1998/384

Rapport
Op 16 juni 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer C. te Purmerend, ingediend door mevrouw F. te Purmerend, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps ZaanstreekWaterland op 11 december 1996, nadat deze hem had staande gehouden in verband met het overtreden van een inrijverbod, hem heeft geslagen, vervolgens heeft aangehouden en geboeid heeft overgebracht naar het politiebureau.

Achtergrond

Zie BIJLAGE

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Voorts werden drie betrokken ambtenaren gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 11 december 1996 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzoeker, de heer C., in Zaandam staande. Verzoeker had zich met zijn auto schuldig gemaakt aan overtreding van een inrijverbod. Kort na de staandehouding hield de politie verzoeker aan, boeide hem aan de handen en bracht hem over naar het politiebureau te Zaandijk.2. De bij het politieoptreden betrokken ambtenaren S. en V. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland maakten van hun bevindingen op 11 december 1996 een mutatie in het dag- en nachtrapport. In deze mutatie is onder meer vermeld:"Op woensdag 11-12-1996, te 07.50 uur stonden rapp's te controleren op de R., alwaar van 07.00 uur tot 09.00 uur een gesloten verklaring geldt. Op een gegeven moment kwam Ve (verdachte; N.o.) met zijn auto aanrijden in strijd met een geslotenverklaring. Na Ve staande te hebben gehouden en hem te hebben medegedeeld, dat hij een bekeuring zou krijgen begon hij te vloeken o.a. Klootzak krijg de kanker. Ik 1e rapp deelde de Ve mede, dat hij van mij nog 1 bekeuring zou krijgen voor 2 gladde achterbanden en dat hij zich moest gedragen. Vervolgens stapte Ve uit de auto en kwam naar 1e rapp toelopen. Dit ging gepaard met een scheld serenade en met zijn gebalde vuisten en maaiende bewegingen kwam hij op mij aflopen. Kennelijk met de bedoeling om rapp te slaan. Hierdoor bracht ik mijn linkerarm omhoog teneinde zijn maaiende armen in mijn richting af te weren. Vervolgens liep Ve met zijn mond tegen de linkerzijkant van mijn linker hand. Hierdoor verwondde Ve zich aan zijn onderlip. Verdachte te 07.52 uur aangehouden, aankomst bureau te 08.05 uur te 08.25 uur voorgeleid bij K. Ve zal door coll Sl. worden gehoord. Tevens zal hij tegen rapp een klacht indienen. Tijdens het overbrengen van de verdachte hebben wij de van dienstwege verstrekte handboeien bij de verdachte omgedaan."3. De gemachtigde van verzoeker, mevrouw F., die ten tijde van het gebeurde passagier was in de door verzoeker bestuurde auto, legde op 11 december 1996 in het politiebureau te Zaandijk een getuigenverklaring af. In deze verklaring is onder meer opgenomen:"In de eerste bocht in een woonwijk te Zaandam kregen wij een stopteken van een agent. Mijn vriend zat toen achter het stuur van de auto.

Dat was voor ons een totale verassing. Mijn vriend heeft de auto aan de kant gezet, tussen een aantal andere auto's in. Daarvoor was hij nog niet door een agent aangesproken. Toen wij daar stilstonden heeft een agent hem naar een ontheffing en vervolgens zijn rijbewijs gevraagd, omdat wij geen ontheffing hadden. Mijn vriend gaf zijn rijbewijs toen in een mapje, en moest hem daar eerst uithalen van die agent. Ook hoorde ik die agent iets zeggen over gladde banden. Die agent heeft daarna in zijn boekje staan schrijven of tekenen, en mijn vriend is toen de auto uitgegaan om te vragen wat er nu eigenlijk allemaal aan de hand was. Ik heb niet precies gehoord wat mijn vriend gezegd heeft tegen die agent. Op een gegeven moment hoorde ik mijn vriend zeggen: "hij heeft mij een klap gegeven". Ik zag toen dat mijn vriend heel verbaasd naast de auto stond. Ik ben toen zelf ook uit de auto gestapt en om de auto heen gelopen. Ik zag toen dat die agent heel driftig met wilde armgebaren daar nog bij mijn vriend stond, en dat er ook een aantal andere agenten bij stonden, die wel rustig waren. Ik heb toen nog aan de agent gevraagd waarom hij op deze manier dacht te kunnen handelen, maar hij was niet voor rede vatbaar. Hij wilde toen ook nog de auto mee nemen, en ik zou dan verder maar moeten lopen, hoewel ik in het bezit ben van een rijbewijs. Ik heb niet gezien dat die agent mijn vriend heeft geslagen. Ik heb wel iets van bloed aan de mond van mijn vriend gezien, en ik denk niet dat iemand zoiets verzint, dus ik geloof wel dat dat gebeurd is. Mijn vriend is een persoon die heel rustig, maar ook heel opvliegend kan zijn. Hij was nu heel rustig. Hij heeft wel gescholden, maar niet op een agressieve manier in de richting van die agent. Die agent was in eerste alleen, maar er waren wel meerdere agenten aanwezig bij andere auto's. Toen het tussen mijn vriend en die agent uit hand begon te lopen, zijn zij direct naar hen toe gekomen om verdere escalatie te voorkomen."4. Mevrouw F. diende namens verzoeker bij brief van 15 december 1996 een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. In deze brief is onder meer vermeld:"Dhr. S. heeft mijn vriend, C. een pijnlijke klap gegeven in zijn gezicht waardoor er bloed uit zijn mond kwam.

Ik vind het optreden van dhr. S. niet toelaatbaar en wil dat er een onderzoek wordt opgestart. Dhr. S. had geen enkele reden om mijn vriend een klap te geven. Naar mijn mening is dhr. S. niet in staat om zijn beroep op een correcte wijze uit te voeren. Als een agent niet in staat is om een bekeuringssituatie op een normale wijze af te handelen vind ik het onverantwoord om deze man te laten optreden als agent. Deze mr. S. heeft het recht in eigen handen genomen en geslagen. Ik ben ontzettend kwaad dat dit kan en mag gebeuren en wil dat dit tot op de bodem wordt uitgezocht.. (voornaam van verzoeker; N.o.) en ik zijn beiden werkende mensen en wensen niet de dupe te worden van een agent met losse handjes. Mijn vriend was niet agressief maar wordt wel geslagen door een agressieve agent en daarna afgevoerd als een crimineel. Tegen mij vertelt dhr. S. dat ik zelf maar moet uitzoeken hoe ik naar mijn werk kom. Gelukkig beschik ik over een rijbewijs en kon ik met de auto achter de politiebus aanrijden. Naar mijn mening waren de andere agenten die ter plekke waren het ook niet eens met de handelwijze van dhr. S. Dhr. S. was zelfs na het geven van de klap driftig en niet in staat om de situatie tot orde te brengen. Dhr. S. kwam erg gefrustreerd en agressief over en heeft geen enkele moeite gedaan om zijn excuses aan te bieden of de zaak op een andere manier op te lossen. (...) Ik ben verschrikkelijk geschrokken van het belachelijke optreden van dhr. S. en wil niet dat er nog meer mensen gedupeerd worden door deze man."5. Naar aanleiding van deze klacht vond op 19 februari 1997 een gesprek plaats tussen mevrouw F., de heer C. en de klachtbemiddelaar van dat korps. In de weergave van dat gesprek is onder meer vermeld:"Ik, klager C., kom er voor uit, dat ik de bewuste dag, 11 december 1996, niet goed gehumeurd was. Er zaten mij al een paar dagen diverse dingen tegen. Toen ik dan ook bij de controle moest stoppen en ik hoorde dat ik een bekeuring kreeg, omdat ik een verboden straat in was gereden, hetgeen ik niet wist omdat dat inrijverbod nog niet zolang gold, werd ik erg prikkelbaar. Het zal wel zo zijn, dat de betreffende politieman dat gemerkt heeft. Het is mogelijk dat ik op het midden van de weg stopte.

Doch het is niet waar, dat ik met gierende banden optrok, om naar de kant van de weg te gaan, zoals mij werd opgedragen. Toen ik mijn papieren via het portierraam terugkreeg, heb ik die min of meer uit zijn handen getrokken. Ik was boos, doch dat was alleen merkbaar door mijn gedrag. Zeker niet door taalgebruik. Mvr. F. beaamt dit. Heel cynisch liet de agent daarop volgen van; 'kan je geen dank-je-wel zeggen' of woorden van gelijke strekking, waarop ik vroeg, of ik soms dankbaar moest zijn voor de bekeuring. Prompt daarop kwam hij terug en zei op een sarcastische manier: 'En je krijgt ook nog een bekeuring voor twee gladde achterbanden.' Toen knapte er bij mij iets en stoof m'n auto uit. De auto zou ik juist deze dag wegbrengen, omdat ik in het oosten van het land een andere had gekocht waarvan ik de achterbanden met deze auto had verwisseld. Onderweg kreeg ik echter een bekeuring voor een gladde band (klager toonde mij de kennisgeving). Ik had toen de gelegenheid om binnen 24 uur de auto weg te doen of nieuwe banden aan te brengen. Ik wilde dit vertellen aan de agent die naar de achterkant van de auto liep. Ik was boos, maar ik heb absoluut niet gescholden en beslist geen slaande bewegingen gemaakt. Ik ben zeer expressief, dat zit in mijn Italiaanse afkomst, maar ik weet ook uit ervaring, dat ik toch aan het kortste eind zou trekken. Als de agent zegt dat ik met maaiende armen en gebalde vuisten op hem afkwam en dat hij deze moest afweren, dan is dat een leugen. Ik kwam driftig op hem toegelopen en hij gaf mij onverhoeds een stomp op mijn mond, waardoor ik een bloedende lip opliep. De stomp kwam zo onverwachts, dat ik te verbouwereerd was om te reageren. Als ik werkelijk de bedoeling had gehad om hem te slaan, dan was ik door deze stomp in mijn opzet zeker niet gestopt. Ik, mv. F., ben toen uit de auto gestapt, om te vragen wat er nu allemaal aan de hand was. Ik zag toen, dat de betreffende politieman S. wilde bewegingen maakte met zijn armen en naar de overige politiemannen schreeuwde, dat mijn vriend mee moest naar het bureau. Hij was dermate zenuwachtig, dat hij niet in staat was de situatie de baas te worden. Van spugen door mijn vriend heb ik niets gezien. Als de agent zegt, dat ik, C. gespuugd heb, dan klopt dat. Echter, dat was op de binnenplaats van het bureau. In de auto had ik het bloed van mijn lip in mijn mond opgespaard en bij het naar het bureau lopen spuugde ik dat uit, naast mij op de grond. Ik had daarbij niet in de gaten, dat de agent zo dicht achter mij liep. Ik zag toen, dat een kloddertje spuug op zijn schoen terechtkwam. Het enige moment dat ik gescholden heb naar dhr S. is in de auto geweest, toen ik werd overgebracht naar het bureau. Ik heb toen hele lelijke dingen gezegd en zelfs daarbij verwensingen naar zijn kinderen gedaan. Daar heb ik heel erg veel spijt van, hetgeen ik ook al gezegd had bij de agent die mij daarna gehoord heeft. Ik had dit niet mogen doen. Maar ik voelde mij zo onmachtig, door het

optreden van dhr. S., dat ik een uitlaatklep nodig had. Ik wilde hem op z'n ziel trappen. Onze klacht richt zich alleen tot dhr. S., omdat de andere politiemannen zich correct gedroegen. Ik, mv F., wil nogmaals met nadruk verklaren, dat ik van mijn vriend geen scheldwoorden heb gehoord in de richting van de politieman. En dit terwijl ik weet, dat hij een opvliegend karakter kan hebben. Ik verwacht echter van de politie, dat zij op de juiste wijze met dergelijke mensen weet om te gaan. Niemand staat te juichen als hij een bekeuring krijgt."6. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland deelde bij brief van 23 mei 1997 verzoekers gemachtigde onder meer mee:"Uw klacht omvat de manier van optreden van de heer S. van de politieregio Zaanstreek Waterland bij het staande houden van de heer C. De heer C. werd staande gehouden na een overtreding van een inrijverbod. Deze aanhouding was volkomen terecht. De heer C. reageerde hierbij, zoals hij zelf heeft toegegeven, heel prikkelbaar en boos. Dat hem toen ook nog een proces-verbaal voor twee gladde banden werd toegezegd, maakte dat hij zich dermate agressief gedroeg dat aanhouding en overbrenging naar het politiebureau noodzakelijk werd. Onderweg bleef de heer C. verbaal agressief. Ook dit heeft de heer C. in zijn verklaringen toegeven. Ik ben van mening dat de beweerde klap in het gezicht van de heer C. te wijten is aan zijn eigen manier van doen, waarbij de heer S. slechts afwerend reageerde. Ik acht uw klacht dan ook niet gegrond."7. Op 5 september 1997 ontving verzoeker van het arrondissementparket te Haarlem een transactievoorstel van f 250,- ter zake van eenvoudige belediging van een ambtenaar. Verzoeker ging op 27 september 1997 door betaling in op dit transactievoorstel.. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en onder A.3. en A.4.. Het standpunt van de korpsbeheerder1. Bij brief van 27 augustus 1997 deelde de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland onder meer mee:

"In de klacht van mevrouw F. heb ik mij laten adviseren door de commissie voor politieklachten. Met hen ben ik van mening dat in de verklaringen van mevrouw F. en de heer C. tegenstrijdigheden zitten, met name voor wat betreft het gedrag van de heer C. Enerzijds beweert mevrouw F. dat de heer C. zeer rustig was en niet gescholden heeft, terwijl de heer C. zelf zegt niet goed gehumeurd te zijn geweest, en prikkelbaar en boos. Ook geeft hij toe dat er 'iets in hem knapte' toen hij werd geverbaliseerd voor twee gladde banden. Mw. F. zegt niet gezien te hebben dat de heer C. werd geslagen. De tweede verbalisant zegt gezien te hebben dat de heer C. niet werd geslagen. Hij heeft gezien dat de heer C. dreigend op zijn collega afkwam, waarbij hij mogelijk gewond raakte doordat de collega een afwerende beweging maakte met zijn arm. Ook wordt door rapporteurs vermeld dat de heer C. op hen schold. De heer C. zelf geeft toe in ieder geval in de politiewagen te hebben gescholden. Op basis van deze gegevens en de overige gegevens die in het bijgevoegde dossier staan vermeld, ben ik van mening dat ik mijn eerdere oordeel niet wijzig. Ik acht de klacht van mevrouw F. niet gegrond. Mijns inziens is er geen sprake geweest van disproportioneel geweld. Gelet op het gedrag van de heer C. was aanhouding en geboeid overbrengen naar het bureau terecht."2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder onder meer een proces-verbaal dat de politieambtenaren S. en V. van hun bevindingen hadden opgemaakt en op 11 december 1996 hadden gesloten. In dit proces-verbaal is onder meer vermeld:"Omstreeks 07.50 uur, zag ik 1e verbalisant (S.; N.o.) dat er een bestuurder van een personenauto aan kwam rijden. (...) Ik 1e verbalisant gaf de bestuurder van deze personenauto van het merk Audi (...) een stopteken, teneinde hem te verbaliseren voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring. Ik 1e verbalisant zag, dat de bestuurder van deze personenauto zijn motorvoertuig op het midden van de rijbaan tot stilstand bracht. Ik 1e verbalisant vroeg aan de bestuurder of hij een ontheffing had om gebruik te mogen maken van deze rijbaan, hierop antwoordde hij ontkennend. Ik 1e verbalisant deelde de bestuurder mede, dat hij zijn auto aan de rechterzijde van de rijbaan moest neerzetten en dat ik hem een bekeuring voor de door hem gepleegde overtreding zou geven.

Ik 1e verbalisant hoorde, dat hij met gierende banden optrok en zag dat hij de auto aan de rechterzijde van de rijbaan tot stilstand bracht. Ik 1e verbalisant liep naar de auto toe en zag daarbij, dat de 2 achterbanden van het voertuig glad waren gesleten. Vervolgens vervoegde ik, 1e verbalisant, zich bij de linkervoorportier. Desgevraagd overhandigde de bestuurder van de personenauto aan mij zijn rijbewijs. Ik 1e verbalisant hoorde dat de verdachte tegen mij zei: 'Klootzak Vuile Kankerlijer'. Ik verbalisant deelde de bestuurder van deze auto mede, dat hij mij op een andere manier moest aanspreken en dat ik van deze woorden niet gediend was. Tevens deelde ik de bestuurder mede, dat hij van mij 2 bekeuringen zou krijgen namelijk 1 voor het rijden in strijd met een gesloten verklaring en 1 bekeuring omdat zijn auto 2 gladde achterbanden had. Ik 1e verbalisant liep toen naar de achterzijde van personenauto. Op dat moment zag ik, dat de bestuurder van de personenauto uit de auto stapte en naar mijn richting liep. Daarbij zag ik, dat hij mijn richting opliep met maaiende armen en gebalde vuisten. Ik hoorde dat hij wederom tegen mij zei: 'Ik zal je krijgen vuile klootzak kankerlijer'. Aangezien de verdachte met maaiende armen en met gebalde vuisten mijn richting opliep en dit dreigend op mij over kwam bracht ik mijn linkerarm naar voren. Nadat ik mijn linkerarm had gebracht ter hoogte van de mond van de verdachte liep hij met zijn mond tegen de linkerzijkant van mijn linkerhand. Hierdoor verwondde de verdachte zijn lip. Ik 1e verbalisant deelde de verdachte mede, dat hij was aangehouden. Hierbij zag ik, dat de verdachte op mij begon te kwatten, waardoor het speeksel uit de mond van de verdachte op mijn linkerbroekspijp terecht kwam. Ik 2e verbalisant (V.; N.o.) bevond mij achter de personenauto van de verdachte en bevond mij op een afstand van ongeveer 2 meter van 1e verbalisant. Vanaf die afstand kon ik de gehele situatie goed horen en overzien. Ik zag, dat de verdachte met maaiende armen en met gebalde vuisten in de richting van 1e verbalisant liep. Ik hoorde dat de verdachte tegen 1e verbalisant zei: 'Ik zal je krijgen vuile klootzak kankerlijer'. Vervolgens zag ik, dat 1e verbalisant zijn linkerarm naar voren bracht kennelijk met de bedoeling om zijn gezicht te beschermen. Aangezien de verdachte toeliep op 1e verbalisant kwam deze met zijn mond tegen de linkerhand van 1e verbalisant Ik hoorde dat de verdachte tegen 1e verbalisant zei: 'Ik dien een klacht tegen je in vuile klootzak kankerlijer'. Vervolgens hoorde ik, dat 1e verbalisant tegen de verdachte zei: 'U bent aangehouden'. Hierop zag ik, dat de

verdachte kwatte in de richting van 1e verbalisant. Tijdens het overbrengen van de verdachte naar het Hoofdbureau van politie te Zaandijk, hoorden wij, dat de verdachte tegen 1e verbalisant zei: 'Ik zal je krijgen kankerlijer en ook je kinderen. Ik hoop dat die onder een auto terecht komen'.3. De korpsbeheerder voegde eveneens bij zijn standpunt een rapport van 2 april 1997 van de klachtbemiddelaar van zijn korps. In dat rapport is onder meer vermeld:"Gesprek met aangeklaagde collega S. Aan de hand van het gestelde in de klachtbrief en de mutaties had ik op 10 februari 1997 een gesprek met collega S. Hij vertelde mij dat bij de staande houding van de verdachte C., deze al direct erg obstinaat was. Hij had zijn auto op de middenweg tot stilstand gebracht en trok met gierende banden op, toen hij langs de kant van de weg moest gaan staan. Toen hij de verdachte had medegedeeld dat hij ook nog een verbaal kreeg voor twee gladde banden, werd deze nog kwader en begon te schelden tegen hem met woorden in de trant van: 'kankerlijer, klootzak'. Collega S. liep vervolgens met het rijbewijs van betrokkene naar de achterzijde van de auto om het kenteken op te nemen, toen de verdachte plotseling uit de auto stapte en dreigend op hem afkwam, door met zijn armen en gebalde vuisten slaande bewegingen te maken in zijn richting. In een reflex weerde hij deze armen af, waardoor hij met zijn vuist de lip van de verdachte raakte. In feite liep de verdachte zelf tegen zijn vuist op. Direct daarop begon de verdachte te schreeuwen van: 'Nou heb ik je, hier doe ik een klacht over!' of woorden van gelijke strekking, gepaard gaande met scheldwoorden. Ook spoog de verdachte in zijn richting. Na dit incident kwam de vriendin pas uit de auto. Tijdens het afvoeren van de verdachte bleef de verdachte schelden tegen collega S. en betrok daar in zijn verwensingen zelfs diens kinderen bij. Collega S. heeft daar niet op gereageerd. Voorts verklaarde collega S., dat alle scheldwoorden, zowel bij de staande houding als bij de afvoer naar het buro, door de verdachte duidelijk aan hem gericht waren. (...) Gesprek met 2e verbalisant, de surveillant V. Op 1 april 1997 had ik een gesprek met collega V., die als 2e verbalisant het proces-verbaal van bevindingen had mede ondertekend. Hij verklaarde mij in de nabijheid te zijn geweest van de verdachte en collega S., vanaf het moment van de staande houding van de verdachte. Hij herinnert zich, dat de verdachte op het midden van de weg stopte en zijn auto met gierende banden optrok, toen

hij opdracht kreeg, zijn auto langs de kant van de weg te parkeren, omdat hem een proces-verbaal was aangezegd door collega S. Achter de auto aanlopend zag S. toen, dat deze twee gladde banden had. Bij het portierraampje gekomen, heeft S. betrokkene direct medegedeeld, dat hij ook een proces-verbaal kreeg voor twee gladde achterbanden. Hij zag dat de verdachte direct erg moeilijk deed en op een sarrende manier zijn rijbewijs ter inzage gaf. Hij hoorde de verdachte schelden in de richting van collega S. met woorden als: 'Klootzak, krijg de kanker'. S. reageerde daarop door te zeggen, dat hij van een dergelijke taal niet gediend was. Met het rijbewijs in de handen is collega S. vervolgens samen met V. naar de achterzijde van de auto gelopen. Plotseling zag hij de verdachte uit de auto komen en dreigend, met gebalde vuisten en maaiende armbewegingen, op collega S. afstappen. Deze reageerde met een afwerende armbeweging, waarbij zijn vuist tegen de mond van de verdachte kwam, waarna diens lip begon te bloeden. Hij hoorde dat de verdachte toen riep: 'Nu heb ik je. Dat had je niet mogen doen. Nu dien ik een klacht in'. Of woorden van gelijke strekking. Zij hebben de verdachte toen vastgepakt en hem aangehouden. Ook zag V. dat de verdachte in de richting van collega S. spoog. Door de aanhouding heeft de verdachte geen gelegenheid meer gehad om terug te gaan naar de auto. Op dat moment kwam klaagster uit de auto, die zich voor het eerst met het gesprek bemoeide. Bij het overbrengen van de verdachte naar het buro, bleef de verdachte schelden in de richting van collega S. en hem de ergste dingen toewensen, waarbij hij niet schroomde de kinderen van collega S. daarbij te betrekken. S. reageerde daar niet op. Volgens V. heeft klager C. op de plaats van aanhouding in de richting van S. gespogen en niet aan het buro. Daar heeft hij wel op het raam van de ophoudkamer gespogen. Volgens V. heeft klaagster van het incident niets gezien, doch moet zij haar vriend wel hebben horen schelden. Het klopt ook niet, dat de verdachte kwaad zou zijn geworden, door de volgens hen sarcastische manier, waarop het rijbewijs werd teruggegeven, gepaard gaande met de opmerking: 'Kan je geen dank-je-wel zeggen', omdat de verdachte pas aan het buro zijn rijbewijs moet hebben teruggekregen. Voorts wilde collega V. kwijt, dat er totaal geen paniek was te merken bij collega S., zoals klaagster beweert. Het tegendeel was eerder een feit. Ondanks de hevige scheldwoorden en de ernst van de verwensingen bleef collega S. zeer rustig. V. had daar veel bewondering voor.". Reactie van verzoeker Verzoekers gemachtigde reageerde bij brief van 12 november 1997 op

het standpunt van de korpsbeheerder. Zij deelde onder meer mee:"- Dhr. C. trok niet op met gierende banden - Tijdens inzage papieren Dhr. C. was er helemaal geen 2e verbalisant in de buurt - Dhr. C. heeft zeker niet met maaiende armen en/of gebalde vuisten rond de auto gelopen - Op de plek van aanhouding is er niet gespuugd door dhr. C. (...) - Gescholden in de bus klopt en daar heeft dhr. C. f 250,= voor betaald. Naar mijn mening blijft de agent vasthouden aan onwaarheden en zijn de 'zogenaamde' 2e verbalisant woorden in de mond gelegd zodat het voor hun kant een sluitend dossier is geworden.". Verklaringen van betrokken ambtenaren1. Op 18 november 1997 verklaarde de heer S., ambtenaar van het regionale politiekorps ZaanstreekWaterland telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik kan mij deze zaak nog wel herinneren. Het was op 11 december 1996. Op die dag voerde ik samen met zeven andere collega's een controle uit op overtredingen van het inrijverbod dat tussen 07.00 en 09.00 geldt op de R. te Zaandam. Het was de bedoeling dat aan vermoedelijke overtreders een stopteken werd gegeven en dat degene die dat deed de zaak dan verder ook zelf afhandelde. Op een gegeven moment gaf ik de bestuurder van een auto een stopteken. Ik gaf bij dat stopteken met een handgebaar aan dat hij zijn auto aan de kant van de weg moest zetten. De bestuurder van die auto zette echter de auto midden op de rijbaan stil. Ik liep daarop naar die auto toe en zei tegen die bestuurder dat hij de auto aan de kant moest zetten. Vervolgens zette die bestuurder de auto met piepende banden aan de kant. Daar sprak ik de bestuurder door het geopende portierraampje weer aan. Ik vroeg hem om een ontheffing van het inrijverbod. Die man deelde mij mee dat hij geen ontheffing had. Ik zei daarna tegen die man dat hij een bekeuring kreeg voor de overtreding van het inrijverbod. Hierna schold hij tegen mij. Ik weet niet meer precies wat hij zei, maar ik meen mij te herinneren dat hij onder meer kankerlijer tegen mij zei. Hij was kwaad. Ik vroeg hem om zijn rijbewijs waarop hij mij een map met papieren gaf. Ik vroeg hem daar het rijbewijs uit te halen, hetgeen hij deed. Met dat rijbewijs liep ik naar de achterzijde van de auto om het kenteken van de auto te noteren in verband met het uitschrijven van de bekeuring. Ik zag toen dat de twee achterbanden van die auto glad waren. Ik liep daarop terug naar die man en zei tegen hem dat hij ook een

bekeuring kreeg voor de gladde banden. Hierna liep ik weer terug naar de achterzijde van de auto. Ik zag dat de bestuurder van die auto uitstapte en met zwaaiende armen op mij af kwam lopen. Ik weet niet of hij daar nog iets bij zei. Toen die man vlak bij mij was bleef hij met zijn armen zwaaien. Ik maakte een afwerend gebaar en zag dat hij met zijn mond tegen een hand van mij aanliep. Ik zag dat hij daardoor een bloedende lip opliep. Ik heb die man niet geslagen. Ik heb hem alleen afgeweerd. Als ik dat niet had gedaan had die man mij geslagen. Ik heb die man daarop aangehouden voor bedreiging. Ik deelde hem dat mee. Ik heb van de aanhouding een procesverbaal opgemaakt. Er is later een procesverbaal terzake van bedreiging opgemaakt. Kort na het moment dat die man tegen mijn hand was aangelopen, stapte de vrouwelijke inzittende van de auto uit en bemoeide zich ermee. Zij begon ook te schelden. Ik zei haar dat ze zich er niet mee moest bemoeien en zei haar ook dat de man was aangehouden. Die man is vervolgens geboeid. Ik weet niet meer wie dat heeft gedaan. De reden voor het boeien was dat hij dreigend overkwam en nog steeds verbaal agressief was. Hij was kort voor het boeien niet meer fysiek agressief omdat mijn collega's B. en V. hem vasthielden omdat hij was aangehouden. De man is met een politiebusje naar het bureau afgevoerd. In het busje heeft hij nog tegen ons gescholden. De vrouw is met de auto van die bestuurder achter ons aangereden. In het politiebureau is die man verhoord door mijn collega Sl. waarna hij weer in vrijheid is gesteld."2. Op 19 november 1997 verklaarde de heer V., ambtenaar van het regionale politiekorps ZaanstreekWaterland, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik weet mij de zaak nog wel te herinneren. Op 11 december 1996 was ik als aspirant van politie nog in opleiding. In het kader daarvan nam ik samen met 8 collega's deel aan een staande controle. Het betrof hier een controle op een geslotenverklaring in de gemeente Zaandam onder leiding van mijn collega S. Op een gegeven moment gaf S. een auto een stopteken. Die auto stopte midden op de rijbaan. Ik stond daar vlakbij. S. vroeg de bestuurder de auto aan de kant van de weg te zetten. Ik zag dat de bestuurder de auto met gierende banden naar de kant van de weg reed en daar stopte. Vervolgens vroeg S. aan de bestuurder of hij een ontheffing voor de geslotenverklaring had. Vervolgens vroeg S. de man om zijn rijbewijs. Dit rijbewijs gaf de man zonder problemen af. S. deelde de man mee dat hij een bekeuring kreeg voor het rijden in strijd met de geslotenverklaring en voor twee gladde achterbanden van zijn auto. Ik had ook gezien dat de auto twee gladde achterbanden had toen ik naar de auto toeliep. Ik hoorde dat de man begon te schelden en te tieren. Ik weet niet

precies meer wat hij allemaal zei maar het woord kanker heb ik veel gehoord. Terwijl S. samen met mij achter de auto stond om de bekeuring uit te schrijven, zag ik dat de man uitstapte en met zwaaiende armen op mijn collega S. afliep. S. bleef staan en weerde met zijn vrije rechterarm de man af. S. had met zijn linkerhand zijn opschrijfboekje en het rijbewijs beet. Ik zag dat de man door bleef lopen en met zijn gezicht tegen de opgeheven rechterhand van S. aanliep. Het ging niet hard, maar de man liep daarbij wel een bloedende lip op. Hierna werd de man nogal hysterisch. Ik hoorde dat hij zei dat S. hem had geslagen. De man ging verder met schreeuwen en schelden en trapte tegen een prullenbak die langs de kant van de weg stond. Mijn collega B. leidde hem toen van ons weg. Ik weet niet of is gezegd waarvoor de man werd aangehouden, maar S. heeft volgens mij wel tegen de man gezegd dat hij was aangehouden. Ik ging er van uit dat hij voor bedreiging was aangehouden. Mijn collega B. heeft hem geboeid met de handen op de rug. Reden daarvoor was dat de man nogal agressief overkwam. Hij was vooral verbaal agressief. Hij is uit voorzorg geboeid. De vrees bestond dat hij zich mogelijk zou gaan verzetten tegen de aanhouding. De man heeft zich niet tegen het boeien verzet. Nadat de man tegen de hand van S. was aangelopen, stapte de vrouwelijke inzittende uit. De vrouw schreeuwde ook tegen ons en zei dat er niet zomaar geslagen moest worden. Ze heeft niet gescholden of gevloekt. Ik heb de man samen met S. en B. overgebracht naar het politiebureau. Tijdens deze rit heeft de man nog verder gescholden en de kinderen van S. bedreigd. Als de man zich ook zo tegenover mij zou hebben gedragen zou ik hem ook hebben aangehouden."3. Op 23 december 1997 verklaarde de heer B., ambtenaar van het regionale politiekorps ZaanstreekWaterland, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik kan mij de gebeurtenis van 11 december 1996 nog wel een beetje herinneren. Die dag was ik daar samen met enkele andere collega's bezig met een staande controle. Ik was toen nog in opleiding. Op het moment dat mijn collega S. de heer C. een stopteken gaf bekeurde ik zelf een bestuurder van een auto. Ik heb wel het volgende gezien. Nadat S. hem een stopteken had gegeven zette de heer C. zijn auto met hoge snelheid aan de kant van de weg. Ik weet dat nog zo goed te herinneren omdat hij daarbij rakelings langs de auto reed van degene die ik op dat moment bekeurde. De heer C. stapte kennelijk kwaad uit zijn auto en was verbaal nogal agressief in de richting van S. Hij schold S. daarbij uit. Ik weet niet precies meer wat hij allemaal heeft

gezegd. Tevens kwam hij daarbij nogal fysiek dreigend over. Hij maakte onder meer slaande bewegingen in de richting van S. Ik ben toen bij S. gaan staan. De heer C. is niet geslagen. Ik heb gezien dat mijn collega S., toen C. voorovergebogen op hem afliep, een afwerende beweging heeft gemaakt. C. liep daarbij een wondje aan zijn lip op. Ik heb niet precies gezien hoe het in zijn werk is gegaan.. heeft kort hierna tegen C. gezegd dat hij was aangehouden. Ik meen mij te herinneren dat het was voor agressief gedrag tegenover een politieambtenaar. Ik heb de heer C. geboeid met zijn handen op de rug. Ik heb dat volgens de gebruikelijke procedure gedaan. Ik heb daarbij de boeien niet te strak omgedaan en op slot gezet. Ik ben ook bij het vervoer van de heer C. meegereden naar het politiebureau. Tijdens deze rit was C. nog steeds verbaal agressief en schold.". Nadere inlichtingen van de korpsbeheerder 1. Bij brief van 13 november 1997 zond de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland het proces-verbaal dat terzake van de verkeersovertredingen en terzake van bedreiging tegen verzoeker was opgemaakt. Het daarvan deel uitmakende proces-verbaal van aanhouding van verzoeker, dat politieambtenaar S. op 11 december 1996 had gesloten vermeldt onder meer:"Op woensdag 11-DEC-96 07:52 uur werd door mij te ZAANDAM op/in de R. OPENBAREWEG een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:. De aanhouding werd verricht op grond van artikel 285 1 Wetboek van Strafrecht (...)"2. Van het proces-verbaal maakte eveneens deel uit het proces-verbaal van verhoor van verzoeker, dat op 11 december 1996 is gesloten en getekend. In dit proces-verbaal is de volgende, door verzoeker op 11 december 1996 afgelegde en door hem ondertekende verklaring opgenomen:"Nadat ik links af was geslagen en vervolgens rechts af werd ik aangehouden door de politie. (...) Ik moest mijn personenauto aan de kant zetten en een van deze politiemensen vertelde mij dat ik een bekeuring kreeg. Ik baalde hiervan omdat ik het struikroverij vond wat deze politiemensen

deden. Zij stonden om een hoekje te kijken of er auto's in de straat reden welke ik in was gereden. Ik gaf vervolgens met tegenzin mijn rijbewijs af aan een politieagent. Omdat deze politieagent een opmerking maakte naar mij werd ik boos. Ik vond namelijk dat deze politieagent mij op een zeer vervelende wijze bedankte voor het rijbewijs dat ik aan hem gaf. Hierna schold ik deze politieagent uit. Ik schold hem uit voor klootzak en kankerlijer. Hierna vertelde deze politieagent mij dat ik een bekeuring kreeg voor het rijden in verboden richting en een bekeuring voor twee gladde achterbanden. Hierna ben ik uitgestapt en liep in de richting van deze politieagent. Ik wilde namelijk niet dat hij mij een bekeuring gaf. Ik had eigenlijk de bedoeling om deze bekeuring die hij wilde uitschrijven uit de handen te rukken. Op het moment dat ik naar deze politieagent (liep; N.o.) voelde ik plotseling een klap. Ik heb niet gezien wat er gebeurde. Het ging namelijk zo snel. Ik weet zeker dat ik een klap van deze politieagent heb gehad. Deze politieagent heeft mij geslagen met zijn elleboog. Hierna wilde ik een klacht indienen tegen deze politieagent. Deze politieagent heeft mij toen aangehouden. Hierna moest ik mee naar het politiebureau. Ik heb deze politieagent niet bedreigd. Ik heb alleen enkele onvriendelijke woorden tegen hem gezegd. Wat ik zei dat weet ik niet meer. De reden waarom ik zo boos werd is omdat ik gisteren met deze auto naar Hengelo ben geweest om een andere auto te kopen. In Hengelo heb ik ook een Audi Coupe gekocht. Daar heb ik de wielen en enkele andere onderdelen overgezet op mijn auto. Later die dag ben ik met mijn auto weer naar huis gereden. Ik wil namelijk mijn auto verkopen. Onderweg naar huis ben ik gisteren door de politie aangehouden. Ik kreeg gisteren van deze politieagenten een bekeuring voor twee gladde banden. Hierna mocht ik doorrijden en kreeg ik de mededeling dat ik vandaag twee nieuwe banden moest kopen. Vandaag wilde ik dus twee nieuwe banden kopen. Hiervoor kreeg ik dus niet de kans en werd opnieuw aangehouden voor de twee gladde banden. Ik begrijp dat ik deze politieagent heb uitgescholden. Dit was niet mijn bedoeling. Ik heb hier spijt van. Als ik deze politieagent heb bedreigd dan was dit zeker niet de bedoeling. Ik begrijp dat ik een bekeuring krijg voor het rijden in verboden richting." BEOORDELING I. Ten aanzien van het slaan van verzoeker Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-

Waterland op 11 december 1996 hem heeft geslagen, nadat deze hem had staande gehouden in verband met het overtreden van een inrijverbod. Verzoeker heeft meegedeeld dat hij boos was geworden omdat hij toen ook nog een tweede bekeuring had gekregen voor de gladde achterbanden van zijn auto. Verzoeker deelde mee dat hij driftig op de politieambtenaar was afgelopen om hem te beletten de bekeuring uit te schrijven. Hierop had de politieambtenaar hem een stomp op zijn mond gegeven, aldus verzoeker. Op 11 december 1996 deelde verzoeker, bij gelegenheid van een verhoor door de politie, mee dat de politieambtenaar hem met de elleboog had geslagen.2. Politieambtenaar S. heeft meegedeeld dat verzoeker al scheldend en met gebalde vuisten en maaiende (arm)bewegingen op hem af was komen lopen. Hierop had S. een afwerende beweging met zijn arm gemaakt. Verzoeker was daarop met zijn mond tegen de hand van S. aangelopen, waardoor verzoeker zich aan zijn onderlip had verwond. S. ontkende dat hij verzoeker had geslagen.3. Verzoeker heeft verklaard dat hij boos was geweest en dat hij had willen voorkomen dat S. een bekeuring uitschreef. Tegen die achtergrond en gelet op de verschillende lezingen die verzoeker heeft gegeven over de wijze waarop de politieambtenaar S. hem heeft geslagen, is de lezing van de politieambtenaar S., die steun vindt in de verklaring van V., dat verzoeker tegen diens afwerende hand was aangelopen, meer aannemelijk. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. II. Ten aanzien van de aanhouding1. Voorts klaagt verzoeker er over dat politieambtenaar S. hem heeft aangehouden. Verzoeker voelde zich hierdoor als een crimineel behandeld.2. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland heeft meegedeeld dat verzoeker zich dermate agressief had gedragen dat aanhouding van verzoeker noodzakelijk werd. Politieambtenaar S. heeft meegedeeld dat verzoeker met maaiende armen en gebalde vuisten op hem was komen aflopen, waarbij verzoeker hem onder toevoeging van scheldwoorden had meegedeeld dat hij hem wel zou krijgen. Volgens S. had hij verzoeker bij het maken van een afwerend gebaar met de vuist in het gezicht geraakt waardoor verzoeker aan zijn lip gewond was geraakt. Volgens het proces-verbaal van aanhouding heeft S. verzoeker hierna aangehouden voor overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.3. In de verklaring die verzoeker bij de politie heeft afgelegd, is opgenomen dat verzoeker enkele onvriendelijke woorden had gezegd tegen de politieambtenaar S. Voorts heeft verzoeker erkend dat hij

boos was geweest en de bekeuring uit de handen van S. had willen rukken. Gelet op de verklaringen van verzoeker en van de politieambtenaren S. en V., in samenhang bezien, is het voldoende aannemelijk dat verzoeker S. heeft bedreigd met het gebruik van geweld. S. kon daarom op dat moment in redelijkheid beslissen verzoeker aan te houden als verdachte van bedreiging. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van het boeien1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat de politie hem geboeid heeft overgebracht naar het politiebureau. Hij voelde zich hierdoor eveneens als een crimineel behandeld.2. Het boeien van een persoon is een dwangmiddel waarmee inbreuk wordt gemaakt op het recht van onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht in artikel 11 van de Grondwet wordt gewaarborgd. Toepassing van enig dwangmiddel door de politie is slechts geoorloofd indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen. Het is niet juist om standaard handboeien aan te leggen tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau. De politieambtenaar moet daarentegen van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. De noodzaak van het omleggen van de handboeien in verband met veiligheidsrisico's, hangt onder meer af van het gedrag van de arrestant (zie

Achtergrond

).3. Politieambtenaar S. heeft meegedeeld dat hij verzoeker had aangehouden op verdenking van bedreiging. S. gaf als reden voor het boeien van verzoeker op dat verzoeker dreigend op hem was overgekomen en verbaal agressief tegen hem was geweest. Voorts deelde S. mee dat verzoeker kort voordat hij werd geboeid niet meer fysiek agressief was geweest, omdat hij door de politieambtenaren B. en V. werd vastgehouden. Politieambtenaar V. heeft meegedeeld dat verzoeker zich hysterisch had gedragen, schreeuwde, schold en tegen een langs de weg staande prullenbak trapte. Volgens V. verzette verzoeker zich niet tegen het boeien en was hij vooral verbaal agressief. Verzoeker werd volgens V. uit voorzorg geboeid, omdat werd gevreesd dat hij zich tegen de aanhouding zou gaan verzetten. Politieambtenaar B. heeft meegedeeld dat verzoeker zich fysiek dreigend tegenover S. had gedragen en slaande bewegingen in de richting van S. had gemaakt.4. Gelet op het gedrag van verzoeker (zie ook hierv r onder I.) konden de betrokken politieambtenaren onder de door hen aangegeven omstandigheden in redelijkheid tot het oordeel komen dat er sprake was van een veiligheidsrisico tijdens het overbrengen van verzoeker naar het politiebureau. Het is dan ook niet onjuist dat verzoeker

ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau aan de handen is geboeid. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond. BIJLAGE ACHTERGROND1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.2. In artikel 22, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994, verder de Ambtsinstructie) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder

ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

Instantie: Regiopolitie Zaanstreek-Waterland

Klacht:

Verzoeker (die inrijverbod had overtreden) geslagen, aangehouden en geboeid naar bureau gebracht.

Oordeel:

Niet gegrond