1998/425

Rapport
Op 6 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Zaandam, ingediend door het Anti-Discriminatie Bureau Zaanstreek (ADB) te Zaandam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps ZaanstreekWaterland op 17 januari 1997 disproportioneel geweld hebben toegepast bij de aanhouding van een man van Russische afkomst.

Achtergrond

Zie de BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. E n politieambtenaar maakte telefonisch van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Drie betrokken ambtenaren werden tijdens het onderzoek telefonisch gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen

verenigen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. In de morgen van 17 januari 1997 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een man van Russische afkomst aan wegens bedreiging met een mes. De politieambtenaren brachten de man over naar een politiebureau in Zaandam. In de ophoudkamer van het bureau verwondde de man zichzelf, waardoor hijzelf en de ophoudkamer besmeurd raakten met bloed. De politie droeg de man over aan ambulancepersoneel, dat hem vervolgens ter behandeling naar het ziekenhuis overbracht. De politie had met het ziekenhuis afgesproken dat zij hem daar weer zou ophalen zodra hij was behandeld. De man verliet zonder behandeling te hebben ondergaan het ziekenhuis en keerde terug naar het politiebureau. In het bureau sprak hij de baliemedewerkers aan. Hij bloedde nog steeds. Toen de baliemedewerkers beseften dat het de Russische man was, die diezelfde morgen wegens bedreiging was aangehouden, waarschuwden zij de politieambtenaren die op dat moment de dienst wisselden. De politieambtenaren werden op de hoogte gesteld van de aanhouding van een Russische man die agressief en onberekenbaar gedrag vertoonde. De man zou hebben moeten worden opgehaald van het ziekenhuis, om alsnog te worden verhoord. Nadat de baliemedewerkers hen hadden gewaarschuwd, volgden de politieambtenaren de Russische man, die op dat moment uit het politiebureau naar buiten liep, en hielden hem wederom aan, om hem alsnog te verhoren over de bedreiging waarvan hij werd verdacht. De politieambtenaren besloten de man te boeien alvorens hem – in verband met zijn bloedingen - over te brengen naar een ander politiebureau. De politieambtenaren brachten de man bij het boeien naar de grond. Verzoeker was getuige van deze aanhouding.2. Naar aanleiding van de aanhouding bij het politiebureau diende verzoeker op 20 januari 1997 via zijn gemachtigde bij klachtenco rdinator O. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een klacht in over de wijze waarop de politieambtenaren de man hadden aangehouden. De klacht hield onder meer het volgende in:"De heer V. (verzoeker; N.o.) meldde ons dat hij op vrijdag

17 januari jl. rond 14.15 uur getuige was van de mishandeling van een – naar later bleek – 32-jarige man van Russische afkomst, door zes zeven medewerkers van het politiebureau aan het Rustenburg in Zaandam. (...) Toen de heer V. even later het bureau verliet, zag hij buiten de bovengenoemde man lopen. De man had het bureau vrijwillig verlaten en was daarbij niet belemmerd door medewerkers van het politiebureau. Het viel de heer V. op dat de man onder het bloed zat, naar later bleek omdat de man zichzelf had verwond. Ook nu viel de man niemand lastig. Even later, aldus de heer V., renden vanuit het politiebureau zes zeven agenten naar de man, die zich in de steeg naast het bureau bevond, en werkten hem tegen de grond. De heer V. was er getuige van dat de man, nadat hij al handboeien had omgekregen, door de agenten meerdere malen werd geslagen en geschopt. Volgens de heer V. werd het gezicht van de man langs de straat gehaald en leek het er op dat de agenten pogingen deden de armen en de rug van de man te 'kraken'. Dit ondanks het feit dat de man zich bij zijn aanhouding niet verzette, aldus de heer V. Toen de heer V. tegen deze handelwijze protesteerde, werd hem toegevoegd: 'Opsodemieteren klootzak. Weet je wel wat hij gedaan heeft?' De heer V. is erg ontstemd over het zijns inziens buitenproportioneel harde optreden van de politie. Hij vraagt zich af of bovengenoemde wijze van handelen normaal is bij het politiekorps Zaanstreek-Waterland."3. Op 18 februari 1997 voerde klachtenco rdinator O. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland een gesprek met verzoeker en zijn gemachtigde. Tijdens dit gesprek nam de klachtenco rdinator een verklaring van verzoeker op en ondertekende deze op 12 maart 1997. In de door de klachtenco rdinator opgestelde verklaring, die eveneens door verzoeker en zijn gemachtigde was ondertekend, is onder meer het volgende opgenomen:" 'VERKLARING'. Ter aanvulling op hetgeen in de klachtbrief is opgenomen, verklaarde dhr V. mij nog het volgende:'Ik zal mij alleen richten op datgeen wat ik heb gezien. Wat de aanleiding is geweest of de noodzaak, om de mij onbekende man aan te houden, weet ik niet en vind ik ook niet van belang om dat te weten. (...) Toen ik mijn auto had gehaald van de parkeerplaats en ik moest wachten op langskomend verkeer, keek ik in de richting van het buro en zag ik in de steeg daarnaast, hoe men de onbekende man in

de boeien sloeg. Dat ging met zoveel geweld, dat ik uit mijn auto stapte en naar hen toeliep en schreeuwde, dat ze rustiger aan moesten doen. Dat ze met een mens bezig waren en niet met een dier. E n van de politiemensen kwam agressief op mij toegelopen en riep: 'klootzak, weet je wel wat hij gedaan heeft'. Waarop ik terugschreeuwde, dat hij een grotere klootzak was, om zo met mensen om te gaan. Ik heb geen enkel verzet gezien van de onbekende man. Ik heb alleen gezien, dat deze man reeds op de grond lag en dat drie politiemensen geruime tijd met kracht hun knie in zijn rug duwden en hun volle gewicht daarop doorzetten. Ik zag ook, dat zij vervolgens de op zijn rug geboeide armen extra ver omhoog trokken, waardoor het gezicht van de man over de straat sleepte. Het was een verschrikkelijk gezicht om te zien en mijns inziens was er ernstig sprake van disproportioneel geweld en misbruik van macht." 4.1 Bij brief van 3 april 1997 stuurde verzoekers gemachtigde drie door hem opgemaakte getuigenverklaringen aan de commissie voor politieklachten van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. De verklaringen waren door de drie getuigen ondertekend. In de door verzoekers gemachtigde op 25 maart 1997 ondertekende verklaring van getuigen Bo. en D. is onder meer het volgende opgenomen:"Onderstaande personen, genaamd Bo. (...) en D. (...) waren op vrijdag 17 januari 1997 rond 14 uur getuige van de aanhouding van een, naar later bleek, man van Russische afkomst. De aanhouding vond plaats buiten het politiebureau aan het Rustenburg in Zaandam. (...) Rond 13.30 uur zag Bo. een hem onbekende persoon de hal van het bureau binnenkomen. (...) Na ongeveer vijf minuten in de hal heen en weer te hebben gelopen, liep de man naar buiten, waarschijnlijk omdat hij zag dat er bloed van zijn hand op de vloer kwam. Tot zover had alleen Bo. deze man gezien. Even later kwam ook D. terug in de hal van het bureau. Net voor D. in de hal kwam, liepen ongeveer vijf politie-agenten in uniform haastig naar buiten. Even later liepen Bo. en D. ook naar buiten. Zij zagen hoe de man buiten het bureau op zijn buik op de grond lag. Hij werd in bedwang gehouden door een aantal agenten. Ze zagen hoe zijn linkerarm hardhandig op zijn rug werd getrokken, harder dan noodzakelijk was, en hoe er een handboei om zijn linkerpols werd gedaan. Zijn rechterarm was nog vrij, maar daar deed hij niets mee. Een vrouw in uniform schopte enkele keren tegen zijn linkerschouder, hoewel de man

geen verzet pleegde. Een agent drukte hard een knie in zijn rug, een ander zette zijn voet in de nek van de man, waardoor deze met zijn gezicht tegen de straat werd gedrukt. Het gezicht van de man werd tegen de stoeprand gedrukt en over de straat gehaald. Ook trok er een agent aan de haren van de man. Bo. en D. hebben bij de man geen wapen gezien. Hij verzette zich niet en deed ook geen poging zich te verweren. Hiertoe had hij ook geen enkele mogelijkheid. Wel riep hij: 'Niet doen, ik doe niets' en 'Doe rustig'. Vervolgens werd de man opgetild en het bureau binnengebracht." 4.2 In de door verzoekers gemachtigde op 28 maart 1997 ondertekende verklaring van getuige Y. is onder meer het volgende opgenomen:"Ik was op 17 januari in het politiebureau aan de Rustenburg voor een gesprek. (...) Opeens liep er een aantal agenten, ik denk vijf of zes, heel gehaast naar buiten. Mijn vriend, een andere vriend die ook net in de hal was gearriveerd, en ik liepen vervolgens ook naar buiten. We zagen daar dat de eerder genoemde man gestrekt, op zijn buik, op de grond lag en door een aantal agenten die even eerder naar buiten waren gelopen in bedwang werd gehouden. Een paar agenten drukten knie n in de rug van de man en probeerden tegelijkertijd zijn armen naar achteren te trekken en hem boeien om te doen. Zijn armen werden daarbij ver naar achteren getrokken. Door het met knie n op zijn rug drukken en het tegelijkertijd naar boven trekken van zijn armen door de agenten, moet het erg pijnlijk voor de man zijn geweest. Hij riep ook: 'Niet doen, ik heb pijn' en kreunde een aantal keer. Zijn gezicht raakte bij de aanhouding de grond. Ik kon niet zien of hij daarbij gewond raakte, omdat hij voor zijn aanhouding al bebloed was. (...) De vrouw en een oudere, mannelijke agent stonden tijdens de aanhouding naast de op de grond liggende man, de anderen zaten boven op hem. Ik heb niet gezien wat er uiteindelijk met de man is gebeurd en of hij het politiebureau is binnengebracht. Mijn vrienden en ik waren toen al vertrokken. Het leek net of de agenten niet wisten wat ze deden. De man had, toen hij op de grond lag, geen enkele kans om zich te verweren of te bewegen."5. Op 24 juli 1997 ontving verzoekers gemachtigde een ongedateerde brief, met daarin het oordeel over de klacht van verzoeker, van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. De brief hield onder meer het volgende in:

"De door u, namens de heer V., ingediende klacht met betrekking tot het optreden van de politie werd op 9 juli jl. door de commissie voor politieklachten behandeld. De commissie heeft mij advies uitgebracht over de afhandeling, mede naar aanleiding van de politierapportages over uw klacht. Mijn oordeel is conform het advies van de commissie. (...) Voor wat betreft (...) de mishandeling, speelde het volgende. De verdachte was dermate gevaarlijk en agressief en had zich in het politiebureau ook zodanig gedragen dat het noodzakelijk was hem handboeien om te doen. Mede door de reacties van de heer V. werd de verdachte echter zo agressief dat dit gepast geweld noodzakelijk maakte bij het boeien. Dat de heer V. geschrokken is van deze actie is begrijpelijk, zeker daar de verdachte zich zodanig had verwond dat hij reeds onder het bloed zat. Juist ook dit bloed bracht mogelijke extra risico's mee voor de agenten. Overigens spreekt de heer V. van 6 7 agenten, terwijl bij de actie zelf slechts twee agenten betrokken waren die, vanwege het agressief gedrag van verdachte, later werden bijgestaan door twee collega's om verdachte in bedwang te houden. Het optreden van de agenten acht ik, gezien de omstandigheden, correct. Ik acht het gebruikte geweld niet disproportioneel. Ik ben dan ook van mening dat uw klacht hieromtrent ongegrond is.". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.. Het standpunt van de korpsbeheerder1. Bij brief van 16 oktober 1997 stuurde de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland afschriften toe van onder meer zijn oordeel over de klacht (zie hierv r onder A.5) en een rapport van klachtenbemiddelaar O. van 3 juni 1997. Het rapport van klachtenbemiddelaar O. is onder meer een samenvatting van een door politieambtenaren B. en H. opgemaakte mutatie van 17 januari 1997, een door politieambtenaren B. en H. opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 1997, en een verklaring van betrokken politieambtenaar He. van 26 mei 1997. De mutaties en verklaringen die op schrift waren gesteld, waren bij het rapport gevoegd. 2.1 In de door politieambtenaren B. en H. opgemaakte mutatie van 17 januari 1997 is onder meer het volgende opgenomen:

"Op het moment dat wij, rapp's, VE (verdachte; N.o.) wilden horen omtrent de reden van zijn aanhouding was deze het bureau uitgelopen in de richting van de binnenplaats van Bureau Zaandam. Aldaar hebben wij VE toen aangesproken. Ivm onze veiligheid en ivm zijn bloedingen, hebben wij bij VE toen de handboeien omgedaan. Dit ging in eerste aanleg rustig, doch VE werd kort hierop toch wederom agressief waardoor wij met gepast geweld de handboeien om moesten doen. Van het boeien was waarschijnlijk Dhr. V. getuige. (...) VE is kwa gedrag zeer wispelturig. Het ene moment de rust zelve om daarna zeer agressief te worden." 2.2 In het door politieambtenaren B. en H. opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 1997 is onder meer het volgende opgenomen:"In verband met het agressieve gedrag van de verdachte en in verband met onze veiligheid, alsmede vanwege het feit dat de man hevig bloedde, wilden wij, verbalisanten, bij de man de transportboeien aanleggen. De verdachte ging in eerste aanleg hiermee akkoord. Kort hierna echter werd de verdachte wederom zeer agressief. Wij, verbalisanten, hebben toen gepast geweld moeten aanwenden om de verdachte onder controle te houden. Wij, verbalisanten, brachten de verdachte vervolgens naar de grond, alwaar de transportboeien konden worden omgedaan. Vervolgens is de verdachte overgebracht naar het bureau van politie te Zaandijk in afwachting van het onderzoek van een GGD arts." 2.3 De verklaring van betrokken politieambtenaar He. van 26 mei 1997 hield onder meer het volgende in:"Ik zag toen dat o.a. de collega's B. en H. zich naar de hal begaven. Ik ben toen achter hen aangegaan en door het volgen van een bloedspoor kwam ik terecht in de oprijlaan naast het bureau. Ik zag daar, dat genoemde collega's de verdachte naar de grond hadden gewerkt en bezig waren hem de handboeien om te doen. Ik zag, dat zij de verdachte in bedwang hielden, door hem op de buik te laten liggen. Ik zag dat n collega zich bevond ter hoogte van het hoofd van verdachte, terwijl de andere collega onderwijl bezig was de tweede arm van de verdachte onder diens lichaam vandaan te trekken om deze in de transportboeien te kunnen slaan. Ik zag dat de collega's de zaak in de hand hadden en dat de verdachte zich rustig hield. Dit veranderde toen een burger, dhr V., zich met de zaak bemoeide en buiten zinnen raakte. (...) Doordat

dhr V. zo te keer ging, voelde de verdachte zich kennelijk gesterkt en begon zich meer te verzetten, waardoor het moeilijker werd om hem de transportboeien om te doen. Ik heb niet gezien wat de aanleiding is geweest om de betreffende verdachte naar de grond te werken."3. Uit de achtergrondinformatie over de Russische man, die was opgenomen in de mutatie en het proces-verbaal van politieambtenaren B. en H. komt naar voren dat de man onberekenbaar gedrag vertoont en onverwacht agressief wordt. Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Russische man heeft de Nationale ombudsman deze informatie niet in dit verslag opgenomen.4. Klachtenco rdinator O. deelde in zijn rapport van 3 juni 1997 nog onder meer het volgende mee:"Gesprek met klager V.Op 18 februari 1997 heb ik aan het bureau Rustenburg een gesprek gehad met klager V. (...) In dit gesprek werd duidelijk, dat dhr V. geen enkel idee had wat er aan de aanhouding was voorafgegaan, waarom de verdachte zich in de hal kon bevinden, waarom hij hevig bloedende handen had en waarom hij uiteindelijk met geweld werd overmeesterd. Dhr V. zei, nog steeds geschokt te zijn, over de manier waarop de voor hem onbekende man de handboeien werd omgedaan. Hij heeft geen enkel verzet gezien van de zijde van deze man en vindt daarom, dat het toegepaste geweld buitenproportioneel is geweest. (...) Horen van aangeklaagden B. en H.Op 16 april 1997 heb ik de collega's B. en H. gehoord. Zij waren de collega's die de betrokken verdachte aanhielden en hem de handboeien hebben omgedaan. (...) Mede gelet op eerdere, onverwachte, agressieve reacties van deze verdachte, waarvan zij gehoord hadden tijdens de briefing, wilden zij hem de transportboeien omdoen, alvorens de verdachte met de auto naar Zaandijk te brengen. De verdachte had geen enkel bezwaar tegen deze overbrenging en aanvankelijk ook geen bezwaar, dat hem de transportboeien werden omgedaan. Echter bij het insluiten van de tweede pols begon de verdachte zich hevig te verzetten. B. en H. braken dit verzet door hem naar de grond te werken, waarbij verdachte op zijn buik kwam te liggen. B. drukte met zijn onderbeen de nek van de verdachte tegen de straattegels om aldus het verzet te breken. Dit is een volgens hen in de

opleiding geleerde methode om recalcitrante verdachten onder controle te houden. Daarbij is het niet nodig, dat het volle gewicht gebruikt wordt. Wel kan men wat meer aanzetten als het verzet toeneemt of niet afneemt. Collega H. probeerde ondertussen de tweede arm onder het lichaam van de verdachte weg te trekken, om deze alsnog in de boeien te kunnen klemmen. Tijdens deze bezigheid kwamen nog twee collega's ter plaatse, die echter niet hebben meegeholpen. Mogelijk dat n van hen de benen van de verdachte in bedwang heeft gehouden. Het verzet van de verdachte nam af, tot het moment dat een burger, zo bleek later klager V., zich met de aanhouding ging bemoeien. Deze begon te schelden, met het schuim op de mond, en geraakte geheel buiten zinnen, waardoor ook het verzet van de verdachte weer toenam. Aldus ontstond de situatie, dat men verbaal met dhr V. bezig was en fysiek met de verdachte. Ook daarna was er met klager V. niet te praten. Nadat de handboeien waren aangelegd, heeft men de verdachte overeind geholpen, door hem eerst op de knie n te laten zitten. De verdachte is toen rustig meegegaan het bureau in. (...) Voorts verwijzen de collega's B. en H. naar hun proces-verbaal van bevindingen waarin zij de aanhouding en het verzet van de verdachte hebben opgenomen (zie hierv r onder 2.2; N.o.). (...) Horen van collega Ka.Op 28 mei 1997 heb ik telefonisch collega Ka. gehoord. Zij herinnerde zich weinig details van de aanhouding. Wel herinnerde zij zich, dat zij op de benen is gaan liggen van de hevig om zich heen schoppende verdachte en dat het heel veel moeite kostte om deze de handboeien om te doen.". Verklaring van betrokken politieambtenaar Ka. Op 3 december 1997 verklaarde betrokken ambtenaar Ka. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:"Ik ben politieambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en ik had dienst op 17 januari 1997. Ik wil graag op de klacht reageren, omdat de getuigen Bo. en D. in hun verklaring stellen dat ik de verdachte enkele keren zou hebben geschopt. Dit is niet waar. Dit heb ik nog nooit gedaan. Ik gebruik altijd zo min mogelijk geweld. Mijn aandeel in de arrestatie was het boeien van de verdachte. (...) Op welk moment verdachte zich begon te verzetten, weet ik niet.

Ik liep achter aan de groep. We waren met een man of vijf. Op het moment dat ik verdachte zag, was hij agressief. Om het geweld te breken, hebben we de verdachte naar de grond gebracht. We hebben hem vervolgens met vier man onder controle gehouden. Twee man op zijn lichaam en een man aan elke arm. Ik heb met veel moeite de handboeien om kunnen krijgen. De armen van verdachte zwaaiden alle kanten op. Het geweld dat wij hebben toegepast was noodzakelijk. De verdachte was beresterk en erg agressief. Verder was hij besmeurd met bloed. Ik heb geprobeerd de polsen van verdachte in n keer vast te pakken, zodat wij zo min mogelijk risico liepen. (...) Hoewel ik, behalve verzoeker, geen getuigen heb gezien, kan ik zeggen dat de getuigenverklaring van de heer Y. het dichtst bij de waarheid komt.". Verklaring van betrokken politieambtenaar He. Op 18 februari 1998 verklaarde betrokken ambtenaar He. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:"Ik ben chef van het wijkteam Zaandam Rosmolenwijk en was op 17 januari 1997 aanwezig op het politiebureau aan de Rustenburg te Zaandam. Verdachte was 's morgens al aangehouden wegens een geweldsdelict. (...) Toen ik van het gebeuren op de hoogte werd gebracht, liep ook ik naar buiten. Daar aangekomen zag ik dat de verdachte op de grond lag. Drie vier agenten poogden de verdachte op de grond te houden en te boeien. Ik kan mij herinneren dat een van deze agenten de heer H. was. De andere agenten kan ik mij niet meer herinneren. Het onder controle krijgen van de verdachte was zeer moeilijk aangezien verdachte een zeer sterke kerel is die zich tegen de arrestatie verzette. Agent Ka. stond, evenals ikzelf, naar de arrestatie te kijken en bemoeide zich er niet mee. Later heeft zij alsnog geholpen bij het omdoen van de boeien van de verdachte nadat de overige agenten de armen van de verdachte samen hadden gebracht. Agent Ka. heeft niet getrapt, geschopt of geslagen. Er is in het geheel niet getrapt, geschopt of geslagen. Als dit wel was gebeurd zou ik dit, zeker als chef, geheel hebben afgekeurd. Na het boeien is verdachte door de agenten overeind geholpen en samen met hen naar binnen gelopen. (...) Ik moet zeggen dat de arrestatie, door al het bloed op het lichaam en de kleding van verdachte en het bebloede verband dat op de straat lag, een schokkende indruk kan hebben maakt. Wat

verzoeker waarschijnlijk niet wist, is dat verdachte zichzelf zo had verwond.". Verklaring van betrokken politieambtenaar H. Op 2 maart 1998 verklaarde betrokken ambtenaar H. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:"Ik ben politieambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en had op 17 januari 1997 vanaf 13.30 uur dienst. (...) Op grond van het delict dat verdachte die morgen had gepleegd en het feit dat hij onder het bloed zat, hebben wij hem beetgepakt om de transportboeien om te doen alvorens hem binnen te horen. Nadat de eerste handboei was omgelegd, begon verdachte zich nog heviger te verzetten, zodat de tweede boei niet kon worden omgelegd. Ik en mijn collega B. hebben de verdachte naar de grond gebracht, om hem alsnog te boeien. Verdachte zat immers onder het bloed en sloeg om zich heen. Toen wij verdachte naar de grond brachten, kwamen meerdere collega's naar buiten. We waren toen in totaal met 4 5 man. Ik herinner mij dat n daarvan de heer He. was. Het is mogelijk dat n of twee agenten uiteindelijk hebben meegeholpen met boeien, omdat verdachte zeer wederspannig was. Dus in totaal waren we met drie vier agenten bezig om verdachte te boeien. Tijdens het naar de grond brengen en boeien van verdachte is in het geheel niet geslagen of geschopt. (...) Nadat de verdachte was geboeid, werd hij rustig. Hij is door ons overeind geholpen, waarna hij rustig meeliep naar binnen.". Verklaring van betrokken politieambtenaar B. Op 9 maart 1998 verklaarde betrokken ambtenaar B. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:"Ik ben politieambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en ik had op 17 januari 1997 vanaf 13.30 uur dienst. (...) Eenmaal buiten spraken wij verdachte aan. Hij was toen rustig. We hebben hem meegedeeld dat hij nog moest worden verhoord voor het

feit dat hij die morgen had gepleegd. Verder deelden we hem mee dat we hem in het kader van zijn veiligheid en de onze wilden boeien. Dit met betrekking tot het bloed door zijn verwondingen en de waarschuwing dat hij zeer onberekenbaar kon zijn. Het boeien vond hij goed en stak zijn rechterarm uit. Nadat we deze arm hadden geboeid, sloeg verdachte als een blad aan een boom om en werd zeer gewelddadig. H. en ik hebben hem toen naar de grond gebracht. Ondertussen was ook collega He. naar buiten gekomen en volgens mij ook collega Ka. Er waren uiteindelijk in totaal 3 4 politieambtenaren betrokken bij het boeien. He. en volgens mij ook Ka. hebben meegeholpen bij het boeien. Toen wij met het boeien bezig waren, hoorde ik de verzoeker schreeuwen. Hij stond op zo'n 2 meter afstand en ging volledig uit zijn dak. Door al dat bloed dacht hij waarschijnlijk dat we de verdachte in elkaar schopten, of iets dergelijks. De verdachte voelde zich door het geschreeuw van verzoeker gesterkt, waardoor hij weer onrustig werd. Door deze onrust schreeuwde mijn collega H. terug dat verzoeker zijn bek moest houden en zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. Ik heb verder geen getuigen gezien. Toen verdachte eenmaal was geboeid, werd hij rustig en liet zich zonder problemen in de politiebus plaatsen.". Nadere reactie van verzoeker Bij brief van 23 april 1998 liet verzoekers gemachtigde nog onder meer het volgende weten:"In reactie op uw brief (...) kan ik u namens de heer V. meedelen dat hij vasthoudt aan de eerder door hem afgelegde verklaringen. Hij constateert dat zowel zijn waarnemingen en ervaringen op 17 januari 1997, alsmede die van drie andere, bij u reeds bekend zijnde getuigen, op belangrijke onderdelen verschillen van de ervaringen zoals vermeld door de vier politie-ambtenaren die u op respectievelijk 3 december 1997, 18 februari, 2 maart en 9 maart 1998 hebt gesproken. De heer V. zegt verder zich niet te kunnen voorstellen dat de betrokken ambtenaren zich bijna, respectievelijk ruim een jaar na dato tot in detail kunnen herinneren wat er op 17 januari precies heeft plaatsgevonden in en naast het politiebureau aan het Rustenburg in Zaandam.". Nadere reactie van de korpsbeheerder In antwoord op een telefonische verzoek op 17 juli 1998 van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman om een afschrift van het advies van de klachtencommissie, liet een medewerkster van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland weten dat het advies

van de klachtencommissie niet schriftelijk was vastgelegd maar direct was opgenomen in het oordeel van de korpsbeheerder. Voorts deelde zij mee dat de korpsbeheerder bij zijn standpunt bleef dat de klacht van verzoeker niet gegrond was.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 17 januari 1997 disproportioneel geweld hebben toegepast bij de aanhouding van een man van Russische afkomst. Verzoeker stelt dat zes zeven politieambtenaren de man naar de grond hebben gewerkt, waarna zij hem, toen hij eenmaal geboeid was, meerdere keren hebben geschopt en geslagen. Voorts stelt verzoeker dat de politieambtenaren het gezicht van de man langs de straat hebben gehaald, en hebben geprobeerd de armen en de rug van de man te 'kraken'.2. Het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten is alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen (zie

Achtergrond

onder 1.). Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie

Achtergrond

onder 2.). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.3. Vast staat dat de Russische man, die een agressief en onberekenbaar gedrag vertoonde, op 17 januari 1997 al eerder was aangehouden wegens bedreiging met een mes. De politieambtenaren brachten de man na de aanhouding over naar een politiebureau in Zaandam, alwaar hij zich in een ophoudkamer verwondde. Ambulancepersoneel bracht de man vervolgens over naar het ziekenhuis, waaruit de man, zonder medische behandeling te hebben ondergaan, wegliep en terugkeerde naar hetzelfde politiebureau. Toen de Russische man vanuit het politiebureau naar buiten liep, volgden politieambtenaren hem om hem wederom aan te houden voor verhoor met betrekking tot het strafbare feit waarvan hij werd verdacht. De politieambtenaren besloten de man te boeien alvorens hem over te brengen naar een ander bureau. Zij brachten de man bij het boeien naar de grond. Verzoeker was getuige van de aanhouding bij het politiebureau in Zaandam.4. De getuigen Bo., D. en Y. hadden gezien dat vijf zes politie ambtenaren naar buiten waren gerend. Buiten gekomen, hadden ze gezien dat de Russische man op zijn buik op de grond lag en dat de

politieambtenaren op hardhandige wijze een knie in de rug van de Russische man hadden gedrukt. Ook hadden ze gezien dat de politieambtenaren hard aan de armen van de man hadden getrokken en dat het gezicht van de man de grond had geraakt. Volgens Bo. en D. had een andere politieambtenaar zijn voet in de nek van de man geplaatst. Ook hadden Bo. en D. gezien dat een politieambtenaar enkele keren tegen de schouder van de man had geschopt en dat een politieambtenaar aan de haren van de man had getrokken. Getuige Y. had gezien dat een vrouw en een oudere mannelijke politieambtenaar bij de aanhouding naast de op de grond liggende man stonden, terwijl de anderen boven op hem hadden gezeten.5. Politieambtenaren B., H., en He. hebben tegenover klachtenco rdinator O. verklaard dat B. en H. het verzet van de man hadden gebroken door hem naar de grond te brengen, waarbij de man met zijn buik op de grond kwam te liggen. B. had met zijn onderbeen de nek van de man tegen de straattegels gedrukt om het verdere verzet te breken. H. had intussen geprobeerd de tweede arm van de man onder zijn lichaam vandaan te trekken, om deze alsnog in de boeien te kunnen klemmen. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarden de politieambtenaren H., He. en Ka. dat zij met vijf ambtenaren aanwezig waren geweest bij de aanhouding van de Russische man. Verder verklaarden alle betrokken politieambtenaren tijdens dit onderzoek dat zij met 3 4 man de Russische man hadden geboeid. Politieambtenaar Ka. verklaarde verder dat het geweld noodzakelijk was geweest omdat de man beresterk en erg agressief was. Zij had getracht de polsen van de man in n keer vast te pakken, om met betrekking tot het bloed zo weinig mogelijk risico te lopen. Ook politieambtenaar He. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat de man zeer moeilijk onder controle was te krijgen, omdat hij een zeer sterke kerel was die zich tegen de aanhouding had verzet. Politieambtenaren Ka., H. en He. verklaarden tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman expliciet dat er bij de aanhouding van de man niet was geslagen of geschopt.6. Voldoende staat vast dat de Russische man agressief was en onberekenbaar gedrag vertoonde, en dat hij eerder die dag was aangehouden wegens een geweldsdelict. Verder staat vast dat de man was besmeurd met bloed. Met het oog op gevaar voor de veiligheid van de man en hun eigen veiligheid konden de politieambtenaren er in redelijkheid toe overgaan de man bij de aanhouding te boeien ten behoeve van het vervoer naar een ander politiebureau (zie hierv r onder 2.). Voldoende is aannemelijk geworden dat de Russische man zich tijdens het boeien hevig tegen zijn aanhouding heeft verzet.

Door deze opstelling heeft de man de politieambtenaren in de uitoefening van hun taak belemmerd. De politieambtenaren waren daarom bevoegd geweld te gebruiken tegen hem (zie hierv r, eveneens onder 2.).7. Wat betreft de proportionaliteit van het gebruikte geweld is het volgende van belang. Gelet op de verklaringen van de getuigen Bo., D. en Y. en de verklaringen van de vier betrokken politieambtenaren moet worden aangenomen dat er vijf politieambtenaren bij de aanhouding aanwezig zijn geweest, van wie er vier zich daadwerkelijk hebben bezig gehouden met het onder bedwang krijgen en boeien van de Russische man. Het is - gelet op de verklaring van verzoeker van 18 februari 1997 tegenover klachtenco rdinator O., de verklaring van getuige Y., en de stellig ontkennende verklaringen van de politieambtenaren - niet aannemelijk geworden dat de politieambtenaren de man hebben geschopt en geslagen. Gelet op alle verklaringen die door betrokkenen zijn afgelegd, is voldoende aannemelijk dat het aanbrengen van de handboeien hardhandiger is gebeurd dan wanneer er geen sprake zou zijn van verzet. Niet is echter aannemelijk geworden dat meer geweld is gebruikt dan noodzakelijk was om de man onder controle te krijgen en te houden. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.8. Vast staat echter - gelet op de verklaringen van verzoeker, de getuigen en de politieambtenaren - dat minstens n ambtenaar zijn knie in de nek van de man heeft gedrukt. Een dergelijke handelwijze heeft een gerede kans op letsel. Verder is van belang dat de omstandigheden – gelet op het grote aantal aanwezige politieambtenaren – niet zodanig waren dat deze vorm van geweldgebruik te rechtvaardigen was. Daarom is het niet juist dat op deze wijze is gehandeld De onderzochte gedraging is in zoverre dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het drukken van de knie in de nek van de Russische man; op dit punt is de klacht gegrond.                            De Nationale ombudsman,                            mr. dr. M. Oosting BIJLAGE

Achtergrond

1. Handboeiengebruik1.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.1.2. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."1.3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is

in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden. 2. Geweldgebruik2.1. Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."2.2. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar luidt voor zover hier van belang als volgt:"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

2.3. Ingevolge artikel 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

CONCEPT JAS OUDCONCEPT BEOORDELING EN CONCLUSIE BEOORDELING1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op 17 januari 1997 disproportioneel geweld hebben toegepast bij de aanhouding van een man van Russische afkomst. Verzoeker stelt dat zes zeven politieambtenaren de man naar de grond hebben gewerkt, waarna zij de man, eenmaal geboeid, meerdere keren hebben geschopt en geslagen. Voorts stelt verzoeker dat de politieambtenaren het gezicht langs de straat hebben gehaald, en hebben geprobeerd de armen en de rug van de man te 'kraken'. Ten slotte is verzoeker van mening dat de politieambtenaren de Russische man op een eerder tijdstip hadden kunnen aanhouden, toen deze man vrijwillig het politiebureau in Zaandam was binnengekomen.2. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie

Achtergrond

). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.3. Vast staat dat de Russische man op 17 januari 1997 al eerder was aangehouden wegens bedreiging met een mes. De politieambtenaren brachten de man na de aanhouding over naar een politiebureau in Zaandam, alwaar hij zich in een ophoudkamer verwondde. Ambulancepersoneel bracht de man vervolgens over naar het ziekenhuis, waaruit de man, zonder medische behandeling te hebben ondergaan, ontsnapte en terugkeerde naar hetzelfde politiebureau. Toen de Russische man vanuit het politiebureau naar buiten liep, volgden politieambtenaren hem om hem wederom aan te houden voor verhoor met betrekking tot het strafbare feit, waarvan hij werd verdacht. In verband met hun eigen veiligheid besloten politieambtenaren de man te gaan boeien alvorens hem over te brengen naar het bureau. De politieambtenaren brachten de man vervolgens naar de grond. Verzoeker was getuige van de aanhouding bij het politiebureau in Zaandam.4. De getuigen Bo., D. en Y. hadden gezien dat de Russische man op zijn buik op de grond lag de linkerarm van de Russische man hardhandig op zijn rug was getrokken, en dat een politieambtenaar op hardhandige wijze een knie in de rug van de man had gedrukt. Volgens Bo. en D. had een andere politieambtenaar zijn voet in de nek van de man geplaatst, waardoor het gezicht van de man tegen de stoeprand was gedrukt en over de straat was gehaald. Ook hadden zij gezien dat een politieambtenaar enkele keren tegen de schouder van de man had geschopt en dat een politieambtenaar aan de haren van de man had getrokken. Getuige Y. had gezien dat meerdere politieambtenaren hun knie in de rug van de man hadden gedrukt en dat zij de armen van de man tegelijkertijd naar achteren hadden getrokken om hem te boeien. Ook volgens getuige Y. had het gezicht van de man de grond geraakt. Getuige Y. had voorts gezien dat een vrouw en een oudere mannelijke politieambtenaar bij de aanhouding naast de op de grond liggende man stonden, terwijl de anderen boven op hem hadden gezeten. 5.1 Politieambtenaren B. en H. hadden in hun verklaring van 16 april 1997 tegenover klachtenco rdinator O. aangegeven dat de Russische man aanvankelijk geen enkel bezwaar tegen het boeien had gemaakt. Echter bij het insluiten van de tweede pols was de man zich gaan verzetten. Politieambtenaren hadden vervolgens het verzet van de man gebroken door hem naar de grond te bengen, waarbij de man met zijn buik op de grond kwam te liggen. B. had met zijn onderbeen de nek van de man tegen de straattegels gedrukt om het verdere verzet te breken.. had intussen geprobeerd de tweede arm van de man onder zijn lichaam vandaan te trekken om deze alsnog in de boeien te kunnen klemmen. Politieambtenaar He. had tegenover de klachtenco rdinator verklaard dat hij had gezien dat politieambtenaren B. en H. de man onder bedwang hadden gehouden door hem op de buik te laten liggen. Hij had gezien dat n politieambtenaar zich ter hoogte van het hoofd van de man had bevonden, terwijl de andere politieambtenaar bezig was de tweede arm van de man onder diens lichaam vandaan te trekken. 5.2 Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarden de politieambtenaren H., He. en Ka. dat zij met vijf ambtenaren aanwezig waren bij de aanhouding van de Russische man. Verder verklaarden de vier betrokken politieambtenaren tijdens dit onderzoek dat zij met 3 4 man de Russische man hadden geboeid. Politieambtenaar Ka. verklaarde verder dat het geweld noodzakelijk was geweest omdat de man beresterk en erg agressief was. Zij had getracht de polsen van de man in n keer vast te pakken om met betrekking tot al het bloed zo weinig mogelijk risico te lopen. Ook politieambtenaar He. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat de man zeer moeilijk onder controle was te krijgen, omdat de man een zeer sterke kerel was die zich tegen de aanhouding had verzet. Politieambtenaren Ka., H. en He. verklaarden tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman expliciet dat er bij de aanhouding van de man niet was geslagen of geschopt.6. Nu verzoeker en de getuigen Bo., D. en Y. getuigen zijn geweest van de aanhouding n dat de politieambtenaren de Russische man naar de grond hadden gebracht, moet, gelet op de verklaringen van de politieambtenaren, worden aangenomen dat de Russische man zich tijdens het boeien hevig heeft verzet tegen de aanhouding. Door deze opstelling heeft de Russische man de politieambtenaren in de uitoefening van hun politietaak belemmerd. De politieambtenaren waren daarom bevoegd geweld te gebruiken tegen de man (zie hierv r onder 2.).7. Wat betreft de proportionaliteit van het gebruikt geweld is het volgende van belang. Zowel gelet op de verklaringen van verzoeker van 18 februari 1997 tegenover klachtenco rdinator O. en die van getuige Y. - waarin niet is opgenomen dat de politieambtenaren hadden geschopt of geslagen - als op de stellig ontkennende verklaringen van de politieambtenaren op dit punt, is niet aannemelijk dat de politieambtenaren de man ook hebben geschopt en geslagen. Voorts moet het er, gelet op de verklaringen van de getuigen Bo., D. en Y. en de verklaringen van de vier betrokken politieambtenaren, voor worden gehouden dat vijf politieambtenaren bij de aanhouding aanwezig zijn geweest, waarvan vier ambtenaren zich daadwerkelijk hebben bezig gehouden met het onder bedwang krijgen en boeien van de Russische man. Gelet op alle verklaringen, is voldoende aannemelijk dat de politieambtenaren de Russische man op hardhandige wijze hebben geboeid, waarbij het goed mogelijk is geweest dat zijn armen ver naar achteren zijn getrokken en dat zijn gezicht de grond heeft geraakt. Vast staat dat de Russische man was besmeurd met bloed. Verder staat vast – gelet op de mutatie en het proces-verbaal van bevindingen van politieambtenaren B. en H., de verklaringen van de politieambtenaren, en het geen hierv r onder 7. is gesteld – dat de Russische man zich heftig tegen de aanhouding heeft verzet. Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, moet worden geoordeeld dat het geweld dat is gebruikt om de Russische man onder controle te krijgen en te houden de grenzen van de proportionaliteit niet heeft overschreden. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.8. Vast staat verder - gelet op de verklaring van verzoeker van 18 februari 1997, de verklaring van getuigen Bo. en Y., de verklaring van politieambtenaar He. van 26 mei 1997, en de verklaring van politieambtenaren B. en H. van 16 april 1997 - is voorts komen vast te staan dat minstens n ambtenaar zijn knie in de nek van de man heeft gedrukt. Gelet op de grote kans op letsel is dit niet juist. De omstandigheden waren – gelet op het aantal aanwezige politieambtenaren – niet zodanig dat dit geweldgebruik te rechtvaardigen is. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Zaandam), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het drukken van de knie in de nek van de Russische man; op dit punt is de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Zaanstreek-Waterland

Klacht:

Disproportioneel geweld gebruikt bij aanhouding Russische man.

Oordeel:

Niet gegrond