1998/520

Rapport
Op 14 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Herpen, ingediend door de heer mr. M.L.M. van den Bosch, advocaat te Maastricht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord op 28 februari 1995 tegen hem zijn opgetreden tijdens zijn aanhouding in verband met het plegen van een strafbaar feit. Hij klaagt er met name over dat:- de politie tijdens een gevecht tussen twee personen niet heeft ingegrepen, maar direct om assistentie heeft verzocht; - een van de politieambtenaren een provocerende houding tegenover hem heeft ingenomen door in een 'karatehouding' tegenover hem te gaan staan; - een van de politieambtenaren hem achterwaarts over een dwarsliggende plank heeft geduwd, waardoor hij zeer hard en ongelukkig op zijn rug is gevallen; - een van de politieambtenaren hem - toen hij al lag - meerdere malen in de nieren, althans de maagstreek heeft gestompt; - meerdere politieambtenaren hem - toen hij al lag - zeer hardhandig in bedwang hebben gehouden; - de politieambtenaren hem - toen hij al lag - meerdere malen tegen zijn rechter dijbeen hebben geschopt; - de politieambtenaren hem vervolgens hebben geboeid en hem naar de politieauto hebben gesleept, waar zij hem met geweld in hebben gegooid. ACHTERGROND Zie BIJLAGE. ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan zes politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De politieambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord, de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch en vier betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 28 februari 1995 nam verzoekers buurman W. telefonisch contact op met de politie in verband met een onenigheid met verzoeker over een afrastering tussen twee weilanden. Nadat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord bij de woning van buurman W. waren gearriveerd, ontstond er een vechtpartij tussen onder meer verzoekers zoon Wi. en buurman W. E n van de politieambtenaren verzocht hierop via de meldkamer om assistentie van collega's. Na het arriveren van de assistentie hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord verzoeker en zijn zoon Wi. aan op verdenking van onder meer mishandeling van buurman W. De politieambtenaren brachten hen vervolgens over naar het politiebureau te Oss.2. Bij brief van 29 mei 1995 diende verzoeker via zijn gemachtigde een klacht in bij de burgemeester van Ravenstein over de wijze waarop de politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord op 28 februari 1995 tegen hem waren opgetreden. De klacht hield onder meer het volgende in:"Tijdens deze discussie is een vechtpartij ontstaan tussen de zoon van cli nt, Wi. en buurman W. Ondanks het feit dat de vechtpartij gaande was tussen slechts twee personen, hebben de beide politiefunctionarissen niet ingegrepen maar direct assistentie verzocht. Het was vervolgens de oudste zoon van cli nt, M., die de beide

vechtersbazen Wi. en W. uit elkaar heeft gehaald, waardoor de vechtpartij werd be indigd. Na afloop van de vechtpartij hebben de beide politiefunctionarissen gezegd dat naast de beide vechtersbazen Wi. en W. ook cli nt mee moest naar het politiebureau. Hierop heeft cli nt vervolgens geantwoord in de trant van: 'Ik hoef niet mee naar het bureau, kom maar mee naar binnen bij mij dan kunnen we een bak koffie pakken, en dan praten we het binnen uit.' De beide politiefunctionarissen waren echter niet voor rede vatbaar en bleven zich op het standpunt stellen dat cli nt mee moest naar het politiebureau. Een onbegrijpelijk standpunt derhalve, nu cli nt niets van doen heeft gehad met de vechtpartij tussen Wi. en W. Wegens de verzochte assistentie arriveerden kort na het incident een viertal politieauto's en een politiemotor. De ter assistentie opgeroepen politievoertuigen voerden hierbij allen sirene en zwaailicht. Alle ter assistentie gekomen politiefunctionarissen kwamen vervolgens het erf van cli nt opgerend. Daaropvolgend heeft een van de ter assistentie ter plaatse gekomen politiefunctionarissen (klein van postuur) gevraagd: 'Wie moet er mee?' Hierop werd door de als eerste ter plaatse gekomen vrouwelijke politiefunctionaris naast Wi. ook cli nt aangewezen. Opmerkelijk genoeg is dat W., die nota bene betrokken was bij de vechtpartij, nu niet meer mee naar het politiebureau behoefde te gaan. De klein van postuur zijnde politiefunctionaris heeft toen direct een provocerende houding tegenover cli nt ingenomen, doordat hij in een 'karate houding' tegenover hem ging staan en hem sommeerde om mee te gaan naar het politiebureau. Cli nt, overtuigd van zijn onschuld, heeft vervolgens nogmaals gezegd dat hij het niet nodig vond om mee te gaan naar het politiebureau. Hierop wordt cli nt plotseling door een politiefunctionaris met een bril achterwaarts over een dwarsliggende plank geduwd, die cli nt reeds onder op de palen van de te zetten schutting had bevestigd. Cli nt is, doordat hij zo plotseling werd geduwd, zeer hard en ongelukkig op zijn rug gevallen. Al liggend op de grond, werd cli nt vervolgens door drie politiefunctionarissen (te weten: de klein van postuur zijnde politieagent, de politieagent met de bril en de motoragent) zeer hardhandig – maar volstrekt onnodig – in bedwang gehouden. Daarna werd cli nt met geweld omgedraaid en op zijn buik richting grond gerold. Met z'n gezicht naar de grond gelegen, werd cli nt vervolgens – wederom zonder reden – ongeveer viermaal met een vuist in zijn linkerzij gestompt. Cli nt weet niet welke van de drie agenten

(die hem 'in bedwang hielden') heeft geslagen, doch naar alle waarschijnlijkheid is dat ofwel de klein van postuur zijnde agent geweest, ofwel de agent met de bril geweest, omdat de motoragent cli nt later nog overeind heeft geholpen. Ook is de cli nt al liggend op de grond nog meerdere malen tegen zijn rechter dijbeen geschopt en getrapt. Nadat cli nt door de agenten was geslagen en geschopt, werden zijn beide handen met geweld op z'n rug getrokken om hem (zeer strak) de handboeien om te doen. Cli nt werd vervolgens (door de motoragent) overeind getrokken, doch kon op dat moment mede als gevolg van de opgelopen kwetsuren niet meer lopen van de pijn. Bovendien had cli nt moeite met ademhalen. Ondanks het feit dat cli nt herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij niet meer kon lopen van de pijn en moeite had met ademhalen, werd cli nt toch met slepende voeten over de grond voortgetrokken naar de op de weg staande politieauto. Cli nt werd met geweld in de politieauto gegooid, en met hoge snelheden – van ruim 120 kilometer per uur – naar het politiebureau te Oss gereden."3. Verzoeker werd op 13 juli 1995 door politieambtenaar Hu. van het regionale politiekorps Brabant-Noord gehoord met betrekking tot zijn klacht.4. De korpsbeheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord liet bij brief van 2 oktober 1995 onder meer het volgende aan verzoekers gemachtigde weten:"Door de korpschef is een uitgebreid onderzoek ingesteld, waarvan ik heb kennisgenomen. Ook de hoofdofficier van justitie heeft mij inmiddels zijn visie terzake bekend gemaakt. Uit het onderzoek blijkt dat:- de politiefunctionarissen op 28 februari 1995 werden verzocht te gaan naar perceel Z. te Herpen in verband met een civiel probleempje; - het probleem bestond uit het plegen van bouwactiviteiten (plaatsen schutting) door de familie B. (familie van verzoeker; N.o.) op de perceelgrens kennelijk gedeeltelijk op de grond in eigendom van de heer W.; - bij het schouwen van de bouwactiviteiten in het bijzijn van de politie de heer W. door de inmiddels toegesnelde B. (verzoeker; N.o.), zonder voor de politie concrete aanwijsbare reden, tegen de grond werd geslagen; - een politiefunctionaris hierop B., ter voorkoming van verdere escalatie, bij de arm pakte, waarop B. in de richting van de politiefunctionaris begon te slaan; - de inmiddels gearriveerde Wi., zoon van B., buurman W. die nog

steeds op de grond lag, met zijn vuisten met kracht in de maagstreek sloeg; - een politiefunctionaris tussen beiden kwam, waarop Wi. wegrende; - later, toen W. weer overeind stond, de teruggekeerde Wi. hem in de maagstreek en het gezicht schopte; - door tussenkomst van M. de rust enigszins terugkeerde, B. en Wi. werd aangezegd dat beiden waren aangehouden en zouden worden overgebracht naar het bureau te Oss; - B hierop antwoordde, dat er kon gebeuren wat wilde, maar zij niet mee naar het bureau gingen, althans woorden van gelijke strekking. De politiefunctionarissen konden het bij hem binnen uitpraten en koffie krijgen. Zij weigerden dit; - inmiddels de gevraagde assistentie via het bouwland en niet via het erf ter plaatse was gekomen; - hierna een politiefunctionaris B. bij de arm pakte teneinde hem te bewegen mee te gaan naar het politievoertuig ter overbrenging naar het bureau van politie te Oss, waarna B. zich verzette; - B., tijdens verzet, achterwaarts liep, waarna hij over een dwarsligger van de schutting viel, de politiefunctionaris in zijn val meeslepend. Laatstgenoemde kwam bovenop B. terecht; - de politiefunctionaris, ter breking van het verzet, B. hierop twee vuistslagen in de maagstreek heeft gegeven, waarna het verzet inderdaad grotendeels gebroken was; - B. door een politiefunctionaris met een knie onder controle werd gehouden, waarna hem de handboeien werden aangedaan; (...) - nadat B. was geboeid, hij overeind werd geholpen en afgevoerd naar het bureau te Oss, waarbij niet is gebleken van ademhalings- en loopproblemen; - met inachtneming van het vorenstaande, uit het onderzoek verder niet is gebleken van schoppen, trappen of slaan door politiefunctionarissen in de richting van klager; - uit het onderzoek verder is gebleken dat klagers tegenover de politiefunctionarissen tijdens het vervoer niet hebben geklaagd over pijn bij het lopen en problemen met ademhalen; - van het aannemen van een karatehouding niet is gebleken, maar dat er wel sprake is geweest van een verdedigende houding van een van de politiefunctionarissen; - klager beslist niet in het politievoertuig is 'gegooid'. Een politiefunctionaris kan zich zelfs herinneren zijn hand op het hoofd van klager te hebben gelegd, opdat deze tijdens het instappen zijn hoofd niet aan de deurstijl zou stoten; (...) - de verklaringen van de familie B. op onderdelen tegenstrijdig blijven aan die van de betrokken politiefunctionarissen.

Resumerend ben ik van oordeel dat de politiefunctionarissen in deze aangelegenheid correct en naar behoren hebben gehandeld. Hen is in deze aldus niets te verwijten. Het door de politie toegepaste geweld acht ik in overeenstemming met de daaraan te stellen eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Naar mijn mening heeft klager het gebeuren over zichzelf afgeroepen door, zonder dat daar een concrete aanleiding voor was, zijn buurman tegen de grond te slaan. Ik acht de klacht van de klager dan ook ongegrond."5.1. Bij brief van 21 februari 1996 diende verzoekers gemachtigde een verzoekschrift in bij de Nationale ombudsman over de wijze waarop politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord tegen verzoeker waren opgetreden. Verzoekers gemachtigde voegde bij deze brief onder meer een afschrift van een door verzoekers zoon M. opgemaakt verslag van het voorval op 28 februari 1995, een medisch dossier van verzoeker met betrekking tot de verwondingen die verzoeker op 28 februari 1995 had opgelopen, en afschriften van de hierna onder 5.4 tot en met 5.7 genoemde processen-verbaal. Voorts liet verzoekers gemachtigde aan de Nationale ombudsman weten dat verzoeker door de officier van justitie te s'-Hertogenbosch was gedagvaard en op 5 december 1995 voor de politierechter te 'sHertogenbosch was verschenen. De politierechter had nog geen uitspraak gedaan.5.2. In het door verzoekers zoon M. opgemaakte verslag van het voorval op 28 februari 1995 was onder meer het volgende vermeld:"Hierna onstaat er een discussie tussen politie, B. en W. Wi. gaat ook naar buiten en pakt W. vast. Er wordt door Wi. geslagen en geschopt.. geeft met een geslipperde voet W. ook een trap tegen zijn achterwerk. Wi. blijft met W. aan het vechten.. en Su. (bezoeker van verzoeker; N.o.) gaan ook naar buiten. Politie kijkt toe en roept assistentie op.. scheidt Wi. en W. Alle partijen zijn gescheiden op het moment dat politie zegt dat alle drie mee naar het bureau moeten.. zegt hierop: 'Ik hoef niet mee naar het bureau. Kom maar hier binnen, dan kun je nog een bak koffie pakken. En dan praten we het binnen uit.' Discussie bleef voortduren tussen politie en B. Hierna komen er drie vier politie auto's en een politiemotor met sirene en zwaailicht. Alle politieagenten komen het bouwland opgerend. Kleine politieman (kleine karateman) vraagt: 'Wie moet er mee?' Politievrouw wijst hierop B. en Wi. aan.

B. staat stil te kijken en kleine politieman komt in karatehouding voor hem staan en zei dat hij mee moest.. zei nogmaals dat hij niet mee ging. Hierna duwde politieman met bril B. achterwaarts over plank, waardoor B. op zijn rug op de grond viel. Hierna kwamen politieman met bril + kleine karateman + motorpolitie op B. liggen.. werd met geweld omgedraaid en op zijn buik gerold, doch weet niet exact van welke politieman. Ook is hij nog meerdere malen tegen rechter bovenbil getrapt c.q. geschopt. Hierna werden zijn beide handen met geweld op de rug getrokken en de handboeien heel strak aan gedaan. Vervolgens werd hij rechtop getrokken en kon hij niet meer lopen van de pijn en kon moeilijk ademhalen. Hij zei nog tegen M.: 'Ik kan niet meer'.. werd hierna over de plank gedragen en met over de grond slepende voeten voortgetrokken naar de op de weg staande politieauto en daarin gegooid, languit op de achterbank."5.3. Uit het bijgevoegde medisch dossier van verzoeker kwam naar voren dat verzoeker van 28 februari tot 2 maart 1995 in het ziekenhuis had gelegen in verband met een niercontusie (pijn in nierstreek na trauma) aan de linkerkant van zijn lichaam en microscopische hematurie (microscopische deeltjes bloed in urine).5.4. Het bijgevoegde proces-verbaal van verhoor van verzoeker, dat op 28 februari 1995 is opgemaakt door de politieambtenaren H. en S., luidt onder meer als volgt:"Toen ik de politie zag ben ik direct naar buiten gegaan. Ik was toen niet boos. Toen ik naar buiten liep zag ik W. Op het moment dat ik W. bij de politie zag staan werd ik boos. Ik ben toen naar de politie en W. gelopen. Ik heb toen niemand geslagen. Ik ben toen gaan praten met de politie en W. Vanaf dat moment kan ik mij weinig herinneren. Ik weet nog wel dat ik op een gegeven moment W. geschopt heb tegen zijn kont. W. stond op dat moment achter een politieambtenaar. Ik heb W. niet geslagen. Ik heb ook geen politieambtenaar geslagen. Op een gegeven moment kwamen er een hoop politiemensen op mij af. Die gooiden mij over de planken van de afrastering. Ik viel toen op de grond, waarna ik geslagen werd door de politie en in de handboeien werd gezet, waarna ik werd afgevoerd naar het politiebureau te Oss. Ik heb W. alleen een schop onder zijn kont gegeven. Ik heb hem zeker niet geslagen. Ook heb ik geen politiemensen geslagen. Ik heb mij verzet bij mijn aanhouding omdat ik niet mee wilde naar het bureau, maar thuis alles uit wilde praten."5.5. Het bijgevoegde proces-verbaal van verhoor van verzoekers zoon Wi., dat op 28 februari 1995 is opgemaakt door de politieambtenaren C. en D., luidt onder meer als volgt:"Mijn vader is vandaag 28 februari 1995 als eerste naar buiten gegaan en is naar de politieagenten en W. gelopen. In eerste instantie heb ik niet gezien wat er gebeurde terwijl mijn vader bij de drie arriveerde. Kort hierop keek ik vanuit de keuken van mijn ouderlijke woning naar het viertal en zag dat W. mijn vader wegduwde. Toen ik dat zag sprongen bij mij de stoppen door. Ik werd opeens kwaad. Ik denk door de eerdere conflicten die tussen W. en ons speelden. Ik ben naar buiten gelopen en liep direct naar W. toe. Bij W. aangekomen duwde ik W. eerst weg waarna ik hem een paar keer tegen de linker zijkant van zijn gezicht sloeg. Ik weet dat als men iemand slaat dat dit pijn kan doen. Ik sloeg W. met opzet om hem pijn te doen. Ik was het zat. Of ik met mijn tot vuisten gebalde handen heb geslagen of met de vlakke hand weet ik niet meer. Door deze klappen zag ik dat W. op een gegeven moment struikelde en op de grond viel. Ik heb W. toen een keer tegen zijn hoofd aangeschopt. Ik deed dit met mijn geschoeide linker voet. Hierna voelde ik dat mijn broer M. mij tegen hield. Ik ben hierna van W. weggelopen. Geen van de toen aanwezige politieambtenaren heeft mij vastgepakt. Ook ben ik door deze twee agenten niet aangesproken. Mij is toen niet medegedeeld dat ik was aangehouden en dat ik mee moest met de politie naar het politiebureau. Kort hierop zag ik dat er een aantal politieagenten meer ter plaatse kwamen. Ik zag dat twee politieagenten, twee mannen, naar ons groepje kwamen gelopen. Ik hoorde dat een van die agenten vroeg aan de al aanwezige politieagenten wat er aan de hand was. Ik hoorde dat een van de al aanwezige politieagenten tegen deze twee net gearriveerde zei dat wij, mijn vader en ik waren aangehouden en dat wij mee moesten naar het politiebureau. Ik zag op een gegeven moment dat er links en rechts wat getrokken en geduwd werd. Ik hoorde dat mijn vader tegen de politie zei dat hij niet met de politie meeging. Ik hoorde dat hij zei dat ze maar met hem naar binnen moesten komen om er met een bakkie koffie over te praten. Ik zag en begreep dat mijn vader met de politieagenten mee moest. Ik heb ook gehoord dat de politieagenten tegen mijn vader hebben gezegd dat hij mee moest. Ik heb niet gehoord dat een van de politieagenten heeft gezegd dat indien mijn vader niet mee zou gaan er geweld zou worden gebruikt door de politie. Ik zag dat mijn vader vastgepakt werd door een politieagent. Ik kan me niet herinneren dat ik tussen mijn vader en de politieagent ben gaan staan om de aanhouding te verhinderen. Ik wilde niet dat mijn vader door de politie werd meegenomen."5.6. In een bijgevoegd proces-verbaal, dat op 22 juni 1995 is

opgemaakt door politieambtenaren C., D., H., O., S. en St., staat onder meer het volgende vermeld:"Wij verbalisanten zagen dat vader B. in een beweging doorliep in onze richting, en zagen dat hij vervolgens over de afrastering stapte en zijn rechterarm naar achteren haalde en met zijn tot vuist gebalde rechterhand de melder W. een vuistslag midden in zijn gezicht gaf, terwijl hij riep: 'Wat motte gij nou' of woorden van soortgelijke strekking. Ik verbalisant S. greep vervolgens deze manspersoon (vader B.) bij zijn kleding en probeerde hem te beletten in de richting van melder te gaan. Wij verbalisanten zagen dat vader B. met zijn beide vuisten om zich heen sloeg in de richting van het gezicht van verbalisant S., terwijl B. riep: 'Laat me los'. Wij verbalisanten probeerden vader B. vast te pakken. Het gelukte ons B. vast te pakken bij zijn armen, doch hij probeerde zich constant los te rukken. Op dat moment zagen wij verbalisanten S. en H. dat zoon Wi. over de omheining sprong en naar melder W. rende, welke op dat moment 5 10 meter van ons verwijderd was. Ik verbalisant H. zag toen dat zoon Wi. direct op melder W. insloeg door met zijn gebalde vuist met kracht in de maagstreek van W. te stompen, waarna Wi. weer bij W. wegliep. Toen ik verbalisant H. op Wi. toeliep zag ik dat hij met zijn vuisten in het wilde weg om zich heen sloeg kennelijk om te beletten dat hij door mij werd vastgepakt, waarna Wi. van mij afliep. Door mij verbalisant H. werd toen middels de portofoon assistentie gevraagd aan het personeel van de centrale meldkamer van politie te 's-Hertogenbosch. Ik, verbalisant H. zag toen dat Wi. weer naar W. rende en W. op de grond gooide. Ik verbalisant H. zag toen dat Wi. twee maal met een van zijn geschoeide voeten met kracht in het gezicht van W. trapte terwijl deze op de grond lag. Ik zag toen dat M. op zijn broer Wi. toeliep en deze van W. weg trok. M. hield zijn broer Wi. toen in bedwang. Ik verbalisant S. zag, dat vader B. nog kans zag om de op de grond liggende W. tegen het lichaam te schoppen. Hierna nam de agressie van vader B. en zoon Wi. af. Wij verbalisanten S. en H. zagen toen dat melder W. weer op zijn benen stond doch dat zijn gezicht rood en gezwollen was, terwijl hij bloedde uit zijn mond. Hierna werd door mij verbalisant H. aan vader B. en Wi., duidelijk hoorbaar, medegedeeld dat beiden waren aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling; N.o.) en dat zij ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie werden overgebracht naar het bureau van politie te Oss. Wij verbalisanten hoorden dat B. hierop zei: 'Niemand neemt mij mee naar het politiebureau. Als jullie willen praten dan komen jullie maar bij mij binnen.' Of

woorden van gelijke strekking. In afwachting van de assistentie werd de status quo gehandhaafd door met de betrokkenen te praten, waarbij betrokkene W. zich afzijdig hield. Nadat de assistentie van politieambtenaren van district Maasland waren gearriveerd, werd wederom door mij verbalisant H. duidelijk hoorbaar, medegedeeld aan vader B. en Wi. dat zij waren aangehouden ter zake mishandeling van W. en dat zij werden overgebracht naar het bureau van politie te Oss. Hierop verzetten beide verdachten zich, door het aanwenden van geweld tegen in uniform geklede politieambtenaren en door het rukken en trekken in een andere richting dan de betreffende politieambtenaren. Naar aanleiding van het assistentieverzoek van ons, verbalisanten H. en S., arriveerden wij, verbalisanten C. en D., met ons dienstvoertuig en in uniform gekleed, op dinsdag 28 februari 1995 omstreeks 10.17 uur op de Z. te Herpen. Wij, C. en D., zagen onze collega's H. en S. enkele tientallen meters vanaf de openbare weg de Z. te Herpen op een perceel bouwland staan. Wij C. en D., zagen dat bij onze collega's nog enkele mensen stonden. Vervolgens liepen wij naar hen toe. Bij onze collega's aangekomen vroeg ik, D., aan de collega's H. en S. wat er gebeurd was en ik vroeg of er iemand was aangehouden. Wij, C. en D., hoorden en zagen dat collega S. de naar later bleek reeds aangehouden verdachte B. aanwees en zei dat die man was aangehouden en mee moest naar het bureau van politie te Oss. Hierop sprak ik, D., de verdachte aan en deelde hem mede dat hij met ons mee moest lopen naar het dienstvoertuig. Wij, C. en D., hoorden dat de verdachte zei: 'Ik ga met niemand mee. Jullie kunnen met mij mee naar binnen gaan en koffie krijgen, maar ik ga met niemand mee'. Of woorden van gelijke strekking. Nogmaals werd door ons de verdachte medegedeeld dat hij was aangehouden en met ons mee moest en dat wij niet met hem meegingen, maar hij met ons mee moest. Ik, C., heb de verdachte conform de voorschriften medegedeeld dat hij mee moest gaan, omdat wij anders genoodzaakt zouden zijn om ter aanhouding geweld te gebruiken. Wij zagen en hoorden dat de verdachte dit bleef weigeren, door te blijven staan en te zeggen: 'Ik ga met niemand mee'. Of woorden van gelijke strekking. Vervolgens pakte ik, D., de verdachte vast bij de rechter arm, waarop de verdachte zich direct los rukte en in onze richting met beide armen wild om zich heen sloeg. Wij, C. en D., konden de slagen van de verdachte ontwijken. Vervolgens zag en voelde ik, D., dat iemand anders, de later te noemen reeds aangehouden verdachte Wi., tussen mij en de verdachte B. in sprong. Ik, C., zag dit eveneens. Ik, D., zag en voelde dat ik door de verdachte Wi. met kracht aan mijn uniformkleding werd vastgepakt en van de verdachte B. en de collega C.

werd weggeduwd. Ik, C., pakte de verdachte B. ter hoogte van zijn linkerarm cq schouder vast ten einde de verdachte te bewegen in de richting van ons dienstvoertuig. Ik, C., zag en voelde dat de verdachte zich probeerde los te rukken en met zijn beide armen in mijn richting sloeg. Ik, C., kon de slagen van de verdachte ternauwernood ontwijken. Ik stond namelijk direct voor de verdachte. Nagenoeg op dit tijdstip zag en voelde ik dat de verdachte achterover struikelde dan wel viel over een dwarslat van een in aanbouw zijnde schutting waar de verdachte met zijn rug naar toe stond. Doordat ik, C., de verdachte vast had en bleef houden, viel ik samen met de verdachte op de grond. Ik zag en hoorde dat de verdachte B. hard op zijn rug terecht kwam. Nagenoeg tegelijkertijd viel ik, C., met mijn volle gewicht op verdachte B. Terwijl de verdachte op zijn rug op de grond lag en ik C., mij oprichtte, zag ik dat de verdachte zich bleef verzetten. Ik zag dat de verdachte met gebalde vuisten in mijn richting bleef slaan. Terwijl de verdachte in mijn richting sloeg voelde en zag ik dat mijn bril van mijn gezicht werd geslagen. Vervolgens heb ik, C., inmiddels mij opgericht en zittend op de heupen van de verdachte, om verzet te breken de verdachte twee stompen met mijn tot vuist gebalde rechter hand in de maagstreek gegeven. Hierop zag ik, C., dat het verzet stopte. Ik zag dat de collega S. mijn bril, die ik kwijt was oppakte. Vervolgens heb ik, C., de verdachte medegedeeld dat hij zich moest omdraaien en zijn handen op zijn rug moest doen. Ik, C., zag dat de verdachte aan mijn verzoek voldeed. Ik heb vervolgens bij de verdachte met behulp van mij, verbalisant O., de handboeien aangelegd. Vervolgens hebben wij, C. en D., de verdachte B. overgebracht naar het bureau van politie te Oss. Ik, verbalisant O., kwam kort nadat de collega's C. en D. probeerden de verdachte B. over te brengen naar hun dienstvoertuig ter plaatse. Ik kwam ter plaatse naar aanleiding van het assistentieverzoek van de collega's H. en S. Terwijl ik aankwam bij de collega's C. en D. hoorde ik dat collega C. tegen deze verdachte zei dat hij was aangehouden en dat hij mee moest. Ik zag tevens dat de verdachte, terwijl hij door de collega D. en kort daarop door de collega C. werd vastgepakt, zich losrukte om zich kennelijk aan de aanhouding te onttrekken. Tevens zag ik dat de verdachte daarbij met zijn beide armen wild om zich heen sloeg in de richting van de collega's C. en D. Hierna zag ik dat de verdachte B. door de collega C. werd vastgepakt en dat de verdachte B. achterover struikelde over een horizontaal geplaatste dwarslat van een in aanbouwzijnde schutting. Ik zag dat de verdachte B. samen met de collega C. op de grond viel. Vervolgens zag ik dat de verdachte zich bleef verzetten middels slaande bewegingen in de richting van de collega C., die inmiddels op de verdachte zat. Hierbij merk ik, verbalisant O. nog op

dat ik niet alle handelingen en opmerkingen van de collega's C. en D. en van verdachte B. heb waargenomen omdat mijn aandacht ook werd afgeleid door een andere man, waarvan ik dacht dat hij zich met de aanhouding ging bemoeien. Terwijl de collega C. op de verdachte zat, zag ik dat de verdachte B. van de collega C. twee klappen kreeg in de maagstreek. Vervolgens heb ik de collega C. geassisteerd bij het aanleggen van de handboeien bij de verdachte B. Hierop plaatste ik, terwijl ik geknield zat, mijn linkeronderbeen op het bovenlichaam van de verdachte ten einde de verdachte in bedwang te houden. Nadat ik, verbalisant D., door de verdachte Wi. van mijn collega C. en de verdachte B. werd weggeduwd, heb ik tegenoverstaan van Wi. een verdedigende houding aangenomen. Dit deed ik omdat ik zag dat deze verdachte achter mij aankwam en mij aan wilde vallen. Hij gedroeg zich zeer agressief tegenover mij. Dit bleek mij uit de zeer woeste blik in zijn ogen en in zijn houding. (...) Tezamen met verbalisanten H. en St. werd de verdachte Wi. geboeid en hebben we hem overgebracht naar het bureau van politie te Oss. Ik, verbalisant D., ben vervolgens mijn dienstjas gaan zoeken en heb hierna de collega C. geassisteerd met het overbrengen van de verdachte B."5.7. In een bijgevoegd proces-verbaal, dat op 28 juni 1995 is opgemaakt door politieambtenaren C., D., S. en H., staat onder meer het volgende vermeld:"Op de aangegeven plaats waren wij in gesprek met melder, toen uit een zijdeur van perceel (...) Z. (huis van verzoeker; N.o.) te Herpen een viertal manspersonen en een hond (volwassen Rottweiler) naar buiten kwamen, waaronder de mij, verbalisant H., bekende vader B. en zijn zonen Wi. en M. Vader B. liep recht op W. af en gaf deze een vuistslag in het gelaat. W. verzette zich in het geheel niet. B. werd toen door ons verbalisanten S. en H. bij zijn armen vastgepakt, doch verzette zich hevig. Zoon Wi. rende vervolgens naar de melder en sloeg en schopte deze. Ook toen melder op de grond lag werd hij geschopt door B. en zoon Wi." 5.8 De Nationale ombudsman berichtte verzoekers gemachtigde bij brief van 21 maart 1996 dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 14 aanhef en onder j. van de Wet Nationale ombudsman, geen onderzoek zou instellen naar de klacht van verzoeker zolang de rechterlijke procedure niet definitief was be indigd.6. Op 7 mei 1996 werd verzoeker door de politierechter te 'sHertogenbosch schuldig bevonden aan mishandeling van zijn buurman W. De rechter legde hierbij een voorwaardelijke gevangenisstraf

op van drie weken, een geldboete van f 750,-, en de verplichting tot betaling van een bedrag van f 538,25 aan schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer. B. Standpunt verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.C. Standpunt korpsbeheerder1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord reageerde onder meer als volgt:"De klacht van de heer B. te Herpen is medio 1995 in onderzoek genomen door de districtschef van het district Maasland. Het feitelijke onderzoek is om redenen van objectiviteit verricht door de inspecteur Hu., Hoofd Operationele Ondersteuning van het district Land van Cuijk. Het onderzoeksdossier is door mij op 19 juli 1995 ontvangen. Vervolgens is de klacht op 2 oktober 1995 door de korpsbeheerder afgedaan, nadat de Hoofdofficier van Justitie zijn visie had gegeven. De conclusie van zowel de onderzoeker, de districtschef van het district Maasland, de Hoofdofficier van Justitie en de korpsbeheerder luidde dat de klacht ongegrond was. Aangezien het onderzoek zeer uitgebreid en uitputtend is geweest en alle partijen in de gelegenheid zijn geweest hun visie kenbaar te maken en waarbij het principe van hoor en wederhoor is toegepast, zie ik geen enkele reden om nader onderzoek in te doen stellen. Ik conformeer mij geheel aan het schrijven van de korpsbeheerder van 2 oktober 1995 en ben van mening dat de daarin vervatte conclusie en motivatie recht doet aan de resultaten van het onderzoek. Als bijlage bij dit schrijven is het complete onderzoeksdossier gevoegd, aangevuld met de eindconclusie van de Hoofdofficier van Justitie en het afhandelingsbericht aan klager (zie hierv r onder A.4.; N.o.)."2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een brief van 24 juli 1995 van de chef van het district Maasland aan de korpschef. Deze brief hield onder meer het volgende in:"Ik adviseer U de klacht in zijn geheel ongegrond te verklaren. Uit de stukken heb ik nadrukkelijk de indruk gekregen dat klager een volstrekt onjuiste weergave van de feiten geeft. De heer B. verklaart dat het allemaal begonnen is met een vechtpartij tussen zijn zoon en de heer W.; dat de beide politiemensen hiertegen niet hebben opgetreden; versterking geroepen hebben en

hem vervolgens met geweld hebben aangehouden zonder dat daartoe een wettelijk grond aanwezig was. In werkelijkheid is het volgende gebeurd. Twee surveillanten waren, naar aanleiding van een melding, op het erf van de heer W. alwaar zij van deze uitleg kregen over een schutting in aanbouw van de heer B. die op zijn grond stond. Het betreft hier een langdurig conflict tussen beiden. Hierop kwam de heer B. naar buiten en zonder veel woorden te wisselen heeft hij de heer W. onder het oog van de politiemensen met kracht in het gezicht geslagen. De politiemensen hebben vervolgens de heer B. vastgepakt om te voorkomen dat hij de heer W. verder zou mishandelen. De heer B. gedroeg zich agressief en wilde zich steeds losmaken. Meteen hierop begon een zoon van de heer B., die later verklaarde dat bij hem de stoppen door waren geslagen, de heer W. te schoppen en te slaan. De heer W. raakte hierbij zwaar gewond. Toen de surveillanten dit bemerkten, ze waren beiden met de heer B. bezig, is n van hen direct in de richting van het vechtende tweetal gelopen. Wi. zag dit echter en besloot de benen te nemen. Betrokken politieman heeft zich toen weer bezig gehouden met de heer B. Zonder dat ze dit in de gaten hadden kwam Wi. echter weer terug en begon weer op de heer W. in te slaan. Dit is het moment waarop een andere zoon van B. zijn broer tot de orde heeft geroepen. Intussen hebben de politiesurveillanten om assistentie verzocht. Ik denk dat hun inschatting terecht was dat ze alleen er niet in zouden slagen een aanhouding van de heer B. en zijn zoon te bewerkstelligen. Het verdere verloop ondersteunt dit. Toen de assistentie ter plaatse kwam is direct aangegeven dat de heer B. en zijn zoon aangehouden moesten worden. Nadat de heer B. nadrukkelijk gevraagd was mee te gaan, gewezen was om de consequenties wanneer hij niet mee zou werken, heeft n van de collega's de heer B. bij zijn arm gepakt om hem helder te maken dat het ernst was. Hierop begon dhr. B. direct met zijn armen heen een weer te zwaaien en sprong Wi. tussen de politieman en zijn vader. Hierop ontstonden er twee verschillende schermutselingen. De schermutseling met de heer B. verliep als volgt. E n surveillant probeerde de heer B. vast te pakken om hem naar de surveillancewagen te brengen. De heer B. bleef echter om zich heen slaan. Zonder te zeggen dat deze slagen nadrukkelijk gericht waren op het gezicht van de surveillant, had deze toch moeite deze slagen te ontwijken. In deze worsteling is de heer B. achterover gevallen op de in aanbouw zijnde schutting. De surveillant werd meegetrokken in de val. Ik heb de overtuiging dat de heer B. niet 'over de schutting heen is geslagen'. Ook getuige Su. (die op bezoek was bij de familie B.) geeft aan dat in de worsteling een valpartij heeft plaatsgevonden. De heer B. lag op zijn rug en bleef slaande bewegingen maken, nu

duidelijk met de opzet het hoofd van de surveillant te raken. Toen de bril van de surveillant werd afgeslagen vond deze het wel welletjes. Hij heeft met zijn vuist de heer B. twee keer met kracht in de maagstreek geslagen. Ik acht dit gebruik van geweld proportioneel. Hierop was het verzet gebroken. Met behulp van anderen is de heer B. geboeid en in de surveillance-auto geplaatst. De heer B. was geheel uitgeput, maar is op een nette manier verzorgd. (...) Resumerend:- Bij het gebruik van geweld zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit juist toegepast."3. In het bij de reactie van de korpsbeheerder gevoegde onderzoeksdossier van 17 juli 1995, opgemaakt door inspecteur Hu., hoofd operationele ondersteuning van het district Land van Cuijk, is onder meer het volgende opgenomen:" ONDERWERP: betreft een onderzoek naar aanleiding van een klacht over het optreden van een aantal politie-ambtenaren te Herpen, gemeente Ravenstein, op 28 februari 1995.

P R O C E S - V E R B A A L (...) Naar aanleiding van het vorenstaande werd door mij, Hu., vervolgens op dinsdag, 27 juni 1995, omstreeks 10.20 uur, in het politiebureau te Oss gehoord:. , (...) agent van politie regio Brabant Noord, district 4, team 1. Nadat hem was medegedeeld, dat ik hem wenste te horen naar aanleiding van een klacht, die was ingediend door B. uit Herpen met betrekking tot zijn politie-optreden op 28 februari 1995 te Herpen, verklaarde hij:'Op dinsdag, 28 februari 1995, omstreeks 10.10 uur, kregen wij, collega C. en ik, via de mobilofoon een assistentieverzoek voor twee collega's, die op dat moment bezig waren op de Z. te Herpen.. en ik behoren beiden tot team 1 en we gingen assistentie verlenen aan collega's die behoren tot team 3. Beide teams behoren tot het district Maasland. Aangekomen op de Z. te Herpen zagen wij vervolgens op een perceel grond twee collega's staan. Zij waren in uniform gekleed en het waren S. en H. Tegelijkertijd kwam daar ook collega O. uit Uden op zijn dienstmotor aanrijden. (...) Hierna vroeg ik wie er was aangehouden. S. wees toen een grote man aan, naar later bleek was dat B. Ik sprak die man, een grote stevige man met een flink postuur, aan en vertelde hem, dat hij

was aangehouden en dat hij mee moest naar het bureau te Oss. Ik hoorde toen dat hij zei: 'Ik ga met niemand mee. Je kunt mee naar binnen gaan en daar kun je koffie krijgen, maar ik ga niet mee.' Ik zei toen nogmaals tegen hem, dat hij was aangehouden en dat wij niet met hem mee gingen, maar dat hij met ons mee moest. Vervolgens vertelde C., hem, dat hij mee moest naar het bureau conform de voorschriften en dat, als hij niet mee ging, wij geweld moesten gebruiken en dat er geen discussie meer over mogelijk was. Ook toen weigerde hij met ons mee te gaan. Ik stond op dat moment bij hem en pakte hem rustig bij zijn rechterarm met de bedoeling hem naar de auto te brengen. De meeste mensen gaan in dergelijke gevallen dan toch gewoon mee. Bij hem werkte dat averechts. Hij werd agressief en begon om zich heen te slaan. Ik kon die slagen ontwijken en schrok een beetje van zijn gedrag, want dat had ik niet verwacht. Hij sloeg zichzelf vrij, althans ik moest hem in ieder geval loslaten. Op dat moment sprong er een voor mij onbekend persoon tussen ons. Later bleek, dat dat de zoon was van B. Hij, die zoon dus, duwde mij met geweld naar achteren. Door de kracht die hij uitoefende, moest ik enkele meters terug bij zijn vader vandaan. Op dat bouwland stond je namelijk toch al niet zo stabiel. Die zoon kwam achter mij aan met een woeste en agressieve blik in zijn ogen en op dat moment maakte ik met mijn geopende handen en geopende vingers een afwerende houding. Ik nam daarbij zeker geen karatehouding aan. Hij zag echter toch kans om mij bij mijn schouders vast te grijpen, waarna hij aan mij begon te trekken. Op dat moment voelde ik een pijnscheut door mijn rechterbovenbeen. Of dat een "knietje" of een schop van hem is geweest weet ik niet, maar het deed goed pijn en ik heb er nog dagen last van gehad. (...) Zoon Wi. werd vervolgens in de boeien geslagen door H. en St. Zij namen hem van mij over. Ik keek hierna waar mijn jas was en waar collega C. was gebleven. Ik zag toen, dat C. met B. bezig was samen met collega O. uit Uden. Ook B werd geboeid. Ik heb mijn jas opgeraapt en ben naar C. toe gegaan. Samen met hem heb ik hierna B. geboeid afgevoerd naar ons dienstvoertuig en overgebracht naar het bureau. Wij waren met een Golf, 4 deurs. B. had wat moeite met instappen, omdat hij wat weinig beenruimte had achterin. De stoel voor hem stond namelijk in de achterste stand. Volgens mij ging dat instappen niet met geweld. Ik hield mijn hand zelfs op zijn hoofd anders zou hij zijn hoofd hebben kunnen stoten aan de deurstijl of dakrand. Onderweg naar het bureau hebben we geen problemen meer met hem gehad. Wel klaagde hij nog wat. (...) Ik heb geen karatehouding aangenomen tegen B. Eerst toen zijn

zoon mij wegduwde en naar mij toe kwam, heb ik een verdedigende houding aangenomen. Ik heb B. niet geslagen. Ik heb hem slechts even bij de arm vastgehad om hem naar de politie-auto te brengen, totdat ik door zijn zoon Wi. van hem af werd geduwd.. is niet in de politie-auto gegooid, hij is er gewoon ingezet. Er is niets bijzonders gebeurd. (...) Op dinsdag, 27 juni 1995, omstreeks 14.40 uur, werd door mij, Hu. in het politiebureau te Oss gehoord:. , (...), brigadier van politie regio Brabant Noord, district 4, team 1 (...). en ik stapten uit ons dienstvoertuig en in een looppasje liepen we via dat bouwland er naartoe. Dat land was volgens mij braakliggend er stond geen gewas op. Het was zeker niet een erf van een woning. We kwamen vervolgens ter plaatse en daar troffen we onze collega's uit district 3 aan te weten H. en S. Bij hen stond een forse wat oudere man, alsmede een ander persoon.. vroeg aan H. en S. wat er aan de hand was en of er iemand aangehouden was of moest worden aangehouden, althans woorden met een dergelijke strekking. Ik hoorde toen en naar mijn mening was het S. die zei, dat die oudere man was aangehouden en mee moest naar het bureau. Ik kan nu niet meer met zekerheid zeggen of mij ter plaatse is medegedeeld wat er was voorgevallen. Die oudere man werd aangewezen. D. sprak die man aan en zei: 'U hoort het, u bent aangehouden en wilt u met ons meelopen naar de auto.' Ik hoorde toen, dat die man zei: 'Ik ga met niemand mee. Jullie kunnen met mij meekomen naar binnen en een bak koffie krijgen,' althans woorden van gelijke strekking. Wij deelden hem toen nogmaals mee, dat hij aangehouden was en dat hij met ons mee moest en als hij dat niet deed wij genoodzaakt waren om geweld te gebruiken ter uitvoering van die aanhouding. Hij bleef weigerachtig en zei, dat hij met niemand meeging en stelde zich daarbij nogal kordaat op.. pakte hem vast bij zijn rechterarm, doch hij rukte zich onmiddellijk los, waarna hij om zich heen begon te slaan. Wij stonden dat op moment op ongeveer een meter van hem vandaan en konden zijn slagen gelukkig ontwijken. Plotseling sprong er tussen ons in een jonger iemand, woest en agressief. Waar hij vandaan kwam weet ik niet, want ik had hem nog niet eens gezien en die greep D. vast en duwde hem met kracht weg van mij en die oudere man vandaan. Vanuit mijn positie gezien duwde hij D. naar links. Op dat moment stond ik alleen met die oudere man, wat later B. bleek te zijn.

Ik heb D. met die jongere man, naar later bleek Wi., vanaf dat moment niet meer gezien. Ik hield B. in het oog, want mij is geleerd, dat ik moet blijven kijken, daar waar gevaar vandaan kan komen. Ik heb nog wel gezien dat D. een afwerende stabiele houding aannam, maar er was zeker geen sprake van een karatehouding met gebalde vuisten. Ik pakte B. hierna stevig vast bij zijn arm en kleding, met de bedoeling om hem naar het dienstvoertuig te brengen en af te voeren. Ik zag en voelde toen, dat hij, net als bij D. even tevoren, weer begon te slaan en te trekken. Hij probeerde zich los te rukken en sloeg in mijn richting maaiend met zijn armen. Ik kon die slagen ternauwernood ontwijken, maar bleef hem wel vasthouden. Doordat ik hem vast bleef houden en door zijn bewegingen naar achteren, met de bedoeling los te komen en mogelijk weg te lopen, struikelde hij en viel hij achterover over de in aanbouwzijnde schutting, althans over de onderste plank. Ik heb hem daarbij zeker niet met opzet over de schutting geduwd. Hij kwam met een behoorlijke klap achterover op zijn rug terecht en doordat ik hem nog steeds vast had, viel ik boven op hem. Collega O. stond kort bij mij en ik herinner mij, dat ik toen nog een andere zoon heb gezien, die stond te schreeuwen. O. hield die zoon in de gaten. Wij zijn dus gevallen, waarna ik rechtop ben gaan zitten.. bleef zich verzetten en met gebalde vuisten sloeg hij in mijn richting. Ik probeerde de slagen te ontwijken, doch middels een veeg van hem werd mijn bril van mijn gezicht geslagen. Toen werd het me blijkbaar te gek en om het verzet te breken, heb ik B. 2 keer met mijn rechter vuist op zijn lichaam geslagen in de maagstreek. Ik heb pertinent niet 4 maal geslagen, want dan had ik het gezegd. Ik ben nog steeds van mening, dat ik geen overdreven geweld heb aangewend om het verzet te breken. Na die 2 slagen verzette hij zich niet meer en heb ik hem gesommeerd om zich om te draaien. Met hulp van mij en O. deed hij dat, terwijl wij hem bij zijn arm vasthielden. Ik deed B. de handboeien om en O. hielp mij daarbij. Ik zat boven op hem en O. hield hem met zijn knie op het bovenlichaam in bedwang. Toen we daarmee klaar waren, heb ik S. gevraagd om mijn bril te zoeken. Die vond ze en heb ik weer opgezet.. en ik hebben B. overeind geholpen en terwijl we daar stonden, was ook D. weer ter plekke en met ons drie n hebben we B. naar ons dienstvoertuig gebracht en hebben we hem achterin laten plaatsnemen. Dat ging zeker niet met geweld gepaard. Omdat de voorste rechterstoel wat te ver naar achteren stond, heb ik zijn

been geleid naar binnen. D. begeleidde zijn hoofd naar binnen.. is een vrij stevige vent en heeft zich tegenover mij agressief gedragen en dat kwam bij mij bedreigend over, zeker door met gebalde vuisten te slaan in mijn richting. B. is pertinent niet geschopt, want dan zou ik dat hebben moeten zien. Ik zat namelijk op zijn heupen met mijn onderbenen langs die van B. dus zou ik geraakt moeten zijn. We hebben hem de handboeien op een normale wijze omgedaan en ik heb ze op slot gezet. Het zou best kunnen zijn, dat die wat strak om zijn polsen hebben gezeten, echter dat weet ik niet zeker. Bij de overbrenging naar de auto is mij niet gebleken en heeft hij ook niet gezegd dat hij niet kon lopen. Hij is tussen ons in op een gewone manier zelf naar de auto gelopen. Zoals ik al heb verklaard, hebben wij hem niet in de auto gesmeten. (...) Op vrijdag, 30 juni 1995, omstreeks 15.05 uur, werd door mij, Hu., in het politiebureau te Oss gehoord:. , (...) hoofdagent van politie regio Brabant-Noord, district 4, team 3, (...) Op een gegeven moment zag ik, dat uit het keukenraam van de woning B. naar ons werd gekeken door B. Wij bevonden ons op de grond van W. Een tiental seconden later werd een deur in de zijgevel van de woning van B. geopend, waarna B. zoon M., zoon Wi. en een mij onbekende man en een volwassen hond, een Rottweiler, vanuit de woning in onze richting kwamen. We stonden ongeveer 10 meter van de woning van B. verwijderd. Ik zag toen, dat B. over de dwarslegger van de schutting sprong en naar W. ging met wie wij stonden te praten. Gekomen bij W. haalde hij uit met zijn gebalde vuist en sloeg W. met kracht met die gebalde vuist op zijn gezicht.. riep daarbij: 'Wat motte gij nou?' Volgens mij viel W. door die klap op de grond. Collega S. pakte toen direct B. bij de rechterarm, waarna B. met zijn linkerarm naar collega S. sloeg, doch ze niet raakte, maar waarbij het notitieboekje van collega S. op de grond viel. Ik heb toen B. bij zijn linkerarm vastgepakt, zodat hij niet meer kon slaan. B. probeerde zich nog steeds los te rukken.. verloor ik een korte tijd uit het oog. Toen ik W. weer voor het eerst zag, was hij was hij ongeveer 10 meter van ons verwijderd. Hij lag op de grond en ik zag, dat Wi. met een van zijn vuisten met kracht sloeg ik de maagstreek van W. Ik liet B., die op dat moment enigszins gekalmeerd was, los en rende in de richting van W. en Wi. Wi. liep toen weg het bouwland op, die kreeg ik niet te pakken. Ik heb toen met de portofoon om assistentie verzocht en ik hoorde

dat er geantwoord werd en collega's onderweg waren.. is weer opgestaan, waarna ik weer terugliep naar collega S., die nog steeds bij B. stond. Kennelijk heeft W. zich vervolgens verplaatst, verder zijn bouwland op, toen ik weer bij B. en S. was. Daarna zag ik, dat Wi. W. weer op de grond had geduwd en dat Wi. die W. in de maagstreek en in zijn gezicht schopte met kracht. Zoon M., die al die tijd op een afstand had staan kijken, liep naar die twee toe en haalde Wi. van W. af. Na die schoppen liep W. in de richting van zijn ouderlijke woning, doch bleef halverwege op het bouwland staan, want hij is niet weggegaan. Door de tussenkomst van M. was zijn broer Wi. wat rustiger geworden, waarna B., zijn zonen M. en Wi., om ons heen stonden op het bouwland van W. Ik heb toen tegen B. en Wi. gezegd, dat ze waren aangehouden en dat ze zouden worden overgebracht naar het bureau te Oss. Ik heb ze daarbij niet vastgepakt, dat was gezien de gespannen situatie niet verstandig. Ik hoorde toen dat B. zei: 'er kan gebeuren wat er gebeuren wil, maar wij gaan niet mee naar het bureau. Jullie kunnen mee naar binnen komen om het uit te praten, dan krijg je nog koffie ook.' Er is toen gezegd, dat wij niet mee naar binnen gingen, waarna er ter plaatse een discussie ontstond tussen ons en B. en zijn zoons. Die vierde man heb ik niet meer gezien en ik weet niet waar die is gebleven. Ook die hond ben ik uit het oog verloren, doch later bleek, dat W. ook nog door die Rottweiler was gebeten. Ondertussen kwam de gevraagde assistentie van collega's. Nagenoeg tegelijkertijd arriveerden ter plaatse de collega's D., C. en motorrijder O. van district 3. Die kwamen via het bouwland naar ons toe.. vroeg aan mij, wie er mee moest naar het bureau. Ik heb toen duidelijk hoorbaar voor de beide B.'s nogmaals gezegd, dat beiden waren aangehouden en naar het bureau mee moesten. Wederom werd toen door B. gezegd, dat hij niet meeging. Ik zag dat C. naast B. stond en hem vasthad bij zijn arm. B. verzette zich daarbij door politiemensen van zich weg te duwen. Wel heb ik gezien, dat B. achterover over die dwarsligger van die schutting viel en in zijn val C. met zich meetrok. B. werd daar niet overheen geduwd. Op hetzelfde moment zag ik, dat Wi. wegrende het bouwland op en dat D. kort achter hem aanzat. (...) Op maandag, 3 juli 1995, omstreeks 10.25 uur, werd door mij, Hu., in het politiebureau te Oss gehoord:. , (...) hoofdagent van politie regio Brabant-Noord, district 4, team 3, (...)

Echter die man, later bleek dat dat B. was, kwam op ons af en zei tegen W. iets van: 'Wat moet je nou?' Meteen hierop zag ik, dat hij met zijn rechterarm uithaalde en in een vloeiende beweging met zijn gebalde vuist W. midden op zijn gezicht sloeg. Ik was geheel perplex. Ik dacht: 'Wat gebeurt hier nou?' Het enigste wat ik kon doen was het notitieboekje weg doen en B. vastpakken. Ik duwde die man met mijn hand onder zijn kin en op zijn borst weg en ben keihard tegen hem gaan schreeuwen. Vervolgens zag ik, dat een jonge man uit de woning kwam rennen, die als het ware over die afrastering heen vloog en ook naar ons toe kwam. Verder kwamen er nog twee mannen uit die woning, alsmede een grote hond, een Rottweiler. Die twee mannen hebben zich met het gebeuren daarna niet bemoeid. Toen ik B. vasthad stond H. ook bij mij en wij trachtten hem in bedwang te houden. W. stond links van ons en ik zag dat die jongere man, naar later bleek Wi., op hem af stoof en op W. in begon te slaan. W. heeft daarbij in ieder geval op de grond gelegen. H. heeft toen B. losgelaten en is naar de vechtenden gelopen. Dat speelde zich schuin achter mij af. Ik ben vervolgens met twee handen tegen B. aan gaan duwen en gaan schreeuwen, want die wilde er ook weer naartoe. De hond was daar op dat moment ook aan het rondrennen. B. sloeg om mij heen en schopte onder mij door om ook die W. te raken. Op een gegeven moment dacht ik: 'Ze slaan die man hartstikke dood onder mijn ogen.' Intussen hoorde ik ook dat H. met de portofoon om assistentie verzocht van collega's. Omdat ik mij steeds bezig hield met B. heb ik niet gezien wat er achter mij aldoor gebeurde, maar ik hoorde wel mensen vechten. Op een gegeven moment zag ik W. weer op zijn benen staan, verdwaasd en met een duidelijk verwond gezicht. Over en weer werd toen geschreeuwd waar het nou eigenlijk om ging. Op dat moment hebben we B. gezegd, dat hij was aangehouden en ook zijn zoon en dat ze mee moesten naar het bureau in Oss. Wat hij daarop antwoordde, weet ik niet meer precies, maar het kwam er in ieder geval op neer, dat we maar met hem naar binnen moesten gaan om het uit te praten en om koffie te drinken. Ik heb hem luid en duidelijk verteld, dat ik dat niet deed en dat hij ter plaatse moest blijven. Vervolgens hoorde ik politiesirenes in de verte en zag ik dat we assistentie kregen. Ik was echt opgelucht dat de collega's eraan kwamen, want ik was echt bang dat ze die W. wat zouden aandoen. Volgens mij kwam D. het eerst het bouwland op met achter hem aan C. Collega O. uit Uden was de volgende die in onze richting kwam. O. was de motorrijder, D. was de kleinste van de drie en C. droeg een bril.. vroeg aan mij wat er aan de hand was en wat er moest gebeuren.

Ik heb toen op duidelijke toon gezegd, daarbij wijzend met mijn hand naar B. en Wi.: 'Die is aangehouden en die is aangehouden.'. antwoordde hierop, dat hij niet van plan was om mee te gaan en dat we maar met hem mee moesten komen, want dan konden we nog koffie krijgen ook. Ik heb niet gezien, dat D. B. heeft vastgegrepen. Als dat wel zo is geweest, dan is dat heel kort geweest, want ik zag wel dat hij bezig was met Wi. Hij heeft zeker geen karatehouding aangenomen tegen B. wel een afwerende houding tegen Wi. Toen D. met Wi. bezig was, zag ik dat C. en O. zich met B. bemoeiden. (...) Op het moment dat C. en O. zich met B. bezig hielden, kwam ook de tweede zoon M. onze richting op, kennelijk om zich er mee te gaan bemoeien. Ik heb mij toen naar hem gekeerd en ben op hem in gaan praten en heb hem aangeraden zich er niet mee te bemoeien. Dat deed hij ook niet. Ik zag dat C. B. vasthad die achteruit begon te lopen, al trekkend en plukkend aan elkaar. Op een gegeven moment zag ik, dat B. en C. vielen.. viel op zijn rug en C. viel bovenop hem. O. kon zich volgens mij staande houden. Toen C. bovenop B. zat of lag, heb ik gezien, dat hij enkele vuistslagen toediende in zijn zij of in zijn middel. Hij heeft hem in ieder geval twee keer geslagen. Toen werd B. rustig. Daarna werd B. door C. en O. in de boeien geslagen. Op dat moment was ik nog steeds op zoon M. aan het inpraten, want die maakte aanstalten om zijn vader te hulp te komen. (...) Ik heb niet gezien dat B. is getrapt of geschopt. Ik zou niet weten wie dat eventueel gedaan zou moeten hebben.. werd tussen twee collega's in afgevoerd naar de politie-auto en dat ging mijns inziens zonder problemen. Enkele weken later hoorde ik van M. dat zijn vader nog enkele dagen in het ziekenhuis had gelegen. (...) Op woensdag, 5 juli 1995, omstreeks 15.05 uur, werd door mij, Hu., in het politiebureau te Uden gehoord:. , (...) hoofdagent van politie regio Brabant-Noord, district 3, team 1, (...) Nadat hem was medegedeeld, dat ik hem wenste te horen naar aanleiding van een klacht, die was ingediend door B. uit Herpen met betrekking tot zijn politie-optreden op 28 februari 1995, verklaarde hij:(...) Het was mij duidelijk, dat er in ieder geval twee mee moesten, waaronder die oudere man. Dat was een man met een flink fors

postuur. Ik hoorde dat die oudere man toen zei, dat hij niet mee ging en dat we het maar moesten bekijken, althans hij gebruikte woorden met die strekking en liep weg. Ik zag dat C. op een geven moment die oudere man vastpakte en dat die zich verzette. Hij begon te duwen en te trekken en het was voor mij duidelijk dat hij niet mee wilde. Wat D. daarvoor al met hem, die oudere man, had gehad, heb ik niet gezien, ook niet dat D. in een zogenaamde karatehouding zou hebben gestaan. Op dat moment ben ik C. gaan helpen door ook die man vast te pakken. Die man verzette zich heftig en ging daarbij tot het uiterste, want naderhand was hij bekaf, door het verzet wat hij had gepleegd. Om die man, later heb ik gehoord dat hij B. heette, ter plaatse te houden, aan te houden en af te voeren, werd er nogal getrokken en geduwd. Daarbij viel hij op een gegeven moment over, wat ik heb gezien als, een in aanbouwzijnde schutting. Of B. daarbij op zijn rug viel of op zijn zij, weet ik niet meer, maar C. ging in ieder geval mee naar de grond en kwam gedeeltelijk op hem terecht. Ik heb toen gezien, dat C. die man een paar klappen gaf met zijn vuist in de maagstreek. Die man werd daarop een stuk rustiger en het lukte ons vervolgens de armen van die man op zijn rug te krijgen en hem de handboeien om te doen. Ik ben niet gevallen, maar ik heb wel op de knie n bij hen gezeten. Ik heb daarbij die man met een knie op zijn rug tegen de grond gedrukt, terwijl ik daarbij mijn voet op de grond hield. Toen wij hem boeiden lag hij namelijk op zijn buik met zijn gezicht naar de grond gekeerd. Vervolgens hebben C. en ik die man overeind geholpen. Samen met C., met die man tussen ons in, ben ik in de richting van de weg gelopen. Ik ben niet het gehele stuk meegelopen. Die man liep volgens mij gewoon mee, doch zoals ik al heb gezegd, hij was bekaf. (...). wilde niet mee en deed in ieder geval niet wat wij wilden en verzette zich tegen zijn aanhouding, daarbij trekkend en duwend. Volgens mij werd B. niet over de schutting geduwd door C., maar struikelde hij over een hoopje zand dat er lag over die schutting in aanbouw. De grond was daar in ieder geval niet vlak. Het klopt dat B. door C. en mij op de grond in bedwang werd gehouden. Zoals ik al heb verklaard, heb ik hem daarbij met een van mijn knie n op de grond in bedwang gehouden. Voor zover ik weet, is die man niet geschopt. Ik heb dat in ieder geval niet waargenomen. Als zijn rechterdijbeen daarbij is geraakt, zou dat van mijn kant moeten zijn geweest. Dat B. op zijn buik is gerold, is juist. Dat was nodig om zijn

handen op zijn rug te kunnen boeien. Dat B. daar enkele klappen heeft gekregen van C., heb ik al gezegd. (...) Wij hebben hem overeind geholpen en afgevoerd. Hij is met ons meegelopen. Dat hij daarbij pijn had, is mij niet bekend. Wel had ik de idee dat hij bekaf was van het verzet dat hij had gepleegd tegen zijn aanhouding. Hij heeft in ieder geval niet aangegeven dat hij niet meer kon lopen, wel heb ik hem horen hijgen. Ik heb hem niet in de auto gezet en heb hem ook niet afgevoerd. (...) verhoor van klager: Op donderdag, 13 juli 1995, (...), werd door mij, Hu.,(...), na uitnodiging in het politiebureau te Cuijk gehoord:. (...) Nadat ik hem had medegedeeld, dat ik hem wenste te horen naar aanleiding van de door hem ingediende klacht met betrekking tot het optreden van de politie van 28 februari 1995, verklaarde hij:(...) Ik ben naar buiten gelopen en daar zag ik W. met een schop grond wegscheppen om een kadastersteen vrij te maken. De ouders van die W. wonen tegenover mij. Ik vroeg aan de politie, een vrouwelijke en een mannelijke agent, wat ze kwamen doen. Volgens mij maakten die twee mij toen duidelijk, dat ze waren geroepen door W., Omdat W. van mening was, dat de schutting niet goed stond, althans daar kwam het op neer. Het was nog niet eens een schutting, maar dat moest het worden. Nu stonden er reeds 2 palen met een lat op de hoogte van ongeveer 15 cm. En een lat aan de bovenzijde. Ik zei toen tegen die twee agenten: 'Dan kunnen jullie hier niets doen, want dan zal het kadaster dat moeten opmeten.' Ik stond bij die twee agenten en W. kwam met de schop in onze richting. Op dat moment kwam ook mijn zoon Wi. naar buiten en die dacht waarschijnlijk, dat W. mij met die schop wilde slaan. Wi. vloog die W. aan en gaf hem een aantal flinke klappen. Hij zei daarbij: 'Je ligt nu al zo'n jaar of drie te vervelen.' Volgens mij riep toen die agente om politie-assistentie. Toen mijn zoon Wi. die W. aanvloog en klappen gaf, deden beide agenten niets, maar stonden er alleen bij te kijken. Mijn zoon M. en Su. waren intussen ook naar buiten gekomen en M. heeft ze, Wi. en W., uit elkaar gehaald. Na ongeveer 10 15 minuten kwam er nog meer politie ter plaatse. Ik weet niet meer of door die twee agenten tegen mijn zoon Wi. en mij is gezegd, dat we waren aangehouden en dat we mee moesten naar het politiebureau in Oss. Ik zou dat niet durven zeggen en ik kan mij dat ook niet herinneren. De eersten die het land opkwamen, waren die politieman met de

bril op en een kleine met een snorretje. Ook kwam er een motorrijder kort achter hen aan. Die drie kwamen in een looppas via het maisland in onze richting. De plek waar wij stonden lag toch wel zo'n 50 meter van de weg. Die kleine politieman nam het woord en vroeg aan de twee agenten, die bij ons stonden: 'Wie moet er mee?' Volgens mij wees die agente mij en mijn zoon Wi. aan en zei, dat wij mee moesten. Ik heb toen gezegd, dat ik niet meeging, omdat ik niets had gedaan. Ik zei: 'Je kunt mee naar binnen gaan, dan drinken we meteen een bak koffie.' Dat deden ze niet. Die kleine met dat snorretje ging toen voor mij staan in een karatehouding, zo met de handjes over elkaar. Mijn aandacht was dus gevestigd op die kleine en ik had geen erg in die agent met de bril op. De laatste kwam toen naar mij toe en sloeg mij pardoes over de onderste plank van die in aanbouwzijnde schutting. Ik viel daar met mijn rug overheen en kwam ruggelings op de grond terecht. Na die val kwam die agent met de bril op mij terecht. Of hij op mij viel, weet ik niet. Wel viel daarbij zijn bril af, want ik hoorde dat hij zei: 'Mijn bril, mijn bril.' Dat zei hij tegen die motorrijder. Meteen hierop werd ik omgegooid, want het ging niet zo vriendelijk en lag ik dus met mijn gezicht naar de grond gekeerd. Volgens mij werd ik omgegooid door die agent met de bril en die motorrijder. Terwijl ik op de buik lag werd ik geslagen en geschopt. Ik werd 4 tot 5 maal geslagen in mijn linker zij en ik werd geschopt in mijn rechterzij. Ik ben geslagen door die agent met de bril, dat weet ik zeker. Door wie ik werd geschopt weet ik niet zeker, maar dat moet zijn gebeurd door die motorrijder of door die kleine met dat snorretje, want toen ik overeind werd geholpen onder andere door die motorrijder, stonden ze met zijn drie n weer bij mij. Ik werd dus omgegooid en werd geboeid met de handen op mijn rug. Terwijl ik de handen op mijn rug geboeid had, werd ik door die agent geslagen. Zoals ik al heb verklaard, werd ik ook geschopt. (...) Ik werd vervolgens over die schutting getrokken en ze hebben mij naar de politie-auto gesleept, want ik kon niet meer lopen. Rondom die schutting lag nogal wat puin en stenen van een oud kippenhok en in mijn val op die stenen had ik mijn knie n bezeerd en dat deed allemaal verrekte pijn, ook al door dat schoppen en dat slaan. Volgens mij werd ik door die drie agenten naar de auto gebracht. Ik werd als het ware in de politie-auto gegooid. Ik werd languit over de achterbank gegooid en door het feit dat ik die handboeien om had kon ik niets. (...)

Wederhoor van klager:Nadat ik, Hu. klager B. had geconfronteerd met de tegenstrijdigheden in zijn verklaring en gedane klacht ten opzichte van de afgelegde verklaringen van de betreffende politieambtenaren, verklaarde hij als volgt:"De politie is niet over mijn erf, maar via het maisland van de vader van W. naar de plaats gekomen waar ik de schutting wilde plaatsen. Het kan kloppen dat wij met ons vieren uit mijn woning kwamen met ook de hond, een volwassen Rottweiler. Die hond doet niets, dat weet ik zeker. Ik heb niet gezien, dat die hond mogelijk W. heeft gebeten. Ik kwam het eerst de woning uit gevolgd door mijn beide zoons en Su. Toen ik ter plaatse kwam, ben ik over de onderste balk van schutting gestapt. Dat ik toen heb gezegd, wat hij, W., nou moest, zou best kunnen, maar ik heb hem pertinent niet geslagen. Ik heb hem wel met mijn slippers aan onder zijn kont geschopt. Als die twee agenten verklaren, dat ik W. meteen voor zijn kop heb geslagen, dan is dat niet waar. Die agente heeft mij niet vastgehad, maar is wel strak tegen mij aan gaan staan. Dat Wi. toen W. heeft gepakt, dat klopt en dat heb ik al verklaard. Wi heeft een paar flinke rake klappen uitgedeeld, dat hoorde ik achteraf ook. Die politieman heeft helemaal niets gedaan, die stond er maar bij. Ook toen Wi. met W. bezig was, deed hij niets. Mijn zoon M. heeft Wi. en W. uit elkaar gehaald. Er werd alleen om politie- assistentie geroepen. (...) Het zou goed kunnen, dat tegen Wi. en mij is gezegd, dat we waren aangehouden en dat we mee moesten naar het bureau, maar dat weet ik echt niet meer. Ik heb inderdaad gezegd, dat ik niet mee ging naar het bureau, maar dat ze wel mee naar binnen konden komen en dan zouden ze nog koffie krijgen ook. Volgens mij heeft die agent met die bril op mij niet vast gehad. Hij sloeg mij over de schutting. (...) Ik ben inderdaad met die agent met bril over die schutting gevallen, doch eerst nadat hij mij er overheen sloeg. Ik heb niet gehoord van die agent met bril, dat, als we niet meegingen, er geweld zou worden gebruikt. Dat die kleine agent mij vast zou hebben gehad, kan ik mij niet herinneren en ik heb me zeker niet verzet. Wel heb ik hem indringend aangekeken toen hij in een karatehouding voor mij stond. Ik weet zeker, dat mijn zoon Wi. niet tussen mij en die kleine agent is gesprongen; zeker weten van niet.

Toen hij, die kleine, die houding aannam, was er niemand bij hem in de buurt, zeker Wi. niet. Dat beeld heb ik zolang voor mij gehad, dat kan ik wel dromen. Ik heb ook niet gezien, dat hij met Wi. aan het vechten is geweest. Ze 'jankten' mij over de planken en daar was het mee af. Zoals ik al heb verklaard, ben ik in de politie-auto gegooid. Ik ben er niet ingestapt. Ze hebben mij zeker niet geholpen bij het instappen. Ik blijf erbij, dat ik door die agent met bril over de plank werd geslagen. Dat ging zeker niet per ongeluk, want dat zou ik hebben gevoeld. Toen ik was gevallen, kon ik mij niet meer verzetten, misschien dat ik niet goed lag. Ik heb zijn bril niet van zijn gezicht geslagen. Die bril viel af. Ik heb hem niet aangeraakt. Hij sloeg mij vier vijf keer en zeker geen twee keer. Ook ben ik geschopt, maar wie dat heeft gedaan weet ik niet. Dat die motorrijder met zijn knie op mijn rug heeft gezeten, zou kunnen. Met zijn motorhelm raakte hij nagenoeg mijn hoofd, dat voelde ik wel. Toen ik weer rechtop stond, waren ze inderdaad weer met zijn drie n en ik zie die kleine er goed voor aan, dat hij mij heeft geschopt. (...) opmerking:Daar waar in de verklaringen wordt gesproken over de kleine agent met het donkere haar of het snorretje, wordt bedoeld agent D. Met de lange agent met de bril op wordt bedoeld brigadier C. De motorrijder was hoofdagent O. van district de Leijgraaf. De agent met de bril op, die het eerst ter plaatse was, is hoofdagent H. (...) Op vrijdag, 14 juli 1995, omstreeks 17.15 uur, werd door mij, Hu., (...) gehoord een persoon, die opgaf te zijn:Su. (...) Nadat ik hem had medegedeeld, dat ik hem als getuige wenste te horen naar aanleiding van hetgeen er was gebeurd op 28 februari 1995 nabij perceel Z. te Herpen, verklaarde hij:"Op carnavalsdinsdag, 28 februari 1995, omstreeks 10.00 uur, was ik in de woning van B., Z. te Herpen. (...) Wi. sloeg op W. in en die probeerde zich te verweren, maar Wi. was veel sterker. W. werd aan de grond geslagen. Die beide politie-agenten deden helemaal niets. Men praatte alleen maar en die agent schreeuwde slechts. Toen het kwaad al was geschied, werd Wi. door die agent teruggeduwd en daarbij zei die agent, dat het nu genoeg was. Echter M. heeft ze beiden uit elkaar getrokken. Op het moment dat de eerste klap viel, zijn M. en ik namelijk ook naar buiten gerend, waarbij M.

ingreep en ik mij op de achtergrond hield, want ik wilde er niets mee te maken hebben. Of B., toen hij buiten kwam, W. heeft geslagen, daar blijf ik buiten, dat weet ik echt niet. Er werd wel wat geplukt en getrokken. Er werd om politie-assistentie gevraagd, dat heb ik duidelijk gehoord. In die tussentijd werd ter plaatse gesproken over het feit waarom W. niet met B. was komen praten.. antwoordde toen, dat hij bang was geweest dat het dan toch op ruzie uitgedraaid zou zijn. Eerst toen er politie-assistentie kwam en er werd gevraagd wie er mee moest, werd door die agente B. en Wi. aangewezen. Daarvoor was dat nog niet tegen hen gezegd, althans dat heb ik niet gehoord. Ik heb daarvoor in ieder geval niet gehoord, dat ze waren aangehouden en dat ze mee moesten naar het bureau. Er kwam dus politie–assistentie het bouwland op. Een kleine voorop en daarbij was ook een motorrijder. Die kleine agent nam het voortouw en dat was een vinnige. Hij vroeg meteen wie er mee moest. Die agente zei toen, dat B. en Wi. mee moesten naar het bureau. Die kleine pakte B. vervolgens vast bij zijn arm met de bedoeling hem mee te nemen. B. zei echter, dat hij niet meeging, omdat hij niets had gedaan. Dat had hij ook niet, althans ik heb ook niet gezien, dat hij iets had gedaan. B. rukte zich toen los met een armbeweging. Ook Wi. bemoeide zich ermee, want hij stond er vlakbij. Die kleine politieman ging zich hierop bezig houden met Wi. B. liep in de richting van zijn huis, althans hij liep van de plek vandaan. Hij werd toen vastgegrepen door die motoragent en nog zo'n lange agent. Of die een bril op had, weet ik niet. Die twee grepen hem vast en B. verzette zich daarbij, want duidelijk was te zien dat hij niet mee wilde. Terwijl ze B. vast hadden stond hij dichtbij die schutting en door die twee werd hij er overheen geduwd. Het was een worsteling.. werd er niet overheen geslagen, zeer zeker niet. Op dat moment was er nog geen klap gevallen. B. kwam in ieder geval achterover op zijn rug terecht. Die motoragent pakte hem hierop vast bij zijn arm, doch B. rukte zich weer los en toen ging hij met zijn knie op de borstkas zitten van B. Ik durf niet met zekerheid te zeggen of die lange agent bij de val op B. terecht kwam. Terwijl B. op zijn rug lag en zei, dat hij niet mee ging, werd hij door die lange agent geslagen. Die sloeg B. met zijn rechter vuist alle lucht uit zijn longen. Hij sloeg B. in de linkerzij. Hij sloeg B. meerdere malen, maar hoeveel keer hij sloeg weet ik niet. Ik heb de slagen niet geteld. B. werd vervolgens geboeid. Of dat liggend op zijn buik of staand gebeurde weet ik niet zeker.

(...). werd door die twee overeind getrokken en kon op zijn benen niet meer staan. Hij was helemaal uitgeput. Vervolgens werd hij afgevoerd naar de politie-auto. (...) Op vrijdag, 14 juli 1995, omstreeks 18.35 uur, werd door mij, Hu., (...) gehoord:Wi. (...) Nadat ik hem had medegedeeld, dat ik hem wenste te horen naar aanleiding van een door zijn vader ingediende klacht met betrekking tot het politie-optreden op 28 februari 1995 te Herpen, verklaarde hij:(...) Bij mij sprongen op dat moment de stoppen door en ik kreeg een volledige black out. Onder andere kwam toen bij mij boven, dat hij, met een neef van hem, vorig jaar mijn vader in elkaar had geslagen. Daar is toen volgens mij geen politie bij geweest, echter durf ik dat niet met zekerheid te zeggen. Mijn vader had in ieder geval een blauw oog. Ik ben hierop die W. aangevlogen, omdat ik bang was dat hij mijn vader zou slaan. Eerst duwde ik W. weg en vervolgens heb ik hem op zijn gezicht geslagen. Dat heeft niet lang geduurd, misschien 30 seconden. Ook heb ik hem getrapt. Ik heb daar bij de politie in Oss al over verklaard. De agent en agente, die erbij stonden, deden helemaal niets en dat vind ik nog steeds onbegrijpelijk. Die politieman heeft zich er niet mee bemoeid en heeft nog geen vinger uitgestoken. Mijn broer M. kwam er tussen en die trok ons uit elkaar. (...) Ik werd dus afgevoerd en daarbij keek ik naar rechts. Mijn vader was wat eerder bij de auto dan ik en ik zag toen, dat ons pap bijkans kruipend en hangend door drie man in de auto werd gegooid. Dat vergeet ik nooit meer. Ik heb niet gezien wat er bij de aanhouding van ons pap bij die schutting is gebeurd. Ik heb ook niet gezien, dat hij is geslagen. Dat kon ik ook niet zien, want toen lag ik zelf in het zand. (...) Ik kwam daar ter plaatse kort achter mijn vader aan. Mijn vader heeft W. niet geslagen. Hij heeft helemaal niets gedaan, absoluut niet. Of die kleine agent in een soort karatehouding voor mijn vader zou hebben gestaan, dat heb ik niet gezien. Het kan best zijn dat sommige dingen niet tot mij zijn doorgedrongen. Ik had een totale black out en wist helemaal niets meer. (...) Op vrijdag, 14 juli 1995, omstreeks 20.25 uur, werd door mij,

Hu., (...) gehoord:. (...). Nadat ik hem had medegedeeld, dat ik hem wenste horen naar aanleiding van een door zijn vader ingediende klacht met betrekking tot het politie-optreden op 28 februari 1995 te Herpen, verklaarde hij:(...) Toen ik vervolgens buiten kwam, zag ik dat Wi. aan het vechten was met W. en dat W. op de grond lag. Ik heb nog gezien, dat Wi. die W. schopte. De politie stond erbij en keek erna. Beiden deden helemaal niks. Ik ben naar die twee toegelopen en heb onze Wi. aan de kant getrokken en daarbij was het meteen gebeurd. Die W. kwam ook overeind en ik zag, dat hij een beetje uit zijn mond bloedde. Wie van de twee agenten het precies was, weet ik niet zeker meer, doch volgens mij was het die vrouw, en zij riep met de portofoon om politie-assistentie. Toen was er eigenlijk niets meer aan de hand. Er werden uiteraard nog wel wat woorden gewisseld, doch de zaak was onder controle. Ik heb niet gehoord, dat er door die agenten is gezegd, dat mijn vader en Wi. waren aangehouden en dat zij mee moesten naar het bureau in Oss. We hebben daar nog wel ongeveer tien minuten tot een kwartier gestaan tot er meer politie kwam. In die periode, terwijl er nog geen politie-assistentie was en er feitelijk niets meer aan de hand was, is er gezegd, dat mijn vader en Wi. mee naar het bureau moesten. Mijn vader antwoordde hierop, dat hij niet mee naar het bureau ging, doch dat ze binnen konden komen, dan konden ze koffie krijgen en kon er verder worden gesproken. Zij gingen niet mee naar binnen. Toen kwam er politieversterking aan, waaronder een motorrijder en een aantal wagens. Die auto's kwamen met sirene en zwaailicht. Het leek wel of er een bank was overvallen. (...) Toen ik daar aankwam, zag ik mijn vader op de grond liggen met aan zijn hoofd die motorrijder, die zijn nek vasthield en die andere, die lange met de bril op, was bezig hem de handboeien om te doen. (...) Ik stond erbij toen ze mijn vader overeind trokken, spierwit was hij en hij kon bijna geen adem meer krijgen. Hij zei tegen mij: 'M., ik kan niet meer', waarbij ik de tranen in mijn ogen kreeg. Een van die twee agenten antwoordde daarop, dat hij nog best kon. Ze hebben hem als het ware weggesleept en ik ben naar binnen gegaan, want ik kon er niet meer tegen. (...) Ik heb niet gezien, dat mijn vader werd geschopt en geslagen." . Standpunt hoofdofficier van justitie De waarnemend hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch liet in

een reactie onder meer het volgende weten:"Bij brief van 9 oktober 1995 heeft hoofdofficier van justitie mr. J. aan mr. Bo. (gemachtigde van verzoeker; N.o.) bericht dat hij zich geheel kan verenigen met het besluit van de korpsbeheerder van de regiopolitie Brabant-Noord om de klacht van de heer B. op basis van de resultaten van het door het hoofd operationele ondersteuning van het district Land van Cuijk ingestelde onderzoek ongegrond te verklaren en dientengevolge geen termen aanwezig acht om alsnog strafvervolging tegen de betrokken politieambtenaren in te stellen. De voorliggende onderzoekstukken en berichtgeving geven mij, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden, thans geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen of kanttekeningen."E. Standpunt betrokken politieambtenaren1. De politieambtenaren C., D., O., S. en St. namen in reactie op de klacht allen het standpunt in dat het onderzoek van de Nationale ombudsman hen ten aanzien van hun gedragingen geen nieuwe gezichtspunten gaf. Zij bleven bij hun verklaringen die in het onderzoeksdossier waren opgenomen (zie hierv r onder C.3).2. Politieambtenaar C. deelde in zijn reactie nog het volgende mee:"...Uit de brief van klager blijkt dat er onduidelijkheid is met betrekking tot de aard en frequentie van de door mij gegeven stompen. Ik wens daarover het volgende te verklaren:Ik heb dhr. B. twee stompen, met mijn tot vuist gebalde rechterhand, in zijn maagstreek gegeven, omdat ik in mijn beleving destijds het gevoel had dat 2 klappen nodig waren om het verzet van dhr. B. te breken..."

Beoordeling

I. . Algemeen1. Op 28 februari 1995 nam verzoekers buurman W. telefonisch contact op met de politie in verband met een onenigheid met verzoeker over een afrastering tussen twee weilanden. Nadat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord bij de woning van buurman W. waren gearriveerd, ontstond er een vechtpartij tussen onder meer verzoekers zoon Wi. en buurman W. E n van de politieambtenaren verzocht hierop via de meldkamer om assistentie van zijn collega's. Na het arriveren van de assistentie hielden de ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord verzoeker en zijn zoon Wi. aan op verdenking van onder meer mishandeling van buurman W. De politie-

ambtenaren brachten hen vervolgens over naar het politiebureau te Oss. Verzoeker had tijdens de aanhouding een beschadiging aan zijn nier opgelopen, waarvoor hij enkele dagen in het ziekenhuis moest worden opgenomen.2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord op 28 februari 1995 tijdens zijn aanhouding tegen hem zijn optreden. II. Ten aanzien van het afzien van ingrijpen1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie tijdens het gevecht tussen twee personen niet heeft ingegrepen, maar direct om assistentie heeft verzocht.2. Verzoeker is op 7 mei 1996 door de politierechter te 'sHertogenbosch schuldig bevonden aan mishandeling van buurman W. Hierdoor staat vast dat naast zoon Wi., ook verzoeker betrokken is geweest bij de vechtpartij, waarmee de aanhouding van verzoeker rechtmatig is geweest. Om die reden worden de verklaringen van de betrokken politieambtenaren H. en S. met betrekking tot dit klachtonderdeel meer aannemelijk geacht dan de verklaringen van verzoeker en zijn zonen M. en Wi. Uit de verklaringen van de politieambtenaren komt naar voren dat verzoeker direct op buurman W. was afgelopen en hem had geslagen. Toen de politieambtenaren H. en S. verzoeker hadden vastgepakt, had verzoeker zich hevig verzet. Verder komt uit deze verklaringen naar voren dat in de tijd dat de politieambtenaren H. en S. hadden geprobeerd verzoeker in bedwang te houden, zoon Wi. op buurman W. was afgelopen en op hem was gaan inslaan. Op dit moment had politieambtenaar H. besloten om via de meldkamer om assistentie te verzoeken.3. Gezien de hectische omstandigheden op dat moment kon politieambtenaar H. het verzoek in redelijkheid doen, nu het, gelet op het voorgaande, waarschijnlijk niet (goed) mogelijk was geweest om met twee politieambtenaren de twee verdachten aan te houden. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.III. . Ten aanzien van de provocerende 'karatehouding'1. Verzoeker klaagt er op dit punt over dat een van de politieambtenaren een provocerende houding tegenover hem heeft ingenomen door in een 'karatehouding' tegenover hem te gaan staan.2. Politieambtenaren D. en S. hebben tegenover politieambtenaar Hu.

verklaard dat D. tegenover zoon Wi. een verdedigende houding had aangenomen. Ook ambtenaar C. heeft tegenover politieambtenaar Hu. verklaard dat D. een afwerende houding aannam. Zoon Wi. heeft tegenover politieambtenaar Hu. verklaard dat hij niet had gezien of D. een bepaalde houding had aangenomen, terwijl zoon M. wel heeft verklaard dat D. een 'karatehouding' tegenover verzoeker aannam. Verzoeker bleef tijdens de klachtbehandeling door de politie bij zijn standpunt dat politieambtenaar D. tegenover hem een 'karatehouding' had aangenomen.3. Wat betreft de soort houding, en de vraag tegen wie de houding was gericht, staan de verklaringen van verzoeker en verzoekers zoon M. tegenover de verklaringen van de politieambtenaren. Het is echter niet aannemelijk dat de houding van politieambtenaar D. provocerend was bedoeld. Gezien het geweld dat door verzoeker en zoon Wi. op buurman W. was toegepast (zie hierv r onder II.2), is het bovendien niet onjuist dat politieambtenaar D. zich zodanig heeft opgesteld dat hij zich zonodig kon verdedigen. De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens behoorlijk.I. V. Ten aanzien van het geweld1.1. Verzoeker klaagt er verder over dat een van de politieambtenaren hem achterwaarts over een dwarsliggende plank heeft geduwd, waardoor hij zeer hard en ongelukkig op zijn rug is gevallen.1.2. De betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat verzoeker zich tijdens de aanhouding was blijven verzetten. Daarbij was hij gestruikeld, over een dwarsliggende plank van een in aanbouw zijnde schutting gevallen, en had hij politieambtenaar C. in zijn val meegetrokken. Verzoeker was met zijn rug hard op de grond terechtgekomen, waarbij C. met zijn volle gewicht bovenop hem was neergekomen. Su., die tijdens het voorval op bezoek was bij verzoeker, heeft verklaard dat verzoeker zich had verzet, waarbij duidelijk was geweest dat hij niet met de politie meewilde. Tijdens een worsteling was verzoeker door twee politieambtenaren over een schutting geduwd. Su. heeft verder verklaard dat verzoeker er zeker niet overheen was geslagen. Verzoeker zelf had tijdens zijn verhoor aangegeven dat hij zich had verzet bij de aanhouding, omdat hij niet meewilde naar het bureau.1.3. Voldoende staat vast dat verzoeker zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet. Om die reden is aannemelijk dat hij tijdens een worsteling met de politie is gestruikeld en over de in aanbouw zijnde schutting is gevallen, waarbij hij politieambtenaar C. met

zich mee heeft getrokken. Van een bewuste duw door een van de politieambtenaren is niet gebleken. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.2.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat een van de politieambtenaren hem –toen hij al lag – meerdere malen in de nieren, althans in de maagstreek heeft gestompt en dat meerdere politieambtenaren hem zeer hardhandig in bedwang hebben gehouden.2.2. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie

Achtergrond

, onder 1.). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.2.3. In de klachtbrief aan de burgemeester van Ravenstein had verzoekers gemachtigde meegedeeld dat verzoeker, al liggend op de grond, door drie politieambtenaren hardhandig – maar volstrekt onnodig – in bedwang was gehouden. Eenmaal op zijn buik gelegen, was verzoeker ongeveer vier keer met een vuist in zijn linkerzij gestompt. Ook in het verslag van het voorval op 28 februari 1995 van zoon M. is opgenomen dat er drie politieambtenaren op verzoeker hadden gelegen. In het door onder meer politieambtenaren C., D. en O. opgemaakte proces-verbaal van 22 juni 1995 is opgenomen dat verzoeker, terwijl hij op de grond lag, zich was blijven verzetten door met gebalde vuisten in de richting van C. te blijven slaan. Voorts is in het proces-verbaal opgenomen dat O., nadat C. verzoeker had geslagen, had geassisteerd bij het boeien van verzoeker. Hij had hierbij zijn linker onderbeen op het bovenlichaam van verzoeker geplaatst om verzoeker in bedwang te houden. Ten slotte is in het proces-verbaal vermeld dat politieambtenaar D. C. had geassisteerd bij het overbrengen van verzoeker, nadat hij was geboeid. Verzoeker heeft tegenover politieambtenaar Hu. verklaard dat twee agenten hem op de grond hadden omgedraaid, waarna hij door n van deze ambtenaren was geslagen. Hierna hadden ze hem geboeid en was hij door een derde ambtenaar overeind geholpen. Su. heeft tegenover politieambtenaar Hu. verklaard dat verzoeker zich tegen de aanhouding had verzet door zich los te rukken. Su. heeft verder verklaard dat verzoeker door twee politieambtenaren in bedwang was gehouden en geboeid. Ook zoon M. heeft verklaard dat verzoeker door twee politieambtenaren in bedwang was gehouden. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde politieambtenaar C. mee dat hij verzoeker met zijn tot vuist gebalde rechterhand twee stompen in de maagstreek had gegeven, omdat hij in zijn beleving destijds het gevoel had gehad dat twee klappen nodig waren om het verzet van verzoeker te breken.

2.4. Gelet op de verklaringen van de betrokken politieambtenaren en de verklaring van Su. is voldoende aannemelijk dat verzoeker zich, na zijn val, is blijven verzetten tegen de aanhouding. Door deze opstelling heeft verzoeker de politieambtenaren in de uitoefening van hun taak belemmerd. De politieambtenaren waren om die reden bevoegd om tegen hem geweld te gebruiken (zie hierv r, onder IV.2.2). 2.5.1. Wat betreft de proportionaliteit van het gebruikte geweld is het volgende van belang. Politieambtenaar C. heeft verklaard dat hij verzoeker twee stompen in de maagstreek heeft gegeven om het verzet van verzoeker te breken. Ook de politieambtenaren O. en S. hadden gezien dat C. verzoeker twee klappen in de maagstreek had gegeven. Getuige Su. Kon het zich niet herinneren hoeveel keer verzoeker was geslagen. Verzoeker zelf heeft verklaard dat hij vier keer was gestompt. Hij is na dit voorval enkele dagen in het ziekenhuis opgenomen vanwege een beschadiging aan zijn nier. Het aantal klappen dat aan verzoeker is toegediend, is niet met zekerheid vast te stellen. Wat daar echter ook van zij, het met kracht slaan in de maagstreek moet worden aangemerkt als een vorm van geweldgebruik waarbij, ook in de omstandigheden van dat moment, de grens van de vereiste proportionaliteit is overschreden. Een dergelijke handelwijze brengt een gerede kans op het ontstaan van letsel met zich mee, zoals bij dit voorval ook daadwerkelijk is gebleken. In dit verband is mede van belang dat verzoeker door twee politieambtenaren werd aangepakt. Niet valt in te zien waarom zij niet hebben kunnen trachten om het verzet van verzoeker op een andere wijze te breken. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. 2.5.2. Nadat verzoeker was gestompt, had hij zich al liggend moeten omdraaien, waarna hij door twee politieambtenaren in bedwang was gehouden om hem de boeien om te doen. Hierbij had politieambtenaar O. zijn onderbeen op de rug van verzoeker geplaatst, zodat politieambtenaar C. verzoeker kon boeien. Het in deze situatie toegepaste geweld was niet disproportioneel, gezien het voorafgaande verzet van verzoeker en de hectische omstandigheden op dat moment. De beiden politieambtenaren moesten ermee rekening houden dat de kans groot was dat verzoeker zich wederom zou gaan verzetten, waardoor hij zichzelf en de politieambtenaren schade kon berokkenen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.3.1. Verder klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hem -toen hij al lag – meerdere malen tegen zijn rechter dijbeen hebben geschopt.

3.2. De bij verzoekers aanhouding betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat zij verzoeker niet hadden geschopt en dat zij ook niet hadden gezien dat een andere politieambtenaar verzoeker bij diens aanhouding had geschopt. Uit de verklaring van Su. kan evenmin worden afgeleid dat verzoeker is geschopt. Verzoekers zoon M. heeft in zijn verslag wel aangegeven dat verzoeker was geschopt. Uit het medisch dossier van verzoeker is niet gebleken van enige verwondingen aan het rechter been. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek niet gereageerd op de door de korpsbeheerder overgelegde stukken met daarin de ontkenningen van de politieambtenaren.3.3. Gezien het voorgaande moet verzoekers zienswijze over het schoppen tijdens zijn aanhouding minder aannemelijk worden geacht dan de zienswijze van de betrokken politieambtenaren. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. V. Ten aanzien van het boeien en de verdere bejegening1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de politieambtenaren hem vervolgens hebben geboeid en hem naar de auto hebben gesleept, waar zij hem met geweld in hebben gegooid.2.1. Het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten is alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen (zie

Achtergrond

, onder 2.).2.2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich tegen zijn aanhouding heeft verzet, door het maken van onder meer slaande bewegingen naar de politieambtenaren. Met het oog op gevaar voor de veiligheid van verzoeker en hun eigen veiligheid konden de politieambtenaren er in redelijkheid toe overgaan verzoeker bij de aanhouding te boeien ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.3.1. Wat betreft het slepen naar de politieauto en het met geweld in de auto gooien van verzoeker, hebben de politieambtenaren verklaard dat verzoeker, na te zijn geboeid, geheel uitgeput was geweest, maar tussen hen in op een normale manier naar de auto was gelopen. Verzoeker had daarbij niet aangegeven dat hij niet kon lopen. Ambtenaar D. heeft verklaard dat verzoeker wat moeite had gehad met instappen, omdat hij weinig beenruimte had gehad achterin de auto, maar volgens hem was het instappen niet met geweld gepaard gegaan. D. had tijdens het instappen zelfs zijn hand op het hoofd van verzoeker geplaatst, zodat verzoeker zich niet aan de dakrand kon

stoten. Ambtenaar C. heeft verklaard dat hij het been van verzoeker de auto in had geleid. Su. heeft verklaard dat verzoeker niet meer op zijn benen had kunnen staan, omdat hij geheel was uitgeput. Wi. heeft verklaard dat verzoeker kruipend en hangend door drie man in de auto was gegooid, en M heeft verklaard dat de politieambtenaren verzoeker hadden meegesleept, terwijl verzoeker had aangegeven dat hij niet meer kon.3.2. De verklaringen van verzoeker, zijn zoons en Su. staan tegenover de verklaringen van de politieambtenaren. Uit het onderzoek zijn verder geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de verklaringen van de ene partij meer aannemelijk moeten worden geacht dan die van de andere partij. Hierdoor is niet vast te stellen of de politieambtenaren verzoeker naar de auto hebben gesleept en hem in de auto hebben gegooid. Op dit punt kan daarom geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het stompen in de maag- dan wel nierstreek; op dit punt is de klacht gegrond. Over het slepen naar de politieauto en het met geweld in de auto gooien van verzoeker kan geen oordeel worden gegeven. BIJLAGE

Achtergrond

1. Geweld1.1. Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."1.2. Ingevolge artikel 4 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."2. Boeien2.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.2.2. In artikel 22, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.

De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."2.3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

Instantie: Regiopolitie Brabant-Noord

Klacht:

Optreden tijdens aanhouding (niet direct ingegrepen bij vechtpartij; provocerende houding aangenomen; geweld gebruikt en geboeid).

Oordeel:

Geen oordeel