1998/163

Rapport
Op 1 mei 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. S., advocaat te Alkmaar, mede namens zijn cli nt, de heer Y., met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker, advocaat, klaagt er, mede namens zijn cli nt, over dat een ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), in zijn hoedanigheid van voorzitter van een ambtelijke commissie, bij het afnemen van een gehoor van de cli nt van verzoeker op 20 maart 1997:         1. de cli nt keer op keer liet herhalen wat deze eerder had verklaard en daarmee blijk gaf van onbegrip ten aanzien van essenti le onderdelen van de afgelegde verklaring;          2. zelf herhaalde wat de cli nt zijn inziens had verklaard, maar daarbij een essentieel onderdeel van de verklaring 'vergat';          3. nadat verzoeker dit onderdeel had aangevuld, de aanvulling op sarcastische toon overnam;          4. tijdens de toelichting op de verklaringen van de cli nt door verzoeker voortdurend zat te grijnzen, en daarop aangesproken door verzoeker als verklaring opgaf dat verzoeker een straatvechter was;          5. niet inging op het verzoek van verzoeker om zijn superieur te mogen spreken, dan wel de naam van de superieur te noemen.          Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het plaatsvervangend hoofd van het district ZuidWest van de IND zijn klachten over het bovenstaande niet bevredigend heeft afgehandeld.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Staatssecretaris van Justitie reageerde. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar verzocht om ten behoeve van het onderzoek inlichtingen te verstrekken.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de bij de zitting van de hoorcommissie aanwezige tolk een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de Minister van Justitie berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De betrokken ambtenaar en tolk gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. De feiten1.1. Op 20 maart 1997 verscheen verzoekers cli nt, de heer Y., met verzoeker (in diens hoedanigheid van advocaat) voor een ambtelijke commissie van de IND. De voorzitter van deze ambtelijke commissie was de heer B.1.2. Van deze zitting werd een verslag opgemaakt. Hierin is het volgende opgenomen:"Voordat de zitting begon heeft de secretaris gevraagd of betrokkene en zijn advocaat koffie of thee wilden. De advocaat antwoordde hierop dat koffie het enige was waar hij voor was gekomen en dat hij eigenlijk niet wist wat hij op de zitting te zoeken had. De voorzitter opent de zitting en deelt betrokkene mee dat hij is verschenen voor een ambtelijke commissie van het Ministerie van Justitie. De aanleiding hiervoor is de asielaanvraag van betrokkene waarop negatief werd beslist en waartegen de advocaat namens betrokkene een bezwaarschrift heeft ingediend. Voordat op het bezwaarschrift wordt beslist wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten. De voorzitter stelt de leden van de commissie voor. De voorzitter deelt mee dat eerst de commissie vragen aan betrokkene zal stellen. Hierna krijgt de advocaat de gelegenheid om aanvullende vragen aan betrokkene te stellen. Vervolgens kan de advocaat zijn slot betoog houden. Betrokkene krijgt zelf het laatste woord.

De voorzitter deelt mede dat van deze zitting een zakelijk verslag zal worden opgesteld. De inhoud van het verslag wordt betrokken bij de beslissing op het bezwaarschrift. Tenslotte wordt er naar gestreefd binnen zes weken een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. De advocaat merkt op dat hij het zogenaamde "R.voorbehoud" wil maken. Hij is namelijk van mening dat betrokkene door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken gehoord had moeten worden in plaats van door de ambtelijke commissie, nu betrokkene naar de advocaat vindt aan het MOSA-criterium voldoet. De advocaat heeft eerder een soortgelijke zaak behandeld, waarin hij dezelfde mening was toegedaan. Hij heeft destijds contact gehad met dhr R., die in district Noord-West werkzaam is. Hij heeft toen in overleg met dhr. R. besproken dat hij om praktische redenen toch naar de zitting van de ambtelijke commissie zou komen, doch dat dit niet inhield dat hij van het recht afzag betrokkene door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken te laten horen. Alhoewel hij dit met iemand van district Noord-West heeft afgesproken, wil hij hier een zelfde voorbehoud maken, waarbij hij er vanuit gaat dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst als n bestuurlijke eenheid beschouwd dient te worden. De voorzitter merkt op dat betrokkene tot op heden geen enkel document heeft overgelegd waaruit zijn identiteit blijkt. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt of betrokkene ook nu geen documenten in zijn bezit heeft waaruit zijn identiteit zou kunnen blijken. Betrokkene zegt dat hij ook nu niet in het bezit is van dergelijke documenten. De voorzitter vraagt of betrokkene in het bezit is van andere stukken waarmee hij zijn verklaringen kan ondersteunen. Betrokkene antwoordt dat hij dat tot nu toe niet heeft en dat het ook onmogelijk is om die te verkrijgen. De advocaat merkt op dat indien de voorzitter aan de afkomst van betrokkene twijfelt, hij detailvragen moet stellen over bijvoorbeeld straatnamen, lantaarnpalen en dergelijke.De voorzitter zegt dat uit het dossier blijkt dat betrokkene van 1970 tot 1975 lager onderwijs heeft gevolgd. Betrokkene bevestigt dit.

De voorzitter zegt dat uit het dossier blijkt dat betrokkene van 1976 tot 1980 de middenschool heeft gevolgd. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt wat betrokkene tussen 1980 en 1984 heeft gedaan, aangezien dat niet uit het dossier blijkt. Betrokkene antwoordt dat hij in die periode niets heeft gedaan. Na het be indigen van zijn onderwijs is hij thuis gebleven. De voorzitter vraagt waarom hij thuis is gebleven. Betrokkene zegt dat daar geen reden voor was en dat hij gewoon thuis is gebleven. De voorzitter merkt op dat uit het dossier blijkt dat betrokkene van 1984 tot 1988 in een winkel heeft gewerkt. Hij vraagt door wie en waarom betrokkene vervolgens in 1988 is aangehouden. Betrokkene zegt dat hij door het Indiase leger dat toentertijd op Sri Lanka gestationeerd was is vastgehouden. Hij is toen door de EPRLF aangehouden. De voorzitter vraagt of betrokkene alleen is aangehouden of met meerdere mensen tegelijk. Betrokkene zegt dat hij niet weet hoeveel mensen op andere plekken zijn aangehouden, maar dat hij op die plek als enige werd aangehouden. De voorzitter vraagt waar betrokkene vervolgens naar toe is gebracht. Betrokkene antwoordt dat hij door de EPRLF naar het militaire kamp in Kankesanthuri is gebracht. De voorzitter vraagt hoelang betrokkene in dat kamp is vastgehouden. Betrokkene antwoordt dat hij twee jaar is vastgehouden. De voorzitter vraagt hoeveel mensen in dat kamp gevangen zaten. Betrokkene antwoordt dat hij dat niet precies weet, maar dat het er zeker vele honderden waren. In zijn kamer verbleef hij met vier personen De voorzitter vraagt of het juist is dat betrokkene in 1990 is vrijgelaten. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt of er toen ook andere mensen zijn vrijgelaten. Betrokkene zegt dat hij niet zeker weet of alle gevangenen zijn vrijgelaten, maar dat het er vele honderden waren. Men is vrijgelaten omdat het Indiase leger uit Sri Lanka vertrok.

De voorzitter vraagt wat betrokkene gedurende zijn twee jaar gevangenschap heeft gedaan. Betrokkene antwoordt dat hij in die periode veel martelingen heeft ondergaan. Hij werd tevens verhoord waarbij hem onder andere werd gevraagd waar de Tamil Tijgers waren en welk werk betrokkene voor hen had verricht. De voorzitter vraagt hoe vaak betrokkene werd mishandeld. Betrokkene antwoordt dat hij dit niet precies kan zeggen. Telkens wanneer de soldaten kwamen, werd hij door hen mishandeld. De voorzitter vraagt wat betrokkene heeft gedaan nadat hij in 1990 is vrijgelaten. Betrokkene antwoordt dat hij niets heeft gedaan en thuis is gebleven. De voorzitter vraagt wat betrokkene in de periode van 1990 tot 1993 heeft gedaan. Betrokkene zegt dat hij tijdens zijn gevangenschap is mishandeld. In de periode na zijn vrijlating heeft hij een alternatieve medische behandeling ondergaan en is hij thuis gebleven. Hij was heel zwak, waardoor hij niet kon werken. Om deze reden is hij thuis gebleven. De voorzitter vraagt waaruit deze medische behandeling bestond. Betrokkene verklaart dat tijdens de mishandeling zijn rechter arm is gebroken. Hij is hiervoor in het kamp wel medisch behandeld, doch die behandeling was niet goed. Daarom is hij na zijn vrijlating opnieuw behandeld. De voorzitter vraagt of betrokkene dus al in het kamp een medische behandeling heeft gehad. Betrokkene bevestigt dit, maar zegt dat deze behandeling niet goed was. Na zijn vrijlating moest zijn arm worden rechtgezet. Hij heeft in die periode dat hij thuis was een nieuwe medische behandeling ondergaan. De voorzitter vraagt waar hij deze medische behandeling heeft ondergaan. Betrokkene zegt dat hij dichtbij zijn huis een natuurgeneeskundige behandeling heeft ondergaan. De voorzitter merkt op dat betrokkene dus niet naar een arts of een ziekenhuis is gegaan, maar naar een natuurgeneeskundige. De advocaat merkt op dat het in Sri Lanka gebruikelijk is om naar zo'n arts te gaan die vergelijkbaar is met een homeopathische arts.

De voorzitter vraagt of het juist is dat betrokkene in 1993 weer is aangehouden. Betrokkene antwoordt dat dit juist is. Deze keer is hij door de LTTE aangehouden. De voorzitter vraagt wanneer betrokkene precies is aangehouden. Betrokkene antwoordt dat dit in januari 1993 was. De voorzitter vraagt tot wanneer betrokkene is vastgehouden. Betrokkene zegt dat hij tot november 1993 is vastgehouden. In november 1993 is hij ontsnapt. De voorzitter vraagt waarom betrokkene in januari 1993 is aangehouden. Betrokkene antwoordt dat hij weet waarom hij is aangehouden. Zijn broer had zich in 1992 namelijk bij de Tamil Tijgers aangesloten. Vervolgens heeft hij de Tamil Tijgers zonder toestemming verlaten. De Tamil Tijgers zijn naar het huis van betrokkene gekomen om zijn broer mee te nemen. Omdat deze niet aanwezig was, werd betrokkene meegenomen. De voorzitter zegt dat hij het vorenstaande zal samenvatten. De broer van betrokkene was lid van de Tamil Tijgers en is vervolgens zonder hun toestemming vertrokken. Hierna zijn de Tamil Tijgers op zoek gegaan naar de broer van betrokkene. Toen zij hem niet thuis aantroffen, is betrokkene omdat hij toevallig thuis was in plaats van zijn broer meegenomen. Betrokkene zegt dat hij is meegenomen omdat de Tamil Tijgers dachten dat betrokkene zou weten waar zijn broer was en hij het onderduikadres aan hen zou kunnen geven. De voorzitter vraagt of het klopt dat betrokkene in november 1993 is ontsnapt. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt wat betrokkene na zijn ontsnapping heeft gedaan. Betrokkene zegt dat hij in november 1993 is ontsnapt. Vervolgens ging hij naar een Indiase Tamil familie in Vavuniya, die hem naar een kamp van het Sri Lankaanse leger brachten. De voorzitter merkt op dat uit het rapport van gehoor blijkt dat betrokkene in december 1993 weer is opgepakt. Hij vraagt door wie en waarom betrokkene is opgepakt. Betrokkene zegt dat hij met behulp van zijn oom is vrijgekomen uit het kamp. Hij ging vervolgens met zijn oom naar Colombo, waar hij zich keurig bij de politie heeft laten registreren. Dezelfde middag werd hij door vier mannen in burger opgepakt en naar een groot huis gebracht.

De voorzitter merkt op dat dit gedeelte van de verklaringen van betrokkene nog niet duidelijk is. Hij vraagt of het klopt dat betrokkene in november 1993 is ontsnapt. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt of het juist is dat betrokkene toen naar een Tamil gezin is gegaan dat afkomstig was uit India. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt of dat nog steeds in november 1993 was. Betrokkene zegt dat dit op dezelfde dag plaatsvond als zijn ontsnapping. De voorzitter vraagt hoe lang betrokkene bij deze familie is gebleven. Betrokkene zegt dat hij hier slechts een paar uur heeft verbleven. De voorzitter vraagt waar betrokkene vervolgens naar toe is gegaan. Betrokkene zegt dat hij bang was voor de Tamil Tijgers en dit ook aan deze familie heeft verteld. Zij hebben hem vervolgens naar het militaire kamp gebracht, omdat de militairen betrokkene wellicht konden beschermen. De voorzitter vraagt hoe lang betrokkene in dit kamp heeft verbleven. Betrokkene antwoordt dat hij hier een maand heeft verbleven. De voorzitter vraagt of betrokkene daarna is weggestuurd of zelf is weggegaan. Betrokkene zegt dat de militairen zijn identiteit wilden vaststellen, omdat ze zijn verhaal niet geloofden. Ze dachten dat betrokkene een spion van de Tamil Tijgers was en ze bedreigden hem. Er was ook een andere Tamil-beweging aanwezig, de PLOT, die hem eveneens bedreigde. Uiteindelijk mocht betrokkene van de PLOT een brief aan zijn moeder schrijven, die zij ook voor hem postten. Vervolgens kwam zijn oom zijn identiteitskaart brengen en werd hij vrijgelaten. De voorzitter vraagt waar de oom van betrokkene woont. Betrokkene antwoordt dat zijn oom in Mulaitivu woont. De voorzitter vraagt hoe de oom van betrokkene heet. Betrokkene antwoordt dat zijn oom T. heet. De voorzitter zegt dat hij het voorgaande even zal samenvatten. De Indiase Tamil familie heeft betrokkene naar het kamp gebracht.

De militairen wilden zijn identiteit vaststellen en hielden hem vast totdat de oom van betrokkene zijn identiteitskaart kwam brengen. Hierna werd hij vrijgelaten. De voorzitter vraagt of betrokkene weet wat zijn oom aan de militairen heeft gezegd. Betrokkene zegt dat hij niet weet wat zijn oom gezegd heeft. De militairen en de PLOT wilden informatie van betrokkene over de Tamil Tijger. Zijn oom heeft met hun gepraat, maar betrokkene weet niet wat er gezegd is. De voorzitter zegt dat uit het dossier blijkt dat betrokkene in december 1993 is vrijgelaten en vraagt wat betrokkene vervolgens gedaan heeft. Betrokkene zegt dat zijn oom hem vervolgens naar Colombo heeft gebracht. De voorzitter vraagt hoe dat in zijn werk ging. Betrokkene antwoordt dat hij samen met zijn oom per trein vanaf Vavuniya is gereisd. De voorzitter vraagt hoe lang de treinreis duurde. Betrokkene antwoordt dat de reis ongeveer vijf uur duurde. De voorzitter vraagt of er tijdens deze reis een controle heeft plaatsgevonden. Betrokkene antwoordt dat zijn kaartje gecontroleerd is. De voorzitter vraagt of zijn treinkaartje of zijn identiteitskaart gecontroleerd is. Betrokkene antwoordt dat zijn treinkaartje gecontroleerd is. De advocaat merkt op dat er een aanvullende vraag gesteld dient te worden, namelijk f er een controle van identiteitskaarten heeft plaatsgevonden. De voorzitter legt deze vraag vervolgens aan betrokkene voor. Betrokkene antwoordt dat hij dat niet weet. Meestal vindt er geen controle plaats. Op een gegeven moment vroeg de controleur, die alleen Singalees sprak, iets, waarop de oom van betrokkene in het Singalees antwoordde. De voorzitter vraagt hoe vaak de trein stopte. Betrokkene antwoordt dat de controle niet tijdens een stop plaatsvond, maar tijdens het rijden.

De voorzitter vraagt nogmaals of de trein op stations gestopt is. Betrokkene antwoordt dat hij dat niet precies weet, omdat hij de eerste keer in die trein reisde, maar dat hij denkt dat de trein ongeveer acht keer is gestopt. De voorzitter vraagt hoe vaak betrokkene zijn treinkaartje heeft moeten tonen. Betrokkene antwoordt dat hij dat niet weet, omdat hij gelijk in slaap is gevallen. Toen hij even wakker werd, zag hij n keer dat zijn oom het kaartje aan een controleur gaf. De voorzitter vraagt wanneer betrokkene in Colombo is aangekomen. Betrokkene antwoordt dat hij in de ochtend in december 1993 is aangekomen. De voorzitter vraagt wat betrokkene vervolgens heeft gedaan. Betrokkene antwoordt dat hij samen met zijn oom naar een kennis in Kottansenai, een wijk in Colombo, is gegaan. De voorzitter vraagt of betrokkene weet wat er daar tussen zijn oom en de kennis is besproken. Betrokkene zegt dat hij na enige tijd met zijn oom naar het politiebureau is gegaan om zich te laten registreren. Vervolgens is hij weer naar het huis van de kennis teruggegaan. De voorzitter vraagt wat er vervolgens is gebeurd. Betrokkene antwoordt dat hij 's-middags naar een winkel in de buurt van het huis van de kennis is gegaan. Zijn oom was thuisgebleven. Onderweg is hij door mannen in een busje aangehouden. De voorzitter vraagt wat er toen gebeurd is. Betrokkene antwoordt dat hij in zijn kraag werd gepakt en in een busje werd gesleurd, zonder dat hem iets gevraagd werd. Vervolgens werd hij naar een groot huis gebracht, waar veel andere mensen in burger aanwezig waren. De mannen stelden vragen aan betrokkene. Betrokkene werd daarbij geslagen. Ze wilden weten of betrokkene een Tamil Tijger was, hoeveel wapens hij Colombo had binnengesmokkeld en met hoeveel mensen hij gereisd was. Betrokkene heeft meteen verteld dat hij alleen was en niets met de Tamil Tijgers te maken had. Betrokkene is gruwelijk geslagen omdat ze hem niet geloofden. Hij is geslagen totdat hij op de grond viel. De voorzitter vraagt betrokkene hoe lang hij in het huis is vastgehouden. Betrokkene antwoordt dat hij ongeveer twee nhalve dag is vastgehouden.

De voorzitter vraagt of betrokkene vervolgens is weggestuurd of zelf is weggegaan. Betrokkene antwoordt dat hij door de mannen in hetzelfde busje naar het politiebureau in Kottansenai in Colombo is gebracht. De voorzitter zegt dat hij het voorgaande even zal samenvatten. Betrokkene was naar een winkel gegaan en is op weg naar huis opgepakt. Vervolgens is hij ongeveer twee nhalve dag vastgehouden en mishandeld. De advocaat merkt hier op dat dit wel erg zacht is uitgedrukt en dat betrokkene verschrikkelijk gemarteld is. De voorzitter vervolgt dat betrokkene na twee nhalve dag te zijn vastgehouden en verschrikkelijk is gemarteld hij vervolgens aan een politiebureau is overgedragen. De voorzitter vraagt of dit hetzelfde politiebureau is als waar betrokkene zich heef laten registreren. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt wat de politie tegen betrokkene heeft gezegd. Betrokkene zegt dat er ook veel andere verdachten waren en hij gewoon in een cel werd opgesloten. De voorzitter vraagt hoe lang betrokkene in die cel zat opgesloten. Betrokkene antwoordt dat hij in totaal 15 dagen in het huis en het politiebureau samen is opgesloten geweest. De voorzitter vraagt of het juist is dat betrokkene dus twee nhalve dag in het huis en twaalfeneenhalve dag in het politiebureau is opgesloten. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt wat er die twaalfeneenhalve dag in het politiebureau is gebeurd. Betrokkene antwoordt dat hij is bedreigd en verhoord. De voorzitter vraagt waarover betrokkene is verhoord. Betrokkene antwoordt dat de politie hem niet geloofde en alleen maar zeiden dat hij een Tamil Tijger was. De voorzitter vraagt wat er daarna is gebeurd. Betrokkene zegt dat hij na 12 of 13 dagen door zijn oom is vrijgekocht.

De voorzitter vraagt of dit dezelfde oom was als die met betrokkene naar Colombo is gegaan. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt waarom zijn oom met betrokkene naar Colombo is gegaan. Betrokkene zegt dat er veel problemen in Jaffna waren vanwege de Tamil Tijgers. Als hij weer zou worden opgepakt, zou hij weer problemen krijgen. De voorzitter herhaalt zijn vraag. Betrokkene zegt dat hij om het goed uit te leggen alles moet vertellen. Hij is gevlucht voor de Tamil Tijgers. Indien hij in Jaffna zou blijven zou hij weer problemen krijgen. In Vavuniya is het ook te gevaarlijk voor hem, omdat de militairen hem willen gebruiken om Tamil Tijgers te identificeren. Daarom is zijn oom mee naar Colombo gegaan. De voorzitter merkt op dat zijn oom toch terug kon gaan nadat hij betrokkene naar Colombo had gebracht. Betrokkene antwoordt dat zijn oom niet veel tijd had om terug te gaan. Ze waren immers pas 'sochtends in Colombo aangekomen, toen betrokkene 's-middags werd opgepakt. Zijn oom heeft hem daarna gezocht. De voorzitter vraagt of betrokkene zich bij aankomst bij het politiebureau heeft laten registreren. Betrokken bevestigt dit. De voorzitter vraagt of betrokkene vervolgens van het politiebureau is heengezonden. De advocaat merkt op dat "heenzenden" geen lekenterm is en dat betrokkene dit niet kan begrijpen. De voorzitter vraagt vervolgens of betrokkene van het politiebureau is weggestuurd. Betrokkene bevestigt dit De voorzitter vraagt of betrokkene na in het huis te zijn vastgehouden, naar hetzelfde politiebureau is gebracht. Betrokkene bevestigt dit. Hij is verhoord, doch werd niet geloofd. Betrokkene moest namen van Tamil Tijgers noemen. De voorzitter vraagt waarom ze dat de eerste keer, toen betrokkene zich kwam laten registreren, niet gevraagd hebben. Betrokkene antwoordt dat hij dat niet weet.

De voorzitter vraagt of betrokkene niet tegen de politie heeft gezegd dat hij zichzelf al 2 3 dagen eerder had laten registreren en dat toen alles in orde was. De advocaat merkt op dat het zo niet goed gaat. De voorzitter zegt dat dhr. S., zoals reeds bij aanvang van de zitting is gezegd, ook de kans krijgt om betrokkene vragen te stellen en dat hij zijn beurt moet afwachten. De advocaat merkt op dat de voorzitter de situatie niet begrijpt. De Sri Lankaanse politie arresteert mensen illegaal. De registratie was legaal, doch door middel van de illegale arrestatie wil men het probleem weg poetsen. De voorzitter merkt op dat hij niets weg poetst. De advocaat zegt dat hij bedoelde dat de politie dingen weg poetst. De advocaat trekt een vergelijking met een steen. Die heeft ook geen oren en begrijpt niets. De voorzitter vraagt of de advocaat bedoelt te zeggen dat zijn cli nt een steen is. De advocaat merkt op dat hij hiermee de voorzitter bedoelde. De voorzitter vraagt of de advocaat dan wel alles over Sri Lanka weet en begrijpt. De advocaat merkt op dat hij de enige is met voldoende kennis over de gang van zaken in Sri Lanka. De voorzitter vraagt wat de advocaat dan zoal weet. De advocaat zegt dat er dan wel een veldbed gehaald mag worden, omdat hij dan voorlopig nog niet uitgepraat is. Betrokkene antwoordt vervolgens dat hij alles al heeft uitgelegd en dat de voorzitter niet luistert. De voorzitter zegt dat hij gevraagd heeft of betrokkene, aangezien hij naar hetzelfde politiebureau werd gebracht, heeft gezegd

dat hij daar zelf al voor zijn registratie was geweest. Betrokkene antwoordt dat hij door dezelfde agenten werd verhoord en mishandeld. De politie heeft niet naar hem geluisterd. De voorzitter vraagt of het juist is dat de oom van betrokkene vervolgens naar het politiebureau is gekomen en steekpenningen heeft betaald. Betrokkene bevestigt dit. Zijn oom heeft veel geld betaald. De voorzitter vraagt of betrokkene vervolgens is weggestuurd. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter vraagt hoe de oom van betrokkene wist dat betrokkene zich in het politiebureau bevond. Betrokkene antwoordt dat hij zich op dit politiebureau had laten registreren. Nadat zijn oom zelf naar betrokkene was gaan zoeken, is hij naar het politiebureau gegaan om te vragen of er iets over betrokkene bekend was. De voorzitter vraagt of dat pas na twaalfeneenhalve dag is gebeurd. Betrokkene antwoordt dat hij dat vanwege de gruwelijke mishandeling die hij had ondergaan niet precies weet. De voorzitter vraagt of het juist is dat betrokkene na twaalfeneenhalve dag op het politiebureau te zijn vastgehouden, is vrijgelaten. Betrokkene bevestigt dit. De voorzitter merkt op dat het vreemd is dat betrokkene dezelfde dag dat hij in Colombo is aangekomen is opgepakt, en zijn oom pas na 12 dagen naar de politie is gegaan om naar hem te vragen. Betrokkene zegt dat hij niet weet hoe vaak zijn oom naar het politiebureau is gegaan. Toen betrokkene zijn oom zag, is hij na een paar uur vrijgelaten. De voorzitter vraagt wat betrokkene vervolgens heeft gedaan. Betrokkene antwoordt dat hij naar hetzelfde huis van zijn kennis is gegaan, waar hij tot aan zijn vertrek is gebleven. De voorzitter vraagt wanneer betrokkene uit Colombo is vertrokken. Betrokkene antwoordt dat hij op 15 januari 1994 is vertrokken. De voorzitter vraagt wanneer betrokkene in Nederland is aangekomen. Betrokkene antwoordt dat hij op 6 april 1994 in Nederland is aangekomen.

De voorzitter vraagt waarom de reis zo lang heeft geduurd. Betrokkene antwoordt dat hij n maand in Singapore heeft verbleven. Hij reisde met een reisagent, die hem vervolgens naar Sierra Leone bracht, waar hij tot 4 april 1994 heeft verbleven. De voorzitter vraagt of betrokkene dus twee maanden in Sierra Leone heeft verbleven. Betrokkene bevestigt dat hij daar ongeveer twee maanden heeft verbleven. De voorzitter vraagt wat betrokkene heeft gedaan toen hij op 6 april 1994 in Nederland arriveerde. Betrokkene antwoordt dat zijn begeleider hem naar AZC Almelo bracht en hem vertelde dat hij daar binnen asiel moest aanvragen. De voorzitter merkt op dat betrokkene op 7 april 1997 drie jaar in Nederland is en dat betrokkene blijkens zijn verklaringen en blijkens de inhoud van het bezwaarschrift op verschrikkelijke wijze is gemarteld. De voorzitter vraagt of betrokkene geen stukken heeft waaruit blijkt dat hij na aankomst in Nederland zich onder medische specialistische behandeling heeft laten stellen. Betrokkene zegt dat hij al zijn klachten aan een dokter heeft verteld. De voorzitter vraagt aan welke dokter hij zijn klachten heeft verteld. Betrokkene antwoordt dat hij zijn klachten aan een arts van het COA in AZC Alden heeft verteld. De voorzitter vraagt of deze arts nooit tegen betrokkene heeft gezegd dat hij zich onder specialistische behandeling moet stellen. Betrokkene antwoordt dat hij nooit is doorverwezen. Hij heeft alleen medicijnen voor zijn rug- en hoofdpijnen gekregen. Betrokkene zegt dat hij nog steeds last heeft van maagklachten. De advocaat merkt op dat de voorzitter weliswaar medische stukken mist, maar dat hij een nota van de Geneeskundige Inspectie mist. Het Ministerie van Justitie heeft een actieve onderzoeksplicht. Bovendien sluit het ontbreken van medische stukken traumatische ervaringen niet uit. Dit geldt speciaal voor Sri Lankanen. In Sri Lanka wordt het als een zwaar instrument gezien om naar een psychiater te gaan. De advocaat merkt vervolgens op dat deze zaak een illustratief geval is voor de standaardoverwegingen van het Ministerie van

Justitie. Betrokkene heeft immers precies gedaan wat normaal door het Ministerie van Justitie wordt verlangd. Betrokkene heeft twee jaar door toedoen van de EPRLF, wat een verlengstuk van de Sri Lankaanse overheid is, gevangen gezeten en heeft twee jaar geleden. Vervolgens is hij vrijgelaten en is hij door de LTTE te grazen genomen. Betrokkene houdt het leven in Jaffna niet langer vol en gaat naar het leger om bescherming te zoeken, precies zoals het Ministerie van Justitie dat wil. Vervolgens komt betrokkene vrij en meldt zich keurig in Colombo, wederom precies zoals het Ministerie van Justitie dat wil. Vervolgens worden er mannetjes op hem af gestuurd, die betrokkene ontvoeren. De advocaat vraagt waarom de voorzitter zit te lachen, nu het hier een serieuze zaak betreft. De voorzitter zegt dat hij helemaal niet zit te lachen. De voorzitter zegt dat de advocaat zelf zich onbeschoft, onfatsoenlijk en als een straatvechter gedraagt. Terwijl er serieuze vragen aan betrokkene gesteld worden zit de advocaat zelf te lachen en allerlei gezichten te trekken. Hij vraagt zich af of de advocaat eigenlijk zelf wel het belang van zijn cli nt dient. De advocaat merkt op dat de voorzitter hem het belang van zijn cli nt niet hoeft te vertellen. De voorzitter vraagt de advocaat verder te gaan met zijn betoog. De advocaat zegt dat hij onmiddellijk een superieur van de voorzitter wenst te spreken en dat hij zeker niet verder gaat voordat er een superieur gehaald is. De voorzitter vraagt de advocaat nogmaals door te gaan met zijn betoog. Indien hij het met de handelwijze ter zitting niet eens is kan hij via de klachtentelefoon of schriftelijk een klacht indienen. De advocaat zegt dat hij dan zelf wel een superieur gaat halen.De voorzitter zegt nogmaals dat de advocaat zich onbeschoft, onfatsoenlijk en als een straatvechter gedraagt. Door zijn obstinaat gedrag is de geplande tijd reeds ruim overschreden. Zijn obstinaat gedrag wordt niet langer getolereerd. Hij kan zijn betoog af maken of hij wordt door de bewakingsdienst uit het gebouw gezet.

De advocaat zegt dat hij alleen verder praat indien de voorzitter belooft zijn gezicht strak te houden. De voorzitter vraagt de advocaat door te gaan met zijn betoog. De advocaat vervolgt zijn betoog. Betrokkene is naar de politie gegaan en vervolgens gekidnapt. Al met al is er sprake van vluchtelingenschap op cumulatieve gronden zoals verwoordt in art. 53 van het Vluchtelingenverdrag. De advocaat heeft de REK-uitspraken inzake Tamils geanalyseerd en geconcludeerd dat er sprake is van een zeer ernstige omissie bij de Vreemdelingenkamer, bij Justitie en bij Buitenlandse Zaken. (hij overlegt een analyse van de REK-uitspraak van 13 maart 1997, onder de titel de rek is eruit")(zie bijlage). De voorzitter merkt op dat de overwegingen in de REK-uitspraken bij het nemen van de beslissing worden meegenomen. De zitting bij de ambtelijke commissie is niet de plek om de eigen analyse van de advocaat aan de orde te stellen. De advocaat vervolgt dat in deze REK-uitspraak een brief van de Staatssecretaris van 12 juli 1997 aan de Tweede Kamer wordt geciteerd. Hieruit blijkt dat Tamils zonder papieren in Colombo ernstige risico's lopen langdurig te worden gedetineerd. Ook uit een Engels rapport blijkt dat Tamils uit Jaffna het risico lopen ernstige mishandelingen te ondergaan. De Rechtseenheidskamer eist de grootst mogelijke zorgvuldigheid van het Ministerie van Justitie bij de behandeling van Tamil zaken. De risico's die door Staatssecretaris Schmitz aan de Kamer zijn gemeld, gezien naast de risico's voor Tamils zoals die onder andere door Amnesty International zijn gemeld, leiden in dit geval tot vluchtelingenschap. Indien betrokkene al niet voor vluchtelingenschap in aanmerking komt, dan moet hem zeker een C-status worden verleend. Hij dient in ieder geval bescherming te krijgen vanwege het feit dat hij uit Jaffna komt en vanwege de risico's die de Staatssecretaris zelf gemeld heeft. De voorzitter zegt tegen betrokkene dat de commissie alle vragen die van belang waren aan betrokkene heeft gesteld en dat zijn

advocaat zijn belangen heeft bepleit. Hij vraagt of betrokkene nog iets wil toevoegen aan hetgeen reeds gezegd en bepleit is. Betrokkene zegt dat hij wil benadrukken dat hij heel veel martelingen heeft meegemaakt en dat hij heel bang is om terug te moeten naar Sri Lanka. De voorzitter deelt mee dat van dit gehoor een zakelijk verslag zal worden gemaakt en dat de Staatssecretaris van Justitie er naar zal streven om binnen zes weken een beslissing te nemen. De voorzitter dankt betrokkene voor de verstrekte inlichtingen en de advocaat en de tolk voor de verleende bijstand en sluit vervolgens de zitting. De secretaris vraagt of er wellicht klachten over de tolk zijn. Dit wordt door betrokkene ontkend. De advocaat vraagt vervolgens of er ook een klachtenregeling over de voorzitters bestaat. Tegen de voorzitter zegt hij dat die niet hoeft te lachen omdat hij dat serieus bedoelt en dat hij meteen op zoek zal gaan naar een superieur van betrokkene, waarna hij de zittingzaal verlaat."1.3. Verzoeker diende op de dag van de zitting, 20 maart 1997, een klacht in bij het hoofd van het district Zuid-West van de IND over de voorzitter van de ambtelijke commissie. De inhoud van deze klacht was overeenkomstig de klacht die hij later bij de Nationale ombudsman over de voorzitter van de commissie indiende.1.4. Het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West van de IND reageerde op 3 april 1997 als volgt op de klacht:"Ik heb kennisgenomen van het zeer uitgebreide verslag van de zitting van de zgn. ambtelijke hoorcommissie in welk verband de heer B. zich zou hebben gedragen op de door u geschetste wijze. Uit het verslag maak ik op dat de sfeer weliswaar verre van ideaal was, maar dat u in hoge mate zelf verantwoordelijk was voor die sfeer. Gezien uw reactie op de openingsvraag of u en uw cli nt wellicht een kopje koffie wilden reageerde u – blijkens het verslag – nogal merkwaardig. Kortom, u zette van meet af aan de toon.

Gedurende de lange tijd dat de heer B. werkzaam is bij de IND zijn er nooit klachten over hem geweest. Mijn eigen waarneming is dat de heer B. een betrouwbare, consci ntieus werkzame medewerker is. Dat geldt ook voor de ter zitting aanwezige secretaris. Ik heb derhalve geen enkele reden om aan te nemen dat in het verslag de feiten onjuist zijn weergegeven. Daar de heer B., gegeven zijn lange ervaring, exact weet hoe hij tijdens zittingen moet optreden, kan ik mij niet voorstellen dat hij –zoals u stelt- voortdurend heeft zitten grijnzen. Betrokkene ontkent zulks bovendien ten stelligste. Overigens ben ik het met u eens dat men zich tijdens zittingen dient te onthouden van kwalificaties over de wederpartij. Dat geldt zowel voor mijn medewerkers als –i.c.- voor de advocaat. Mocht een enkel, in de kennelijke hitte van de strijd gebezigde, woord van de heer B. u hebben gegriefd dan bied ik u daarvoor mijn excuses aan. Voorts wil ik opmerken dat de heer B. –anders dan u stelt- geenszins een op uw persoon gerichte afkeer heeft en dat er slechts sprake was van een, vooral door u veroorzaakte, slechte sfeer ter zitting. De heer B. is zeer goed in staat om zijn onbevooroordeelde houding ten aanzien van uw cli nt te behouden, zowel in de onderhavige zaak als in eventuele toekomstige zaken. Ik ben niet bereid u toe te zeggen uw cli nten nooit meer te laten horen door een commissie waarvan de heer B. deel uitmaakt. Een en ander laat onverlet dat ik de door u tijdens de zitting gekozen benadering en bejegening van de voorzitter niet waardeer. De heer B. voelt zich, m.i. terecht, door u onheus bejegend. Evenals de heer B. beschouw ik een en ander echter als een incident. Ik laat het aan uw eigen beoordeling over welke consequentie u aan mijn opvatting daaraan verbindt."1.5. Verzoeker reageerde op 7 april 1997 op de brief van het plaatsvervangend districtshoofd. Hij bracht in zijn reactie onder meer naar voren dat de opmerking over de koffie, voorafgaand aan het verhoor, een grapje was geweest. Daarnaast herhaalde hij dat de heer B. wel degelijk een aantal malen had zitten grijnzen tijdens het verhoor. Ook merkte verzoeker op dat het verslag van de hoorzitting weliswaar een impressie gaf van wat hetgeen tijdens de hoorzitting had plaatsgevonden, maar dat een zodanig verslag nooit een exacte weergave kan

bieden van hetgeen zich voordoet. Gelaatsuitdrukkingen en dergelijke komen uit een dergelijk verslag niet naar voren. Hij tekende in dit verband aan dat het verslag van de zitting ook niet compleet was, en op verschillende punten een onvolledige of zelfs onjuiste weergave bood van de gebeurtenissen tijdens de zitting. Ten aanzien van de afzonderlijke klachtonderdelen handhaafde hij zijn eerder ingenomen standpunt. Hij besloot zijn brief met de mededeling dat hij – indien de IND niet binnen twee weken, of niet op een bevredigende wijze, zou reageren – zou overwegen zich tot de Nationale ombudsman te wenden.1.6. In een brief van 18 april 1997 gaf het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West nog het volgende commentaar:"Ik ben niet bereid afstand te nemen van hetgeen ik in mijn brief van 3 april j.l. aan u schreef. Ik herhaal dat ik de heer B. als een uiterst integer medewerker beschouw; een medewerker die niet (opzettelijk) vreemdelingen, hun advocaten of tolken onheus bejegent. Dat laat overigens onverlet dat de heer B. mogelijk enkele van uw "grapjes" niet als zodanig onderkend heeft (blijkens uw brieven heeft u er nogal wat gemaakt) hetgeen tot misverstanden en ergernis over en weer kan hebben geleid. Andere, wel begrepen grapjes zullen wellicht tot een glimlach hebben geleid, maar ik sluit uit dat de heer B. heeft zitten grijnzen op momenten waarop gestelde martelingen aan de orde waren. Onze briefwisseling dreigt in een welles-nietes-spelletje te verzanden, hetgeen overigens iets anders is dan – zoals u stelt – " f B. vertelt de waarheid, f ik." Om dat te voorkomen, ben ik uiteraard bereid de hele kwestie met u te bespreken, mijns inziens bij voorkeur in aanwezigheid van de heer B. en desgewenst ook in aanwezigheid van de tijdens de zitting aanwezige tolk. Indien u voor een zitting in Den Haag bent, zou een dergelijk gesprek niet erg veel extra tijd kosten. Voor een afspraak kunt u mijn secretaresse bellen. Ik ga er daarbij van uit dat u, indien u dat wenselijk vindt, contact zoekt met de tolk. Ik sluit niet uit dat u een dergelijk gesprek, dat bedoeld is om onderlinge verhoudingen te verbeteren, niet zinvol acht. Ik spreek echter de hoop uit dat u wel tot een mondeling contact bereid bent, zodat voorkomen kan worden – ik verwijs naar de slotzin van uw brief van 7 april j.l. – dat de onderhavige discussie wordt voortgezet door tussenkomst van de Nationale ombudsman."

1.7. In zijn antwoord van 23 april 1997 aan het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West van de IND tekende verzoeker aan dat er geen ruimte was voor een objectief onderzoek aan de zijde van de IND, nu de IND met grote stelligheid poneerde dat de heer B. niet had zitten grijnzen op het moment dat tijdens de hoorzitting de martelingen aan de orde kwamen. Verzoeker vermocht dan ook niet in te zien wat een gesprek tussen betrokkenen nog zou kunnen opleveren. Verzoeker deelde de IND mee dat hij zich binnen afzienbare termijn zou wenden tot de Nationale ombudsman.1.8. Op 29 april 1997 richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met de onderhavige klacht.2. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat verkort weergegeven in de klachtformulering en bij 1. De feiten onder 1.3., 1.5. en 1.7. Verzoeker vond het onderzoek dat de IND Zuid-West naar zijn klacht had verricht gebrekkig en bevooroordeeld. Hij stelde dat de IND het incident niet voldoende serieus had willen onderzoeken.3. Het standpunt van de betrokken ambtenaar Op 24 juli 1997 verklaarde de betrokken ambtenaar van de IND, de heer B., tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman naar aanleiding van de klacht van verzoeker onder meer het volgende:"Ik ben beslisambtenaar. Ik beslis op asielverzoeken en begeleid minder ervaren medewerkers. Ik verschaf informatie aan advocaten en vreemdelingendiensten. Ik vertegenwoordig ook de Staatssecre- taris bij de ACV (Adviescommisie Vreemdelingenzaken; N.o.). Ik vertegenwoordig verder de Staatssecretaris bij de vreemdelingenrechter in zaken betreffende vreemdelingenbewaring. Ik werk sinds 1989 bij de IND, voorheen DVZ (Directie Vreemdelingenzaken; N.o.). Ik ben begonnen als beslisambtenaar. Ik ben sinds 1 januari 1994 voorzitter van een ambtelijke commissie. Daarvoor was ik lid van de bezwaarschriftcommissie. De asielzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaarschrift toe te lichten bij de ambtelijke commissie en om vragen van de kant van de IND te beantwoorden. Voor beide partijen is er ruimte om punten die hij wil naar voren te brengen. Een zaak

komt bij de ACV als de wet dat voorschrijft. Bij de onverplichte zaken gaat een zaak meestal naar de ambtelijke commissie, tenzij er sprake is van een complexe zaak, die gaat ook naar de ACV. De commissie bestaat uit een voorzitter en een secretaris. De secretaris doet de verslaglegging, daardoor komt de secretaris er niet aan toe om vragen te stellen. De secretaris bereidt het dossier voor, met name de vraagpunten die verduidelijking behoeven. Dan wordt het dossier voorgelegd aan de voorzitter. De voorzitter bespreekt dit dossier met de secretaris, daarna vindt de zitting plaats. In de eerste aanlegfase zijn er andere collega's met een zaak bezig dan in de bezwaarfase. Van de zitting wordt een verslag gemaakt en dat wordt samen met een conceptbeslissing voorgelegd aan een resumptor. Ik heb ook cursussen gevolgd. Iedereen die voorzitter is van een ambtelijke commissie moet weten hoe je met anderen moet communiceren, naast de kennis die je moet hebben van dit specifieke rechtsterrein. Je leert op zo'n cursus verschillende vormen van communicatie onderscheiden. Ik heb verschillende cursussen gevolgd op dit terrein. Verder wisselen de voorzitters onderling hun ervaringen uit. Ik vind het interessant om voorzitter te zijn. Het is de gelegenheid voor de beslisambtenaar om de vreemdeling de gelegenheid te geven zijn verhaal te vertellen. Je vraagt je wel eens af hoe het mogelijk is dat een verslag van een nader gehoor zo summier is, terwijl een betrokkene tijdens een hoorzitting zoveel te vertellen heeft. Ik vind het leuk als dat er uit komt. Per zitting is er een uur beschikbaar. Als ik de indruk heb dat een asielzoeker meer tijd nodig heeft om zijn verhaal te doen wil ik hem die ruimte geven. Ik vind het niet erg als zittingen uitlopen. Normaal heb je drie zaken op een dag. Het gaat om een ochtend of een middagzitting. Wanneer het om een echtpaar gaat heb je twee zaken. Normaal gesproken heb je een zitting van een dagdeel per week. De zitting begint. Betrokkenen komen binnen, de asielzoeker, de tolk en de advocaat of gemachtigde. Ik vraag of men iets wil drinken. Vervolgens open je de zitting. Dan geef je aan wat de bedoeling is van de zitting. Je stelt de commissie voor en legt de gang van zaken uit tijdens een zitting. Ik leg niet de rol van de tolk uit. Ik ga ervan uit dat de advocaat dit heeft uitgelegd. Eerder in de procedure heeft de asielzoeker ook al

kennisgemaakt met het werk van een tolk. De tolk vertaalt alles, ook het verhaal van de advocaat. Ik kan mij deze zitting nog goed herinneren. Het is de eerste keer dat ik zoiets heb meegemaakt. Ik had het dossier bestudeerd. In het bezwaarschrift had de advocaat aangegeven dat het nader gehoor te summier was en dat niet alles aan de orde was geweest. Het verslag van nader gehoor was inderdaad summier en er was niet doorgevraagd, ik moest voorkomen dat dezelfde fout weer zou worden gemaakt. De secretaris vroeg of men koffie of thee wilde. De advocaat antwoordde hierop dat de koffie het enige was waar hij voor was gekomen en dat hij eigenlijk niet wist wat hij op de zitting te zoeken had. Ik beschouwde dat niet als een grap, het ging in mijn beleving om een serieuze zaak. De advocaat wees op het R.principe (zie verslag van de hoorzitting). Ik ben doorgegaan met de zitting. Ik begon met de vraagstelling aan de asielzoeker. Dat ging goed. Soms is het goed om in de loop van het gehoor het verhaal kort samen te vatten en te vragen of de samenvatting correct is. Ik doe dat tijdens een gehoor regelmatig. Op een gegeven ogenblik maakte ik uit de nonverbale communicatie van de advocaat op dat hij het niet eens was met mijn vraagstelling. Ik probeerde daarop in te spelen door mijn vragen te herhalen op een manier waarop ik dacht dat de advocaat het wilde. Zijn gedrag overschreed echter bepaalde grenzen. Toen heb ik gezegd dat hij aan het eind van het gehoor zelf de gelegenheid zou krijgen om zijn cli nt vragen te stellen. Door zijn houding werd de zitting rommelig. Ik heb gezegd dat ik vond dat hij zich onbeschoft en onfatsoenlijk en als een straatvechter gedroeg. Toen eiste de advocaat dat mijn superieur erbij kwam. Hij weigerde zijn betoog te houden tot ik aan zijn verzoek gevolg zou geven. Hij ging bijvoorbeeld onderuit hangen in zijn stoel. Hij onderbrak mijn vraagstelling. Het escaleerde toen ik betrokkene vroeg of hij mishandeld was, hij onderbrak mij om mij erop te wijzen dat zijn cli nt vreselijk gemarteld was. Ik heb toen tegen mijn secretaris gezegd dat zij in het verslag moest opnemen dat betrokkene vreselijk gemarteld was. Toen begon het gedrag van de advocaat de spuigaten uit te lopen. Hij begon bijvoorbeeld diep te zuchten als ik een vraag stelde waardoor hij zijn afkeuring liet blijken. Toen heb ik hem erop gewezen wat ik van zijn gedrag vond. Daarop eiste hij dat mijn superieur zou komen. Ik heb gezegd dat ik mijn superieur niet zou halen en heb hem op de klachtmogelijkheden gewezen. Toen heb ik hem gezegd dat hij twee dingen kon doen of zijn betoog afmaken of ik zou hem door de bewaking uit het pand laten verwijderen. Ik was bijna door mijn vragen heen. Vervolgens zei

hij dat hij zijn betoog zou afmaken als ik beloofde mijn gezicht strak te houden. Dat heeft hij toen gedaan. Ik vond het een zeer onplezierige ervaring. Ik heb om een opmerking van de advocaat gelachen. Ik heb hem gevraagd wat hij zoal weet van Sri Lanka. Hij zei toen: "dan ben ik voorlopig nog niet uitgepraat, haal er dan maar een veldbed bij". Daar moest ik om lachen, ik zag het al voor me. Normaal gesproken stel ik een dergelijke vraag niet. Ik ga ervan uit dat een advocaat van de situatie van de cli nt en van de situatie in het land van herkomst op de hoogte is. Door de sfeer die tijdens het gesprek was ontstaan door de stekeligheden van de advocaat heb ik de vraag gesteld. De deskundigheid van de advocaat over Sri Lanka staat vast. Ik kende deze advocaat. Ik heb in het verleden regelmatig telefonisch contact met hem gehad. Deze contacten waren nooit problematisch. In de commissie had ik hem nog niet eerder meegemaakt. Er is niet eerder een klacht over mij ingediend. Ik vat delen van het verhaal samen en vraag aan betrokkene of het klopt. Het kan zijn dat betrokkene in dit geval, mede door het gedrag van de advocaat, de vraag niet goed heeft begrepen. Ik herhaal dan de vraag. Ik doe dat overigens niet voor mijn plezier, maar om duidelijkheid te verschaffen in het verhaal. Maar het is zeker niet zo dat ik keer op keer de vragen heb herhaald. Ik heb de asielzoeker niet onderworpen aan een kruisverhoor, dat kan ik niet eens. De advocaat zegt ook dat ik een essentieel onderdeel van het relaas vergat. Hij doelt dan op het feit dat ik sprak van mishandeling en niet sprak van vreselijke marteling. Ik heb tegen de secretaris gezegd dat ze het woord vreselijk in het verslag moest opnemen maar zeker niet op sarcastische toon. De cli nt merkte ook wel dat de sfeer niet goed was. Ik heb de indruk dat de persoon in deze klachtprocedure er aan de haren bijgesleept is. Ik heb niet de indruk dat er tussen mij en de asielzoeker iets niet goed ging. Hij heeft de ruimte gekregen om zijn verhaal te doen. Wanneer de advocaat hier kritiek op zou hebben gehad had hij moeten opstaan en weglopen en om een nieuwe zitting moeten vragen. Hij klaagt niet over mijn bejegening van zijn cli nt. Ik weet niet wat ik op de opmerking van de advocaat moet zeggen wanneer hij mij beschuldigt van ongepast grijnzen. Ik vind het

niet terecht. Ik was bezig met een serieuze zaak, dan heb ik niet de tijd en de intentie om grapjes te maken. De advocaat zette de toon bij binnenkomst door zijn "grappige" opmerking over de koffie. Na de zitting heb ik er nog over gesproken met de secretaris. Ook was er een verzoek op mijn afdeling binnengekomen om de advocaat te bellen. Dat heb ik wel geprobeerd, maar ik heb hem niet kunnen bereiken. Hij had toen al telefonisch een klacht ingediend over de gang van zaken tijdens de zitting. De tolk heeft wel gemerkt dat er iets aan de hand was. Zij moest immers alles vertalen. Ik weet niet of zij alles tussentijds heeft vertaald. Ik doel hiermee op de opmerkingen die de advocaat en ik tegen elkaar maakten. Ik vind dat de advocaat mij onrecht aandoet door te stellen dat ik heb zitten grijnzen, met name op het moment dat marteling en mishandeling ter sprake kwamen. Ik had helemaal geen aanleiding om aan dat verhaal te twijfelen. Ik wil niet dat dergelijke ervaringen door een bepaalde vraagstelling van mij weer worden opgerakeld."4. Het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie De Staatssecretaris van Justitie zond op 11 november 1997 haar reactie op de klacht. Zij deelde onder meer het volgende mee:"Allereerst stel ik vast dat de afhandeling van de klacht forse vertraging heeft opgelopen. Zoals op 2 oktober 1997 reeds telefonisch aan een medewerker van uw bureau is meegedeeld, is uw brief van 2 juli 1997 wel door het Ministerie van Justitie ontvangen, maar is het origineel daarvan vervolgens in het ongerede geraakt. Als gevolg hiervan is de behandeling van de klacht eerst door de IND ter hand genomen, nadat op 2 oktober 1997 een kopie van uw brief aan deze dienst was toegezonden. Ik betreur deze gang van zaken en bied u hiervoor mijn excuses aan. Uit de klachtformulering blijkt dat de heer mr. S., verder te noemen klager, mede namens zijn cli nt de heer Y., erover klaagt dat een ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), in zijn hoedanigheid van voorzitter van een ambtelijke commissie, bij het horen van de cli nt van verzoeker op 20 maart 1997:

1. de cli nt keer op keer liet herhalen wat deze eerder had verklaard en daarmee blijk gaf van onbegrip ten aanzien van de essenti le onderdelen van de afgelegde verklaring;2. zelf herhaalde wat de cli nt zijns inziens had verklaard, maar daarbij een essentieel onderdeel van de verklaring 'vergat';3. nadat verzoeker dit onderdeel had aangevuld, de aanvulling op sarcastische toon overnam;4. tijdens de toelichting op de verklaringen van cli nt door klager voortdurend zat te grijnzen, en daarop aangesproken door verzoeker als verklaring opgaf dat verzoeker een straatvechter was;5. niet inging op het verzoek van klager om zijn superieur te mogen spreken, dan wel de naam van de superieur te noemen. Ten slotte klaagt de heer mr. S. erover dat het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West van de IND zijn klachten over het bovenstaande niet bevredigend heeft afgehandeld. Uit het dossier dat op de onderhavige zaak betrekking heeft is mij het volgende gebleken. Op 20 maart 1997 is de heer Y., van Srilankaanse nationaliteit, over zijn bezwaarschrift tegen de niet-inwilliging van zijn asielaanvraag gehoord door een ambtelijke commissie. Van het gehoor is een verslag opgemaakt. (...) (zie onder 1.2. De feiten; N.o.) Nog op 20 maart 1997 heeft de heer mr. S. zich in een brief, gericht aan het hoofd van het district Zuid-West, beklaagd over de gedragingen ter zitting van de voorzitter van de commissie. Kopie n van deze brief, alsmede van de naar aanleiding daarvan tussen klager en de IND gevoerde correspondentie zijn reeds in uw bezit. Verwezen wordt naar de brieven van 3 en 18 april 1997 van het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West aan de heer mr. S., waarin inhoudelijk op de klachten over de gedragingen ter zitting van de voorzitter van de commissie is ingegaan. Met betrekking tot de punten die u tot onderdeel van de formulering van de klacht over de voorzitter heeft gemaakt wordt het volgende opgemerkt. Ad 1. Dat de voorzitter de cli nt "keer op keer" heeft laten herhalen wat deze eerder had verklaard blijkt niet uit het verslag dat naar aanleiding van het gehoor is opgemaakt. Een aantal vragen is twee keer gesteld. Opgemerkt wordt dat, indien tijdens een gehoor als het onderhavige vraag en antwoord niet tot de

benodigde duidelijkheid met betrekking tot een bepaalde gebeurtenis of situatie leiden, de vreemdeling uiteraard in de gelegenheid wordt gesteld de gebeurtenis of situatie nader toe te lichten. Dat daarbij deels in herhaling wordt getreden is niet altijd te vermijden. Een en ander geeft geen blijk van onbegrip ten aanzien van de afgelegde verklaring, maar getuigt veeleer van een zorgvuldige aanpak van het gehoor. Ad 2. De voorzitter heeft op een aantal momenten tijdens het gehoor een korte samenvatting gegeven van hetgeen de vreemdeling daaraan voorafgaand op vragen met betrekking tot een bepaalde gebeurtenis of situatie had verklaard. Dit is een erkende gesprekstechniek, waartegen kwalijk bezwaar kan bestaan. Dat een dergelijke samenvatting eens (i.c. letterlijk n keer) aanvulling behoeft is op zichzelf niets bijzonders Het is in dit geval niet gegaan om het 'vergeten' van een onderdeel van de verklaring, maar om de door de voorzitter gegeven omschrijving van hetgeen de vreemdeling naar zijn zeggen was overkomen; 'mishandeld' in de woorden van de voorzitter, waar verzoeker meende dat 'verschrikkelijk gemarteld' meer recht deed aan de bejegening die cli nt naar zijn zeggen had ondergaan. Ad 3. De voorzitter zou, nadat klager voornoemd onderdeel had aangevuld, de aanvulling op sarcastische toon hebben overgenomen. Naar aanleiding van de brief van 20 maart 1997 van klager heeft het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West indringend met de voorzitter over dit aspect van de klacht gesproken. De voorzitter stelt dat hij niet anders heeft gedaan dan de door klager gegeven aanvulling letterlijk overnemen, waarna hij zijn samenvatting heeft vervolgd. Hij ontkent dat hij daarbij heeft zitten grijnzen en sarcasme heeft uitgestraald. Er bestaat geen aanleiding om aan de verklaring van de voorzitter te twijfelen. Ad 4. De voorzitter zou bij de toelichting op de verklaringen van de cli nt door klager voortdurend hebben zitten grijnzen, en daarop aangesproken door verzoeker als verklaring hebben opgege- ven dat klager een straatvechter was. Ook dit onderdeel van de klacht is uitvoerig met de voorzitter besproken. Hij ontkent dat hij tijdens de toelichting heeft zitten grijnzen. Wel heeft hij klager een straatvechter genoemd. Hij heeft deze kwalificatie gebezigd in reactie op de vraag van klager waarom hij zat te grijnzen, terwijl dit niet het geval was. Ik merk op dat de IND ten aanzien hiervan van meet af aan het standpunt heeft ingenomen dat partijen zich tijdens een zitting dienen te onthouden van kwalificaties over de wederpartij. Dit is klager meegedeeld bij

de brief van 3 april 1997. Daarbij zijn, voor het geval dat de woorden van de voorzitter klager zouden hebben gegriefd, daarvoor excuses aangeboden. Ad 5. Gevraagd om zijn superieur erbij te halen heeft de voorzitter de heer mr. S. gewezen op de wijze waarop – klachtentelefoon of schriftelijke indiening van een klacht – hij zich eventueel bij de IND kon beklagen over de gang van zaken ter zitting. De voorzitter heeft daarmee correct gehandeld. Gelet op het vorenstaande kom ik tot het oordeel dat de klachten over de gedragingen ter zitting van de voorzitter ongegrond zijn, zij het dat hij zich tegenover klager had dienen te onthouden van de kwalificatie straatvechter. Dit is reeds eerder toegegeven, waarbij ook excuses zijn aangeboden. Met betrekking tot de klacht over de afhandeling van de klachten door het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West merk ik het volgende op. Naar aanleiding van de bij de brief van 20 maart 1997 door de heer mr. S. naar voren gebrachte klachten heeft het plaatsvervangend hoofd van het district Zuid-West indringend met de voorzitter gesproken. Voorts heeft hij kennisgenomen van het uitgebreide verslag van de hoorzitting. Op basis hiervan zijn de klachten afgehandeld, waarbij het standpunt is ingenomen dat deze – behoudens de gebezigde kwalificatie straatvechter – ongegrond zijn. Ik ben van oordeel dat de klachten op correcte wijze zijn afgedaan. Ik merk nog op dat het valt te betreuren dat klager – zij het niet ongemotiveerd – niet heeft willen ingaan op het voorstel in de brief van 18 april 1997 om deze kwestie in een persoonlijk onderhoud te bespreken. De klacht over de wijze waarop de klachten zijn afgehandeld acht ik ongegrond. Tot slot deel ik u mede dat ik, gegeven uw verzoek om de naam van de tolk, contact heb gehad met betrokkene. Zij gaf te kennen al door een van uw medewerkers te zijn benaderd, bij welke gelegenheid is komen vast te staan dat de betrokken tolk zich de desbetreffende zitting niet of nauwelijks kan herinneren."

5. De verklaring van de tolk Op 8 september 1997 verklaarde mevrouw Sa., tolk bij het nader gehoor op 20 maart 1997, het volgende:"Ik kan mij de zitting van de ambtelijke commissie niet goed herinneren. Het is al zo'n zes maanden geleden. Ik ben als tolk bezig met vertalen. Ik heb geen tijd om op gezichtsuitdrukkingen of dergelijke te letten. Verder let ik ook niet op de inhoud van de vragen en antwoorden die ik vertaal. Ik bedoel hiermee dat ik echt vertaal en niet onthoud. Ik weet nog wel dat de heer mr. S. plotseling erg boos werd. Zijn cli nt schrok daarvan. Ik weet niet waarom hij plotseling zo boos werd. De heer mr. S. vroeg naar de baas van de voorzitter. De heer mr. S. wilde dat de zitting zou stoppen. Ik heb nooit eerder met de heer B. gewerkt. In het gedrag van de heer B. is mij niets opgevallen. Ik heb wel eerder met de heer mr. S. gewerkt. Ik weet dat de heer mr. S. vaak en erg snel boos wordt. Verder kan ik mij niets herinneren."6. Nadere reactie van verzoeker Verzoeker werd op 26 november 1997 in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.6.1. Op de brief van de Staatssecretaris gaf hij het volgende commentaar:In de eerste plaats herhaalde hij dat het verslag van de onderhavige zitting niet op alle punten volledig was. Het feit dat in het verslag niet was opgenomen dat de heer B. zijn vragen steeds herhaalde was dan ook volgens verzoeker geen bewijs voor het feit dat hij dat niet had gedaan. In dit verband verwees hij naar de verklaring van de heer B. tegenover medewerkers van de Nationale ombudsman, waarin deze zelf aangaf dat 'het goed is om in de loop van het gehoor het verhaal kort samen te vatten en te vragen of de samenvatting correct is. Ik doe dat tijdens een gehoor regelmatig.' Ook bleef hij bij zijn standpunt met betrekking tot de ironische herhaling van een aanvulling op een verklaring omtrent martelingen van de heer B., en diens grijnzen daarbij.6.2. Naar aanleiding van de verklaring van de heer B. handhaafde verzoeker zijn eerder ingenomen standpunt.6.3. Met betrekking tot de verklaring van de tolk merkte verzoeker op, dat zijn cli nt niet was geschrokken van het feit dat zijn advocaat boos werd, maar alleen vanwege de plotselinge uiting van die boosheid. Ook achtte hij de karakterschets die de tolk van hem gaf ("S. wordt vaak en erg snel boos") niet geheel "fair". Hij noemde dit een opmerking uit de losse pols. Ook tekende hij aan dat zou hebben moeten worden gevraagd naar frequentie en omstandigheden. Verzoeker merkte op dat hij, hoe het ook zij, inderdaad niet zelden boos wordt, maar heel vaak ook niet; althans niet zicht- en hoorbaar. Hij deelde mee boos te worden in gevallen dat hij meent dat zijn cli nt onrecht wordt aangedaan en het spel niet zuiver wordt gespeeld, zoals in dit geval.7. Uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 8 december 1997 Verzoeker zond de Nationale ombudsman op 18 december 1997 een afschrift van de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 8 december 1997 in de zaak van verzoekers cli nt, de heer Y. In n van de rechtsoverwegingen van de uitspraak is het volgende opgenomen:"Blijkens eisers relaas is hij in Colombo in totaal gedurende 15 dagen vastgehouden geweest en derhalve mag hij gerekend worden tot de hiervoor aangeduide personen (3%-categorie) die langere tijd zijn gedetineerd. Voorts is hij een jonge Tamil en afkomstig uit de Jaffna-regio, een oorlogsgebied, zoals algemeen bekend. Volgens eisers verklaring is hij tijdens genoemde vrijheidsontneming gemarteld en blijkens de informatie van Amnesty International is dit niet onaannemelijk. Gezien deze omstandigheden is het perspectief om hernieuwd te worden vastgehouden onzeker, met alle gevolgen van dien. Voorts is het de vraag hoe het vrijkopen van eiser door zijn oom in dit verband geduid moet worden en of hieruit al dan niet de conclusie getrokken kan worden dat eiser een hernieuwde detentie te vrezen heeft. Noch de bestreden beschikking, noch de toelichting ter zitting bieden voldoende aanknopingspunten om aannemelijk te maken dat geen perspectief op een hernieuwd vasthouden zou bestaan. Dat eiser Colombo via het vliegveld heeft verlaten, sluit evenmin uit dat hij een hernieuwde detentie te vrezen heeft, nu eiser daarbij gebruik heeft gemaakt van een reisagent. Verweerder heeft zich bij gelegenheid van bekendmaking van het afdoeningsbeleid in zaken van

Tamils uit Sri Lanka (brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal d.d. 3 december 1996) verplicht tot afdoening van die zaken met "uiterste zorgvuldigheid". Die toezegging brengt in een zaak als de onderhavige mee dat gelet op het voorgaande zonder zorgvuldig onderzoek niet kan worden uitgesloten dat eiser bij terugzending het risico loopt een hernieuwde detentie te moeten ondergaan, zodat de bestreden beschikking dan ook niet in stand kan blijven. Hetgeen voorts is aangevoerd kan derhalve buiten bespreking blijven. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eisers relaas weliswaar niet zonder meer geloofwaardig voorkomt, maar nu hieromtrent noch in de bestreden beschikking noch in het verweerschrift als ter zitting voldoende uitwerking aan is gegeven, anders dan de teneur van het gehoor door de ambtelijke commissie zou doen vermoeden, zal de rechtbank dit aspect passeren." Verzoeker las in deze passage een ondersteuning voor zijn kritiek op de (negatieve) houding van de voorzitter van de ambtelijke commissie.

Beoordeling

1. Ten aanzien van de zitting op 20 maart 1997 Verzoeker, advocaat, klaagt, mede namens zijn cli nt, over de handelwijze van een ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), in zijn hoedanigheid van voorzitter van een ambtelijke commissie, tijdens het afnemen van een gehoor van de cli nt van verzoeker op 20 maart 1997.1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de ambtenaar de cli nt keer op keer liet herhalen wat deze eerder had verklaard en daarmee blijk gaf van onbegrip ten aanzien van essenti le onderdelen van de afgelegde verklaring. Verzoeker kan hierin niet worden gevolgd. Zelfs wanneer de voorzitter van de ambtelijke commissie verzoekers cli nt diens woorden zo vaak had laten herhalen als verzoeker aangeeft - wat overigens op grond van de overgelegde informatie niet ondubbelzinnig is gebleken - valt nog niet in te zien waarom de voorzitter deze gesprekstechniek niet had mogen hanteren. Een dergelijke wijze van gespreksvoering draagt eraan bij om een nauwkeurige weergave te verkrijgen van de verklaring van degene die wordt gehoord. De stelling van verzoeker dat de voorzitter daarmee blijk gaf van onbegrip ten aanzien van essenti le onderdelen van de

afgelegde verklaring kan dan ook niet worden onderschreven. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.1.2. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de voorzitter zelf herhaalde wat de cli nt zijns inziens had verklaard, maar daarbij een essentieel onderdeel van de verklaring 'vergat'. Ook op dit punt kan verzoeker niet in zijn klacht worden gevolgd. De handelwijze van de voorzitter op dit punt zou alleen dan klachtwaardig zijn, wanneer de voorzitter opzettelijk een onjuiste weergave van verzoekers verklaring zou hebben willen geven, en daartoe willens en wetens bepaalde onderdelen niet of onjuist zou hebben weergegeven. Verzoeker heeft een dergelijke handelwijze niet aannemelijk kunnen maken, en hiervan is ook anderszins niet gebleken. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. In algemene zin wordt opgemerkt dat een wijze van horen waarbij van tijd tot tijd standpunten van de persoon die wordt gehoord worden herhaald en samengevat worden weergegeven, geen reden geeft tot kritiek. Integendeel, hierdoor wordt immers bevorderd dat de verklaring van betrokkene zo correct en volledig mogelijk wordt weergegeven. Ook in dit geval bewees deze werkwijze haar waarde: immers, het feit dat de voorzitter de woorden van verzoekers cli nt samenvatte en herhaalde, gaf verzoeker de mogelijkheid om tijdens het gehoor invloed uit te oefenen op de wijze waarop de verklaring werd weergegeven.1.3. Verzoeker maakt er voorts bezwaar tegen dat de voorzitter, nadat verzoeker het bewuste onderdeel had aangevuld, de aanvulling op sarcastische toon overnam. De aanvulling waarop verzoeker hier doelde, betrof een aanvulling op de verklaring met betrekking tot de aard en de intensiteit van fysiek geweld waaraan verzoekers cli nt was onderworpen geweest. De voorzitter ontkent zich op sarcastische toon te hebben uitgelaten. De Nationale ombudsman acht het niet uitgesloten dat de weergave van de voorzitter op dit punt correct is, terwijl het tegelijk evenmin valt uit te sluiten dat verzoekers beleving van de woorden van de voorzitter een andere is geweest. Wat daar ook van zij, op dit punt staan de lezingen van partijen tegenover elkaar, terwijl er onvoldoende aanwijzing is om de lezing van de een meer aannemelijk te achten dan die van de ander. Daarom moet de Nationale ombudsman zich op dit punt onthouden van een oordeel. Datzelfde geldt, om dezelfde reden, ten aanzien van het door verzoeker gestelde grijnzen door de voorzitter.

1.4. Verzoeker heeft verder kritiek op het feit dat de voorzitter heeft gesproken van een 'straatvechter'. Zoals ook al door de IND en de Staatssecretaris van Justitie is aangegeven, is een dergelijke opmerking ongepast, en had de voorzitter zich van deze kwalificatie dienen te onthouden. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.1.5. Verzoeker acht het voorts onjuist dat de voorzitter niet is ingegaan op het verzoek van verzoeker om zijn superieur te mogen spreken, dan wel om de naam van de superieur te noemen. Het is begrijpelijk en aanvaardbaar dat de voorzitter niet aan verzoeker toestond om onmiddellijk zijn superieur te spreken, maar dat hij verzoeker verwees naar de ge igende mogelijkheden om zijn klacht in te dienen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. Niet is gebleken dat verzoeker de voorzitter had gevraagd om de naam van diens superieur te noemen; dit blijkt ook niet uit de tekst van het verslag van de hoorzitting. Er wordt dan ook van uitgegaan dat verzoeker dit verzoek niet heeft gedaan. In die situatie kon de voorzitter volstaan met het wijzen van verzoeker op de mogelijkheid om een klacht in te dienen, en was er voor hem geen aanleiding om de naam van de superieur uit zichzelf te noemen. De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt behoorlijk.2. Ten aanzien van de klachtafhandeling2.1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat het plaatsvervangend hoofd van het district ZuidWest van de IND zijn klachten over het bovenstaande niet bevredigend heeft afgehandeld. Hij vond het onderzoek dat de IND naar zijn klacht had verricht gebrekkig en bevooroordeeld, en stelde dat de IND het incident niet voldoende serieus had willen onderzoeken.2.2. Uit hetgeen hiervoor onder punt 1.1. tot en met punt 1.5. is overwogen, vloeit voort dat de IND drie van de klachtonderdelen terecht ongegrond heeft verklaard, en n terecht gegrond. Echter, ten aanzien van het punt van de sarcastische toon en het grijnzen had de IND zich van het geven van een oordeel moeten onthouden, dan wel eerst nog, voorzover mogelijk, verder onderzoek moeten verrichten alvorens een inhoudelijke uitspraak te doen. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond ten aanzien van de beide punten over de wijze waarop het gehoor werd verricht en van het punt van de superieur, en gegrond ten aanzien van het gebruik van de kwalificatie 'straatvechter' en de klachtafhandeling, terwijl geen oordeel wordt gegeven op het punt van de gestelde sarcastische toon en het gestelde grijnzen.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Wijze van afnemen gehoor; klachten hierover niet bevredigend afgehandeld.

Oordeel:

Geen oordeel