1998/178

Rapport
Op 16 juni 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Zoetermeer, ingediend door SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster, die op 25 februari 1995 slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, klaagt erover dat de officier van justitie te 's-Gravenhage dit feit niet heeft opgenomen in de telastelegging tegen de verdachte, maar dat hij deze zaak (slechts) ad informandum heeft gevoegd waardoor zij zich niet als benadeelde partij kon voegen in de strafprocedure tegen de verdachte. Voorts klaagt verzoekster erover dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage op 27 mei 1997 heeft geweigerd de schade te vergoeden die zij heeft geleden doordat zij door toedoen van de officier van justitie niet in de gelegenheid is geweest zich als benadeelde partij te voegen. ACHTERGROND Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 4 november 1997. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Daarna kreeg de Minister van Justitie nog de gelegenheid om een nadere reactie te geven. De Minister van Justitie maakte van die gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       De feiten1. Op 25 februari 1995 werd verzoekster het slachtoffer van een strafbaar feit, waarbij zij schade leed.2. Bij brief van 24 april 1995 berichtte de gemachtigde van verzoekster de officier van justitie te 's-Gravenhage in verband met het gebeurde op 25 februari 1995 onder meer als volgt:"In verband de civiele zijde van de zaak zouden wij graag worden ingelicht over de hieronder aangekruiste vragen:1. Wordt of is door u strafvervolging ingesteld; tegen wie en op welke gronden?2. Hoe luidt de eventueel door de rechter gedane uitspraak?3. Kunt u ons een afschrift van het rapport/proces-verbaal doen toekomen?4. Kunt u ons inzage van de desbetreffende stukken toestaan?"3. Het arrondissementsparket in 's-Gravenhage berichtte de gemachtigde van verzoekster bij brief van 21 september 1995 onder meer als volgt:"de gevraagde inlichtingen cq. afschriften kunnen nog niet worden verstrekt, omdat de betreffende strafzaak nog in behandeling is. U kunt - onder bijvoeging van deze stukken – uw verzoek herhalen omstreeks januari '96; zaak nog niet beoordeeld, (en dus ook nog niet definitief afgedaan)."4. De gemachtigde van verzoekster verzocht het arrondissementsparket bij faxbericht van 27 maart 1996 wederom informatie omtrent de strafzaak tegen de verdachte van het op 25 februari 1995 jegens verzoekster gepleegde strafbare feit.5. Het arrondissementsparket in 's-Gravenhage berichtte de gemachtigde van verzoekster bij brief van 17 september 1996 onder meer als volgt:

"de gevraagde inlichtingen cq. afschriften kunnen nog niet worden verstrekt, omdat de betreffende strafzaak nog in behandeling is. U kunt - onder bijvoeging van deze stukken – uw verzoek herhalen omstreeks december '96."6. De gemachtigde van verzoekster berichtte het arrondissementsparket te 's-Gravenhage bij brief van 25 september 1996 onder meer als volgt:"Namens onze cli nte wenden wij ons tot u. Het voertuig van cli nte is door de verdachte in deze kwestie beschadigd. Cli nte heeft hierdoor een schade geleden ter grootte van fl. 792,95. Wij verzoeken u om onze cli nte als benadeelde aan te merken. Wilt u ons een formulier toezenden zodat zij zich kan voegen als beledigde partij in de plaats te vinden strafzaak?"7. De officier van justitie te 's-Gravenhage deelde de gemachtigde van verzoekster bij brief van 14 november 1996 in antwoord op zijn brief van 25 september 1996 onder meer het volgende mee:"Ik zal verdachte dagvaarden om binnenkort ter terechtzitting van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te verschijnen. Verdachte heeft zich aan meerdere strafbare feiten schuldig gemaakt. Het is helaas – praktisch – niet mogelijk om alle door verdachte gepleegde feiten op de strafzitting te behandelen. Het ten nadele van uw cli nt gepleegde strafbare feit zal daarom ter terechtzitting 'ad informandum' worden behandeld. (...) Het is om juridisch-technische redenen niet mogelijk om in een 'ad informandum'-gevoegde zaak een schadeclaim op de terechtzitting in te dienen. Het blijft uiteraard wel mogelijk te proberen de schade via civielrechtelijke weg te verhalen op de verdachte."8. Bij faxbericht van 18 november 1996 deelde de gemachtigde van verzoekster het arrondissementsparket te 's-Gravenhage onder meer het volgende mee:"Reeds op 24-04-'95 verzonden wij bijgevoegde brief. Eerst nu vernemen wij dat de zaak van onze cli nte 'ad informandum' wordt gevoegd. Ons ongenoegen over deze handelwijze maken wij hiermede kenbaar. Wilt u ons berichten waarom de afhandeling van ons verzoek zo lang heeft moeten duren?"

9. De officier van justitie te 's-Gravenhage berichtte de gemachtigde bij brief van 28 november 1996 als volgt:"...Uit mijn Post Registratie Systeem is mij gebleken dat uw brief d.d. 24 april 1995 mij nooit bereikte. Eerst na ontvangst van uw brief d.d. 25 september 1996 werd ik in kennis gesteld van uw verzoek. De beslissing, om het feit waarbij uw cli nt is betrokken, 'ad informandum' te voegen heb ik op 20 augustus 1996 genomen. Gezien het feit dat de dagvaarding al is verstuurd is het niet mogelijk hierin wijzigingen aan te brengen..."10. De gemachtigde van verzoekster informeerde het arrondissementsparket bij brief van 13 december 1996 onder meer als volgt:"Naar u stelt heeft onze brief d.d. 24 april 1995 u nooit bereikt. Uit de door ons van uw Parket ontvangen informatie blijkt echter dat de brief u wel degelijk heeft bereikt. Bijgevoegd zenden wij u kopie n van de met uw Parket gewisselde correspondentie. Zoals u hierin kunt lezen heeft het Arrondissementsparket te Den Haag ons regelmatig ge nformeerd naar aanleiding van onze brieven. Gegeven de op dit moment bekende informatie stellen wij bovendien vast dat door uw Parket foutieve informatie is verschaft. Uit het antwoordformulier d.d. 17 september 1996 blijkt immers dat wij ons verzoek om informatie omstreeks december 1996 behoren te herhalen. Op een eerder verzoek om informatie berichtte u ons dat wij in januari 1996 opnieuw informatie dienden in te winnen. Wij stellen ons op het standpunt dat uw Parket onjuiste informatie aan ons heeft verschaft, terwijl u eveneens onzorgvuldig en nalatig bent geweest ten opzichte van cli nte, welke immers als benadeelde kan worden aangemerkt. Het is voor cli nte wrang om te merken dat door haar echtgenoot medewerking is verleend aan het onderzoek van de politie, maar dat vervolgens door u geen actie wordt ondernomen om cli nte als beledigde partij in de strafprocedure te voegen. De schade van onze cli nte wordt begroot op f. 792,95. (...) Wij verzoeken u om ons te berichten in hoeverre u bereid bent om vergoeding te verlenen voor deze schade. Door niet te handelen en na te laten informatie te verschaffen aan onze cli nte, wordt zij immers onthouden van de mogelijkheid om zich te voegen als beledigde partij."11. De gemachtigde verzocht vervolgens op 24 januari 1997 eveneens de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage op de hiervoor onder 10. vermelde brief te reageren.12. De hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage deelde de gemachtigde van verzoekster bij brief van 4 april 1997 onder meer het volgende mee:"In uw brief van 24 april 1995 verzocht u om informatie 'in verband met de civiele zijde van de zaak'. Deze informatie betrof onder meer kopie van/inzage in de stukken en een eventuele uitspraak van de rechter. Aangezien uit deze brief niet bleek dat uw cli nt zich als beledigde partij in de strafzaak wenste te voegen, is deze ter behandeling doorgestuurd naar de functionaris belast met de afhandeling van correspondentie van verzekeringsmaatschappijen en rechtsbijstandsassuradeuren. De ontvangst van deze brief is op 28 april schriftelijk aan u bevestigd. De hierboven bedoelde functionaris heeft u op 21 september 1995 volgens een eigen inschatting, hetgeen gebruikelijk is, bericht dat u uw verzoek omstreeks januari 1996 kon herhalen omdat de strafzaak toen nog niet was afgedaan. Per fax van 27 maart 1996 herhaalde u uw verzoek. Omdat de zaak nog steeds niet was afgedaan werd u verzocht om uw (verzoek; N.o.) omstreeks december 1996 te herhalen. Vervolgens verzocht u per brief van 25 september 1996 om uw cli nt als beledigde partij aan te merken. Dit had tot gevolg dat deze brief is doorgestuurd naar de afdeling Slachtofferzorg. Door deze afdeling is u bij brief van 14 november 1996 bericht dat het jegens uw cli nt gepleegde feit 'ad informandum' was gevoegd bij een andere strafzaak. Per fax van 18 november 1996 sprak u over de late informatie en het niet meer kunnen voegen uw ongenoegen uit. Bij brief van 28 november 1996 deelde de afdeling Slachtofferzorg u hierop mee dat zij pas op 25 september 1996 voor het eerst in kennis werd gesteld van deze zaak en dat wijziging van de dagvaarding in het voordeel van uw cli nt niet meer mogelijk was omdat de dagvaarding al was verzonden. De gescheiden behandeling is ontstaan doordat u in uw brieven ten aanzien van de werkprocessen op het parket betrekking had op twee naast elkaar lopende behandelingen en correspondentiestromen. Ik bied mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat niet adequater is gereageerd op uw brieven. Uw brief is mede aanleiding geweest tot het opnieuw bezien van de werkprocessen op het parket."

13. De gemachtigde van verzoekster berichtte de hoofdofficier bij brief van 10 april 1997 onder meer als volgt:"Wij ontvingen uw brief en begrijpen hieruit dat de door ons verzonden brieven behandeld zijn door een afdeling welke informatie verschaft aan verzekeraars en belangenbehartigers en zich niet bezig houdt met slachtofferzorg. Na 25 september 1996 is ons verzoek op de juiste afdeling terecht gekomen. Op dat moment was het niet meer mogelijk een wijziging in de dagvaarding aan te brengen. (...) Evenwel kan het naar onze mening niet zo zijn dat alleen dan een aangelegenheid door de Afdeling Slachtofferzorg van uw Parket wordt behandeld als hierop expliciet een beroep wordt gedaan. Ook indien geen verzoek zou zijn ingediend had de afdeling Slachtofferzorg actie dienen te ondernemen. Uit hoofde van de taak van het O.M. (openbaar ministerie; N.o.) met betrekking tot de behartiging van de belangen van slachtoffers zal zij zelf ook alert dienen te zijn en actief moeten onderzoeken of en in hoeverre de belangen van derden in een strafzaak aandacht behoeft. In deze zaak is de Richtlijn Slachtofferzorg (Stcrt. 1995, 65) niet, danwel onvoldoende nageleefd. Uit het op uw Parket aanwezige proces-verbaal bleek dat tengevolge van de handeling van verdachte de auto van cli nte beschadigd werd. In het kader van de zorg en aandacht voor de belangen van slachtoffers door het Openbaar Ministerie, welke als een belangrijk onderdeel van de openbare rechtspleging wordt gezien, behoorde zo snel mogelijk duidelijke en relevante informatie aan het slachtoffer te worden verstrekt. Tevens diende zoveel mogelijk de mogelijkheid benut te worden tot schadevergoeding in het kader van de afhandeling van de strafzaak. (...) Met verwijzing naar het bovenstaande zijn wij van mening dat de handelwijze van het Openbaar Ministerie in deze zaak als onrechtmatig ten opzichte van cli nte kan worden gekenschetst. In strijd met de Richtlijn is geen actie ondernomen waardoor schade is geleden. Wij verzoeken u om ons mede te delen in hoeverre u bereid bent om vergoeding te verlenen voor de door cli nte geleden schade. Voor haar zijn immers mogelijkheden teloor gegaan om zich te voegen terzake van haar schade. Dit betekent dat afzonderlijk een civiele procedure, danwel een art. 12 Sv.-procedure ge ntameerd behoort te worden. De hieraan verbonden kosten, bestaande uit gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten worden niet, danwel slechts gedeeltelijk voor vergoeding toegewezen door de rechter.

Voorts is het zeer de vraag of de tegenpartij over voldoende middelen beschikt om kosten, tot betaling waarvan hij wordt veroordeeld, te vergoeden. Volledigheidshalve en ten overvloede voegen wij aan het bovenstaande toe dat de kosten van rechtsbijstand – volgens de polisvoorwaarden van de rechtsbijstandverzekering van cli nte – niet voor vergoeding in aanmerking komen indien de verzekerde op grond van een wettelijke of contractuele bepaling de kosten van rechtsbijstand geheel of gedeeltelijk vergoed kan krijgen."14. De hoofdofficier van justitie deelde de gemachtigde van verzoekster in antwoord op zijn brief van 10 april 1997, bij brief van 27 mei 1997 onder meer het volgende mee:"De door u in uw brief aangehaalde Richtlijn Slachtofferzorg vloeit voort uit de zgn. wet Terwee. Deze wet is van toepassing op strafbare feiten die na 31 maart 1995 zijn gepleegd. Aangezien uw cli nte op 25 februari 1995 het slachtoffer is geworden, is de inmiddels ingetrokken richtlijn Slachtofferbeleid (Stcrt. 1987, 64) – ook wel richtlijn Vaillant - van toepassing op haar situatie. Bij uitvoering van het Slachtofferzorgbeleid zijn al jaren meerdere organisaties betrokken. Tussen onder meer politie, waar de slachtofferzorg door middel van de aangifte ingeleid wordt, en Openbaar Ministerie zijn afspraken gemaakt voor een goede behartiging van de belangen van het slachtoffer. Op grond van deze afspraken en de richtlijn Vaillant moest de politie bij elk proces-verbaal met een slachtoffer dat naar het Openbaar Ministerie werd gezonden, de zgn. slachtofferhulpbrief in drievoud voegen. Na inschrijving van het proces-verbaal ten parkette werd een exemplaar van die brief naar het slachtoffer gezonden. Als reactie op deze slachtofferhulpbrief kon dan het slachtoffer schriftelijk haar wens om bijvoorbeeld informatie over het verloop van de strafzaak of de mogelijkheid tot schadevergoeding, kenbaar maken aan het Openbaar Ministerie. (...) In deze proce dure was dus een actieve rol voor het slachtoffer weggelegd. Actieve informatieverstrekking door het Openbaar Ministerie wordt slechts in die gevallen gehanteerd waarin een ernstig feit ingrijpende gevolgen heeft (zwaar letsel of dodelijke afloop). Bij het proces-verbaal waarin uw cli nte als slachtoffer is aangemerkt, was de slachtofferhulpbrief niet gevoegd, waardoor uw cli nte niet in de gelegenheid werd gesteld haar wens(en) als slachtoffer kenbaar te maken. Hiermee is echter niet gezegd dat

de aanwezigheid van de slachtofferhulpbrief bij het proces-verbaal uiteindelijk ertoe geleid zou hebben dat het jegens uw cli nte gepleegde feit w l in de tenlastelegging zou zijn opgenomen. Aan een voeging ad informandum – en daar gaat het in dit geval toch om – gaat een zorgvuldige afweging van belangen van alle betrokken partijen vooraf. Zo ook van het belang van de samenleving, waar het slachtoffer deel van uitmaakt. Over het algemeen worden de zwaarste, meest recente en bewijsbare feiten op de dagvaarding vermeld. (...) Het voegen van feiten ad informandum wordt ingegeven door proces-economische redenen omdat het belang van de rechtshandhaving juist gediend is door een adequate en snelle berechting van de dader en tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Immers, hoe sneller een dader berecht wordt en zijn straf uitzit, des te geringer is het risico dat hij weer slachtoffers maakt.". Het standpunt van verzoekster Het standpunt van verzoekster is samengevat weergegeven onder

Klacht

, en komt naar voren onder A. De feiten.. De reactie van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 4 november 1997 onder meer als volgt op verzoeksters klacht:"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. (...) Het College acht de klacht over het feit dat het betreffende strafbare feit niet is opgenomen in de telastelegging gegrond, nu dit te wijten is aan het gegeven dat geen slachtofferhulpbrief voor mevrouw B. was gevoegd. Met dit standpunt kan ik mij verenigen. Het College acht de klacht dat het arrondissementsparket heeft geweigerd de schade aan de auto te vergoeden ongegrond. Niet gesteld kan immers worden dat de schade als gevolg van het niet bijvoegen van de slachtofferhulpbrief is ontstaan. Het recht op schadevergoeding jegens de dader, die hiervoor aansprakelijk is, is niet verloren gegaan. Ook met dit standpunt kan ik mij verenigen. Te uwer informatie kan ik meedelen dat mevrouw B. een tegemoetkoming voor het ontstane ongemak zal worden aangeboden, omdat een relatief eenvoudige mogelijkheid tot verhaal verloren is gegaan. Omdat in deze zaak het strafbare feit is begaan voor 1 april 1995, hanteer ik in de beoordeling het toengeldende beleid.

Dit beleid hield in dat onafhankelijk van de hoogte van de geleden schade een tegemoetkoming van f. 215,- werd aan gehouden. Ik zal mevrouw B. derhalve een tegemoetkoming van f. 215,- toekennen."2. De Minister van Justitie voegde bij haar reactie een afschrift van een ambtsbericht van 8 oktober 1997 van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:"Het proces-verbaal van de politie (terzake van het strafbare feit waarvan verzoekster het slachtoffer is geworden; N.o.) is op 11 april 1995 ten parkette ontvangen en op 13 april 1995 in de administratie ingeschreven. (...) Voor het slachtoffer B. was geen slachtofferhulpbrief bij het proces-verbaal gevoegd noch bleek uit de aangifte van B. dat informatie over het verloop van het justitieel traject of de mogelijkheid van schadevergoeding op prijs werd gesteld. (...) Nu er geen slachtofferhulpbrief, bestemd voor mevrouw B., bij het proces-verbaal was gevoegd, is zij niet in de gelegenheid gesteld om - in tweede instantie – haar wens(en) als slachtoffer aan het Openbaar Ministerie kenbaar te maken. (...) De redenen van het opmaken van het proces-verbaal (de dagvaarding; N.o.) waren de zeer ernstige geweldsdelicten waaraan verdachte zich schuldig had gemaakt. De overweging waarom de vernieling aan de auto van B. niet in de tenlastelegging is opgenomen is, dat vervolging van dit feit in relatie tot de zeer ernstige geweldsdelicten geen wezenlijke strafverzwaring zou opleveren. (...) Evenwel zou de vernieling aan de auto in de tenlastelegging zijn opgenomen indien het verzoek om schadevergoeding kenbaar zou zijn gemaakt aan het Openbaar Ministerie. Dit zou namelijk sporen met het Slachtofferzorgbeleid van het Openbaar Ministerie om bij voorkeur dat feit tenlaste te leggen waarvan het slachtoffer om schadevergoeding verzoekt. Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat het niet re el is de schade als gevolg van het niet opnemen van de vernieling in de dagvaarding, op het Openbaar Ministerie te verhalen. Het kan niet zo zijn dat de Staat aansprakelijk wordt gesteld voor schade die door een derde is veroorzaakt. Tot slot deel ik u mede dat verzoekster zich ten onrechte beroept op de richtlijn Terwee, omdat deze richtlijn betrekking heeft op strafbare feiten die na 31 maart 1995 zijn gepleegd en niet op strafbare feiten die na 31 maart 1995 zijn worden vervolgd."

D. De nadere reactie van verzoekster De gemachtigde van verzoekster deelde bij brief van 3 december 1997 onder meer het volgende mee:"Uit de ontvangen bijlagen blijkt dat de Minister de Justitie de klacht terzake van het niet ten laste leggen en voegen van de aan de auto van cli nte toegebrachte beschadiging gegrond acht. Voorts stelt de Minister dat de klacht, inhoudende dat het arrondissementsparket heeft geweigerd de schade aan de auto te vergoeden, ongegrond is. (...) Wat cli nte eveneens in de door u toegezonden correspondentie mist is de actieve opstelling van het Openbaar Ministerie in deze zaak. Uit de aan u gezonden stukken blijkt duidelijk dat alle actie afkomstig is van cli nte. Aan het Openbaar Ministerie is evenwel op basis van de huidige wetgeving en de richtlijn slachtofferbeleid (voorheen de richtlijn Vaillant) een actieve rol opgedragen in de behartiging van de belangen van het slachtoffer. Het kan niet zo zijn dat cli nte als slachtoffer de dupe wordt van de manier van werken bij het Openbaar Ministerie, waar in deze zaak kennelijk alleen de slachtofferbrief bepalend was voor de belangenbehartiging van slachtoffers. Indien besloten wordt tot strafvervolging door het Openbaar Ministerie beschikt zij – op grond van het proces-verbaal van de politie – vaak over gegevens van uit het proces-verbaal bekende slachtoffers. In dat geval behoort het Openbaar Ministerie zelf actief te onderzoeken of bij de in te stellen strafvervolging de belangen van deze slachtoffers ook gediend kunnen worden. (...). Op dit punt verneemt cli nte graag uw oordeel. Waar de Hoofdofficier van Justitie in zijn brief van 8 oktober jl. stelt dat cli nte zich beroept op de Richtlijn Terwee, miskent hij het gestelde in onze klacht. Hierin wordt teruggegrepen op de Richtlijn Vaillant. Zou dit al anders zijn – hetgeen dus uitdrukkelijk niet het geval is – dan rijst de vraag of het Openbaar Ministerie op grond van de aan haar opgedragen taak een strikte scheiding tussen beide richtlijnen behoort aan te houden, danwel of zij zich bij de belangenbehartiging van een slachtoffer behoort te gedragen naar de laatste inzichten en richtlijnen terzake van het slachtofferbeleid, voorzover deze voor het slachtoffer niet ongunstiger zijn dan de formeel toepasselijke richtlijn. Cli nte verneemt graag uw oordeel; deze vraag is onbeantwoord gebleven.

Tenslotte komt cli nte toe aan het tweede onderdeel van de klacht. Volgens de Minister zou cli nte hebben geklaagd dat het Openbaar Ministerie niet de schade aan haar auto heeft vergoed. Dit is onjuist; (...) In de klacht staat – kort samengevat – dat cli nte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten behoort te maken voor het verhalen van haar schade in een civiele procedure. Deze kosten zouden niet gemaakt behoeven te worden indien cli nte een – toewijzend – strafrechtelijk vonnis kon executeren. Voorzover deze kosten als volledig door de civiele rechter worden toegewezen – hetgeen nimmer plaatsvindt – is het voorts onzeker of deze kosten wel verhaald kunnen worden op de tegenpartij. De door het College van Procureurs-Generaal aangeboden vergoeding van fl. 215,- dekken niet de gemaakte buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten. Om deze reden verneemt cli nte graag uw oordeel over de vraag of en zo ja in hoeverre het Openbaar Ministerie de in de klacht gespecificeerde kosten voor zover deze meer bedragen dan fl. 215,- behoort te voldoen."

Beoordeling

. Ten aanzien van de voeging 'ad informandum'1. Op 25 februari 1995 werd verzoekster het slachtoffer van een strafbaar feit, waarbij zij schade leed.2. De gemachtigde van verzoekster verzocht het arrondissementsparket te 's-Gravenhage bij brieven van 24 april 1995 en 27 maart 1996 om specifieke informatie omtrent de strafzaak tegen de verdachte van het op 25 februari 1995 jegens verzoekster gepleegde strafbare feit. Deze brieven zijn op het arrondissementsparket doorgestuurd naar de functionaris belast met de afhandeling van correspondentie van verzekeringsmaatschappijen en rechtsbijstandsassuradeuren. Het arrondissementsparket berichtte de gemachtigde van verzoekster zowel bij brief van 21 september 1995 als van 17 september 1996 dat de gevraagde informatie nog niet kon worden verstrekt, aangezien de strafzaak nog in behandeling was. De gemachtigde van verzoekster diende zijn verzoek respectievelijk in januari 1996 en december 1996 te herhalen.3. Bij brief van 25 september 1996 verzocht de gemachtigde van verzoekster het arrondissementsparket verzoekster als benadeelde aan te merken zodat zij zich als beledigde partij in de strafzaak kon voegen. Deze brief is op het arrondissementsparket doorgestuurd naar de afdeling Slachtofferzorg. Bij brief van 28 november 1996 deelde de officier van justitie aan de gemachtigde van verzoekster mee dat hij op 20 augustus 1996 had besloten het jegens verzoekster gepleegde strafbare feit ter terechtzitting 'ad informandum' te

voegen. De dagvaarding was al verstuurd, zodat daarin geen wijzigingen meer konden worden aangebracht. Hierdoor was het voor verzoekster niet meer mogelijk om op de strafzitting een schadeclaim tegen de verdachte in te dienen.4. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de officier van justitie te 's-Gravenhage het jegens haar op 25 februari 1995 begane strafbare feit niet heeft opgenomen in de telastelegging tegen de verdachte, maar dat hij deze zaak (slechts) 'ad informandum' heeft gevoegd, waardoor zij zich niet als benadeelde partij kon voegen in de strafprocedure tegen de verdachte.5. Verzoekster is op 25 februari 1995 het slachtoffer geworden van een strafbaar feit; dat wil zeggen v r de landelijke inwerkingtreding van de Wet Terwee op 1 april 1995. Deze wet bracht ingrijpende veranderingen met zich mee wat betreft de positie van het slachtoffer in het strafproces. Op 1 april 1995 is eveneens de Richtlijn Slachtofferzorg van kracht geworden. Beide regelingen zijn van toepassing op strafbare feiten, begaan na 1 april 1995. Gezien de ingrijpende wijzigingen die de Wet Terwee voor de positie van het slachtoffer met zich meebracht en de koppeling van de Richtlijn Slachtofferzorg aan de Wet Terwee, is het begrijpelijk dat het openbaar ministerie een strikte scheiding tussen beide richtlijnen hanteert door laatstgenoemde richtlijn niet toe te passen terzake van strafbare feiten begaan v r 1 april 1995. In het geval van verzoekster acht het arrondissementsparket dan ook terecht niet de Richtlijn Slachtofferzorg, maar de Richtlijn Slachtofferbeleid toepasselijk (zie

Achtergrond

, onder 2.).6. De Richtlijn Slachtofferbeleid verplichtte het arrondissementsparket niet om zelf alle dossiers te controleren om na te gaan of er een slachtoffer was dat wilde worden ge nformeerd of schadevergoeding wenste, ook niet wanneer informatie van de kant van de politie daaromtrent ontbrak. Het arrondissementsparket mocht destijds afgaan op de informatie die de politie daarover had verstrekt. De Richtlijn Slachtofferbeleid veronderstelde slechts actief optreden van het openbaar ministerie in de richting van een slachtoffer van een strafbaar feit in die gevallen dat het slachtoffer had aangegeven dat het schadevergoeding wenste of op de hoogte wilde blijven van de gehele gang van zaken volgend op de aangifte (zie

Achtergrond

, onder 2.). In verzoeksters geval bleek dat echter niet uit het proces-verbaal dat door de politie aan het parket was toegezonden.7. De politie diende op grond van de Richtlijn Slachtofferbeleid, bij inzending aan het arrondissementsparket van processen-verbaal terzake van strafbare feiten waarbij sprake was van een slachtoffer,

in drievoud een slachtofferhulpbrief bij te voegen. Via de slachtofferhulpbrief kon een slachtoffer desgewenst alsnog kenbaar maken dat het op de hoogte wilde blijven van het verloop van de procedure tegen de verdachte, of schadevergoeding wenste. Wanneer het slachtoffer aan de politie kenbaar had gemaakt dat het niet op de hoogte wenste te blijven van de strafprocedure tegen de verdachte of schadevergoeding wilde, behoefde de politie echter geen slachtofferhulpbrief toe te voegen. Voor verzoekster waren geen slachtofferbrieven bij het proces-verbaal gevoegd, zodat het arrondissementsparket ervan mocht uitgaan dat zij niet op de hoogte wenste te blijven van de strafprocedure tegen de verdachte en ook geen schadevergoeding wenste.8. In de brief van 24 april 1995 verzocht de gemachtigde van verzoekster het arrondissementsparket om specifieke informatie in verband met de civiele zijde van de zaak. Deze brief had voor het arrondissementsparket aanleiding moeten zijn verzoekster actief te informeren over de verschillende stappen in de strafprocedure tegen de verdachte, zoals opgesomd in de Richtlijn Slachtofferbeleid onder Ad 1. (zie

Achtergrond

, onder 2.) Uit de brief van 24 april 1995 valt echter niet af te leiden dat verzoekster zich als benadeelde partij in de strafzaak tegen de verdachte wenste te voegen. Het parket had deze brief dan ook niet als zodanig behoeven op te vatten, mede met het oog op het feit dat de brief van een rechtsbijstandsassuradeur afkomstig was. Vooral van professionele gemachtigden kan worden verwacht dat zij duidelijk aangeven wat zij in een bepaalde zaak willen bereiken.9. Het arrondissementsparket kon uit het door de politie toegezonden proces-verbaal niet afleiden dat verzoekster zich als benadeelde partij in de strafprocedure wilde voegen. Uit het feit dat geen slachtofferhulpbrief was bijgevoegd, volgde eerder het tegendeel. Ook de brief van de gemachtigde van verzoekster van 24 april 1995 kan niet als een verzoek om voeging als benadeelde partij worden beschouwd. Bij brief van 25 september 1996 gaf de gemachtigde van verzoekster w l duidelijk aan dat zij zich als benadeelde wenste te voegen. Op dat moment was de dagvaarding – waarin het jegens verzoekster gepleegde strafbare feit niet telaste was gelegd – echter al verstuurd en konden daarin geen wijzigingen meer worden aangebracht. Op grond van het bovenstaande is de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage wat betreft de voeging 'ad informandum' behoorlijk. II. Ten aanzien van de weigering tot schadevergoeding1. Voorts klaagt verzoekster erover dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage op 27 mei 1997 heeft geweigerd de schade te vergoeden

die zij heeft geleden doordat zij door toedoen van de officier van justitie niet in de gelegenheid is geweest zich als benadeelde partij te voegen.2. Alleen al omdat de gedraging van het arrondissementsparket zoals die hiervoor onder I. is beoordeeld, behoorlijk is, is er geen aanleiding tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden doordat zij niet in de gelegenheid is gesteld zich als benadeelde partij in de strafzaak te voegen. Niet kan worden gezegd dat het arrondissementsparket niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding had kunnen besluiten (zie

Achtergrond

, onder 3.). De gedraging van het arrondissementsparket is ook in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen van het feit dat de Minister van Justitie verzoekster een tegemoetkoming van ƒ 215,- heeft aangeboden, omdat haar een relatief eenvoudige manier om haar schade vergoed te krijgen is ontnomen, doordat de politie bij het aan het arrondissementsparket toegezonden proces-verbaal geen slachtofferhulpbrief had gevoegd.

BIJLAGE ACHTERGROND1. Voeging als benadeelde partij in het strafgeding Eenieder die meent schade te hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit kan zich, indien de zaak aan de strafrechter wordt voorgelegd, ingevolge de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als benadeelde partij (ook genoemd: civiele partij of beledigde partij) in het strafgeding voegen. Op die wijze is een relatief eenvoudige en goedkope procesgang geschapen om vergoeding van de schade te vorderen. Voor degene die zich niet als benadeelde partij in het strafgeding voegt, staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Voor strafbare feiten die v r 1 april 1995 zijn begaan, schreef artikel 332 Sv (oud) voor dat de voeging als beledigde partij plaatsvond ter terechtzitting. De vergoeding die een benadeelde kon vorderen was aan een bepaald maximum gebonden, te weten fl. 600,- in kantongerechtszaken en ƒ 1.500,- in zaken waarvan de arrondissementsrechtbank in eerste aanleg kennis nam. Een benadeelde die een vordering had die het maximumbedrag te boven ging, en die zich desondanks - tot het maximumbedrag - in het strafgeding voegde, kon het restant niet meer via een civiele procedure bij de burgerlijke rechter opeisen.2. Slachtofferbeleid Het openbaar ministerie voert in het bijzonder sinds 1 maart 1986 een beleid dat erop is gericht de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. Dit beleid is in de vorm van de (inmiddels vervallen) Richtlijn Slachtofferbeleid nader vastgesteld door de procureurs-generaal bij de gerechtshoven in hun vergadering van 19 november 1986. De Richtlijn Slachtofferbeleid (richtlijn Vaillant) is gepubliceerd in de Staatscourant van 1 april 1987, nummer 64. In de richtlijnen, zoals neergelegd in voornoemde circulaire van 1 april 1987, wordt in het kader van het streven naar versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces, de wenselijkheid uitgesproken dat het Openbaar Ministerie zich rekenschap geeft van de bijzondere belangen van het slachtoffer in het strafproces:"...Zodra een zaak op het parket is ontvangen, behoort het tot de taak van het openbaar ministerie zoveel mogelijk voort te gaan

met de behartiging van de belangen van het slachtoffer. Bij het inschrijven van een proces-verbaal ten parkette zal in die zaken, waarin de politie op het omslag van het proces-verbaal of op een bijlage bij het proces-verbaal heeft aangegeven dat in deze zaak een slachtoffer is dat schadevergoeding wenst te hebben en/of op de hoogte wenst te blijven van de gehele gang van zaken volgend op de aangifte, het slachtoffer door middel van een standaardbrief worden uitgenodigd aan te geven of hij:1. op de hoogte wenst te worden gehouden van het verloop van de procedure;2. prijs stelt op de mogelijkheid van schadevergoeding binnen het strafproces;3. prijs stelt op de mogelijkheid van een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand aan de behandeling ter zitting (veelal alleen in geval van een ernstig misdrijf)." Ad 1: Bij een bevestigend antwoord op de vraag of het slachtoffer op de hoogte wil worden gehouden, moeten in ieder geval de volgende beslissingen van het openbaar ministerie over het verloop van de procedure worden meegedeeld:(...) - het voegen van een zaak ad informandum, mededeling onder vermelding van de naam van de verdachte dat de zaak ter informatie is gevoegd bij de te laste gelegde feiten die op een bepaalde plaats, datum en tijdstip worden berecht; het wijzen op de mogelijkheid van civiel verhaal waartoe door het slachtoffer zelf de nodige stappen moeten worden gezet; - het dagvaarden ter zitting: kennisgeven van de naam, de plaats, de datum en het tijdstip van de zitting, eventueel met oproeping als beledigde partij; het wijzen op de mogelijkheid van civiel verhaal als het slachtoffer afziet van het verschijnen op de zitting of de rechter aan de behandeling van de vordering niet toekomt. (...) Ad 2: Bij elke beslissing van de officier van justitie over de behandeling van een misdrijfzaak waarbij schade is toegebracht, dient de vergoeding van deze schade door de dader een centrale rol te spelen wanneer het slachtoffer daarom heeft verzocht..." Op 1 april 1995 is de Wet Terwee landelijk in werking getreden. Met deze wet wordt beoogd de positie van het slachtoffer in het strafproces te verbeteren. De Wet Terwee is niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan v r het tijdstip van de inwerkingtreding daarvan.

De procureurs-generaal bij de gerechtshoven hebben in het kader van de inwerkingtreding van de Wet Terwee in hun vergadering van 22 maart 1995 een nieuwe richtlijn vastgesteld: de "Richtlijn slachtofferzorg bij het landelijk in werking treden van de Wet Terwee". Deze richtlijn is eveneens in werking getreden op 1 april 1995, en komt in de plaats van de hierboven genoemde circulaire van 1 april 1987. De nieuwe circulaire is gepubliceerd in de Staatscourant 1995, 65.3. Schadevergoeding Naar aanleiding van eerdere bij de Nationale ombudsman ingediende klachten over het niet of niet voldoende handelen in overeenstemming met de richtlijnen slachtofferbeleid, is de Minister van Justitie ertoe overgegaan een tegemoetkoming toe te kennen in de gevallen waarin het niet of onvoldoende handelen in overeenstemming met genoemde richtlijnen ertoe heeft geleid dat degene die zich als beledigde partij had willen stellen daartoe de mogelijkheid is ontnomen. Het slachtoffer zal zich in die gevallen tot de burgerlijke rechter moeten wenden om schadevergoeding te krijgen. Voor strafbare feiten die werden begaan v r 1 april 1995 wordt een tegemoetkoming van fl. 215,- gehanteerd. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. De rechter is immers bij uitsluiting bevoegd bindend te beslissen over de vraag of een bestuursorgaan is gehouden om schade te vergoeden. Alleen wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze berust, zo evident juist is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een nietbehoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid eventueel moet worden beantwoord door de rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een nietbehoorlijke gedraging.

Instantie: arrondissementsparket Den Haag

Klacht:

Strafbaar feit waarvan verzoeker slachtoffer is geworden slechts ad informandum gevoegd in telastelegging tegen verdachte; geweigerd schade als gevolg hiervan te vergoeden.

Oordeel:

Niet gegrond