1998/268

Rapport
Op 16 juni 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw W. te Bemmel, met een klacht over een gedraging van het hoofd van de Districtspsychiatrische Dienst van het Ministerie van Justitie (DPD) te Arnhem. Daarnaast bevatte het verzoekschrift een klacht ten aanzien van een gedraging van een met naam genoemde districtspsychiater. Verzoekster werd erop gewezen dat ten aanzien van de klacht over het hoofd van de DPD te Arnhem nog niet volledig was voldaan aan het kenbaarheidvereiste zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman. Op 22 oktober 1997 deelde verzoekster mee zich niet te kunnen verenigen met de reactie die zij inmiddels had ontvangen van het hoofd van de DPD. Vervolgens werd op 3 december 1997 een onderzoek ingesteld naar beide gedragingen. Ten aanzien van de gedraging van de districtpsychiater kwam tijdens het onderzoek vast te staan dat dit handelen niet aan de Minister van Justitie kon worden toegerekend (zie hierna onder BEVOEGDHEID). Om die reden werd het onderzoek naar de gedraging van de districtspsychiater be indigd. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht over de gedraging van het hoofd van de Districtspsychiatrische Dienst te Arnhem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt over de wijze waarop het hoofd van de Districtspsychiatrische Dienst (DPD) te Arnhem op 21 oktober 1997 haar brief van 17 april 1997 heeft beantwoord. Met name klaagt zij erover dat het hoofd van de DPD haar brief te summier heeft beantwoord en geen inzicht heeft gegeven in het onderzoek dat naar aanleiding van haar brief is uitgevoerd. BEVOEGDHEID De Nationale ombudsman is niet bevoegd klachten te behandelen over professioneel handelen van artsen. Een bestuursorgaan kan een arts immers niet een bepaalde diagnose, behandeling of medicatie voorschrijven. De districtspsychiaters die werken in dienst van de Districts-psychiatrische Dienst van het Ministerie van Justitie zijn, blijkens het instellingsbesluit Landelijke dienst districtspsychiatrische diensten van 20 mei 1996 (terugwerkend tot 1 januari 1996) onder meer belast met het uitbrengen van onafhankelijk advies aan diverse instanties in de strafrechtketen. Zij zullen dergelijke adviezen

slechts kunnen uitbrengen naar eigen medisch-professioneel inzicht. De Nationale ombudsman is, gezien het hiervoor genoemde uitgangspunt, niet bevoegd klachten in onderzoek te nemen over dergelijk professioneel handelen van districtspsychiaters.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoekster heeft in 1996 een aantal dagen in een politiecel doorgebracht nadat zij was aangehouden op grond van een tegen haar gerezen verdenking van het plegen van vernieling. Tijdens haar verblijf in de politiecel werd zij na zes dagen op 22 februari 1996 bezocht door een psychiater van de DPD te Arnhem. Dit bezoek vond plaats naar aanleiding van het verzoek van de rechtercommisssaris te Arnhem om bij verzoekster een psychiatrisch onderzoek in te stellen naar haar geestvermogens, en daarover te rapporteren. Bij brief van 29 februari 1996 bracht de districtspsychiater rapport uit aan de rechter-commissaris. In dit rapport werd onder meer vermeld dat verzoekster inmiddels was opgenomen in de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. Verzoekster heeft vervolgens enkele maanden verbleven in twee psychiatrische inrichtingen, waaronder voornoemde psychiatrische afdeling.2. Bij brief van 4 juli 1996 verzocht verzoekster de betrokken districtspsychiater een fotokopie van het briefrapport van 29 februari 1996 aan haar toe te zenden. De districtspsychiater voldeed op 22 juli 1996 aan dit verzoek. Bij brief van 29 juli 1996 stelde verzoekster de districtspsychiater enkele nadere vragen over de inhoud van het brief

rapport. Onder meer vroeg zij waarom een deel van de informatie die zij tijdens het gesprek in de politiecel aan de districtspsychiater had gegeven, niet in het rapport was opgenomen. Tevens vroeg zij om welke reden in het briefrapport geen verklaringen waren opgenomen van derden die dichter bij haar stonden, bijvoorbeeld haar echtgenoot, kinderen of huisarts. Daarnaast vroeg zij de districtspsychiater haar de gegevens te verstrekken die hij bij het opstellen van het briefrapport had ontvangen van een met naam genoemde politiefunctionaris en eventueel van anderen. Ten slotte vroeg zij om informatie over het overleg en/of de bemiddeling die was voorafgegaan aan haar plaatsing in voornoemde psychiatrische afdeling.3. Bij brief van 1 oktober 1996 beantwoordde de districtspsychiater de van verzoekster van 4 juli 1996. In deze brief staat onder meer:"- Omtrent Uw opmerking aangaande niet vermelde informatie die U mij vertelde het volgende. Ik verwijs hierin naar het proces-verbaal. Overigens is de samenvatting van de delictomschrijving duidelijk. Het is mijn taak te beoordelen of er sprake is van psychiatrische problematiek, niet meer en niet minder. -Aangaande Uw vraag omtrent informatie van derden, c.q. politiefunctionaris, kan ik U mededelen dat de heer B. maatschappelijk werker bij de politie te Arnhem mij mondeling heeft medegedeeld dat hij zich zorgen maakte over de situatie waarin U destijds verzeild was geraakt, feiten die ook in het proces-verbaal genoemd werden. - Tav. Uw vraag rond overleg met mw. K., psychiater en rapporteur P., kan ik U mededelen dat daarin mondeling is toegelicht wat in het U toegezonden briefrapport van mij, is medegedeeld. Tenslotte. Een psychiatrisch briefrapport op verzoek van de R.C. (rechter-commissaris; N.o.) is bedoeld om o.a. wel of niet te besluiten tot een psychiatrisch vervolgonderzoek voor de rechtbank. Daar is op basis van de op dat moment beschikbare gegevens bij de R.C. (proces-verbaal, eigen indruk v.d. R.C.) en het toegevoegde briefrapport van mij toentertijd toe besloten. Meer informatie en toevoegingen van mijn kant zijn er dienaangaande niet."4. Bij brief van 6 oktober 1996 reageerde verzoekster op de brief van de districtspsychiater van 1 oktober 1996. In deze brief staat onder meer:

"U verwijst mij inzake mijn arrestatie en verhoren naar het proces-verbaal. In de bij mij bekend zijnde processen-verbaal komt nergens tot uiting wat zich heeft afgespeeld tijdens de arrestatie en verhoren. Overigens waarom is het niet relevant wat ik u verklaar en waarom zouden die van derden meer waarde hebben? Het was uw taak om mijn geestesvermogen te beoordelen. Is het dan niet zo dat juist elk gegeven van mij afkomstig opgetekend dient te worden. Uit de rapportage blijkt dat u meer en/of grote waarde hecht aan verklaringen van derden (R.C., politie, maatschappelijk werker politie, collega's e.o.) om een oordeel te kunnen geven. Waarom heeft u geen enkele verklaring opgenomen en/of zich laten informeren door derden die uit mijn eigen "hoek" komen en die daadwerkelijk iets over mij en de hele toestand konden/kunnen verklaren (denk aan b.v. echtgenoot, kinderen, huisarts, advocaat vrienden, buren e.o.). Is het niet zo dat verklaringen van derden in beginsel niets te maken hebben met een aan u gedaan verzoek? Zij kunnen u slechts be nvloeden en er toe bijdragen dat u de kwestie niet meer op zijn juiste merites kunt beoordelen? U neemt vermoedelijk zondermeer aan dat datgene wat in de dagvaarding als delictsomschrijving staat en hetgeen wat anderen u hebben doen laten weten het juiste is. Aan u werd verzocht de psychische toestand mijnerzijds te beoordelen. Over de rechtmatigheid, objectiviteit, de inhoud e.o. van de gemaakte rapportage kunnen mijns inziens diverse kanttekeningen geplaatst worden. (...) In deze mag ik er toch vanuit gaan dat een "hulpverlener" een betrokkene al haar medewerking verleent en deze niet verwijst naar andere informatiebronnen maar ze zelf vermeldt en doorgeeft, in deze u. Dus; nogmaals. Waarom vond u het onnodig zeer belangrijke informatie aan de opdrachtgever R.C. te onthouden? Wel relevant vond uw rapportage te vullen met gegevens die uzelf van de R.C. en andere ontving? Niet relevant vond alle gegevens van de onderzochte te vermelden? Waarom werden geen relevante gegevens van derden die de onderzochte en de situatie volledig kenden opgevraagd? U heeft aantekeningen gemaakt. Indien u deze nog heeft kunt uzelf zien dat u gedeeltes van mijn verklaringen aan u onvermeld heeft gelaten. Waarom? Waren deze te delicaat of te ontlastend om op schrift gesteld te kunnen worden? U heeft informatie van B. mondeling ontvangen. Dan kunt u ook beantwoorden wie en welke situatie genoemde heer bedoelt? Door u werd de psychische toestand van mij na zes dagen cel en danig overstuur binnen 20 minuten beoordeeld. Hoe heeft u dit op zijn juiste merites kunnen beoordelen?

Is het gebruikelijk mensen zonder slag of stoot en zonder duidelijke verklaring aan de betrokkene de psychiatrie in te jagen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom nu wel? Bij deze verzoek ik u dringend maar vriendelijk mij zonder verwijzing naar derden alsnog per omgaande bovengenoemde eerder gevraagde gegevens te verstrekken."5. Op 18 oktober 1996 schreef de districtspsychiater verzoekster onder meer het volgende:"U stelt mij wederom vele vragen en het ene antwoord roept een veelvoud aan andere vragen bij u op. Ik heb alles gezegd wat ik weet. Uw oordeel daarover is anders en dat is uw goed recht. Correspondentie van uw kant kan ik dan ook in het vervolg niet meer beantwoorden."6. Bij brief van 27 oktober 1996 deelde verzoekster de districtspsychiater mee geen genoegen te nemen met dit antwoord, en kondigde zij aan op de zaak te zullen terugkomen. Bij brief van 17 april 1997 diende verzoekster een klacht in bij het hoofd van de DPD te Arnhem. In deze klachtbrief maakte zij er onder meer bezwaar tegen dat het rapport vol onjuistheden stond. Zij gaf voorts aan dat, omdat de officier van justitie en de rechter-commissaris volledig op het briefrapport waren afgegaan, zij geruime tijd in psychiatrische instellingen had moeten doorbrengen. Verder staat in de brief onder meer het volgende:"Uit de in mijn bezit zijnde stukken blijkt nu dat al op 21 februari 1996 een "deal" was gesloten waarbij betrokken waren Rechter-Commissaris V., districtspsychiater S., psychiater K., psychiater M.(...). Alle genoemde personen hebben er aan meegewerkt dat ik met een verkeerde voorstelling van zaken onnodig maanden vrijwillig gedwongen in psychiatrische instellingen heb moeten verblijven. Dit alles geschiedde op voorspraak van S., districtspsychiater, welke zich had laten leiden door personen die hem zodanige informatie verstrekten dat hij zonder slag of stoot meewerkte aan een onmenselijke situatie. Wat ten koste ging van mijn eigen psychische toestand en die van het volledige gezin. Op geen enkele wijze heeft S. verkregen informatie gecontroleerd op de juistheid ervan. (...) Mede door de houding en handelwijze van de benaderde psychiaters en door de rapporten uitgebracht door de psychiaters van uw dienst ben ik weken van mijn vrijheid beroofd en heeft het gezin

weken in een situatie verkeerd wat voor een ieder de nodige psychische schade heeft berokkend. Na diverse brieven aan S. te hebben gezonden met verzoeken moet geconstateerd worden dat S. er alles aan gelegen is om niet alle gewenste informatie te verstrekken. Gezien de hele procedure die door u c.q. de psychiaters met name S. en anderen is gevolgd en de wijze waarop met de gegevens van anderen en die van mijzelf is omgegaan is in deze op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, afdeling 5 van Titel 7 van Boek 7, het recht volledig geschonden. Te weten:- Recht op correctie/verbetering werd onthouden. - Recht op toezending werd na veel geschrijf slechts gedeeltelijk aan voldaan. - Toezending aan derden. De stukken werden zonder schriftelijke toezending mijnerzijds aan derden verzonden c.q. ter inzage gegeven. - Recht op een eerlijke behandeling werd ontnomen. - Recht op discretie werd niet in acht genomen. - Beroepsethiek werd op alle fronten geschonden. - Recht op een eerlijke weergave van de informatie verkregen van de pati nt vond niet plaats. - Met een verkeerde voorstelling van zaken vrijwillig maanden van de vrijheid beroofd. Etc. Bij deze wens ik dat u al mijn persoonlijke gegevens en medische gegevens volledig vernietigt. Dit omdat gebleken is dat u mijn gegevens bij diverse instellingen, instanties en personen ter inzage heeft gezonden en/of gegeven. U dient er dus voor zorg te dragen dat ook deze worden vernietigd. Indien u geen gehoor wenst te geven aan het verzoek dan verzoek ik u deze met redenen omkleed mee te delen. (...) Omdat tot op heden het uitgebrachte rapport ver strekkende gevolgen heeft en nog heeft en deze rapportage op diverse plaatsen en instellingen ligt wens ik een volledige rehabilitatie van mijn naam en die van mijn gezin. Om tot een volledige rehabilitatie te komen stel ik S., psychiater, persoonlijk en andere genoemde personen alsmede de geadresseerde aansprakelijk voor alle buitengerechtelijke, processuele kosten en wettelijke rente die hieraan verbonden zijn. Gezien het bovenstaande verzoek ik u mij per omgaande mee te delen of u bereid bent aan alle verzoeken te voldoen en mee wenst te werken aan een volledige rehabilitatie van mijn/onze geschonden naam en rechten naar alle instellingen, instanties en

personen die in het bezit zijn gesteld van het rapport opgemaakt door S. en of die ook maar iets uit mijn dossier hebben ontvangen." De aansprakelijkstelling door verzoekster was gericht aan de districtspsychiater persoonlijk en aan de DPD, en bedroeg voor ieder van hen ƒ 500.000,-.7. Het hoofd van de DPD te Arnhem bevestigde verzoekster bij brief van 24 april 1998 de ontvangst van haar brief van 17 april 1998. Voorts deelde hij verzoekster onder meer het volgende mee:"Gezien de ernst van de zaak zal ik deze voorleggen aan het Bureau Psychiatrisch Psychologische adviseur bij het Ministerie, dhr. E., met de vraag uw zaak op de daartoe ge igende wijze te willen behandelen. Een en ander conform bestaande afspraken terzake."8. Verzoekster rappelleerde bij brief van 14 augustus 1997, waarin zij zich onder meer afvroeg of er nog aan haar zaak werd gewerkt. In antwoord op dit rappel schreef het hoofd van de DPD te Arnhem verzoekster bij brief van 19 augustus 1997 onder meer:"Uw zaak is nog in behandeling bij het Ministerie van Justitie, via het bureau Psychiatrisch/Psychologisch Adviseur, binnen de afdeling Juridische Zaken. Inmiddels verkeert uw zaak in een afrondende fase naar mij werd meegedeeld. Kortom, er wordt aan uw zaak gewerkt en ik zal u zo spoedig mogelijk daarover informeren."9. In reactie op deze informatie schreef verzoekster bij brief van 23 augustus 1997 onder meer het volgende aan het Hoofd van de DPD te Arnhem:"Mij is niet duidelijk wat u bedoelt met dat ik van "u" bericht ontvang inzake de klacht. Impliceert dit dat u de zaak slechts voor nadere informatie en wat te doen heeft doorgezonden naar een orgaan van het Ministerie van Justitie teneinde daar advies van te ontvangen of gaat men de zaak onderzoeken? Dat er mogelijk nog geen onderzoek is geweest moge blijken uit het feit dat ik nimmer een bericht heb ontvangen om nadere informatie en overlegging van de bewijzen."10. Het hoofd van de DPD te Arnhem antwoordde verzoekster bij brief van 26 augustus 1997. In zijn brief staat onder meer:

"Ik heb uw zaak voor nader advies, zoals ik u eerder schreef, voorgelegd teneinde uw vragen adequaat te kunnen beantwoorden. Een en ander, uiteraard niet zonder onderzoek en beoordeling van de feiten."11. Het hoofd van de DPD te Arnhem deelde verzoekster bij brief van 21 oktober 1997 het volgende mee:"Inmiddels kan ik U na behandeling van Uw zaak bij het Ministerie van Justitie, afdeling Juridische Zaken, meedelen dat, hoewel uiterst ongebruikelijk, want niet vallend onder de W.G.B.O. (Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst; N.o.) Uw verzoek Uw dossiergegevens te vernietigen, zal worden gehonoreerd.. e.a. vanuit de overweging dat U duidelijk maakt hoe zwaar het een en ander voor U weegt. Het betreft hier het dossier zoals aanwezig binnen de Districtspsychiatrische Dienst Arnhem. Het beheer van en zeggenschap over het medische dossier in het xziekenhuis is als elk ander medisch dossier daar aan het ziekenhuis en niet aan de Districtspsychiatrische Dienst. Uiteraard kunt U het ziekenhuis verzoeken het dossier te doen vernietigen. De door U bedoelde brief van de hand van S., psychiater, is de enige door de D.P.D. verstrekt, naast de berichtgeving aan de rechter-commissaris, aan het x-ziekenhuis, als verwijsbrief met zijn beoordeling en gerichte vragen over diagnostiek en evt. behandeling. Dit conform geldende spelregels en ten dienste van genoemde diagnostiek en behandeling indien nodig. Een en ander vond plaats in samenspraak met de rechter-commissaris. Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat noch door de heer S., noch door de Districtspsychiatrische Dienst te Arnhem, jegens U sprake is geweest van onzorgvuldig en/of onrechtmatig handelen en dat er geen sprake geweest is van nalatigheid door de heer S. en/of de Districtspsychiatrische Dienst te Arnhem. Uit dien hoofde aanvaarden wij dan ook op geen enkele wijze de door U in Uw brief van 17 april 1997 gestelde aansprakelijkheid.". Standpunt van verzoekster1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In aanvulling op het verzoekschrift deelde verzoekster op 22 oktober 1997 onder meer mee dat zij zich niet kon verenigen met de reactie van het hoofd van de DPD te Arnhem op haar klacht. Voorts deelde zij onder meer het volgende mee:

"Er zou door een heer E. van het ministerie een onderzoek zijn verricht. Nergens uit de brief van de heer D. (hoofd van de DPD; N.o.) blijkt hoe en waaruit het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het enige wat de heer D. in verband met rehabilitatie wil doen is het dossier vernietigen. Hij achtte verder dat de heer S. i.c. de D.P.D. geen enkel verwijt te maken valt en niet onzorgvuldig etc. heeft gehandeld. Dit is als ik de brief goed interpreteer een eigen mening van de heer D. persoonlijk. Nergens gaat men in op de overige grieven, waaronder de sturing van de heer S. door uitlatingen van de heer B. en de politie. Een objectief oordeel is het niet te noemen. (...) Daarbij heeft de heer D. gezegd dat de W.G.B.O. niet van toepassing is. De klachtencommissie van het APZ (Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis; N.o.) heeft het over de W.G.B.O. en niet over de BOPZ en zij hebben nog wel het Pro justitia rapport moeten uitbrengen. De klachtencommissie van X heeft het over de BOPZ. (...) Voor het overige vraag ik mij af wat in vredesnaam het Ministerie van Justitie heeft gedaan. Een onderzoek? Ik wil rehabilitatie en dat de zaak uitgezocht wordt. De heer S. heeft zijn info van de politie en van B. en niet van anderen. Hij heeft gerapporteerd aan de R.C. etc. Geen onzorgvuldig handelen? De R.C. is geen deskundige op het gebied van de psychiatrie en kan alleen afgaan op wat S. rapporteert. Samenspraak met de R.C. noemt de heer D. het. Waar blijven de andere genoemde personen in het rapport. Zijn die uit het vizier? Mag een ieder maar alles eruit kramen, zonder dat dit op juistheid wordt en is gecontroleerd? (...) De inhoud van de brief is dan ook een nietszeggend en inhoudelijk leeg verhaal. Heb ik maanden moeten wachten op een dergelijk inhoudelijk nietszeggend antwoord? Moet ik nog geloven dat er een deugdelijk onderzoek is geweest? (...) De heer D. is van mening... geen onzorgvuldig etc. is gepleegd. Hij kan toch niet objectief zijn? Hij was het toch die in een later stadium zonder dat ik hem ooit gezien heb toestemming gaf aan de R.C. dat ik opgesloten moest worden. Ik dacht dat het ministerie het uitgezocht had. Wat is daar de uitspraak van? Ik kan nog wel honderden vragen stellen en kanttekeningen plaatsen, maar heeft het zin?". Standpunt van de Minister van Justitie In reactie op de klacht liet de Minister van Justitie bij brief van

9 februari 1998 onder meer het volgende weten. "Mevrouw W. heeft bij u geklaagd over het optreden van een psychiater van de Districts Psychiatrische Dienst (DPD) te Arnhem, de heer S. Nadat hij daartoe door u was uitgenodigd heeft de betrokken ambtenaar u zijn visie op de klacht gegeven. Aangezien het dossier dat over mevrouw W. is aangelegd inmiddels op haar verzoek is vernietigd verkeer ik in de onmogelijkheid om aan deze visie iets toe te voegen. Overigens meen ik mij van een oordeel over dit klachtonderdeel te moeten onthouden, aangezien het de wijze waarop de betrokken psychiater de medische professie uitoefent betreft. Betrokkene heeft voorts bij u geklaagd over de wijze waarop het hoofd van de DPD te Arnhem, de heer D., haar brief van 17 april 1997 heeft beantwoord. De wijze van beantwoording zou te summier zijn geweest en geen inzicht hebben gegeven in het onderzoek dat naar aanleiding van de brief is uitgevoerd. In reactie op dit gedeelte van de klacht deel ik u mede dat ik mij niet met het standpunt van mevrouw W. kan verenigen, aangezien ik van mening ben dat de heer D. in zijn brief van 21 oktober 1997 vanuit zijn verantwoordelijkheid op toereikende wijze op de brief van mevrouw W. is ingegaan en haar waar mogelijk tegemoet is gekomen in haar wensen. Daar waar de heer D. in zijn brief te kennen geeft dat hij de schadeclaim van mevrouw W. niet wenst te honoreren heeft hij dit mijns inziens op gepaste wijze gedaan. Ik ben dan ook van mening dat dit gedeelte van de klacht van mevrouw W. ongegrond is.". Reactie van verzoekster In reactie op het standpunt van de Minister deelde verzoekster op 22 april 1998 onder meer mee:"De brief van het M.v.J. is een mening van een ambtenaar die inhoudelijk niets toevoegt, maar tracht het van tafel te vegen. Hoe kan hij beoordelen of de behandeling door D. correct is als hij niets heeft waar hij dit mee kan onderbouwen? Dossier is toch al vernietigd. Het vernietigen van het dossier is een zeer voorbarige handeling van de DPD en/of de ambtenaar van het M.v.J. zonder eerst inhoudelijk deugdelijk op de kwestie in te gaan of een onderzoek in te stellen. Daarbij het was EEN van de klachten/eisen die ik heb gedeponeerd. Geen enkel ziekenhuis wil het vernietigen omdat men zelf de stukken wil hebben in verband met eventueel verweer. Dit is natuurlijk dom of geraffineerd van de DPD, want zat er toch nog meer in het dossier als het uitgebrachte

rapport van S. wat niet aan de grote klok gehangen mocht worden? Op deze wijze denken ze zich te kunnen verschuilen achter de slogan "wij weten het niet meer". Dit is natuurlijk onzin want het rapport blijft onvervalst hetzelfde ondeugdelijk rapport. Het vernietigen van het dossier kan zeker geen belemmering zijn omdat volgens D. (Verwijs hiervoor naar de brief van 21 oktober 1997 van D) (zie hiervoor, onder A.8.; N.o.) er uitsluitend en alleen een rapport zoals verstrekt naar de R.C. en het x-ziekenhuis door S. is gemaakt en in het dossier zou zitten. Daarbij het is juist de inhoud van het rapport – niets gecontroleerd, correct of juist weergegeven – waar ik over klaag en wat de aanleiding is geweest van het vervolgtraject en afgesloten deal met andere z.g. hulpverleners. (...) Volgens de "anonieme" ambtenaar is het een (vrijheid) naar medische professie zoals S. en nu D. heeft gehandeld. Als dit een rechtmatige handeling of beslissing is die zonder meer getolereerd wordt en een vrijbrief geeft voor een psychiater, welke nota bene in opdracht handelt van het OM of het Gerecht, is dit zeer kwalijk. Als dit geen zaak is die valt onder de supervisie van het M.v.J. dan is dit vreemd te noemen. Het is waarschijnlijk een eigen oordeel van de ambtenaar. In deze is van belang of de DPD in dienst is van de DPD. Zo ja dan is er een gezagsverhouding en ligt de verantwoordelijkheid voor de "werknemer" bij de werkgever."

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt over de wijze waarop het hoofd van de Districtspsychiatrische Dienst (DPD) te Arnhem op 21 oktober 1997 haar brief van 17 april 1997 heeft beantwoord. Met name klaagt zij erover dat het hoofd van de DPD haar brief te summier heeft beantwoord en geen inzicht heeft gegeven in het onderzoek dat naar aanleiding van haar brief is uitgevoerd.2. De districtspsychiater die op verzoek van een instantie uit de strafrechtketen een (brief)rapport opstelt ten aanzien van de geestesvermogens van een verdachte, handelt onder eigen verantwoordelijkheid voor zover het gaat om de professionele kwaliteit van het door hem opgestelde rapport. Dergelijk medisch professioneel handelen is niet toe te rekenen aan de Minister van Justitie. De Nationale ombudsman is daarmee niet bevoegd dergelijk handelen te beoordelen (zie BEVOEGDHEID), en moet zich daarom beperken tot de beoordeling van de wijze waarop het hoofd van de DPD te Arnhem de klachtbrief van verzoekster heeft behandeld.3. In haar brief van 17 april 1997 klaagde verzoekster over de wijze

waarop de districtspsychiater S. onderzoek had gedaan ten behoeve van een briefrapport aan de rechter-commissaris bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem. Zij eiste vernietiging van het dossier, vroeg rehabilitatie en stelde zowel de districtspsychiater S. als de DPD te Arnhem aansprakelijk in verband met door haar ondervonden schade, voortvloeiend uit het briefrapport. Het hoofd van de DPD te Arnhem stelde zich, na behandeling van de zaak door het Ministerie van Justitie, op het standpunt dat de handelwijze van de DPD, die had plaatsgevonden in samenspraak met de rechter-commisaris, niet onzorgvuldig of onrechtmatig was geweest. Hij honoreerde wel de eis van verzoekster tot vernietiging van het dossier, gezien het belang van verzoekster zoals dat door haar was duidelijk gemaakt.4. Verzoekster was van mening dat de beantwoording van haar klachtbrief door het hoofd van de DPD te Arnhem niet toereikend was, omdat uit diens brief niet duidelijk bleek welk onderzoek het Ministerie had gedaan naar aanleiding van haar klacht en omdat in de brief niet werd ingegaan op de door verzoekster naar voren gebrachte grieven. Voorts was zij van mening dat de DPD prematuur had gehandeld door het dossier meteen te vernietigen.5. De Minister was van mening dat de beantwoording van de klacht niet te summier was geweest en dat de afwijzing van de schadeclaim niet ongepast was geweest.6. Ten aanzien van de klacht dat het hoofd van de DPD verzoeksters brief van 17 april 1997 te summier heeft beantwoord, is het volgende van belang. De grieven in de brief van verzoekster richtten zich allereerst op de wijze van totstandkoming van het briefrapport van 29 februari 1996. Deze totstandkoming valt geheel onder de verantwoordelijkheid van de districtspsychiater S., die dit rapport als medicus geheel naar eigen, medisch professioneel inzicht kon opstellen. In zoverre kon van het hoofd van de DPD niet worden verwacht dat hij een inhoudelijk standpunt over deze gedraging zou bepalen, in aanvulling op de eerdere beantwoording van vragen van verzoekster door de psychiater S. (zie BEVINDINGEN, onder A.3.).7. In de brief van het hoofd van de DPD te Arnhem wordt verzoekster echter niet gewezen op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de individuele districtspsychiater en de DPD. Evenmin bevat de brief van het hoofd van de DPD te Arnhem uitleg over de mogelijkheid een beroep te doen op het medisch tuchtrecht. Gelet op de evidente wens van verzoekster om meer duidelijkheid te krijgen over de totstandkoming van het briefrapport en gezien haar grieven over de inhoud daarvan, is het niet juist dat op dit punt geen informatie in de brief was opgenomen.

8. Daarnaast klaagde verzoekster erover dat de brief van het hoofd van de DPD van 21 oktober 1997 geen inzicht heeft gegeven in het onderzoek dat naar aanleiding van haar brief door het Ministerie van Justitie is uitgevoerd. In het behandelingsbericht van het hoofd van de DPD te Arnhem aan verzoekster van 26 augustus 1997 werd er melding van gemaakt dat de zaak van verzoekster voor advies aan het Ministerie was voorgelegd, ten behoeve van een adequate beantwoording van de vragen van verzoekster. In deze brief merkte het hoofd van de DPD te Arnhem op dat een en ander niet zou plaatsvinden zonder onderzoek en beoordeling van de feiten (zie

Bevindingen

, onder A.10.).9. Bij de beantwoording van brieven van burgers dient de motivering van het antwoord zo inzichtelijk en volledig mogelijk te zijn. In de brief van het hoofd van de DPD te Arnhem van 21 oktober 1997 is niet vermeld op welke wijze de conclusies in de brief waren bereikt. Nu het hoofd van de DPD tevoren had aangekondigd dat het advies van het Ministerie van Justitie werd ingewonnen en dat in dat kader sprake zou zijn van onderzoek en beoordeling van feiten, had het hoofd van de DPD in zijn brief van 21 oktober 1997 in ieder geval op hoofdlijnen inzicht moeten geven in de wijze waarop de afwijzing van de klacht en het schadeverzoek van verzoekster tot stand was gekomen. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.10. Samenvattend moet worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk is, behoudens waar het betreft de in overweging 6. bedoelde totstandkoming van het briefrapport van de districtspsychiater S. van 29 februari 1996. 11. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. De Minister van Justitie heeft in reactie op de klacht over het summiere karakter van de beantwoording van haar brief van 17 april 1997 aangegeven niet in staat te zijn iets toe te voegen aan de visie van de districtspsychiater S., omdat het dossier op verzoek van verzoekster al was vernietigd. Dit betekent dat het dossier is vernietigd op een moment waarop nog niet duidelijk was of verzoekster genoegen zou nemen met de afhandeling van haar klachten en vragen. Daarmee bestond de mogelijkheid dat zij daar op zou terugkomen, in rechte of - zoals in dit geval is gebeurd - door een verzoekschrift te richten aan de Nationale ombudsman. Het is daarom niet juist dat het dossier intussen al is vernietigd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het hoofd van de Districtspsychiatrische Dienst van het Ministerie van Justitie te Arnhem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister

van Justitie, is gegrond, behoudens waar het betreft de in overweging 6. bedoelde reactie op de klacht over de totstandkoming van het briefrapport van de districtspsychiater S. van 29 februari 1996; op dat punt is de klacht niet gegrond.                           

Instantie: Districtspsychiatrische Dienst Justitie Arnhem

Klacht:

Summiere beantwoording brief en geen inzicht gegeven in onderzoek..

Oordeel:

Niet gegrond