we dichterbij waren zag ik tevens dat de bestuurder zijn gordel niet droeg. In die p.a. zat op dat moment een (1) persoon.3. Klopt het dat de klager bij het stilzetten van zijn voertuig het licht doofde? Nee dit klopt niet. Wij hebben hem juist een stopteken geven omdat hij zonder verlichting reed.4. Klopt het dat de klager terwijl hij stilstond zijn gordel pas af deed? Nee, dit klopt ook niet. De bestuurder droeg zowel rijdend als na het stopteken geen gordel.5. Klopt het dat je de p.a. langs de linkerzijde benaderde met een hand op het vuurwapen en in een hand de brandende staaflantaarn? Ja dit klopt. Dit is mijn standaard procedure omtrent het benaderen van personenauto's. Dit geldt zowel 's nachts als overdag.6. Heb je de bestuurder naar zijn rij- en kentekenbewijs gevraagd? Ja dit klopt. Ik heb de volgende woorden gebruikt: 'Meneer mag ik alstublieft uw rij- en kentekenbewijs. Deze woorden gebruik ik bij iedere controle.7. Heeft de bestuurder je naar de reden van de controle gevraagd? Ja dit heeft hij gedaan.8. Wat heb je daar op geantwoord? Ik heb geantwoord dat ik hem volgens de Wegenverkeerswetgeving controleren en bevoegd ben om hem staande te houden.9. Heb je de woorden van: 'Dat weet je zelf ook wel' en 'Ik ben van de Nederlandse politie, dus ik mag dit doen.'? Nee, dit heb ik in het totaal niet gezegd.10. Heeft de klager gevraagd of hij verdachte was? Ja hij heeft dit wel gevraagd en ik heb daarop geantwoord dat hij geen verdachte is doch dat ik bevoegd ben om hem staande te houden voor de Wegenverkeerswetgeving. Ik gebruikte woorden van gelijke strekking. De exacte woorden kan ik mij niet meer herinneren.11. Wat heb je daarop geantwoord? Zie vraag 10.12. Heb je hem medegedeeld dat hij een bekeuring kreeg? Ja dit heb ik hem medegedeeld.13. Voor welke feiten kreeg hij een bekeuring? Voor het rijden zonder verlichting en het niet gebruiken van de gordel. Direct hierna gaf de klager te kennen dat hij een collega was.14. Ben je met het rijbewijs naar het politiebusje gelopen? Ja dit klopt. Ik wilde namelijk met mijn collega T. overleggen wat we gingen doen.15. Heeft hij zich later bij terugkomst bij het voertuig kenbaar gemaakt als collega? Nee, dit was hiervoor al gebeurd. Zie vraag 13.16. Heb je gevraagd of hij zich kon legitimeren? Ja dit heb ik gevraagd. Hij kon hier niet aan voldoen.17. Heb je gezegd dat 'iedereen' kan zeggen dat hij bij de politie werkt? Ja deze opmerking heb ik gemaakt omdat hij zich als politieambtenaar niet kon legitimeren.18. Heeft hij toen zijn naam en kledingnummer verstrekt met het verzoek dit na te trekken? Ja dit heeft hij gedaan. Op straat heb ik niet met deze info gedaan.19. Heb jij toen gezegd: 'Zo werken wij niet op Rotterdam-West, want wij zijn correct'? Ik heb deze bewoordingen wel gezegd doch in een geheel ander context. De klager had namelijk aangegeven dat zijn collega’s binnen het district Kralingen/Crooswijk soepel met elkaar omgingen en soms dingen door de vingers zagen. Nadat hij dit had gezegd heb ik hem met deze woorden geantwoord.20. Heb je hem medegedeeld dat de p.a. niet verzekerd was en dat hij niet APK gekeurd was? Ja dit heb ik hem medegedeeld. Pas nadat ik met T. heb overlegd. Tijdens de controle heeft T. het kenteken op dat moment nog bij de HKD-centraal nagetrokken en verstrekte mij later deze info. Dit heb ik aan de klager medegedeeld.21. Heb je hem gevraagd uit te stappen? Nee dit heb ik hem niet gevraagd. Op het moment dat ik naar de transporter liep is hij zelf uit zijn auto gekomen.22. Wat was hiervoor de reden? Zie vraag 21.23. Heeft de klager aan je verzoek voldaan en zo ja op welke wijze? Zie vraag 21.24. Heb je je vinger in de richting van klager gewezen en gezegd: 'Je toon staat mij niet aan.'? Nee dit heb ik niet gedaan en niet gezegd.25. Heeft klager gezegd dat hij jou op gelijk niveau aansprak? Ik kan mij dit niet herinneren.26. Heb je klager vervolgens om de sleutels gevraagd? Ik heb dit wel gevraagd. Ja omdat ik de auto IBN.27. Wie was de bijrijder van de surveillance-auto?.28. Heeft de collega uit de VW-Golf gezegd: 'Is het nog een beetje warm hier? Dit kan ik mij in het geheel niet herinneren.29. Zo ja, met welke intentie? Zie vraag 28.30. Wat kan klager als lullig betitelen bij zijn behandeling? Ik zou niet weten wat hij daar mee bedoelt. De klager is niet lullig behandeld.31. Heb jij de opmerking gemaakt: 'Wil je soms insinueren dat ik discrimineer?'? Ja deze opmerking heb ik gemaakt omdat klager bleef hameren dat de grond voor controle enkel en alleen was omdat hij een kleurling was.32. Heb je gevraagd of klager in het dienstmotorvoertuig wilde stappen om mee te gaan naar het bureau? Ja ik heb dit gevraagd omdat ik de zaak verder wilde uitpraten en omdat ik het lullig vond omdat hij mogelijk een collega was. Ik twijfelde namelijk ernstig omdat hij diverse dingen vertelde die volgens de wetgeving anders waren en die hij als politieagent behoorde te weten. Op dat moment wist ik niet dat het een politiesurveillant betrof.33. Heeft klager gevraagd of hij aangehouden was? Klager heeft het gevraagd doch ik heb hem gezegd dat wij e.e.a. op het bureau uit wilde praten. Ik heb hem verteld dat hij niet is aangehouden.34. Klopt het dat niet is verteld dat hij is aangehouden doch dat hem is medegedeeld: 'Doe nou niet zo moeilijk, ga nou maar mee naar het bureau, dan zoeken we het daar wel uit.'? Dit klopt. Wij wilden namelijk op het bureau e.e.a. natrekken.35. Heeft klager te kennen gegeven niet met je mee te willen rijden doch wel met de VW-Golf wilde meerijden? Omdat klager halsstarrig en non-co peratief was heb ik tegen T. gezegd dat we weg wilden gaan. Wij hadden hem namelijk voor de afhandeling van de zaak niet nodig. Ik wilde namelijk zelf de wagen naar bureau rijden waarbij T. mij kon volgen. Ik heb tegen Bij. gezegd dat hij niet co peratief was en wilde ik/wij hem in eerste instantie niet meenemen naar het bureau. Wij wilden hem niet eens meer meenemen door zijn houding die hij tegen ons aannam en omdat het inmiddels een aardige oploop was geworden van cafegangers/drugdealers/verslaafden.36. Heeft hij aangeboden om zelfs in de handboeien te willen worden gezet? Ja dit heeft hij gezegd. Dit heeft hij heel agressief gezegd met woorden van de volgende strekking: 'Als je mij in de bus zet dan moet je mij de handboeien omdoen.'37. Heb je van een andere collega gehoord dat de klager daadwerkelijk een collega was omdat hij kon inloggen in Multipol? Dit heb ik niet van een ander gehoord. Ik heb dit namelijk zelf gedaan binnen het bureau bij de wcdt vlak na mijn binnenkomst. De klager was in die tussentijd in een verhoorkamer bij het servicebureau gebracht.38. Heb je zijn functie van politiesurveillant gehoord en heb je daarop gezegd: 'Oh, dus je bent maar een surveillant.'? Ik heb dit niet van een ander gehoord doch het zelf binnen Multipol gezien. Mbt de opmerking kan ik zeggen dat ik dit wel heb gezegd doch dit gebeurde tijdens de laatste 5 minuten van het gesprek waarbij een normale discussie al niet meer mogelijk was.39. Heb je in de verhoorkamer wederom je wijsvinger op de klager gericht en gezegd: 'Ik ga je naaien.'? Dit gebeurde eveneens tijdens de laatste 5 minuten toen beide partijen over de rooie waren.40. Zo ja, op welke manier heeft klager hierop gereageerd? Dit weet ik niet meer. Op dat moment stond M. en T. er ook nog bij.41. Is er daadwerkelijk een discussie geweest over zijn optreden? Ja hier is uitvoerig over gesproken. Zowel door T. als door mij.42. Heb jij in die discussie gezegd: 'Jij rijdt zeker nooit in een surveillance-auto h ?? Ja dit heb ik gezegd doch wel in de context mbt het niet dragen van de gordel en/of dit zichtbaar was vanuit de positie van chauffeur en bijrijder van het dienstmotorvoertuig.43. Zo ja, wat was de reden van deze opmerking? Zie vraag 4244. Heb je aan klager te kennen gegeven dat je contact met zijn chefs zou opnemen? Ja dit heb ik gedaan omdat hij zich niet correct gedragen heeft op straat en ik dit in de richting van zijn chefs kenbaar wilde maken.45. Heb je medegedeeld dat e.e.a. nog wel een staartje zou krijgen? Ja dit heb ik ook tijdens de laatste 5 minuten gezegd dat beide partijen kwaad waren geworden.46. Op welke wijze reageerde klager? De klager antwoordde hierop met woorden als: 'Je zoekt het maar uit' of 'Je ziet maar.'47. Heeft klager volgens zijn zeggen steeds kalm gereageerd? Nou dit heeft hij beslist niet gedaan. Hij was aardig over de rooie.48. Heb je hem gevraagd waarom zijn APK niet in orde was? Ja dit heb ik hem gevraagd en klager antwoordde hierop dat hij geen geld had om de keuring te betalen.49. Heeft klager de opmerking gemaakt van: 'Jullie zijn toch zo correct, hier op West. Dan moet je mij eerst vertellen dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ook moet je alles dan ook echt correct afhandelen met een mini-PV en niet met een kladje.'? Ja de klager heeft deze opmerking gemaakt. Ik wilde hem toen horen voor het onverzekerd rijden en de APK. Ik wilde eerst aantekeningen maken om de volgende dag na te gaan of de wagen zoals hij beweerde wel verzekerd zou zijn.50. Heb je hierop een mini-PV uitgeschreven? Ja omdat hij geen genoegen nam met alleen de aantekeningen.51. Ben je aanwezig geweest bij zijn zgn voorgeleiding? Ja hier ben ik bij geweest. Het betrof geen voorgeleiding doch bij binnenkomst aan het bureau heb ik M. van de gang van zaken op de hoogte gesteld en verzocht hem daarover te onderhouden.52. Kan je je nog herinneren of M. zich heeft voorgesteld met zijn naam of enkel met zijn hoedanigheid van chef van dienst?. heeft zich zowel met zijn naam alswel zijn hoedanigheid voorgesteld doch ik denk dat de klager door zijn emoties dit vergeten is danwel niet opgemerkt hebben.53. Had M. op voorhand geen overleg gepleegd met de collega’s over de staandehouding van de klager? Ja dit had hij wel. Zie vraag 5154. Heeft de klager moeilijk gedaan bij het opgeven van zijn naam? Je wist zijn volledige naam toch al uit MP? Hij deed moeilijk ten overstaan van M. Hij wilde zijn naam niet meer opgeven. Waarom hij dit niet meer wilde weet ik niet precies. Ik had zijn rijbewijs doch ik wilde verder niets weten. M. wilde nadat hij zichzelf had voorgesteld de naam van betrokkene horen. Hier had hij moeite mee.55. Heeft M. verteld dat hij een bekeuring kreeg voor de twee feiten? Ja dit heeft M. gezegd. Dit omdat ik hem van tevoren bij de wcdt daarover had ingelicht.56. Heb jij de mini’s overhandigd? Ja ik heb de mini’s uitgeschreven en overhandigd.57. Is de p.a. van klager overgetakeld naar de Bo-Bo? Ja dit is gebeurd.58. Wat is je mening over de gehele inhoud van de klacht? Ik vind dat er dingen in staan die pure onzin zijn. Naar mijn mening is deze klacht ook niet door hemzelf opgesteld. Er staan diverse onwaarheden in. Overige Opmerkingen mbt de klacht:- Het schijnen met de streamlight in zijn gezicht is niet waar. Ik schijn namelijk in het voertuig en op de handen van de betrokkenen. Dit voor mijn eigen veiligheid. - De 3 genoemde zinnen over de surveillant, je kan de tering krijgen en ik zal je naaien daar wil hij alles op bouwen doch dit is in het heetst van de 'strijd' in de laatste 5 minuten aan het bureau gezegd. - Door het indienen van die klacht voel ik mij onheus bejegend omdat klager een aantal dingen heeft verzonnen zoals: Dat hij wordt nagekeken door Bij.; Hij suggereert dat hij met verlichting en met een gordel om reed; Dat ik na het stopteken zou hebben gezegd op zijn vraag naar de reden van de staande houding: 'Dat weet je zelf ook wel'; Tevens de opmerking die klager maakt over de uitspraak die ik zou hebben gedaan als: 'Ik ben van de Ned. politie dus ik mag dit doen.'; Klager draait een aantal dingen om, om de stemming waarin e.e.a. passeerde in zijn voordeel te verdraaien."

5. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder tevens een verslag van het verhoor op 21 juli 1997 van de betrokken ambtenaar W. In dit verslag is onder meer vermeld:

"1. Met wat voor controle was je bezig op de Nieuwe Binnenweg? Samen met mijn maat waren we bezig met persoonscontrole van een persoon die zich in een portiek ophield.2. Wie was je maat? Bij.3. Wat heb je gezien mbt de klager? Ik zag namelijk dat er een auto langs mij reed op de Nieuwe Binnenweg die geen verlichting voerde. Omdat ik dit zag heb ik de chauffeur nog een teken gegeven met mijn hand om hem te kennen te geven dat hij zonder licht reed. Dit was een teken dat niet officieel bestaat doch dat de meeste mensen wel snappen. Ik zag vervolgens dat er een andere politieauto achter deze auto aan ging en dacht: 'Dit zit wel goed.' Op dat moment kon ik niet zien wie in de andere politieauto zaten. Ik heb niet gezien dat de klager een stopteken heeft gehad. 3a. Heb je kunnen zien of de klager zonder veiligheidsgordel reed? Dit heb ik niet gezien.4. Heb je kunnen zien dat K. en T. een controle op dat voertuig uitvoerden? Nadat wij klaar waren met onze persoonscontrole zijn we in ons eigen DMV gestapt en langs die controle gereden. Op dat moment zien wij pas dat de controle is ingesteld door K. en T. Bij het voorbijrijden is mij niets bijzonders opgevallen. Even later zijn wij middels de districtsportofoon opgeroepen om een onverzekerde auto over te brengen.5. Om welke reden gingen jullie later weer naar (K. en T.: N.o.) toe? Zie vraag 4.6. In wiens opdracht hebben jullie de klager overgebracht naar het bureau Marconiplein? Toen wij ter plaatse kwamen was het voor mij onduidelijk wat er precies was gebeurd. Ik weet ook niet of de man was aangehouden. Bij. heeft nog gevraagd of de man was aangehouden. De man was niet aangehouden doch er moest iets worden onderzocht. Tussen klager en K. en T. was een onduidelijkheid en dit kon enkel aan het bureau worden onderzocht. De klager wilde dit ter plekke doen doch dit wilde K. en T. niet. Bij. heeft nog even met klager gesproken en hij wilde wel naar het bureau doch wilde niet met K. en T. meerijden. De klager heeft te kennen gegeven met ons mee naar het bureau te rijden. Dit hebben wij niet in opdracht danwel op verzoek van K. en T. gedaan.7. Wat heeft klager in het DMV verklaard? Wat hij verklaard heeft weet ik niet meer. Ik weet wel dat wij een normaal gesprek konden voeren.8. Wie heeft beslist dat de klager in een verhoorkamer in West werd geplaatst? Wie dit beslist heeft weet ik niet. Via de binnenplaats zijn wij het bureau binnengekomen en ben ik direct met de klager naar een van de verhoorkamers op het servicebureau gegaan. Ik weet niet meer wie er uiteindelijk heeft beslist dat er naar een verhoorkamer gegaan moest worden. In de verhoorkamer vertelde klager dat hij een collega was en vroeg hij aan mij of hij mocht inloggen in MP. Ik gaf hem daarvoor toestemming en bleek daadwerkelijk dat hij een collega was.9. Heeft klager aan het bureau nog iets tegen jullie verklaard? Ik kan mij dit niet meer herinneren.10. Heeft klager een rustig gesprek met jullie kunnen voeren? Zie vraag 8. 11. Had klager daadwerkelijk moeite met zijn controle? Ik kan mij dit niet meer herinneren. 12. Wanneer ben je weggegaan uit de verhoorkamer? Zodra K. en T. bij de verhoorkamer kwamen ben ik direct weggegaan naar de WCDT-ruimte."6. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder ook een verslag van het verhoor op 30 juli 1997 van de betrokken ambtenaar Bij. Hierin is onder meer vermeld:"1. Met wat voor controle was je bezig op de Nieuwe Binnenweg? Wij waren met een tweetal personen bezig die mogelijk een autoradio hadden ontvreemd. Deze personen waren aangewezen door een getuige. Bij die controle bleek dat zij niets bij zich hadden.2. Wie was je maat? Dit was W.3. Wat heb je gezien mbt de klager? Ik heb de klager op het moment van de controle in het geheel niet gezien. U vraagt mij of ik de klager heb zien rijden. Dit is niet het geval geweest. 3a. Heb je kunnen zien of de klager zonder veiligheidsgordel reed? Zie vraag 3.4. Heb je kunnen zien dat K. en T. een controle op dat voertuig uitvoerden? Na die controle zijn wij beiden in het DMV gestapt en weggereden in de richting van de Lage Erfbrug. Op dat moment zag ik dat T. en K. met een verkeerscontrole bezig waren op de Nwe Binnenweg thv het Heemraadsplein.

5. Om welke reden gingen jullie later weer naar (T. en K.: N.o.). Wij zijn er voorbij gereden en via de portofoon zijn wij door T. en K. teruggeroepen. Wat de reden hiervan was werd niet verteld. Toen wij tp kwamen zag ik dat de klager driftig stond te gebaren en hevig stond te schreeuwen. Ik vroeg aan T. en K. wat er aan de hand was. Ik hoorde dat hij niet was verzekerd en dat hij zonder verlichting heeft gereden. K. en T. discussieerden met de klager doch deze bleef constant gillen/schreeuwen. Hij schreeuwde zelfs dat hij van de politie was zodat al het publiek dit kon horen. Ik vond dit persoonlijk nogal g nant. Ik heb nog gevraagd of hij was aangehouden. Dit was niet het geval. K. ging nog verder in gesprek met de klager. Ik hoorde dat K. behoorlijk formeel was en de klager op geen enkele wijze beledigde c.q. discrimineerde. Op een gegeven ogenblik kwam ik met de klager in gesprek en stelde ik voor het e.e.a. aan het bureau uit te praten omdat hij een collega was. Dit had ik niet besproken met K. en T. De klager stelde voor om met ons mee te rijden omdat hij niet met K. en T. mee wenste te rijden. Ik deed dit voorstel enkel en alleen omdat het een politieagent betrof. Hij heeft enkel gezegd dat hij ook bij de politie zat en wist hoe het in zijn werk ging. Het zijn van politiesurveillant heeft hij niet verteld.6. In wiens opdracht hebben jullie de klager overgebracht naar het bureau Marconiplein? Wij hebben de klager op eigen initiatief naar het bureau gebracht.7. Wat heeft klager in het DMV verklaard? Hij zal best wel wat gezegd hebben doch wat precies dat weet ik niet meer.8. Wie heeft beslist dat de klager in een verhoorkamer in West werd geplaatst? Omdat de klager niet was aangehouden zijn we met hem naar de ruimte van het servicebureau gegaan. Ik ben direct naar de wcdt gegaan waar M. de CvD stond. W. is met de klager naar die ruimte toegegaan. In grote lijnen heb ik het verhaal tegen M. verteld. Even later kwamen K. en T. binnen en toen heeft een van de twee het gehele verhaal verteld.9. Heeft klager aan het bureau nog iets tegen jullie verklaard? In het bureau heb ik in het geheel niet meer met de klager gesproken.10. Heeft klager een rustig gesprek met jullie kunnen voeren? Bij ons in de auto heeft klager zich rustig gedragen. Ik weet dat wij met hem hebben gesproken doch ik weet niet meer waarover.11. Had klager daadwerkelijk moeite met zijn controle? Hij heeft in het gesprek met ons wel aangegeven dat hij moeite had met de controle. Hij gaf aan dat wij hem niet zomaar langs de kant konden zetten. Ik heb toen aangegeven dat wij die bevoegdheid wel degelijk hebben. Ik weet niet meer hoe klager hierop heeft gereageerd.

12. Wanneer ben je weggegaan uit de verhoorkamer? Ik ben in het geheel niet in de ruimte van het servicebureau geweest. Bij binnenkomst ben ik namelijk direct naar de wcdt gegaan en ben niet meer naar de klager geweest. Het was namelijk mijn zaak niet."

7. Ten slotte voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie het verslag van het verhoor van de bij het optreden betrokken politieambtenaar M. In dat verslag staat onder meer vermeld:"Verhoor van M. op vrijdag 27 juni 1997. Nadat ik M. ter zake dienende had ingelicht verklaarde hij mij:'Op donderdag 9 januari 1997 had ik nachtdienst aan het bureau Marconiplein en was derhalve centrale chef van dienst. Op een gegeven moment surveilleerde ik buiten en werd ik door de wachtcommandant naar binnen geroepen omdat er enige problemen waren. Binnen gekomen heb ik eerst gesproken met de wachtcommandant Bij. die mij vertelde dat K. en T. iemand hadden meegenomen naar het bureau die zonder licht had gereden en geen gordels om had gehad. Deze persoon had tevens te kennen gegeven dat hij een collega politiesurveillant was. Nadat ik dit had aangehoord en van Bij. had vernomen dat de verdachte niet was aangehouden doch zich tezamen met de collega’s bij het servicebureau bevonden ben ik naar het servicebureau gegaan. In een van de verhoorkamertjes trof ik de collega’s K., T. en naar later bleek B. Op het moment dat ik binnen kwam waren de collega’s al bezig met het schrijven van mini's. Na binnenkomst heb ik me zelf voorgesteld. Of dit met mijn naam was danwel alleen mijn functie als zijnde chef van dienst weet ik niet meer. Ik stel mij in ieder geval altijd voor. Omdat ik de verdachte niet kende heb ik hem naar zijn naam gevraagd. Hier antwoordde hij ge rriteerd op met de mededeling moet dit alweer. Ik heb dit al een paar keer gedaan. Ondanks dit vroeg ik hem naar de problemen die er waren. Ik heb het verhaal aangehoord en hij gaf te kennen dat er niet voldoende gronden waren om hem staande te houden. Gezien het feit dat er meerdere overtredingen hadden plaatsgevonden, heb ik hem gezegd dat er voldoende grond was om hem staande te houden en zelfs aan te houden. Volgens RDW was de personenauto waarin hij reed niet verzekerd en niet APK gekeurd. In het gesprek gaf hij aan dat de personenauto wel verzekerd was doch niet gekeurd omdat hij daar geen geld voor had. Gezien het geheel heb ik B. te kennen gegeven dat hij onprofessioneel te werk was gegaan. Bij de controle had hij namelijk geen legitimatiebewijs en aan het bureau bleek pas in Multipol dat het een collega politiesurveillant was. Mbt de personenauto kan ik zeggen dat ik daar niet over heb beslist. K. en T. hadden mogelijk al beslist dat deze mbt de WAM in beslag was genomen en overgetakeld naar de Bo-Bo. Ik weet dat later is gebleken dat de verzekering niet was aangemeld bij de RDW. Tijdens dit gesprek met B. is er absoluut niet gesproken over discriminatie. Er was alleen een dispuut over het feit van de gronden van staandehouden. Ik heb dit tegengesproken en gezegd dat de collega’s goed hadden gewerkt. B. was hier duidelijk ontevreden over. Tevens heb ik gezegd dat als de mini’s waren uitgeschreven hij het bureau kon verlaten. Op dat moment was het wel een vervelende situatie doch er was geen sprake van haat en nijd en hij heeft ook niet te kennen gegeven een klacht te willen indienen omtrent de handelswijze van de collega’s K. en T. Ik heb toen de verhoorkamer verlaten en ben teruggegaan naar de ruimte van de wachtcommandant. Circa 1 a 2 minuten later kwamen de collega’s ook naar die ruimte en hadden B. naar buiten geleid. Samen met K. en T. heb ik de zaak in de wacht nog nader besproken omdat zij het ook niet prettig hadden gevonden. (...) Ik opperde eerst dat ik contact op zou nemen met zijn chef. Ik wilde hem spreken over zijn onprofessionele gedrag. Dit vonden K. en T. in 1e instantie goed doch later kwamen zij naar mij toe en vertelden dat zij het zelf zouden regelen via de begeleider. Dit nog ter bescherming van B. Van dit voorval heb ik niets in het chef van dienst rapport gezet. Ik vond dit een klein incident met een collega dat naar mijn mening uitgesproken zou gaan worden. Circa 1 week later werd ik gebeld door R. of hij samen met een collega langs kon komen. Ik had daar geen bezwaar tegen. Vrij kort daarna, volgens mijn agenda op 13 januari 1997 zijn C. en R. bij mij langs geweest. In dat gesprek hebben wij het voorval besproken. Ondanks dat B. dit in het geheel niet heeft aangegeven vroeg ik in dat gesprek of hij zich mogelijk gediscrimineerd heeft gevoeld. Ook aan de collega’s C. en R. had hij dit niet te kennen gegeven doch zij beaamden het feit dat B. zich mogelijk zeer snel gediscrimineerd voelde. Naar mijn mening gebruikt hij het feit van discriminatie om de feiten aan te dikken. B. had die bewuste avond een grote pet op en zag er daardoor die avond qua uiterlijk zeer opvallend uit. Ik ben van mening dat de beide collega’s in elke soortgelijke situatie op soortgelijke wijze handelen onafhankelijk van de huidskleur van betrokkene. Dit gezien het feit dat binnen ons district tussen de 50 en 60 procent kleurlingen woonachtig zijn en dergelijke feiten bij hen nog nimmer zijn geconstateerd. De verdachte B. is niet aangehouden omdat de collega’s K. en T. de situatie niet prettig vonden. Met hen afgesproken dat zij de volgende keer formeel moeten handelen en de betrokkene/verdachte officieel aan moeten houden en overbrengen ter voorgeleiding ge persoonsverificatie. Gezien de omstandigheden, dat zij mogelijk te maken hadden met een collega, vonden zij dit niet noodzakelijk en hebben zij gehandeld zoals zij hebben gehandeld."H.       REACTIE VERZOEKERVerzoekers gemachtigde deelde mee dat hij niet in herhaling wenste te vallen bij zijn reactie op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht

Beoordeling

I. nleidingVerzoeker, werkzaam bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, werd in de nacht van 8 op 9 januari 1997 staande gehouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Tussen verzoeker en de politieambtenaren vond een discussie plaats over de reden voor deze staandehouding. Verzoeker maakte zich daarbij bekend als een collega van de politieambtenaren. Toen bleek dat verzoekers auto als onverzekerd stond geregistreerd, besloten de politieambtenaren verzoekers auto in beslag te nemen en over te brengen naar het politiebureau.I. .       Ten aanzien van het staandehouden1. In de eerste plaats heeft verzoeker er over geklaagd dat de politieambtenaren die hem hebben staande gehouden dit op onjuiste gronden hebben gedaan. Verzoeker heeft aangevoerd dat de verlichting van zijn auto had gebrand op het moment dat de politieambtenaren hem hadden staande gehouden, terwijl een politieambtenaar hem toen had meegedeeld dat hij hem een stopteken had gegeven omdat de verlichting van zijn auto niet brandde. Verzoeker liet weten dat hij het vermoeden had gehad dat de controle niet in het kader van de Wegenverkeerswet had plaatsgevonden.2. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft op dit punt meegedeeld dat verzoeker was staande gehouden omdat hij met zijn auto geen verlichting had gevoerd. Hij was van oordeel dat verzoekers klacht op dit punt niet gegrond was. De bij de staandehouding betrokken politieambtenaren T. en K. hebben meegedeeld dat zij verzoeker een stopteken hadden gegeven vanwege het rijden zonder verlichting. Tevens hadden zij vlak voordat verzoeker zijn auto tot stilstand had gebracht, gezien dat verzoeker de autogordel niet had gedragen. Zij hadden verzoeker later onder meer een aankondiging van beschikking uitgereikt voor het niet voeren van de verlichting.3. Het niet voeren van verlichting is een gedraging die dient te worden afgehandeld volgens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Politieambtenaren zijn op grond van de WAHV onder meer bevoegd een bestuurder staande te houden in verband met een geconstateerde gedraging (zie

Achtergrond

, onder A.).4. Het is, gelet op verzoekers tegenstrijdige verklaringen daarover en gelet op de verklaringen van de betrokken ambtenaren, voldoende aannemelijk dat verzoeker zonder verlichting heeft gereden. De betrokken politieambtenaren waren bevoegd verzoeker in verband hiermee staande te houden. Zij hebben in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de betrokken ambtenaren

hun bevoegdheid voor een ander doel hebben gebruikt dan dat waarvoor deze was bestemd. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. .      Ten aanzien van de bejegening1. Verzoeker heeft er tevens over geklaagd dat de betrokken politieambtenaren hem bij de staandehouding onheus hebben bejegend. Verzoeker heeft meegedeeld dat een politieambtenaar op zijn vraag waarom hij staande werd gehouden had meegedeeld dat: "Verzoeker dat wel zelf wist." en "Dat hij van de Nederlandse politie was en dit mocht doen." Voorts had deze politieman naar aanleiding van verzoekers mededeling dat hij een collega van hem was maar dat hij zijn politielegitimatiebewijs thuis had liggen, hem meegedeeld dat: "Iedereen dat wel kon zeggen.", aldus verzoeker. Tevens had volgens verzoeker de politieambtenaar hem, op zijn mededeling wat zijn dienstnummer was en waar hij dat kon natrekken, medegedeeld: "Zo werken wij niet op Rotterdam-West, want wij zijn correct." Nadat de politieambtenaar had geconstateerd dat de APK-keuring van verzoekers auto was verlopen, had dezelfde politieambtenaar tegen hem gezegd: "Je toon staat mij niet aan.", aldus verzoeker. Even later had deze politieambtenaar volgens verzoeker tegen hem gezegd: "Wil je soms insinueren dat ik discrimineer?"2. Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren een burger correct te woord staan, ook wanneer deze burger zelf zich niet correct tegen de politie uitlaat.3. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond sloot zich aan bij het oordeel van de districtschef over dit onderdeel van verzoekers klacht en heeft daarnaar verwezen. De districtschef heeft meegedeeld dat hij verzoekers klacht op dit punt ongegrond had geacht, omdat onvoldoende aannemelijk was geworden dat de gebezigde bewoordingen waren gebruikt. Voorts was de districtschef van mening geweest dat de handelwijze van de betrokken politieambtenaar juist was geweest door verzoeker mee te delen dat er zo niet in Rotterdam-West werd gewerkt, nadat verzoeker zich bekend had gemaakt als politieman. De districtschef achtte verzoekers klacht op dit punt eveneens ongegrond.4. Politieambtenaar K. heeft meegedeeld dat verzoeker bij de staandehouding kwaad was geworden omdat hij het niet eens was met de door K. geconstateerde overtredingen. Nadat verzoeker zich bekend had gemaakt als politieambtenaar maar zich niet als zodanig had kunnen legitimeren, had K., samen met politieambtenaar T., besloten verzoeker als een gewone burger te behandelen. Hierna had zich een verhitte discussie tussen verzoeker en K. en T. afgespeeld over onder meer het niet-verzekerd zijn van verzoekers auto. K. heeft ontkend de door verzoeker gestelde bewoordingen te hebben gebruikt, behalve wat betreft de wijze waarop in Rotterdam-West werd gewerkt. K. heeft voorts meegedeeld dat hij deze bewoordingen heeft gebruikt nadat verzoeker hem had meegedeeld dat in zijn district collega's soepel met elkaar omgingen en soms dingen door de vingers zagen.5. De lezingen van betrokkenen over bij de staandehouding gebezigde bewoordingen staan tegenover elkaar. Het staat voldoende vast dat het gesprek tussen verzoeker en de betrokken ambtenaren zich in een sfeer van ge rriteerdheid heeft afgespeeld. Uit het onderzoek is echter niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere. Om die reden onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel over de onderzochte gedraging.III. .     Ten aanzien van de aanhouding1. Verzoeker heeft er voorts over geklaagd dat de betrokken politieambtenaren hem hebben aangehouden en hem hebben overgebracht naar het politiebureau. De bij de staandehouding betrokken politieambtenaren hadden hem gevraagd in de politieauto te stappen om mee te gaan naar het politiebureau. De politieambtenaren hadden tegen hem gezegd: "Doe nou niet zo moeilijk, ga nou even mee naar het bureau, dan zoeken we het daar wel uit.", aldus verzoeker. Verzoeker heeft laten weten dat hij de politieambtenaren had meegedeeld dat zij hem daartoe zelfs in de handboeien hadden mogen zetten, maar dat hij niet mee had gewild. Verzoeker heeft verder laten weten dat hij na enig aandringen wel akkoord was gegaan met overbrenging naar het politiebureau door twee andere politieambtenaren.2. De korpsbeheerder heeft, onder verwijzing naar de standpunten van de korpschef en van de districtschef, meegedeeld dat verzoekers klacht op dit punt niet gegrond was. Volgens de korpsbeheerder was verzoeker niet aangehouden en was zijn overbrenging naar het politiebureau van een dienstverlenend en de scalerend karakter geweest, met de gedachte om aan het bureau uit te zoeken of verzoeker inderdaad werkzaam was bij de politie. De hoofdofficier van justitie heeft meegedeeld dat hij van mening was dat verzoeker op juiste gronden is aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Volgens de hoofdofficier van justitie was verzoeker terecht meegenomen naar het politiebureau, in verband met de verdenking van het onverzekerd rijden. Hij was dan ook van mening dat verzoekers klacht op dit punt ongegrond was.3. Politieambtenaar T. heeft meegedeeld dat hij verzoeker had gevraagd in de politieauto te stappen om mee te gaan naar het bureau. Volgens T. had de situatie op straat de aandacht getrokken van omstanders en had hij ter voorkoming van escalatie op de plaats van de staandehouding de discussie met verzoeker op het politiebureau willen voortzetten. Volgens T. had verzoeker daarop hem meegedeeld dat hij niet vrijwillig had willen mee gaan, tenzij hij zou worden aangehouden en zou worden geboeid. Nadat T. verzoeker had meegedeeld niet zo moeilijk te doen, had verzoeker geweigerd mee te gaan. T. had toen samen met K. besloten verzoekers auto in beslag te nemen en naar het politiebureau over te brengen in verband met het onverzekerd rijden. Vervolgens was verzoeker alsnog met twee andere politieambtenaren naar het politiebureau meegereden, aldus T. Politieambtenaar K. heeft meegedeeld dat hij verzoeker had voorgesteld om op het politiebureau de zaak uit te praten. Volgens K. had verzoeker hem meegedeeld dat hij niet naar het politiebureau mee had gewild en dat hij dan maar moest worden geboeid. K. heeft laten weten dat politieambtenaren W. en Bij. verzoeker toen hebben meegenomen naar het politiebureau. Volgens W. had verzoeker wel aan haar te kennen gegeven met haar en Bij. mee te willen naar het politiebureau. Bij. heeft meegedeeld dat K. en T. hem hadden laten weten dat verzoeker niet was aangehouden. Bij. had verzoeker voorgesteld met hem mee naar het bureau te rijden om een en ander in het politiebureau uit te praten, omdat verzoeker kennelijk een collega van hem was. Verzoeker was daarop met W. en Bij naar het politiebureau meegereden.4. Het staat voldoende vast dat de situatie op de plaats van de staandehouding de aandacht van omstanders had getrokken en dreigde te escaleren. Gelet hierop hebben de betrokken politieambtenaren in redelijkheid kunnen besluiten verzoeker voor te stellen de discussie over de staandehouding op het politiebureau voort te zetten. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker toen is aangehouden, mede gelet op het feit dat verzoeker heeft meegedeeld dat hij akkoord was gegaan met het overbrengen naar het politiebureau door politieambtenaren Bij. en W. Voorts is hierbij van belang dat politieambtenaren K. en T. hem kennelijk op de plaats van staandehouding hadden willen achterlaten, nadat verzoeker hun had meegedeeld dat hij niet mee had willen gaan naar het politiebureau. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Het besluit van de politieambtenaren om verzoekers auto in beslag te nemen en naar het politiebureau over te brengen in verband met het onverzekerd rijden is niet juist. Geen van de in de Richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten onder 'Bijzonderheden' genoemde feiten of omstandigheden deed zich voor (zie

Achtergrond

, onder B.). Er was dan ook geen reden om verzoekers auto over te brengen naar het politiebureau.I. V.      Ten aanzien van de uitreiking van de aankondigingen van beschikking1. Verzoeker klaagt er verder over dat de betrokken politieambtenaren hem pas in het politiebureau aankondigingen van beschikking voor het overtreden van verkeersvoorschriften hebben uitgereikt. Nadat het conflict tussen verzoeker en de betrokken politieambtenaren zich in het politiebureau had voortgezet, had de politie hem daar alsnog een aankondiging van beschikking voor het rijden zonder verlichting en een aankondiging van beschikking voor het rijden zonder geldige APK uitgereikt.2. Artikel 4, tweede lid van de WAHV bepaalt dat een aankondiging van beschikking zo mogelijk aanstonds wordt uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt (zie

Achtergrond

, onder A.). Een redelijke uitleg van de tekst van deze bepaling brengt met zich mee dat er nog sprake is van het begrip 'aanstonds' als een betrokkene een aankondiging van beschikking wordt uitgereikt kort na het constateren van de gedraging, terwijl de politie in de tussentijd voortdurend contact met hem heeft gehad. Ter vergelijking wordt hierbij gewezen op de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan het begrip 'heterdaad' (zie

Achtergrond

, onder C.).3. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat hij van mening was geweest dat het beter zou zijn geweest dat de aankondigingen van beschikking op straat waren uitgereikt. De uitreiking in het politiebureau had het karakter gekregen van straffen voor gedrag. De korpsbeheerder achtte het uitreiken van de aankondigingen van beschikking in het politiebureau om die reden onjuist.4. Politieambtenaar K. heeft meegedeeld dat hij tijdens het (voortgezette) conflict tussen hem en verzoeker in het politiebureau onder meer tegen verzoeker had gezegd: "Ik zal je een oor aannaaien.", waarna hij verzoeker de aankondigingen van beschikking had uitgereikt.5. In het geval van verzoeker is het onjuist dat K. de aankondigingen van beschikking heeft uitgereikt nadat hij de opmerkingen vermeld onder IV.4. had gemaakt. Zoals de korpsbeheerder eveneens heeft opgemerkt, was hiermee de indruk gewekt dat werd gestraft voor het gedrag van verzoeker met wie K. op dat moment een conflict had. Zowel het maken van deze opmerkingen als het direct daarna uitreiken van de aankondigingen van beschikking is in strijd met de vereiste professionaliteit. Dit betekent echter niet dat de aankondigingen van beschikking in het geheel niet hadden mogen worden uitgereikt in het politiebureau. De omstandigheden in dit geval rechtvaardigden dat K. pas in het politiebureau de aankondigingen van beschikking aan verzoeker heeft uitgereikt. Zoals hiervoor, onder IV.2., is overwogen, was deze uitreiking nog in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4, tweede lid van de WHAV. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.V.       Ten aanzien van de klachtafhandeling1.1 Tevens klaagt verzoeker over de afhandeling van zijn klacht die hij op 25 april 1997 in verband met vorenstaande indiende bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. In de eerste plaats klaagt hij er over dat de politie hem niet de gelegenheid heeft geboden de bij het optreden betrokken politieambtenaren te identificeren en een gesprek met hen aan te gaan.1.2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat een identificatie van de betrokken politieambtenaren niet van toepassing was geweest, omdat op geen enkel moment in de procedure onduidelijk is geweest wie er bij het incident betrokken waren geweest. Voorts heeft de korpsbeheerder meegedeeld dat geen gesprek tussen klager en de betrokken politieambtenaren heeft plaatsgevonden omdat het de klachtenonderzoeker duidelijk was geworden dat verzoekers klacht niet naar diens tevredenheid had kunnen worden opgelost. De korpsbeheerder was van oordeel dat in een gesprek als door verzoeker bedoeld de standpunten zouden zijn verhard, en dat er dan in het geheel geen begrip meer zou hebben bestaan voor de wijze waarop een en ander was verlopen. V r het moment waarop verzoeker een klacht over het optreden van de betreffende politieambtenaren had ingediend, had verzoeker meegedeeld dat hij er nog niet aan toe was geweest een gesprek met de politieambtenaren aan te gaan, aldus de korpsbeheerder.1.3. De betrokken ambtenaren hebben kort na het gebeurde een mutatie in het dag- en nachtrapport opgemaakt waarin de staandehouding van verzoeker werd vermeld. Daarom was er onvoldoende reden om verzoeker de bij het optreden betrokken politieambtenaren alsnog te laten identificeren. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.2. Ten aanzien van het bemiddelingsgesprek wordt het volgende overwogen. Gelet op de Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond (zie

Achtergrond

, onder D.) heeft de klachtenbehandelaar niet kunnen volstaan met het oordeel dat verzoekers klacht niet via een bemiddelingsgesprek had kunnen worden afgedaan. Verzoeker had namelijk v rdat hij zijn klacht had ingediend, meegedeeld nog niet toe te zijn aan een klachtgesprek. Het had daarom in de rede gelegen dat de klachtenbemiddelaar - nadat verzoeker een schriftelijke klacht had ingediend - bij verzoeker zou hebben ge nformeerd of hij alsnog door middel van bemiddelingsgesprek(ken) tevreden had kunnen worden gesteld. Het is onjuist dat dit niet is gebeurd. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.3.1. Verzoeker klaagt er in dit verband ook over dat de politie zijn chef en werkbegeleider bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een rapport over hem heeft laten opmaken ten behoeve van de afhandeling van zijn klacht.3.2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat er weliswaar een rapport door verzoekers chef is opgemaakt, maar dat dit geen enkele rol heeft gespeeld bij de behandeling van verzoekers klacht. Het rapport had tot doel een verslag te doen van zijn activiteiten en van de afspraken die hij met R. had gemaakt naar aanleiding van de gebeurtenissen. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat dit rapport niet aan de klachtbehandelaar L. was toegestuurd.3.3. Het rapport van R. betreft een weergave van hetgeen hij heeft bevonden nadat hij van het incident kennis had genomen (zie G. Standpunt korpsbeheerder, onder 3.). Uit dit rapport blijkt dat R. heeft geprobeerd een bemiddelingsgesprek tussen verzoeker en de betrokken politieambtenaren tot stand te brengen, hetgeen niet is gelukt. Nadat verzoeker R. had meegedeeld dat hij een klacht tegen de betrokken politieambtenaren had ingediend, had R. afgezien van verdere bemiddelingspogingen. Voorts is niet gebleken dat het rapport een rol heeft gespeeld bij de afhandeling van de klacht. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4.1. Ten slotte heeft verzoeker geklaagd over de handelwijze van de klachtenofficier S. van dat politiekorps in verband met een gesprek dat verzoeker en zijn intermediair op 7 november 1997 met hem hebben gevoerd naar aanleiding van zijn klacht. Hij heeft er met name over geklaagd dat S. zich onvoldoende op dat gesprek had voorbereid. S. had namelijk het dossier van verzoeker verwisseld met dat van een klaagster met een zelfde achternaam als verzoeker. Voorts had S. hem meegedeeld dat hij niet bereid was geweest een nader gesprek met hem aan te gaan. Ten slotte had S. hem meegedeeld geen verslag van het gesprek te zullen opmaken.4.2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat ten aanzien van de voorbereiding van het gesprek met verzoeker de klacht gegrond was. Daarnaast achtte de korpsbeheerder verzoekers klacht over de mededeling van S. dat hij niet bereid was een nader gesprek met hem aan te gaan onbegrijpelijk, omdat er op 7 november 1997 een gesprek met verzoeker was gevoerd. Hij achtte dit klachtonderdeel ongegrond. Voorts heeft de korpsbeheerder meegedeeld dat het juist was dat S. verzoeker had meegedeeld dat er van het gesprek van 7 november 1997 geen verslag zou worden opgemaakt, maar dat S. daarbij eveneens had meegedeeld dat het besprokene en de weging dan wel de beoordeling daarvan zouden worden vermeld in de eindbrief van de korpschef aan verzoeker, hetgeen was gebeurd. De klachtenregeling van de politieregio schreef het maken van een gespreksverslag niet voor, aldus de korpsbeheerder.4.3. De betrokken ambtenaar S. heeft erkend dat hij zich onvoldoende had voorbereid op het gesprek met verzoeker en dat hij het dossier van verzoeker had verwisseld met dat van een ander met een gelijke achternaam. Voorts bevestigde S. dat hij verzoeker had meegedeeld dat hij niet bereid was geweest een nader gesprek te arrangeren met de bij het optreden betrokken politieambtenaren. Hij had dit besloten en aan verzoeker meegedeeld omdat er al geruime tijd was verstreken sinds de gebeurtenis. Voor wat betreft het gespreksverslag verwees S. naar de zienswijze van de chef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.4.4. Ten aanzien van de onvoldoende voorbereiding op het gesprek met verzoeker wordt het volgende overwogen. Het staat vast dat de korpsklachtenofficier bij (aanvang van) het klachtgesprek gebruik heeft gemaakt van het verkeerde dossier. Dat is in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Dit klemt te meer omdat het andere klachtdossier een vrouw had betroffen. Terecht heeft de korpsklachtenofficier deze fout bij ontdekking direct hersteld. Dit doet er echter niet aan af dat het gesprek met verzoeker onvoldoende was voorbereid. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.4.5. Ten aanzien van het aangaan van een nader gesprek wordt het volgende overwogen. Uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker, v rdat hij op 25 april 1997 zijn klacht in eerste instantie bij de chef van het district had ingediend, diverse malen had meegedeeld dat hij nog niet in staat was geweest een gesprek met de betrokken ambtenaren aan te gaan. Zoals hierv r, onder V.2., is geoordeeld, had het in de rede gelegen dat na het indienen van de klacht in eerste instantie alsnog was getracht een bemiddelingsgesprek tussen verzoeker en de betrokken politieambtenaren te bewerkstelligen. Nadat de districtschef verzoekers klacht op 5 september 1997 had afgedaan, heeft verzoeker zijn klacht op 26 september 1997 voorgelegd aan de chef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Op 7 november 1997 heeft in het kader daarvan een gesprek tussen verzoeker en de korpsklachtenofficier plaatsgevonden. Gelet op het tijdsverloop van de klacht en gelet op het feit dat er al een klachtenonderzoek was verricht waarbij de betrokken politieambtenaren waren gehoord, heeft de korpsklachtenofficier in redelijkheid kunnen beslissen dat een nader gesprek tussen verzoeker en de betrokken politieambtenaren in dit stadium niet meer voor de hand lag. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4.6. Ten aanzien van het niet opmaken van een gespreksverslag wordt het volgende overwogen. Uit het onderzoek is gebleken dat het gesprek tussen verzoeker en de korpsklachtenofficier heeft plaatsgevonden in het kader van de klachtbehandelingsprocedure bij de korpschef, nadat de districtschef verzoekers klacht in eerdere instantie had afgedaan. De Klachtenprocedure politieregio Rotterdam-Rijnmond (zie

Achtergrond

, onder E.) schrijft niet voor dat een verslag dient te worden opgemaakt van een dergelijk gesprek. Om die reden heeft de korpsklachtenofficier in redelijkheid kunnen beslissen van het gesprek met verzoeker geen apart verslag op te maken, maar verzoeker mee te delen dat de inhoud van het gesprek in de klachtafdoeningsbrief van de korpschef aan verzoeker zou worden verwerkt. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet bieden van de gelegenheid aan verzoeker om een bemiddelingsgesprek met de betrokken politieambtenaren aan te gaan en de onvoldoende voorbereiding van de korpsklachtenofficier op een gesprek met verzoeker; op deze punten is de klacht gegrond. Over de bejegening bij de staandehouding van verzoeker wordt geen oordeel gegeven. BIJLAGE

Achtergrond

A. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften Artikel 2, eerste lid:"Ter zake van de (...) bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (...) worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten." Ten tijde van de onderzochte gedraging luidde artikel 3, eerste lid, als volgt:"De (...) ambtenaren die met het toezicht op de naleving van de (...) voorschriften zijn belast, zijn bevoegd, ten einde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de daarbij betrokkene staande te houden (...)." Artikel 4, tweede lid:"Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister."

B. Richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten

"Aanwijzingen omtrent inbeslagneming bij een aantal overtredingen van wegenverkeerswetgeving 1994

Delict

Overleg OM vereist (als regel) Bijzonderheden WAM 30 WAM neen 1. Inbeslagneming indien:Staandehouding met bekennende verdachte; Teruggave binnen twee weken zonder tussenkomst van het OM, indien:a. verdachte niet is geregistreerd in het recidive WAM-register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer; en b. verdachte schriftelijk aantoont dat hij een verzekering heeft afgsloten; en c. verdachte schriftelijk aantoont dat hij tenminste drie maanden premie heeft betaald. neen 2. Indien een motorrijtuig als onverzekerd staat geregistreerd in het CRWAM en de datum tenaamstelling van het kentekenbewijs meer dan zeven weken ligt voor de datum staandehouding dan inbeslagneming indien tevens sprake is van:a. verdenking van een misdrijf uit de WVW 1994: of; b. bekende recidive ten tijde van de staandehouding. ja 3. In die gevallen, waarin de hiervoor onder 2 genoemde situatie zich voordoet zonder verdenking van een misdrijf uit de WVW 1994." C. Heterdaad Op grond van art. 53, lid 1 van Wetboek van Strafvordering (Sv) is in geval van ontdekking op heterdaad eenieder bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden. Voor het antwoord op de vraag of er enige tijd nadat het feit is begaan nog sprake kan zijn van een geval van ontdekking op heterdaad zijn bepalend het tijdsverloop tussen de ontdekking van het feit en de aanhouding, en de inspanningen die zijn verricht met betrekking tot het onderzoek naar het feit. De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 17 mei 1949 (NJ 1949, 553) dat er in een geval waarin een verdachte dertig uur nadat hij het feit had begaan werd aangehouden, nog sprake kon zijn van een geval van ontdekking op heterdaad wegens het:"vrijwel onafgebroken treffen van de onmiddellijk nodige maatregelen ten dienste van het tot klaarheid brengen van het op heterdaad ontdekte feit." D. Klachtenregeling politieregio Rotterdam-Rijnmond Ten tijde van de onderzochte gedraging waren van toepassing; Artikel 7:"Behandeling, gesprek en bemiddeling 1. De met de behandeling van de klacht belaste ambtenaar van politie verricht een onderzoek, dat is gericht op de vaststelling van de feiten die aan de klacht ten grondslag zijn gelegd. Daartoe kan hij de klager, de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd en eventuele getuigen horen.          Indien de vastgestelde feiten, alsmede de inhoud van de klacht daartoe aanleiding geven, tracht de met de behandeling van de klacht belaste ambtenaar van politie door middel van een of meer gesprekken te bemiddelen tussen de klager en de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd teneinde de klacht tot tevredenheid van de klager op te lossen. Indien het karakter van de klacht, gelet op de vastgestelde feiten, zich hiertegen verzet danwel indien de klager daar uitdrukkelijk om verzoekt, wordt het gesprek gevoerd buiten aanwezigheid van de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd.          (...) " Artikel 10:"Behandeling van de klacht door de korpschef De korpschef is bevoegd, al dan niet in samenspraak met, of op voorstel van de chef van het betrokken onderdeel, in plaats van deze, zelfstandig zorg te dragen voor de klachtbehandeling. De voorgaande bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing. (...)" Artikel 11:"Behandeling 1. Tenzij uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 10 kan de klager binnen twee weken na ontvangst van het bericht van afdoening van de chef van het onderdeel, schriftelijk en gemotiveerd, de zienswijze van de korpschef inwinnen. Wanneer de korpschef om een zienswijze wordt gevraagd, wordt een afschrift van het daartoe strekkende verzoek verzonden aan de burgemeester en aan de hoofdofficier van justitie.2. De korpschef wijst een ambtenaar van politie, niet behorend tot het onderdeel waar de klacht in eerste aanleg werd behandeld, aan die wordt belast met de behandeling van het in het eerste lid bedoelde verzoek.3. De in het tweede lid bedoelde behandelend ambtenaar legt de op de klacht betrekking hebbende stukken na nader onderzoek en voorzien van een advies, voor aan de korpschef."

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Gang van zaken tijdens inverzekeringstelling ; klacht ten onrechte ongegrond verklaard.

Oordeel:

Niet gegrond