1999/142

Rapport
Op 8 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw G. te Ermelo, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland te Nunspeet. Nadat verzoekers hun klacht nader hadden toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen over de wijze waarop medewerkers van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hen hebben bejegend toen zij op 15 februari 1997 een inbeslaggenomen motorfiets kwamen ophalen. Zij klagen er in het bijzonder over dat:- het twintig minuten duurde voordat de politie de motor meegaf; -        de politie hen een verklaring liet ondertekenen voor de teruggave van de motor, zonder dat zij gelegenheid hadden gekregen de motor te inspecteren; - de motorfiets op een ondeugdelijke plaats was gestald; -        de politie hun niet de gelegenheid heeft geboden om de motor rijklaar te maken op de plaats waar deze was gestald; -        de politie zich onheus heeft gedragen jegens verzoekster toen zij achtergebleven documenten wilde ophalen. Verzoekers klagen er verder over dat een politieambtenaar de klacht, die zij op 21 februari 1997 via een officier van justitie hebben ingediend bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, niet onpartijdig heeft behandeld.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan drie betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze drie ambtenaren werden voorts telefonisch gehoord door een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

De hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan verzoekers en aan de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers en de overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De feiten1. Op 15 december 1996 werd verzoekers motorfiets in verband met een geconstateerde snelheidsovertreding door een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in beslag genomen. De motorfiets werd vervolgens gestald op het politiebureau te Nunspeet, in eerste instantie in een verwarmde garage, later in een onverwarmde garage. In de "kennisgeving inbeslagneming" die die dag is opgemaakt staat vermeld dat de motor in goede staat van onderhoud verkeerde.2. Bij brief van 12 februari 1997 deelde de officier van justitie verzoeker mee dat de motorfiets terug zou worden gegeven. Op 15 februari 1997 hebben verzoekers de motorfiets opgehaald op het politiebureau te Nunspeet.3. Verzoeker diende bij brief van 21 februari 1997 een klacht in bij de officier van justitie te Zutphen over het optreden van de politie in verband met het inbeslagnemen en teruggeven van zijn motor. Deze klachtbrief werd door de officier van justitie doorgestuurd naar de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. De klachtbrief van verzoekers hield onder meer in:"Helaas verliep de teruggaveprocedure op een uiterst vervelende en zeer incorrecte wijze. (...) Mijn echtgenote en ik zijn, door de dienstdoende agenten, gekleineerd en geschoffeerd alvorens ik uiteindelijk het bezit van mijn motor terug kreeg. (...) Op vrijdag 14 februari 1997 heeft mijn echtgenote navraag gedaan bij het groepsbureau Nunspeet of het mogelijk was om de motor-

fiets de volgende dag, zaterdag 15 februari 1997, op te halen. Dit bleek mogelijk te zijn indien wij ons tussen 09.00 en 17.00 uur zouden vervoegen op het groepsbureau. Op 15 februari 1997 om 10.00 uur hebben wij ons gemeld aan de balie in Nunspeet bij de dienstdoende agent. Deze deelde ons mee dat hij niets wist van het opheffen van de inbeslagname c.q. het ophalen van de motor. Ik heb de agent toen de brief van 12 februari 1997 getoond die ik van U ontving. Na enig aandringen van onze zijde ging de dienstdoend agent navraag doen bij collega's elders in het gebouw. Wij hebben ruim twintig minuten moeten wachten alvorens men uit conclaaf kwam met het bericht dat wij de motor konden meenemen. Zo bleken o.a. de sleutels en het kentekenbewijs aanvankelijk 'onvindbaar'. Een andere agent (naar later bleek: dhr. Sc.) nam overigens de verdere "procedure" ter hand. Dhr. Sc. verplichtte mij om een verklaring te ondertekenen inzake het teruggeven van de motor zonder dat ik het voertuig had kunnen inspecteren. Aanvankelijk heb ik geweigerd om deze verklaring te ondertekenen. Ik wilde eerst mijn motor visueel inspecteren op eventuele schade en/of gebreken. Dit verzoek werd op hooghartige wijze door dhr. Sc. afgewimpeld. Ik moest eerst tekenen en dan pas gaan kijken. Uiteindelijk heb ik onder dwang getekend, omdat ik mijn motor per se mee wilde nemen. Toen bleek dat mijn motor was verplaatst naar een zeer vochtige ruimte. Bij inbeslagname had ik de motor achter moeten laten in de garage van het groepsbureau Nunspeet. Deze ruimte leek mij op zich adequaat voor stalling. De ruimte waar ik de motor echter aantrof was zeker niet geschikt voor langdurige stalling. Ten gevolge van de vochtinwerking was de ketting roestig geworden en waren de velgen met pekel ingewerkt. Ook heeft de accu mogelijk schade opgelopen. (...). Direct nadat men mij naar de motor had gebracht, waar ik onder dwang het bewijs van teruggave heb moeten ondertekenen, deelde dhr. Sc. mij het volgende mee (citaat): "nu je motor pakken en oprotten". Ik kreeg geen gelegenheid om enig sleutelwerk ter plaatse uit te voeren om de motor rijklaar te maken. Dat heb ik uiteindelijk op straat, voor het groepsbureau, uitgevoerd. Nadat wij op deze uiterst onbeschofte wijze waren buitengewerkt bleek dat dhr. Sc. mijn kentekenbewijs en uw brief inzake het vrijgeven van de inbeslagname nog in zijn bezit had. Mijn echtgenote is toen het bureau weer binnengegaan met het verzoek om de beschikking te krijgen over deze papieren. Aanvankelijk ontkende dhr. Sc. dat hij deze papieren in zijn bezit had ("U heeft toch getekend voor teruggave"). Nadat mijn echtgenote bleef aandringen kwamen de papieren weer op tafel. Op uiterst hooghartige wijze hield dhr. Sc. de papieren hoog

boven zijn hoofd om duidelijk te illustreren wie de touwtjes in handen had. Uiteindelijk heeft hij haar zowel de brief als het kentekenbewijs overhandigd. Omdat wij deze aaneenschakeling van machtsmisbruik, kleineren en schofferen niet wensen te accepteren heeft mijn echtgenote gevraagd om zijn identiteit bekend te maken. Nadat hij haar trachtte af te wimpelen met (citaat): "voor U een vraag, voor mij een weet" heeft zij hem laten weten dat het ons bittere ernst was. Vervolgens deelde hij ons mee dat zijn naam Sc. was. Uiteindelijk zijn wij met een nare bijsmaak huiswaarts gekeerd. Zowel burgers als overheid hebben rechten en plichten. In deze ervaar ik dat mijn rechten zijn geschonden en de overheid haar plichten heeft verzuimd. En daar deze problematiek zich ook al voordeed bij de inbeslagnameprocedure dd 15 december 1996, wil ik dat n niet ongemoeid laten. Aan de materi le schade hecht ik niet zoveel waarde. Mijn rechtsgevoel heeft echter een behoorlijke deuk opgelopen. Ik ben dan ook van mening dat ik er mede daarom goed aan doe om officieel mijn beklag te doen, zodat daar voor de toekomst lering uit kan worden getrokken."4. De korpsbeheerder stelde de klacht van verzoekers in handen van de (toenmalige) chef van de Basiseenheid Nunspeet-Elburg van het regionale politiekorps Noord- en Oost Gelderland, hoofdinspecteur B., die door de korpsbeheerder was aangewezen als klachtbehandelaar. Politieambtenaar B. deelde in zijn rapport van 2 mei 1997 aan de korpsbeheerder het volgende mee:"Blijkens het onderzoek is mijns inziens niet vast komen te staan of de politie niet zorgvuldig is opgetreden. Normaliter is het zo dat een inbeslaggenomen voorwerp alleen wordt afgegeven indien hier een beschikking van het parket aan ten grondslag ligt. Op het moment dat dhr. G. contact had met het politiebureau was deze beschikking er nog niet. Indien de politie zich formalistisch had opgesteld had de motor niet mogen worden teruggegeven. Toch is dit gedaan om dhr. G. ter wille te zijn. Hoe het een en ander zich heeft afgespeeld met betrekking tot de interactie tussen dhr. en mevrouw G. enerzijds en de politiefunctionaris anderzijds, is moeilijk vast te stellen, daar hier de verklaringen maar ook de beleving uiteen lopen. Wel wil ik hierbij opmerken dat toen ik telefonisch contact had met klager dat het mij opviel dat klager een assertief verbale wijze van communiceren heeft. Hiermee wil ik overigens niet aangeven dat dit een reden zou zijn voor de politie om hier op een onprofessionele wijze mee om te gaan."5. De secretaris van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland deelde bij brief van 8 juli 1997 de

beslissing van de korpsbeheerder van 4 juli 1997 op de klacht mee aan verzoeker. De beslissing van de korpsbeheerder hield onder meer in:"dat de klachtencommissie in haar vergadering d.d. 23 juni 1997 het advies met betrekking tot de afhandeling van de klacht heeft gegeven; dat dit advies van de klachtencommissie samengevat inhoudt, dat de klacht ONGEGROND dient te worden verklaard op grond van het rapport van de klachtenbehandelaar en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen; dat de commissie daarbij het volgende heeft overwogen:- dat onder normale omstandigheden een inbeslaggenomen voorwerp alleen wordt afgegeven, indien de politie hieromtrent een beschikking heeft ontvangen van het parket van het openbaar ministerie te Zutphen; - dat op het moment dat klager de motor kwam ophalen, deze beschikking niet aanwezig is geweest; - dat om klager terwille te zijn en het feit dat dit de dag tevoren aan de echtgenote van klager is toegezegd, is van de gebruikelijke regel afgeweken; - (...) - dat hoe een en ander zich heeft afgespeeld met betrekking tot de interactie tussen klager en diens echtgenote en de politiefunctionarissen, niet is vast te stellen, daar hierover de verklaringen, maar ook de belevingen uiteenlopen; - dat het gebruikelijk is dat bij de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp voor ontvangst wordt getekend; - dat uit het rapport van het onderzoek is gebleken dat de politie klager niet heeft verplicht eerst te tekenen en daarna de motor te mogen bekijken; - dat niet is gebleken dat de motor in een ruimte heeft gestaan die te vochtig is; - dat de politie haar eigen radarapparatuur reeds drie jaar in deze ruimte heeft staan, zonder dat zich daarbij vochtproblemen voordoen; - dat de roestvorming van de ketting en de aantasting van de velgen kennelijk het gevolg zijn geweest van de pekel die op het voertuig aanwezig was; dat de commissie daarbij tot het volgende oordeel komt:- dat zij geen uitspraak kan doen over de bejegening van klager en diens echtgenote door de politie, nu de verklaringen met betrekking tot deze aspecten tegenstrijdig zijn en uit feiten of omstandigheden niet blijkt dat aan de ene verklaring meer waarde

moet worden gegeven dan aan de andere; - dat voor het overige de klacht als ongegrond dient te worden beschouwd; Dat de korpsbeheerder zich met het advies van de klachtencommissie kan verenigen en hierbij het advies overneemt."B. Standpunt verzoekers1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt naar voren onder A.3.C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland1. In reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder bij brief van 23 maart 1998 onder meer mee:"De klacht van dhr. en mw. G. is door mij in behandeling genomen. Ik heb deze ter advisering voorgelegd aan de regionale klachtencommissie. De commissie heeft naar aanleiding van de stukken het advies gegeven de klacht als ongegrond te beoordelen en over de bejegeningsaspecten geen oordeel uit te speken in verband met de tegenstrijdigheden in de verklaringen. Overeenkomstig dit advies is de klacht door mij als ongegrond afgedaan op de klachtonderdelen m.u.v. de bejegeningsaspecten. Op dit punt wordt geen oordeel gegeven, daar uit feiten of omstandigheden niet is gebleken, dat aan de ene lezing meer waarde moest worden toegekend dan aan de andere. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het feit dat de klacht partijdig zou zijn behandeld deel ik u het volgende mede. Het onderzoek naar aanleiding van de klacht is verricht door de hoofdinspecteur B. De heer B. was destijds chef van de basiseenheid Nunspeet/Elburg. Conform de toen geldende klachtenregeling was dhr. B. aangewezen als klachtenbehandelaar. In zijn rapport (...) verklaart dhr. B. dat hij zich in die hoedanigheid bekend heeft gemaakt aan dhr. en mevr. G. Nadat dhr. B., in het kader van hoor en wederhoor, de zienswijze van de betrokken politieambtenaar had meegedeeld, heeft hij aan beiden de vraag gesteld of zij bij hun klacht bleven. Hetgeen het geval was, waarna de klacht verder in behandeling is genomen. Uit het ingestelde onderzoek kom ik tot de conclusie dat aan de handelwijze van dhr. B. niet de kwalificatie van partijdigheid kan worden verbonden."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder het rapport van 3 maart 1998 dat hoofdinspecteur B. naar aanleiding van de klacht had opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:"De klacht over mijn optreden inzake de klacht van de heer en mevrouw G. waarbij ik partijdig zou hebben gehandeld, kan ik geen uitspraak over doen. Dit is namelijk naar mijn mening een gevoel van klagers welk mijns inziens de feitelijke onderbouwing missen. Wel is het juist dat ik in mijn toenmalige functie, als Chef van de Basiseenheid Nunspeet/Elburg, de (indirecte) chef van de heer Sc. was. Vanuit mijn functie was ik als klachtenbehandelaar aangewezen. Dit conform de formele Regionale klachtenregeling van de Regiopolitie Noord en Oost Gelderland. Ik heb mij niet anders voorgedaan dan als zijnde de klachtenbehandelaar m.b.t. de klacht over de heer Sc. Ik ontken dan ook dat ik mij zou hebben voorgedaan als een medewerker van de afdeling kwaliteitszorg. Ik wil u er op wijzen dat het District Noordwest Veluwe toen en ook nu niet over een afdeling kwaliteitszorg beschikt. Het is juist dat ik, zowel aan klager als aan zijn echtgenote, de vraag heb gesteld of zij bij hun klacht bleven. Dit heb ik gedaan nadat ik hen de versie van de klacht, zoals verwoord door de heer Sc., had voorgelezen. Deze vraag wordt altijd door mij gesteld om na te gaan of de versie van de beklaagde het oordeel van de klager over de klacht doet veranderen. Het antwoord op deze vraag is door mij gerelateerd in het door mij opgemaakte proces-verbaal."3. Voorts zond de korpsbeheerder een aantal processen-verbaal mee met zijn reactie op de klacht.3.1. In een proces-verbaal van 5 april 1997 vermeldde politieambtenaar S. onder meer:"Na de gebruikelijke procedure werd dhr. G. na zijn aanhouding in vrijheid gesteld. (...) Toen ik enkele dagen daarna van Justitie te horen kreeg dat het geruime tijd kon duren voordat dhr. G. de inbeslaggenomen motorfiets eventueel weer terug zou krijgen, besloot ik de motorfiets naar de naastgelegen garage te verplaatsen. (...) De naastgelegen garage was weliswaar niet verwarmd maar absoluut niet vochtig. In deze ruimte staat onder andere ook bij ons in gebruik zijnde radarapparatuur gestald. Indien volgens dhr. G. de ketting en de velgen door pekel waren aangetast, was dat zeker ook in de eerste garage gebeurd."3.2. In een proces-verbaal van 7 april 1997 van politieambtenaar Sc. staat onder meer:

"Op zaterdag 15 februari 1997 omstreeks 10.00 uur kwam een persoon aan het bureau, welke later genaamd bleek te zijn G. (...). Deze heer G. was samen met een vrouw, die zich verder niet bekend gemaakt heeft. (...) Zie hiervoor ook mijn mutatie van 15 februari 1997 te 10.27 uur (zie hierna onder E.2.; N.o.). Daar het op dat moment druk was aan de balie van het politiebureau te Nunspeet heb ik de dienstdoende collega, die planton (baliedienst; N.o.) had, geassisteerd en ben ik in tweede instantie met de heer G. in contact gekomen. De houding van de heer G. was gelijk agressief in woord. Ook zijn uistraling was zodanig dat het leek alsof er slecht weer op komst was. Ik begreep uit zijn verhaal dat een collega zijn motor uit het verkeer had gehaald en dat hij die nu terug kon krijgen. Hij had een brief bij zich van de officier van justitie te Zutphen. Ik deelde de heer G. mede dat ik het zou uitzoeken en verzocht hem een moment geduld. Ik ben onmiddellijk dit geval gaan uitzoeken doch in de computer noch op een andere plek kon ik het formulier vinden waarin het besluit van de officier van justitie aan ons, de politie, was medegedeeld. In overleg met de groepschef van dienst, de Inspecteur P., besloot ik de motorfiets toch terug te geven op grond van het door hem overgelegde formulier. Ik deelde aan de heer G. mede dat wij eigenlijk eerst het besluit van de officier van justitie moesten hebben voor wij tot teruggave konden overgaan, echter omdat er die dag daarvoor bepaalde verwachtingen waren gewekt wilde ik de heer G. niet zonder motor weg laten gaan. Door het bovenstaande en het feit dat de sleutel van het wielslot van de motor niet aan de sleutelbos van de motor vast zat maar los in het sleutelbakje lag, waardoor we eerst alle sleutels die daar lagen moesten proberen op het slot, duurde de teruggave iets langer dan gebruikelijk. Ik, Sc., maakte een formulier in de computer op voor de teruggave van de motorfiets en het kentekenbewijs. Aan de balie vroeg ik de heer G. of hij daarvoor wilde tekenen zodat we de motorfiets terug konden geven. Hij verklaarde vrij agressief: "Ik teken nergens voor voordat ik de motor gezien heb", dan wel woorden van gelijke strekking. Hierop verklaarde ik dat hij de motor best eerst mocht bekijken maar dat hij toch voor ontvangst van de motor moest tekenen alvorens deze mede te nemen. Ik heb dus de heer G. niet verplicht om eerst te tekenen en daarna de motor te mogen bekijken. Het door hem in zijn brief gestelde dat hij eerst moest tekenen en daarna pas mocht gaan kijken is volledig gelogen. Het is namelijk zo dat ik, na het eerste verzoek tot tekenen, de

heer G. en de vrouw die bij hem was, verzocht heb om mij te volgen naar de garage alwaar de motor stond. Aldaar begon de heer G. te schelden en te vloeken en verklaarde dat de motor was verplaatst naar een andere ruimte. Mij was daar niets van bekend en dat heb ik hem ook medegedeeld. Hij ging volledig door het lint en de vrouw die bij hem was riep steeds naar hem: "Rustig nou, rustig nou". De heer G. begon zich te beklagen over het feit dat wij zijn motor niet gepoetst hadden en dat de pekel op zijn motor was ingevreten. Ik deelde hem daarop mede dat wij geen poetsbedrijf waren en als hij daar zijn beklag over wilde doen dat hij dat bij de verbalisant moest doen en niet bij mij. Onderwijl bleef de heer G. maar schelden en tieren. Daar hij zijn alarmsensor vergeten was, liep hij weg naar zijn auto. Toen hij terug kwam probeerde hij het alarm uit te zetten. Dit gelukte niet geheel. Ik verzocht de heer G. om voordat hij de motor mee naar buiten nam te tekenen voor ontvangst. Hij wilde dit eerst niet. Op een gegeven moment overhandigde ik hem mijn pen en heb ik het ontvangstbewijs op de aanhangwagen van de radar gelegd. Deze aanhangwagen is een gesloten aanhangwagen met een vlak deksel wat goed kon dienen als schrijfplaat. Met duidelijke verbale en non-verbale tegenzin tekende de heer G. voor ontvangst. Hij gooide hierna agressief de pen van zich af. Ik wilde hem het kentekenbewijs overhandigen maar hij riep me toe: "Hou die rotzooi maar. Ik hoef het niet", althans woorden van gelijke strekking. Ik deelde hem mede dat ik het kentekenbewijs op de aanhangwagen legde daar hij het niet wilde aannemen. Hierop legde ik het kentekenbewijs op de aanhangwagen die naast de motor stond. Van het formulier dat de heer G. van justitie gekregen had maakte ik een fotokopie omdat hij dit terug wilde hebben. Het origineel gaf ik terug aan de vrouw. Daar de heer G. de motor niet gestart kreeg, wilde hij er in de garage ter plaatse aan gaan sleutelen. Echter gezien de agressie die hij uitstraalde en het feit dat ik bang was dat hij in zijn woede bijvoorbeeld de radar/fotoapparatuur zou vernielen bij mijn afwezigheid, verzocht ik hem om de motorfiets mee naar buiten te nemen teneinde deze buiten de garage aan het lopen te brengen. Het door de heer G. in zijn brief gestelde dat ik gezegd zou hebben "en nu je motor pakken en oprotten' is pertinent niet waar. Juist door het feit dat hij zo door het lint was heb ik getracht me zo netjes mogelijk te gedragen teneinde geen scheld- of vechtpartij uit te lokken. Iets waar de heer G. mijns inziens op uit was. De vrouw vroeg mij naar mijn naam. Ik heb haar daarop direct mijn naam gezegd. Ik heb het zelfs twee keer gezegd omdat zij de eerste keer mijn naam verkeerd uitsprak. De uitspraak: "Voor u

een vraag, voor mij een weet" heb ik zeker niet gebezigd. Het is verplicht om je naam te zeggen en waarom zou ik dat niet doen. Ik heb niets te verbergen. Hierop liep de heer G. met de motor aan de hand naar de voorzijde van het politiebureau. In de brief van de heer G. stelt hij dat hij onder dwang moest tekenen voordat hij de motorfiets mocht zien (...). Later zegt hij geheel wat anders in zijn brief namelijk dat: "Direct nadat men mij naar de motor had gebracht, waar ik onder dwang het bewijs van teruggave heb moeten ondertekenen...". Waar werd nu het bewijs van ontvangst getekend? Na ongeveer 10 minuten kwam de vrouw weer aan de balie van het politiebureau. Zij verzocht mij, Sc., om het kentekenbewijs. Ik deelde haar mede dat ik die niet had. Zij deelde mede dat zij die ook niet hadden. Ik vroeg daarop of de heer G. die niet had meegenomen uit de garage. Volgens haar niet. Hierop ben ik naar de garage gelopen en trof aldaar op de radaraanhangwagen het kentekenbewijs aan. Deze lag op dezelfde plek als waar ik het kentekenbewijs had neergelegd toen de heer G. deze niet wilde aannemen nadat hij voor ontvangst had getekend. Hierop heb ik het kentekenbewijs aan haar via het loket teruggegeven. Het door de heer G. gestelde dat pas na aandringen de papieren boven water kwamen en dat ik de papieren boven mijn hoofd gehouden zou hebben is totaal gelogen. Ten eerste had de vrouw het teruggaveformulier al terug gekregen bij de garage en ten tweede heb ik het kentekenbewijs niet achtergehouden maar was hij er zelf schuldig aan dat ze "weg" waren omdat hij ze zelf niet heeft meegenomen uit de garage alwaar ik ze hem aangeboden heb. Het door de heer G. gestelde dat de motorfiets in een zeer vochtige ruimte stond die niet geschikt is voor opslag van een motor is mijns inziens niet juist. In dezelfde garage staat ook dag en nacht onze radar- en fotoapparatuur. Bij navraag bleek mij dat in die garage al meer dan drie jaar de apparatuur staat en dat in al die jaren er nog nooit een vochtprobleem is geweest. Zelfs de katoenen doekjes om de lens schoon te maken zijn nog steeds kurkdroog. De heer G. schrijft dat door vochtinwerking de ketting roestig was geworden. Mijns inziens komt dat eerder doordat de heer G. rijdt terwijl er zout op de wegen gestrooid is. Hij verklaart dit zelf even verderop ook dat door de pekel de velgen waren ingewerkt."3.3. In een proces-verbaal van 29 april 1997 van politieambtenaar P. staat onder meer:"Op zaterdag 15 februari 1997 omstreeks 10.00 uur meldde zich aan het

bureau van politie te Nunspeet een man, die bleek te zijn genaamd: G. (...). Genoemde G. was samen met een vrouw. Ik bevond mij als groepschef van dienst aan dat bureau. Voornoemde G. en de vrouw werden in eerste instantie te woord gestaan door de planton (baliemedewerker; N.o.). Daarbij bleek dat G. een motor wilde ophalen, die eerder i.v.m. een overschrijding van de maximale snelheid in beslag genomen was. Daartoe toonde hij aan de planton een brief van het parket Zutphen. Naar aanleiding daarvan had ik een kort gesprek met G. en verzocht collega Sc. de motor af te geven. Hoewel er op de basiseenheid nog geen bericht van het parket Zutphen binnen was gekomen m.b.t. die teruggave, besloot ik de bedoelde motor – mede op basis van door een collega een dag tevoren gemaakt afspraak – toch af te geven en verzocht collega Sc. daarvoor te zorgen. Tijdens het korte gesprek met G. voornoemd viel mij op dat hij in woord en gedrag een bijzonder agressieve indruk maakte. Ik had daarbij de indruk dat hij bij de geringste aanleiding die agressie ook verder zou uiten. Het door collega Sc. weergegeven relaas ervoer ik in dat licht als een ondersteuning voor mijn waarneming."D. Standpunt hoofdofficier van justitieDe hoofdofficier van justitie deelde in reactie op de klacht bij brief van 23 juni 1998 onder meer mee:"In vrijwel alle zaken wordt de beslissing over teruggave van in beslaggenomen goederen uitsluitend aan de politie kenbaar gemaakt. De politie neemt dan contact met de verdachte op en maakt een afspraak over de feitelijke teruggave. In dit geval is er door een van mijn medewerkers wel een bericht aan de verdachte gezonden. Het is niet uitgesloten dat dit bericht de verdachte eerder bereikte dan mijn beslissing ter kennis van de politie kwam."E. Nader standpunt beheerder van het regionale politiekorps1. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland deelde bij brief van 26 juni 1998 mee:"...Indien het Openbaar Ministerie beslist dat een inbeslaggenomen voorwerp kan worden teruggegeven aan degene, bij wie het is inbeslaggenomen, doet zij normaal gesproken alleen een bericht van teruggave toekomen aan de betrokken politie-instantie. De politie informeert dan vervolgens de betrokkene. In casu heeft het Openbaar Ministerie ook bericht verzonden naar dhr. G.

Toen de heer en mevrouw G. zich op 15 februari 1997 aan het bureau te Nunspeet vervoegden, bleek dat de politie nog niet over een bericht van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de teruggave van de motor beschikte. De politie dient alvorens tot teruggave over te kunnen gaan eerst de toestemming van het Openbaar Ministerie te hebben. Nadat was vast gesteld dat de politie over de teruggave van de motorfiets van het Openbaar Minister nog geen bericht had ontvangen, heeft Sc. overleg gepleegd met de groepschef van dienst. Daar dhr. G., over teruggave van de motorfiets, een aan hem gerichte brief van de officier van justitie te Zutphen bij zich had, besloot de politie van de formele procedure af te wijken en over te gaan tot teruggave van de motorfiets. Dhr. Sc. heeft hiertoe een formulier in de computer opgemaakt. Ik ben van mening dat, nu er in casu door het Openbaar Ministerie van de gebruikelijke gang van zaken is afgeweken, het buiten de invloedssfeer van de politie heeft gelegen, dat er met het afgeven van de motorfiets enige tijd gemoeid is geweest. Ik betreur het dat de heer en mevrouw G., tengevolge van het bovenstaande, langer op de teruggave van de motorfiets hebben moeten wachten. Ik ben overigens van mening dat dit de politie niet valt te verwijten. Voor wat het rijklaar maken van de motor betreft, blijkt uit het onderzoek dat dhr. Sc. uit preventieve overwegingen, zoals verwoord in het door hem op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, dhr. G heeft verzocht om de bromfiets buiten de garage aan het lopen te brengen. Gelet op de in het proces-verbaal geschetste situatie ben ik van mening dat de heer Sc. niet onredelijk heeft gehandeld, door de heer G. te verzoeken om zijn motorfiets buiten de garage aan het lopen te brengen. (...)"2. Bij zijn brief van 26 juni 1998 voegde de korpsbeheerder een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 15 februari 1998, opgemaakt door Sc., die inhield:"Meneer kwam met een vrouw de motorfiets ophalen. Hij was zeer verbolgen en liet dat ook duidelijk merken. Hij heeft eerst de motor bekeken en daarna moest ik hem een paar keer verzoeken om het ontvangstbewijs te tekenen. Na het tekenen gooide hij de pen van zich af. Al met al een aardig persoon om mee om te gaan. Volgens hem was de motor ingevreten door het zout en was de motor niet gepoetst. Hem verteld dat we geen poetsbedrijf waren. De vrouw riep steeds maar van: rustig nou rustig nou. Bij het uitzetten van het alarm bleef die maar loeien. Hij heeft de motor meegenomen i.o.m. P."

F. Reactie verzoekers1. Verzoekers deelde bij brief van 23 juni 1998 onder meer het volgende mee:"Op de dag dat ondergetekende, de heer G., zijn laatste rit voor de winterstalling gaat maken is het mooi, droog en licht vriezend weer. Ondergetekende onderhoudt zijn motor zelf en heeft zijn ketting van de motor + tandwiel goed ingevet, daar hij als auto/ motor monteur en chef werkplaats weet hoe belangrijk dit soort zaken zijn. Dan wordt de motor inbeslaggenomen. Terecht of onterecht doet hier even niet ter zake. De motor blijft op het politiebureau staan en wordt in eerste instantie in het bijzijn van hoofdagent basiseenheid Nunspeet/Elburg, de heer S. en ondergetekende G., door de heer G. in een verwarmde garage gestald. Daar hebben mijn man en ik niets op aan te merken. Daar staat naar omstandigheden de motor prima. Echter bij het terughalen van de motor op 15 februari 1997 blijkt deze te zijn verplaatst. De motor staat nu in een akelige, kille, vochtige en zeer rommelige opslagruimte. Vooral het vocht heeft zijn inwerking gedaan. De ketting van de motor + tandwiel staan na ruim 2 maanden stalling in deze ongeschikte ruimte door vochtinwerking er rood verroest bij. Vervolgens zien wij dat de aluminium velgen tengevolge van de vochtinwerking wit uitgeslagen zijn. De Roest Vrij Stalen Remschijven zijn eveneens aangeslagen door de langdurige inwerking van het vocht. Wij vinden het jammer dat de motor verplaatst is zonder dat wij daarvan op de hoogte zijn gesteld. Het zou een kleine moeite zijn geweest contact met ons op te nemen, zodat wij ter plaatse de motor voor die ruimte winterklaar hadden kunnen maken. Dit is echter niet gebeurd met alle gevolgen van dien. Eerlijkheidshalve willen wij u mededelen dat de schade die de motor heeft opgelopen voor ons altijd van ondergeschikt belang is geweest. Wij hebben inmiddels een andere motor. Toch denken wij dat het goed is dit punt alsnog mee te nemen, daar de betreffende inbeslaggenomen motor een behoorlijke investering vertegenwoordigt, waar de politie wat nonchalant is mee omgegaan. Het zou voor de politie een kleine moeite zijn geweest ons van de verplaatsing op de hoogte te stellen en ons de gelegenheid te geven de motor in de opslagruimte een voor die ruimte aangepaste winterbeurt te geven. Helaas is dit niet gebeurd. Reactie op (...) (de reactie van de korpsbeheerder op de klacht; N.o.) De heer B., die aangewezen is als klachtenbehandelaar heeft zich niet voorgedaan als zijnde de chef van de basiseenheid Nunspeet/

Elburg. Wij zijn daar later pas achter gekomen. Naar onze mening kan een chef van een politiefunctionaris nooit onpartijdig zijn. De heer B. heeft zich bij ons beiden anders aangemeld dan hij op ambtseed beweert (...) Wij komen daarop terug. Uit de toonzetting van de heer B. in beide telefoongesprekken op woensdag 04 en vrijdag 06 juni 1997 komt duidelijk zijn partijdigheid naar voren. Hierdoor zijn wij in tegenstelling tot de korpsbeheerder wel van mening dat hier bij het behandelen van de klacht een kwalificatie van partijdigheid aan kan worden verbonden. Reactie op (...) een schrijven aan de korpsbeheerder van de heer B. gedateerd 3 maart 1998 en een proces-verbaal dat begint met Op vrijdag 06 juni 1997, hoorde) De heer B. neemt op woensdag 04 juni 1997 telefonisch contact op met het priv nummer van de heer en mevrouw G. Mevrouw G. neemt de telefoon op en noemt haar naam. De man aan de andere kant van de lijn zegt dat hij op zoek is naar de heer G. Ondergetekende mevrouw G. vraagt aan de man wie hij is en waar hij de heer G. voor nodig heeft. Nu pas maakt de man zich bekend en zegt dat hij politiefunctionaris is bij het team kwaliteitszorg te Wezep en is aangewezen als klachtbehandelaar van de klacht die door heer G. is ingediend. Ik maak hem erop attent dat het niet alleen een klacht van de heer G. is, maar ook van mij. Ik geef aan dat met betrekking tot de procedure rondom de teruggave motorfiets ik in hoofdzaak onbehoorlijk behandeld ben door de politiefunctionaris de heer Sc. De heer B. gaat hier niet of nauwelijks op in en leest zeker niet de schriftelijke versie van de heer Sc. voor. Het enige wat de heer B. daarover zegt is ‘dat de versie en belevenis van de heer Sc. heel anders is, dat hij de man ook anders kent en zich niet kan voorstellen dat dit heeft plaatsgevonden’. Voor mij einde verhaal. Vervolgens vraagt hij of ik aan de heer G. wil vragen of hij de heer B. wil bellen. Daarbij geeft de heer B. aan dat hij op donderdag 05 juni 1997 tot ongeveer 14.30 uur telefonisch is te bereiken onder nummer (...) (Wezep) en geeft gezien zijn werkzaamheden aan dat hij veel onderweg is en hij dan ook via zijn autotelefoon nr. (...) te bereiken is. Tevens geeft hij zijn priv nummer in Harderwijk door, namelijk (...). Ik zeg de heer B. dat ik het doorgeef aan mijn man, waarbij ik aangeef dat ik niet beloof dat mijn man terug zal bellen. Op donderdag 05 juni 1997 zijn mijn man en ik niet in de gelegenheid de heer B. terug te bellen. Vrijdag avond 06 juni 1997 gaat even na negen uur ’s-avonds bij ons de telefoon. Ik neem op en verneem dat de heer B. aan de lijn is. Zo te horen belt hij vanaf zijn woonadres, daar er kinder

stemmen te horen zijn. Ik roep mijn man en zet de speaker van de telefoon aan, zodat ik mee kan luisteren van hetgeen er gezegd gaat worden. Mijn man begint met G. en wederom hoor ik dat de man zich voorstelt als de heer B., werkzaam te Wezep afdeling kwaliteitszorg en dat hij in het kader van de klachtbehandeling toestemming vraagt telefonisch vragen te stellen. Mijn man zegt hierop dat hij daar in principe geen bezwaar tegen heeft. De heer B. heeft verder niet nagevraagd wie hij eigenlijk aan de telefoon heeft. Hij vraagt niet hoe mijn man volledig heet, waar hij woont, waar hij geboren is en welk beroep hij uitoefent. De heer B. legt nadruk op het feit dat de politie zo vriendelijk is geweest de motor mee te geven. Maar daar gaat het niet om. Mijn man verteld in het kort wat zich bij het ophalen van de motor heeft afgespeeld. De heer B. hoor ik zeggen dat hij daar een heel andere versie van heeft, de man ook anders kent en zich het n en ander dus geheel niet voor kan stellen. Met geen woord leest hij ook maar n letter voor uit de schriftelijke versie van de heer Sc. Tot nu toe hebben wij geen weet gehad van deze versie, laat staan gehoord. De heer B. probeert steeds mijn man op andere gedachten te zetten door steeds intimiderend te benadrukken dat hij de heer Sc. toch heel anders kent. Na drie keer vragen of mijn man bij zijn klacht blijft wordt mijn man het zat en maakt kortaf, hij is zo wie zo geen man van veel woorden, de opmerking dat hij bij zijn klacht blijft net zoals zijn vrouw twee dagen terug. De toon en de manier waarop de heer B. zijn vragen heeft gesteld geven ons weinig vertrouwen in zijn onpartijdigheid, die toch noodzakelijk is bij een klachtbehandeling. Later hebben wij via het telefoonnummer in Wezep kunnen achterhalen wie en wat de heer B. nu eigenlijk is. Dan blijkt dat hij behalve een collega ook nog de chef te zijn van de heer Sc. Dat heeft ons vertrouwen in een eerlijk en onafhankelijk onderzoek teniet gedaan. Waar hebben we het dan nog over. Reactie op (...) een brief van de heer B. aan de Korpsbeheerder d.d. 09 juni 1997) Het kan zijn dat een inbeslaggenomen voorwerp alleen wordt afgegeven indien hier een beschikking van het parket aan ten grondslag ligt. Dat gaan wij ook niet betwisten. Het gegeven wordt alleen anders doordat ondergetekende G. op vrijdagmiddag 14 februari 1997 rond 16.00 uur telefonisch contact heeft opgenomen met het politiebureau basiseenheid Nunspeet/Elburg. De vrouwelijke functionaris die mij toen te woord heeft gestaan is bij haar collega’s politiefunctionarissen gaan navragen wanneer deze teruggave kon plaatsvinden. Net zo min als er op 15 februari 1997 volgens het dienstdoende

team politiefunctionarissen geen beschikking was is deze er ook niet op 14 februari 1997 geweest. De collega’s van deze vrouwelijke functionaris, waar de naam ons onbekend is gebleven, hebben haar dus onjuiste informatie verstrekt. Deze functionarissen hadden haar moeten mededelen dat de motor niet opgehaald kon worden omdat de beschikking van het parket hiervoor nog niet bij hun binnen is gekomen. Dan hadden wij vanuit deze informatie zelf contact met het parket kunnen opnemen om te vragen hoe dat nu toch kan. Vervolgens gaan wij er vanuit dat wij niet de dupe behoeven te worden van de discommunicatie tussen het parket en de politiefunctionarissen van de basiseenheid Nunspeet/Elburg. Dat wij van deze gang van zaken niet vrolijk zijn geworden kunt u zich misschien voorstellen. Het frappante in de verklaring van de heer B. is dat hij vindt dat mijn man een assertief verbale wijze van communiceren heeft. Echter vanaf het begin heeft ondertekende G. hoofdzakelijk het woord gevoerd inzake het terughalen van de motor. Hoe de gebeurtenissen rondom de teruggave van de motor werkelijk zijn verlopen kunt u lezen in mijn schriftelijke verklaring (zie hierna onder F.2.; N.o.), die ik (...) heb gemaakt. Reactie (..)proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door P. d.d. 29 april 1997.) Het is verbazingwekkend wat politiefunctionarissen op ambtseed allemaal durven te verklaren. De ondergetekenden, zowel de heer als mevrouw G. hebben deze P. niet gezien en gesproken aan het loket. Wij zijn die ochtend met twee functionarissen in gesprek geweest. De eerste functionaris zit bij ons binnenkomen in het politiebureau achter het loket. Zoals staat aangegeven melden wij ons aan dat loket. Het is een wat oudere man, waarvan de naam ons verder onbekend is gebleven. Ondergetekende G. neemt het woord. Ik stel ons voor als de heer en mevrouw G. uit Ermelo en dat wij volgens een gisteren gemaakte telefonische afspraak de inbeslaggenomen motorfiets komen terughalen. Voor het verdere verhaal verwijs ik naar bijlage 2 (zie hierna onder F.2.; N.o.). De tweede is een politiefunctionaris die pas in een later stadium met ons in contact komt. Vanaf dat hij aan het loket met een formulier op de proppen is gekomen heeft deze functionaris zich niet zo netjes opgesteld. En dat is wel heel zachtjes uitgedrukt. Daar het steeds op het zelfde neerkomt wil ik u hiervoor ook verwijzen naar bijlage 2.

Het loopt toch echt de spuigaten uit dat een hooggeplaatste functionaris (als groepschef) op ambtseed durft te beweren dat hij met mijn man gesproken heeft. Functionaris P. of hoe hij ook mag heten hebben wij heel niet gezien, laat staan dat hij met mijn man of mij heeft gesproken. Het enige wat wij kunnen bedenken is dat hij de man is die op een gegeven moment het loket is komen dichtsmijten, omdat hij in de gaten heeft gekregen dat wij kunnen horen wat zich achter de schermen afspeelt. Het loket is nu dicht en kunnen wij inderdaad niet meer horen wat er gebeurt. Het is dan ook onvoorstelbaar dat deze functionaris P. kan stellen en nog wel op ambtseed, dat mijn man in woord en gedrag een bijzonder agressieve indruk maakte en bij de geringste aanleiding die agressie ook zou uiten. Wij hebben de man helemaal niet ontmoet en hij kan daar helemaal niets, maar dan ook helemaal niets over zeggen. (...) Reactie op (...) Proces-verbaal van politiefunctionaris Sc. d.d. 07 april 1997). De reactie hierop kan kort zijn. Het hele proces-verbaal dat op ambtseed is opgemaakt is van A tot Z gelogen. (...). Wel willen wij aangeven dat juist met het oog op onaangenaamheden niet mijn man het woord heeft gevoerd, maar ondergetekende G. Kennelijk is politiefunctionaris de heer Sc. dat vergeten. Het conflict heeft zich met name tussen hem en mij afgespeeld. Vervolgens stuur ik u bijgaand een pasfoto van ons beiden zodat u kunt zien dat mijn man in zijn gewone doen een wat donkere uitstraling heeft en dat die uitstraling niets te maken heeft met "slecht weer op komst"."2. Verzoekers stuurden bij hun brief van 23 juni 1998 ook een schriftelijke verklaring van verzoekster die onder meer inhoudt:"Zaterdag 15-02-1997. (...) Zoals staat aangegeven melden wij ons aan dit loket. Ondergetekende neemt het woord. Ik vertel aan de man achter het open loket dat wij de heer en mevrouw G. uit Ermelo zijn en dat wij volgens de telefonische afspraak van gisteren de inbeslaggenomen motorfiets komen ophalen. De man zegt wacht u even en verdwijnt naar de achtergelegen ruimte. Het loket blijft open. Daar horen wij dat hij tegen een andere functionaris zegt dat hij meneer een mevrouw G. aan het loket heeft staan die een motorfiets op komen halen. Wij horen vervolgens dat deze functionaris zegt dat "hij" daar niets van weet en de motorfiets niet opgehaald kan worden. De meneer van het loket komt bij ons terug en

zegt dat de motorfiets niet meegegeven kan worden. Ik zie dat mijn man dat niet leuk vindt, zijn gezicht betrekt. Ik zeg tegen de man dat hij nu een probleem heeft, daar wij een schrijven van de officier hebben ontvangen over de teruggave van de motorfiets en dat ik speciaal voor dat terughalen van de motor gisteren een afspraak heb gemaakt met een vrouwelijke collega van hem van dit bureau. Ik zeg hem dat ik toch minstens mag verwachten dat hier een aantekening van is gemaakt n dat hij wat mij betreft de brief van de officier ter inzage mag hebben. De man is redelijk, neemt de brief mee naar achteren en wederom horen wij hem met een mede collega hierover praten. Wij wachten en dat wachten duurt lang. De vrouw op de bank zit eveneens te mopperen en zegt niet zo tevreden te zijn met de afhandeling van haar zaak. Inmiddels horen wij via het open loket de discussie aan achter de schermen. Dit liegt er niet om en wij krijgen mee dat de politiefunctionarissen geenszins van plan zijn de motor mee terug te geven. Tevens wordt er naar alle kanten gebeld en gedaan. Op een gegeven moment begrijpen wij dat er enige verandering ontstaat, want wij horen dat de motor wel teruggegeven moet worden, maar dat de betreffende bescheiden en sleutels niet te vinden zijn. Weer wordt er druk naar alle kanten getelefoneerd. Dan verschijnt er een man in uniform aan het loket, deze ziet dat het loket openstaat en wij kunnen horen wat zich achter de schermen afspeelt. Hij smijt het loket nu dicht en kunnen wij niet meer horen wat er gebeurt. Wij wachten nog steeds en er zijn zeker al ruim twintig minuten voorbijgegaan. Dan komt in de wachtruimte een jongetje binnen die papieren voor zijn vader moet afgeven. De tussendeur gaat open en een wat oudere man in burger neemt deze papieren in ontvangst, zegt niets en doet de deur weer op slot. Wij wachten nog steeds. Wij zijn inmiddels niet zo vrolijk meer. Wij zijn er niet van uitgegaan dat het terughalen zoveel moeite zou kosten. Dan komt er leven in de brouwerij. Er verschijnt een politiefunctionaris aan het loket, dat hij een klein eindje opent. De politieman stelt zich verder niet voor en schuift een papier door het luik en sommeert mijn man te tekenen voor ontvangst van de motorfiets. De uitstraling van de man is niet prettig, hij laat duidelijk merken dat hij hier geen zin in heeft en probeert met machtsvertoon mijn man te intimideren. Mijn man zegt kortaf, maar rustig, dat hij niet tekent voor ontvangst alvorens hij de motorfiets heeft kunnen bekijken. De man grist het papier terug en zegt 'niet tekenen dan helemaal geen motor' en klapt het loket dicht en verdwijnt weer naar achteren. De man die tot nu toe heel redelijk is geweest zien wij niet meer terug. Wij staan met de rug tegen de muur. Wij overleggen wat wij moeten

doen. Net als wij besluiten om weg te gaan en zelf contact op te nemen met de officier van justitie, gaat de tussendeur open en komt dezelfde politiefunctionaris van daarnet te voorschijn. Terwijl hij de deur openhoudt komt hij een klein stapje naar voren en zegt (snauwt) dat de heer en mevrouw G. mee kunnen lopen. Via een achteruitgang komen we uit bij de achterkant van het politiebureau, waar zich een garage en een soort van opslagruimte bevinden. In deze akelige, kille, vochtige en zeer rommelige opslagruimte stond onze motor. Mijn man wordt van de aanblik van zijn motor niet vrolijk. Hij zegt kortaf tegen de politiefunctionaris dat de motor verplaatst is, dat deze opslagruimte ongeschikt is voor een langere stallingstijd en dat zijn motor, daar hij niet in de gelegenheid is gesteld deze winterklaar te maken, is aangetast door het vocht. Met name aan de ketting van de motor was dit goed zichtbaar. De politiefunctionaris reageert hier heel vreemd op. Hij zegt :"wat had je dan gedacht, dat we je motor ook nog zouden poetsen en onderhouden. De politie is geen poets of onderhoudsbedrijf. Had je maar niet hard moeten rijden en zo meer. Via oogcontact maak ik mijn man duidelijk dat hij hier niet op moet reageren en mijn man gaat hier dan ook niet op in. Er wordt niet gescholden en ook niet getierd. We proberen ons zo positief mogelijk op te stellen, daar wij alleen maar zijn gekomen om de motor op te halen. (...) politiefunctionaris in contact te komen door te vragen of het allemaal zo moet. Hierop krijg ik te horen dat ik mij daar helemaal niet mee heb te bemoeien. (...). Tevens constateert mijn man dat er geknoeid is met het alarmsysteem, dat een speciale constructie heeft. Wederom zegt mijn man, niet echt vriendelijk maar wel rustig, hier wat over tegen de politiefunctionaris. De man wordt boos en snauwt 'daar heb ik allemaal niets mee te maken en teken nu maar'. Mijn man zegt dat hij nog niet tekent. Vervolgens zegt hij dat de motor eerst van het velgslot af moet zijn alvorens hij zijn motor goed kan starten. De politiefunctionaris gooit nu het formulier + pen op een witte aanhangwagen met deksel, waardoor de pen naar de grond rolt. (...) Hij heeft daarbij problemen met het alarm omdat de motor tussentijds verplaatst is zonder dat men geweten heeft hoe met dit alarm omgegaan moet worden. Ondertussen overleg ik met mijn man wat we moeten doen als de betreffende politiefunctionaris niet terugkomt en hij wel de papieren van de motor heeft. We weten het niet goed. Dan zie ik het formulier liggen dat mijn man nog moet ondertekenen voor de teruggaaf van de motor. We overleggen dat het misschien beter is dit nu wel te doen en dat ik dan de papieren binnen probeer terug te krijgen. Voor we dit kunnen doen komt de politiefunctionaris weer naar buiten.

Met veel machtsvertoon komt hij naar ons toe, pakt het formulier en sommeert mijn man nu te tekenen. Mijn man kijkt mij aan, ik knik van doe maar, en dan tekent mijn man met duidelijke tegenzin het formulier, waarbij hij zijn mond niet open doet. De politiefunctionaris echter wel. Hij zegt zie je wel dat ik je krijg waar ik je hebben wil. Vervolgens pakt hij alle paperassen bij elkaar en wil weer weglopen. Dat voorkom ik. (...). Terwijl de politiefunctionaris zo staat zegt hij: "wat brief, waar brief" en wat wil "het vrouwtje" terughebben! Terwijl hij zo bezig is probeer ik hem te onderbreken door hem te vragen of ik zijn naam mag weten, daar ik deze gang van zaken niet over mijn kant wil laten gaan. Ik moet de politiefunctionaris driemaal naar zijn naam vragen, waarbij hij tot tweemaal toe het antwoord geeft:                  vrouwtje dat is voor mij een weet en voor jou een vraag. Pas na de derde keer vragen en nadat ik hem zeg dat er ook andere manieren zijn om achter zijn naam te komen zegt hij dat hij Sc. heet. Daar ik het de eerste keer niet goed versta vraag ik hem om zijn naam nog een keer te zeggen. Dat doet hij onder het gezegde "je bent toch niet doof" ik heet Sc. Dan vraag ik hem nogmaals of hij de papieren aan mij wil geven. Dat doet hij niet. Ik vind het nu welletjes en ik spring omhoog, waarbij ik met de rechterhand de brieven uit zijn linkerhand weet te grissen. Het blijkt dat ik het originele aan ons gerichte schrijven van de officier van justitie en een kopie daarvan uit zijn hand heb getrokken. Het kentekenbewijs heeft hij echter nog steeds vast. De heer Sc. verliest zijn beheersing en loopt zeer onbeheerst naar mijn man toe en schreeuwt hem letterlijk toe:                                    Nu je motor pakken en oprottenMijn man krijgt van de buiten zinnen zijnde heer Sc. niet meer de gelegenheid zijn motor rijklaar te maken. Met een half uit elkaar gehaalde motor loopt mijn man naar de voorkant van het politiebureau. Ondanks dat ik mij heel erg bedreigd voel door de houding en optreden van de heer Sc. en ik angst heb dat hij lichamelijk geweld gaat gebruiken, spreek ik de zeer agressieve heer Sc. weer aan om te proberen het kentekenbewijs bij hem los te krijgen. Echter voor de heer Sc. ben ik lucht. Hij draait zich om en gaat door de achterdeur het politiebureau binnen. De deur wordt dichtgeknald en op slot gedraaid. Vernederd en machtloos weet ik even niet meer hoe ik verder moet. Het huilen staat mij nader bij dan het lachen. Inmiddels komt mijn man teruglopen om de resterende onderdelen van zijn motorfiets op te halen. Ik help hem daarbij. Voor het bureau probeert mijn man nu de motor aan de praat te krijgen en het alarm

dat om de haverklap afgaat uit te schakelen. Terwijl we daar zo mee bezig zijn overleggen we hoe we het kentekenbewijs terug kunnen krijgen. Eigenlijk weten we het niet meer. Ik zeg maak eerst je motor maar, want dan kan jij vast naar huis en ga ik binnen nog wel proberen het kentekenbewijs te krijgen. Het hele gedoe zit ons niet lekker en we willen eigenlijk zo snel mogelijk weg bij dit bureau. In het lawaai van het alarm en het starten van de motor heb ik niet gehoord of bemerkt dat er vanuit het bureau een man, ik schat ongeveer 30 tot 35 jaar oud, naast mij is komen staan. Hij probeert een beetje te bemiddelen over hetgeen is voorgevallen. Echter dat slaat bij ons niet meer zo aan. Op zich is er aan zijn manier van doen niets aan te merken en kwam hij op mij best positief over. Maar wat gebeurd is had niets met hem te maken. Ik vertel hem wel dat wat mij betreft hier het laatste woord nog niet over gezegd is. Na een poosje gaat hij weer naar binnen. Inmiddels is het dik elf uur en staan wij nog steeds voor het politiebureau. Uiteindelijk lukt het mijn man de motor rijklaar te hebben. Ik spreek met hem af dat hij nadat hij de tank en het zadelgedeelte weer op de motor heeft gezet vast naar huis toe rijdt en niet op mij moet wachten, daar ik nog een keer het politiebureau moet binnengaan om het kentekenbewijs op te halen. Zo gezegd, zo gedaan. Hij bouwt de motor verder op en ik ga ondertussen met lood in mijn schoenen het politiebureau binnen. De voordeur is niet op slot en loop ik naar binnen. Hier is niemand te zien. Ik loop terug naar buiten en bel aan, waarna ik opnieuw naar binnen ga. De tussendeur wordt opengedaan door de oudere man in burger, die ik eerder die morgen papieren heb zien aanpakken van een jongetje. Ik zeg hem dat ik graag het kentekenbewijs van de motorfiets wil hebben. De man kijkt mij indringend aan, maar ik verblik of verbloos niet. Na enige seconden zegt de man dat hij het na zal vragen. Deur dicht en op slot. Ik wacht. Het duurt enige minuten voordat ik weer geconfronteerd wordt met de heer Sc. Hij vraagt wat ik nu weer kom doen. Ik vraag hem terwijl ik hem strak aan blijf kijken naar het kentekenbewijs van de motor. Dan geloof ik mijn oren niet. De heer Sc. maakt zich op non-verbale wijze groot, wat hij van nature al is in vergelijking met mijzelf. Het machtsvertoon druipt van hem af. Dan deelt hij mij mede dat de heer G. deze van zich af heeft gegooid in de opslagruimte en dat de papieren daar nog wel zullen liggen. Dat hij geen loopjongen is en geenszins van plan is de papieren daar te gaan halen. Vervolgens deelt hij mij mee dat mijn man en ik het terrein naast het bureau niet meer mogen betreden en we dus maar moeten zien hoe we het kentekenbewijs in ons bezit krijgen.

Dit accepteer ik niet van hem. Ik corrigeer hem door te stellen dat het mij is overkomen en dat mijn man daar part noch deel aan heeft gehad. U was het die met de papieren naar binnen bent gegaan. Mijn man heeft de papieren niet van zich afgegooid, want het conflict in deze is tussen u en mij geweest, waarbij mijn man toeschouwer is geweest en zich niet door u heeft laten verleiden om boos of agressief te worden. Hij heeft zich uitsluitend met de motor bemoeit. Ik zeg hem, met enige stemverheffing, dat als hij de papieren nu niet ophaalt er andere stappen ondernomen worden om de papieren op normale wijze terug te krijgen. De heer Sc. knalt de deur dicht en daar sta je dan weer! Voor de zoveelste keer deze ochtend. Ik eigenwijs, blijf toch wachten. Tot mijn verbazing gaat binnen drie minuten de deur weer open en staat de heer Sc. daar met het kentekenbewijs van de motor. Ik denk dat is mooi en ik wil het bewijs in ontvangst nemen. Kennelijk is voor de heer Sc. nog niet genoeg geweest en tilt hij zijn linkerarm en linkerhand omhoog op het moment dat ik het kentekenbewijs van hem aan wil pakken. Sarcastisch vraagt hij:         'is dit het kentekenbewijs dat het vrouwtje hebben wil' ik geef geen antwoord, maar spring wederom omhoog om het kenteken uit zijn hand te halen. Dat lukt waarna ik zeg "dank u wel voor alles", waarna ik in het voorbij lopen de kopiebrief van de officier van justitie op de balierand voor het loket leg en het politiebureau verlaat, zonder ook nog maar een keer om te kijken."G. Verklaring betrokken politieambtenaar Sc.1. In zijn reactie op de klacht verwees politieambtenaar Sc. naar het door hem opgemaakte proces-verbaal (zie hiervoor onder C.3.2.) en de door hem opgemaakte mutatie (zie hiervoor onder E.2.).2. Sc. verklaarde voorts op 18 september 1998 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Ik heb de heer G. beschreven als verbaal agressief. Ik weet niet meer precies wat hij heeft gezegd. Hij zat een beetje te mopperen in de trant van: "Wat duurt dat lang; Wat rommelig allemaal; Waarom krijg ik de motor niet terug." Hij kwam heel boos en agressief op mij over door het gemopper, zijn blik en zijn houding. Zijn vrouw probeerde hem steeds rustig te houden. Gedurende het contact met de verzoekers heb ik steeds met beiden gesproken. Zij waren ook beiden aan het woord tegen mij. Ik heb me wel voornamelijk op de heer G. gericht, want aan hem moest de motor worden teruggegeven. Ik hielp verzoekers even tussen mijn andere werk door om te voorkomen dat ze nog langer moesten wachten. Het was die dag druk en de medewerker van de planton was op dat moment ook erg druk met andere zaken. Toen ik verzoekers ging helpen, bleek er geen bericht van de officier van justitie over de motor te zijn. De stukken van de officier van justitie kwamen pas die maandag daarna. Het kan ongeveer 20 minuten geduurd hebben voor de motor kon worden afgegeven. De redenen hiervan waren dat het op dat moment druk was en ze daardoor in eerste instantie even moesten wachten. Vervolgens moest ik nakijken of er een bericht van de officier van justitie was. Toen dat niet het geval bleek te zijn, hebben we even gediscussieerd wat we moesten doen. Uiteindelijk besloot de hulpofficier van justitie, de heer P. de motor terug te geven. Vervolgens heb ik naar n van de sleutels gezocht en een bewijs van ontvangst opgemaakt. Ik had in eerste instantie een sleutel uit het bakje gehaald waar alle sleutels van in beslaggenomen voertuigen liggen. Verzoeker zei toen dat er twee sleutels moesten zijn. Ik heb toen naar die sleutel gezocht. Ik heb onder andere de verbaliserende collega thuis gebeld en ik heb verschillende sleutels geprobeerd op het wielslot van de motor in de garage. Uiteindelijk vond ik die sleutel die los was geraakt van de andere sleutel. Verzoeker deed boos. Ik heb me netjes gedragen zonder veel met hen te spreken. Ik heb ook uitgelegd waarom het zo lang duurde. Tijdens het wachten heb ik nog enkele malen kort contact met hen gehad voor wat vragen of opmerkingen. Ik heb hem toen ook uitgelegd dat ik de motor alleen af zou geven als hij een ontvangstbevestiging zou ondertekenen, omdat wij ook moeten kunnen verantwoorden wat wij met de motor hebben gedaan. Hij reageerde hier ook weer direct mopperig op. Hij zei dat hij eerst de motor wilde zien. Ik heb daarop gezegd dat ik dat kon begrijpen. Op alles wat ik zei werd op een negatieve manier ingegaan door hem. Zij zei goed wat ze wilde maar op een nette manier. Ik moest echter met hem zaken doen. De motor moest aan hem worden afgegeven. Ik dacht dat de heer P. wel even met verzoekers heeft gesproken, maar ik weet dit niet zeker. Hij heeft ze wel gezien in verband met het opvallende gedrag van meneer. Ik weet niet of er getuigen zijn geweest die onze gesprekken hebben kunnen verstaan. Ik ben niet vanuit de opslagruimte van de motor weggelopen voor het halen van sleutels. Het is niet juist wat verzoekers daarover zeggen. Het verhaal van verzoekers klopt niet. Ik heb nooit gesommeerd het afgiftebewijs te ondertekenen. Ik heb wel duidelijk

gezegd dat hij de motor niet mee kreeg als hij het formulier niet ondertekende. Het springen naar documenten is niet gebeurd. Ze zegt steeds dat ik de spullen in mijn linkerhand hield, maar ik ben rechts. Er is veel van wat verzoekers zeggen niet juist. Ik heb nooit "vrouwtje" gezegd. Dat zeg ik nooit. Mevrouw zegt dat ze zo maar de voordeur van het bureau is binnengelopen om de documenten terug te vragen. Dat kan helemaal niet. Die deur is altijd op slot. Je moet eerst aanbellen. Ik was zelf niet boos. Ik was geen verbalisant en ik kende die mensen niet. Ik had geen reden boos te doen. Ik had geen reden voor machtsvertoon of intimidatie. Ik had daar geen baat bij. Ik probeerde ze te helpen. Alles is gebeurd zoals ik heb verklaard in mijn proces-verbaal. Ik blijf daarbij. Normaal starten voertuigen gewoon en rijden de mensen weg. Ik had het niet eerder mee gemaakt dat een motor niet startte. Het gebeurt wel eens dat auto's niet starten en die laten we dan ook eerst het terrein verlaten. Er stonden in de garage waar de motor stond, dure spullen, waaronder een radar, en spullen van anderen. We laten nooit mensen zonder toezicht alleen bij die spullen. De ruimte waar die motor stond, was een dubbele garage ter breedte van ongeveer drie auto's met een plat dak en zonder ramen. De garage is waterdicht en niet verwarmd. De garage is natuurlijk geventileerd via sleuven. Die garage is absoluut droog. Er staan ook fietsen in en die roesten nooit. We hebben ook nog een verwarmde garage. Deze heeft een smeerput en wordt gebruikt voor het gereedschap en voor het sleutelen en doen van technisch onderzoek. Ik kan mij niet herinneren of er roest op de motor zat."H. Verklaring betrokken politieambtenaar B.In het kader van het onderzoek verklaarde hoofdinspecteur B. op 2 november 1998 telefonisch tegenover medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Als eerste wil ik graag opmerken dat deze zaak speelde in juni 1997. Ik heb sinds die tijd verschillende klachten behandeld. Ik kan mij hierdoor niet meer alle details van deze zaak herinneren. Op het moment dat de klacht speelde, was ik klachtonderzoeker. Ik onderzocht de inhoud van de klachten. Normaal gesproken benaderden groepschefs de klagers en maakte ik van de bevindingen een samenvattend verhaal. In dit geval nam ik echter zelf contact op met de klagers, omdat de groepschef de heer P. bij het optreden in deze zaak aanwezig was geweest. Ik zat op dat moment in de overgang tussen twee functies. Ik was chef basiseenheid Nunspeet/ Elburg en ik was tevens al begonnen in mijn nieuwe functie van hoofd uitvoerende dienst Noord-West Veluwe. Ik heb een aantal malen de heer G. geprobeerd te bereiken. Dit lukte niet omdat er steeds een antwoordapparaat op stond. Op een ochtend kreeg ik mevrouw G. aan de telefoon. Het gesprek dat ik met haar voerde, heb ik ervaren als een prettig gesprek. Ik weet niet meer hoe ik me aan haar voorstelde. Ik zeg normaal altijd mijn functie erbij. Ik belde vanuit mijn functie als chef basiseenheid Nunspeet/Elburg. Ik ontken in ieder geval gezegd te hebben dat ik van de afdeling kwaliteitszorg was. We hadden en hebben helemaal geen afdeling Kwaliteitszorg. Ik zei haar dat ik klachtbehandelaar was. Ik belde voor de heer G. Hij had de klacht ondertekend, die bij Justitie was ingediend. Voor mij was mevrouw dus geen klager. Zij had de klacht niet mede ondertekend. Het was mij wel duidelijk dat zij bij het optreden betrokken was geweest. Ik maakte van het gesprek met haar geen uitgebreide verklaring op. Ik confronteerde haar ook niet met de verklaring van Sc., omdat zij voor mij toen geen partij in de klachtprocedure was. Ik wilde eerst de heer G. spreken. Op dat moment en ook later zag ik geen aanleiding een uitgebreide verklaring van haar op te nemen. Ik sprak met haar af dat ik terug zou bellen voor haar man. Dat deed ik later ook. Dit was op een vrijdagavond. Ik belde vanuit mijn woning. Ik weet niet meer hoe ik me toen bekend maakte, maar ik vertelde de heer G. wel dat ik klachtbehandelaar was. Ik weet niet of het hem duidelijk was dat ik de indirecte lijnchef was van Sc. Ik weet ook niet of we daar op zijn ingegaan. Ik handelde op dat moment conform de procedure. Bij de behandeling van de klacht legde ik de klacht en de verklaringen van de politiemensen naast elkaar. Bij een verschil in de lezingen legde ik de lezing van de politiemensen voor aan de klagers. Ik vertelde de heer G. ook de lezing van Sc. Ik vertelde hem ook dat P. een deel van deze lezing bevestigde. Ik vraag in die gevallen ook altijd of klagers bij hun klacht blijven, ondanks de andere lezing van de politiemensen. Ik stelde ook hem deze vraag in verband met de procedure. Ik wilde weten of hij nog een verklaring wilde afleggen nadat ik hem had geconfronteerd met de lezing van Sc. Hij bevestigde dit niet. Toch wilde ik daarop een antwoord. Daarom stelde ik die vraag meermaals. De heer G. ging steeds in op de zaak door zijn standpunten te herhalen. Ik heb de indruk dat wij tijdens het gesprek op een verschillende golflengte

zaten. Door telkens te vragen of hij bij zijn stelling bleef, kan het –achteraf gezien - zijn dat dit intimiderend is overgekomen. Dat bedoelde ik echter niet zo. Ik vroeg hem ook of hij er bezwaar tegen had telefonisch te worden gehoord. Hij zei daar geen bezwaar tegen te hebben. Uiteindelijk bleef hij zijn standpunten herhalen. Hij ging niet inhoudelijk in op de lezing van Sc. Hij zei wel telkens dat de lezing van Sc. niet juist was. Ik nam niet het hele feitencomplex met hem door. Ik maakte van het gesprek een kort verslag. Ik vertelde dat Sc. ontkende dat hij papieren omhoog had gehouden en dat P. bevestigde dat dit niet was gebeurd. Hij zei toen dat zij elkaar wel zullen dekken. Ik heb toen gezegd dat ik P. zo niet kende. Ik zei dat als P. iets in zijn rapport zegt, dat dit juist zal zijn. Ik heb nooit gezegd dat ik Sc. niet zo kende. Dit zei ik alleen over P. Het is juist, zoals de heer en mevrouw G. stellen, dat ik in het gesprek met G. zei dat het vriendelijk was van de politie dat zij de motor mochten meenemen, ondanks dat er nog geen bericht was binnengekomen van Justitie. De heer G. zegt veel, maar geeft geen blijk goed te luisteren. Dat was voor mij aanleiding de opmerking te maken dat hij assertief communiceerde. Hij kwam confronterend over. Deze indruk had ik van de heer G. en niet van mevrouw. Met haar had ik een prettig gesprek. Ik ontken dat ik door intimidatie hen op andere gedachten probeerde te brengen. Het kan wel zijn dat door de loop van het gesprek zij dit zo hebben ervaren. Ik vind het jammer dat zij mijn optreden niet als onpartijdig hebben ervaren. Het gesprek met de heer G. verliep niet optimaal. Achteraf gezien had ik er beter naar toe kunnen rijden. Ik betreur het dat deze mensen met een gefrustreerd gevoel blijven zitten.. heeft mij verteld dat hij achter een muurtje de gebeurtenissen in het bureau – niet in de garage – goed heeft kunnen volgen. Hij heeft alles gehoord. Ik weet niet wat hij heeft gezien."I. . Verklaring betrokken politieambtenaar P.In het kader van het onderzoek verklaarde politieambtenaar P. op 8 december 1998 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Toen de heer en mevrouw G. zich aan de balie meldden, zat ik de kamer van de groepschef van dienst. Deze kamer is naast de

publieksbalie gelegen. Door de openstaande deur kon ik horen en zien wat er aan de balie gebeurde. Ik zat op een afstand van ongeveer 4 meter van de balie. Ik was echter ondertussen ook zelf aan het werk en heb die dag dus niet alles gehoord en gezien. Ik herinner me van deze zaak dat ik heb besloten de motor af te geven, ondanks dat er geen bericht was van justitie dat dit kon. Verder heb ik collega Sc. nog geholpen met het zoeken naar de sleutel van de motor. Ik herinner me verder dat de heer G. een agressieve indruk op mij maakte. Dit maakte ik op uit zijn norse houding en uit de wijze waarop hij sprak. Hij was heel dwingend en kortaf. Hij toonde weinig respect voor collega Sc. die met hem en zijn vrouw sprak. De precieze bewoording kan ik mij niet meer herinneren. Ik had het gevoel dat we het niet goed konden doen bij de man. Ik had het gevoel dat er heel weinig nodig was of er ontstond een vechtpartij, terwijl collega Sc. in woord en houding geen aanleiding gaf voor de houding van de heer G. Sc. deed erg zijn best voor de heer G. Hij gaf de motor af, terwijl daarover nog geen bericht was van justitie en hij heeft de sleutels van de motor opgezocht. Ik kan mij niets herinneren over het ondertekenen van een verklaring voor ontvangst van de motor. Op een gegeven moment ben ik buiten geweest en heb Sc. en de heer G. bij de motor zien staan. Ik heb geen zichtbare schade aan de motor waargenomen. Mij is ook geen oxidatie opgevallen. Ik moet daarbij wel vermelden dat ik hier ook niet op heb gelet. Op een gegeven moment kwam mevrouw G. het politiebureau weer binnen. Ik weet niet wat er toen is gebeurd. Ik heb wel op enig moment gezien dat zij weer binnen was, maar ik heb verder niets gezien. Ik heb in ieder geval niet gezien dat Sc. papieren omhoog hield en mevrouw G. moest springen om deze te pakken. Als ik dat gezien had, zou ik mij dat zeker herinneren."J. Reactie korpsbeheerder1. Op 20 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een reactie van de (waarnemend) korpsbeheerder waarin hij onder meer antwoord gaf op een aantal door de Nationale ombudsman gestelde vragen. De korpsbeheerder verwees naar een bijgevoegde rapportage van politieambtenaar Bo., van 29 september 1998, die onder meer inhoudt:"In eerste instantie werd de inbeslaggenomen motor geplaatst in de garage bestemd voor politievoertuigen. Deze garage kan worden verwarmd.

Omdat het O.M. (Openbaar Ministerie; No.) te Zutphen besloot dat de inbeslagname geruime tijd zou duren, werd de motor uit de dienstgarage gehaald en geplaatst in de naastgelegen garage. Deze garage, waarin tevens o.a. de radarapparatuur wordt bewaard, was niet verwarmd, doch absoluut niet vochtig. Indien ketting en velgen door pekel waren aangetast, zou roestvorming ook in de dienstgarage zijn ontstaan. Het was en is ongebruikelijk dat de politie inbeslaggenomen voertuigen poetst en/of invet, dan wel periodiek onderhoud verricht. Het is ongebruikelijk dat van de staat van het voertuig voordat deze werd opgeslagen en de staat van het voertuig toen deze werd afgegeven een notitie werd gemaakt. Door de motorfiets te plaatsen in een afgesloten, overdekte en niet vochtige garage werd getracht te voorkomen dat de staat van onderhoud van de motorfiets gedurende de opslag achteruit zou gaan. Van verzoeker werd nauwelijks medewerking ondervonden omtrent de wijze van opslag van zijn motorfiets. Tegen de wil van verbalisant schakelde G. het alarm van de motor in. Indien de motor zou moeten worden verplaatst wenste G. daarbij aanwezig te zijn. Verbalisant S. maakte duidelijk aan dat verzoek niet te zullen meewerken."

Beoordeling

Verzoekers klagen over de wijze waarop medewerkers van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hen hebben bejegend toen zij op 15 februari 1997 een inbeslaggenomen motorfiets kwamen ophalen.I. . Met betrekking tot de klacht dat verzoekers twintig minuten moesten wachten1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat het twintig minuten duurde alvorens de politie de motor meegaf, toen zij deze op 15 februari 1997 kwamen ophalen.2. Gebleken is dat verzoekers weliswaar bericht hadden gehad van het openbaar ministerie dat de motorfiets kon worden teruggegeven, maar dat de politie daarvan op 15 februari 1997 nog geen bericht had ontvangen. Uit de verstrekte gegevens kan worden afgeleid dat door de politie enig overleg is gevoerd alvorens is besloten, in afwijking van de gebruikelijke praktijk, de motorfiets af te geven. Verder moesten de sleutels worden opgezocht en moest het ontvangstbewijs worden opgemaakt. Twintig minuten is, gelet op bovengenoemde omstandigheden, geen onredelijk lange tijd. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

II. . Met betrekking tot het tekenen van het ontvangstbewijs1. Verzoekers klagen er voorts over dat verzoeker moest tekenen voor ontvangst van de motor zonder dat hij de gelegenheid had gehad de motor te inspecteren.2. Uit verzoeksters weergave van de gebeurtenissen (zie Bevindingen onder F.2.) komt naar voren dat verzoeker pas heeft getekend nadat hij de motor had bekeken, in de ruimte waarin de motor was gestald. De lezing van verzoekster komt overeen met hetgeen de betrokken politieambtenaar op dit punt naar voren bracht. De betrokken politieambtenaar bracht op dit punt voorts naar voren dat hij had gezegd dat verzoeker de motor niet mee zou krijgen indien hij niet voor ontvangst zou tekenen.3. Het is in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk dat bij afgifte van goederen voor ontvangst wordt getekend. Daarbij komt dat de politie zich moet kunnen verantwoorden met betrekking tot de afgifte van zaken. Door de motor pas te willen afgeven nadat voor ontvangst was getekend, heeft de betrokken ambtenaar juist gehandeld. Nu daarnaast niet is gebleken dat verzoeker heeft moeten tekenen alvorens hij de motor heeft gezien, is de onderzochte gedraging ook op dit punt behoorlijk.III. . Met betrekking tot de ruimte waarin de motorfiets was gestald.1. De motorfiets, die bij de inbeslagneming in goede staat van onderhoud verkeerde, was gestald in een onverwarmde garage. Verzoekers klagen erover dat de ruimte waarin de motor stond gestald ongeschikt was voor het stallen van een motorfiets. In ieder geval was de ruimte naar hun mening daarvoor veel te vochtig. Zij brachten op dit punt naar voren dat er sprake was van roestvorming op de ketting en vochtuitslag op de velgen.2. De betrokken politieambtenaren verklaarden zich niet te kunnen herinneren dan wel niet te hebben gezien of er sprake was van roest of uitslag; ambtenaar P. gaf daarbij aan dat hij daar echter ook niet op had gelet.3. Wat daar ook van zij, in het algemeen moet een onverwarmde garage, die wordt geventileerd en die waterdicht is, geschikt worden geacht voor het stallen van vervoermiddelen zoals motorfietsen. Dit geldt te meer indien daarin ook, zonder vochtproblemen, radarapparatuur en fietsen worden gestald. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat verzoeker bij de inbeslagname er op heeft gewezen dat de motorfiets in een verwarmde ruimte moest worden gestald of "winterklaar" moest worden gemaakt. Overigens valt niet uit te sluiten dat ook in een verwarmde garage de pekel, die zich blijkbaar op de motorfiets bevond, tot roestvorming had geleid.

Onvoldoende is gebleken van feiten of omstandigheden die tot de conclusie moeten leiden dat in dit geval niet besloten had mogen worden de motorfiets in de desbetreffende garage te stallen. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.I. V. Met betrekking tot het rijklaar maken van de motorfiets1. Verzoekers klagen er voorts over dat verzoeker de motorfiets niet rijklaar had mogen maken op de plaats waar deze was gestald.2. Van de zijde van de politie werd op dit punt naar voren gebracht dat het gedrag van verzoeker, in relatie tot het feit dat zich apparatuur en zaken van derden in de garage hadden bevonden, de reden was geweest dat verzoeker zijn motor buiten rijklaar had moeten maken. Alleen al op grond van het feit dat zich andere zaken in de garage bevonden was het niet onjuist dat verzoeker zijn motor buiten rijklaar moest maken. Immers, indien verzoeker daartoe in de garage in de gelegenheid was gesteld, had een politieambtenaar daarop toezicht moeten houden, nu zich in de garage ook andere zaken bevonden. Mede gelet op de omstandigheid dat de politie naar voren heeft gebracht dat het op dat tijdstip druk was aan de balie van het politiebureau, kon dat van de politie niet worden verwacht. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. V. Met betrekking tot de bejegening van verzoekster toen zij documenten kwam ophalen1. Verzoekers klagen er voorts over dat een politieambtenaar zich onheus heeft gedragen jegens verzoekster toen zij achtergebleven documenten kwam ophalen.2. De lezing van verzoekster en de betrokken politieambtenaar spreken elkaar op dit punt op essenti le onderdelen tegen. Nu daarnaast niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden gehecht dan aan de andere, wordt over dit onderdeel van de klacht geen oordeel gegeven. VI. Met betrekking tot de klachtbehandeling door de klachtbehandelaar1. Tot slot klagen verzoekers erover dat een leidinggevende van betrokken ambtenaar Sc., hoofdinspecteur B., die door de korpsbeheerder als klachtbehandelaar was aangewezen, hun klacht niet onpartijdig heeft behandeld. Volgens verzoekers kan een chef een klacht niet onpartijdig behandelen.2. Vast staat dat de korpsbeheerder een oordeel heeft gegeven over de door verzoekers bij de officier van justitie ingediende klacht, en dat hoofdinspecteur B. het onderzoek naar de klacht heeft verricht.

Van een leidinggevende mag worden verwacht dat hij in staat is een klacht met voldoende afstand, en objectief te onderzoeken. Van belang daarbij is dat de betrokken klachtbehandelaar zich onthoudt van het geven van een oordeel over de klacht, om zodoende (de schijn van) partijdigheid te vermijden. Verzoekster bracht op dit punt naar voren dat hoofdinspecteur B. had gezegd dat de lezing van ambtenaar Sc. over de klacht heel anders was dan die van verzoekers, dat hij Sc. "anders kende" en dat hij zich niet kon voorstellen dat het gebeuren had plaatsgevonden zoals verzoekers dat stelden. Hoofdinspecteur B. verklaarde tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman dat hij, toen verzoeker zijn vermoeden had uitgesproken dat ambtenaar P. ambtenaar Sc. wel zou "dekken", tegen verzoeker had gezegd dat hij P. zo niet kende. Voorts verklaarde hij dat hij tegen verzoekers had gezegd dat het vriendelijk was geweest van de politie dat verzoekers de motor hadden mogen meenemen, ondanks het feit dat er nog geen bericht was binnengekomen van het openbaar ministerie. Aangenomen wordt dat hoofinspecteur B. in ieder geval deze twee door hem zelf naar voren gebrachte opmerkingen heeft gemaakt. Beide opmerkingen houden een oordeel in; de eerste opmerking een oordeel over een (zijdelings) bij het politieoptreden betrokken ambtenaar en de tweede opmerking een oordeel over een deel van het politieoptreden. Alleen al op grond hiervan kon bij verzoekers de indruk ontstaan dat het onderzoek naar hun klacht door hoofdinspecteur B. niet onpartijdig werd verricht. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond wat betreft het twintig minuten moeten wachten, het ondertekenen van het ontvangstbewijs, de plaats waar de motorfiets was gestald en het niet in de gelegenheid stellen de motor rijklaar te maken op de plaats waar deze was gesteld, en gegrond wat betreft de behandeling van de klacht door de klachtbehandelaar. Over de bejegening van verzoekster toen zij documenten kwam ophalen, wordt geen oordeel gegeven.

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Bejegening bij ophalen inbeslaggenomen bromfiets; klacht niet onpartijdig behandeld.

Oordeel:

Geen oordeel