1998/056

Rapport
Op 19 maart 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Zeist, ingediend door de heer mr. E. Olof, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht te Zeist op 8 juni 1996 zijn opgetreden jegens acht kinderen in de leeftijd van zeven tot dertien jaar en hun ouders, naar aanleiding van een melding van de badmeester van een zwembad dat de kinderen daar drie meisjes hadden lastiggevallen. Hij heeft er met name bezwaar tegen dat de politieambtenaren:- de kinderen hebben meegenomen naar het politiebureau; - de kinderen zonder toezicht hebben opgesloten; - de ouders van de kinderen niet op de hoogte hebben gesteld; - de ouders niet hebben toegelaten tot de kinderen; - geen procesverbaal hebben opgemaakt, en de kinderrechter niet hebben ingeschakeld. Voorts heeft hij er bezwaar tegen dat de politie optrad zonder dat de meisjes, die door de betrokken kinderen zouden zijn lastiggevallen, een klacht hadden ingediend.

Achtergrond

1. Artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:"Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie."2. Artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt als volgt:

"Niemand kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt."3. Ingevolge artikel 487 Sv kunnen tegen een verdachte beneden de leeftijd van twaalf jaar na het ophouden voor verhoor geen verdere vrijheidsbenemende dwangmiddelen worden toegepast.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Op 8 juni 1996 ontving de politie in het district Binnensticht van het regionale politiekorps Utrecht de melding dat in een zwembad te Zeist een drietal meisjes onzedelijk was betast. Ter plaatse vernam de politie dat een groepje van acht jongens en een meisje in de leeftijd van zeven tot dertien jaar de drie meisjes gedurende enige tijd had lastiggevallen, onder meer door hen herhaaldelijk te knijpen in billen, borsten en vagina, en door hen te beletten zich daaraan te onttrekken.1.2. De betrokken ambtenaren hielden de kinderen, op een tweetal na, om 16.30 uur aan op verdenking van overtreding van artikel 246

Wetboek van Strafrecht (feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zie

Achtergrond

), en brachten hen over naar het politiebureau te Zeist. Aldaar werden de kinderen om 17.00 uur geleid voor de dienstdoende hulpofficier van justitie. De politie hoorde vervolgens de vermoedelijke dadertjes, en ook de slachtoffertjes. Uit de terzake opgemaakte mutaties en verslagen blijkt dat alle kinderen in grote lijnen bevestigden wat de politie ter plaatse had vernomen, en dat de drie meisjes enkele van de jongens herkenden tijdens een spiegelconfrontatie. Om 20.05 uur werden de aangehouden kinderen heengezonden.1.3. Op 17 juni 1996 diende verzoeker, de vader van twee van de vermoedelijke dadertjes, via zijn intermediair een klacht in over het politieoptreden op 8 juni 1996. De waarnemend chef van het district Binnensticht van het regionale politiekorps Utrecht reageerde op de klacht bij brief van 15 juli 1996. Hij deelde in die brief onder meer het volgende mee:"Op 8 juni 1996 werd de politie gewaarschuwd door de beheerder van zwembad de Dijnselburg te Zeist. Bij aankomst aldaar bleek, dat drie (3) meisjes in genoemd zwembad waren lastiggevallen door een achttal andere kinderen, zijnde zeven (7) jongens en n meisje. Dit lastigvallen bleek uit het feit, dat het achttal de meisjes diverse keren onzedelijk hadden betast. Dit betasten bestond uit knijpen in billen, borsten en vagina door de jongens en het teruggooien in het water naar de jongens, als de slachtoffertjes wegvluchtten, door de meisjes. In eerste instantie had de beheerder van het zwembad het achttal gewaarschuwd. Ondanks de waarschuwingen bleef het achttal de drie meisjes op bovengenoemde wijze lastigvallen. Dit lastigvallen ging zelfs zover, dat toen n der slachtoffers het water wist te verlaten enkele jongens het meisje achterna gingen, haar klemzetten tegen een muur om haar daarna wederom in de billen, borsten en vagina te knijpen. Een ander slachtoffer, dat het water probeerde uit te vluchten, werd door het meisje, behorende tot het achttal, teruggegooid in het water, waarna zij weer door enkele jongens werd geknepen en betast aan eerdergenoemde lichaamsdelen. Tijdens de eerste gesprekken met de politie waren de slachtoffers zeer emotioneel. De gehele gang van zaken kon niet worden gezien als baldadig gedrag. Tevens kon het geheel niet worden gezien als kwajongensstreken, zoals bijvoorbeeld speels knijpen in meisjesbillen.

Om het geheel verder uit te zoeken, is het achttal meegenomen naar het bureau van politie te Zeist. Van de aanwezigheid in het bureau van politie te Zeist, van de zeven jongens en het meisje zijn de ouders op de hoogte gesteld en verzocht naar het politiebureau te komen. De ouders van de slachtoffers werden eveneens in kennis gesteld en verschenen in het bureau van politie te Zeist. Om het n en ander goed en ordelijk te laten verlopen zijn de zeven jongens en het meisje, tijdens het wachten in het bureau verdeeld over twee passantenkamers. Aldaar is in samenwerking met een vrouwelijke rechercheur van de afdeling Jeugd- en Zedenpolitie een nader onderzoek ingesteld en zijn alle betrokkenen gehoord. Gezien de leeftijd van de "verdachten" besloten de ouders van de slachtoffers geen aangifte te doen, daar geen strafrechtelijke vervolging tegen de daders kon worden ingesteld. Wel werd nadrukkelijk verzocht de jongens op hun onzedelijke handelingen aan te spreken. Met de daders zijn korte gesprekken gevoerd in bijzijn van minimaal n ouder per gezin. In dit gesprek is medegedeeld aan de ouders wat er concreet door het betreffende kind aan handelingen waren verricht en hoe de zaak verder zou worden afgehandeld. Tevens werd medegedeeld dat g n proces-verbaal zou worden opgemaakt. Eveneens werd medegedeeld, dat de mogelijkheid bestond, dat vanuit het zwembad de Dijnselhoek overwogen werd, dat het achttal een ontzegging voor het zwembad zou krijgen gedurende een bepaalde tijd. Alle minderjarige verdachten zijn vervolgens overgedragen aan de ouder(s). Ik kom tot de volgende conclusie:1.       Uw klacht, dat de handelwijze van de politie buiten proportie is en dat een standje ter plekke voldoende zou zijn geweest, acht ik ongegrond. 2.       Uw klacht, dat nog zeer jongen kinderen zonder toezicht opgesloten zouden zijn, berust niet op waarheid en acht ik derhalve ongegrond. 3.       Uw klacht, dat noch de ouders, noch de Raad voor de Kinderbescherming noch de piketdienst op de hoogte zijn gesteld acht ik ongegrond. De ouders zijn op de hoogte gebracht, de Raad voor de Kinderbescherming en de piketdienst hoefde in dit stadium nog niet te worden gewaarschuwd. 4.      

Uw klacht, dat de ouders geen proces-verbaal hebben meegekregen, geen informatie hebben gekregen en niet tot hun kinderen zijn toegelaten acht ik ongegrond. 5.       Uw klacht, dat er door de politie is opgetreden zonder dat er een klacht was ingediend door betrokken meisjes acht ik ongegrond."1.4. Verzoekers intermediair verzocht de korpsbeheerder bij brief van 5 augustus 1996 om herziening van het oordeel van de districtschef. De korpsbeheerder informeerde verzoeker bij brief van 28 januari 1997 over zijn besluit in herziening op de klacht. In zijn brief deelde de korpsbeheerder verzoeker onder meer het volgende mee:"Uit nadere informatie van de districtschef blijkt inderdaad dat de ouders van de aangehouden kinderen niet door de politie zijn ingelicht. Uiteindelijk zijn alle ouders, kennelijk door tussenkomst van in het zwembad aanwezige familieleden, naar het bureau gekomen. Niettemin was het professioneler geweest als de politie zelf het initiatief had genomen de ouders in te lichten, en in deze niet alleen had vertrouwd op de aanwezige familieleden. Uit het klachtdossier blijkt niet dat de aangehouden kinderen onaanvaardbaar lang alleen zijn gelaten in de passantenkamers. In totaal zijn de kinderen minder dan 4 uur ingesloten geweest. Gelet op het aantal verdachten is dit niet onevenredig lang te noemen."2. Standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder

Klacht

.3. Standpunt van de korpsbeheerder3.1. In zijn reactie op de onderhavige klacht verwees de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht in de eerste plaats naar het door hem bijgevoegde afschrift van de brief van 15 juli 1996 waarin de waarnemend districtschef antwoord gaf op verzoekers klacht, en voorts naar het eveneens bijgevoegde afschrift van zijn besluit in herziening van 28 januari 1997.3.2. Voorts deelde hij onder meer mee dat hij het door verzoeker genoemde bezwaar dat de politie was opgetreden zonder dat de betrokken meisjes een klacht hadden ingediend, niet relevant achtte. Hij gaf aan dat het niet gebruikelijk is dat in het geval

van het plegen van ontuchtige handelingen direct ter plaatse een klacht wordt opgenomen, maar dat dergelijke klachten in de regel in de vorm van een aangifte worden opgenomen op het politiebureau.3.3. De korpsbeheerder voegde onder meer een afschrift bij van een ambtsbericht van 20 december 1996 van de chef van het betrokken politiedistrict aan de voorzitter van de Herzieningscommissie Klachten van het regionale politiekorps. In dit ambtsbericht deelde de districtschef de voorzitter onder meer het volgende mee:"Op uw vraag op welk moment en door wie de ouders van de aangehouden kinderen op de hoogte zijn gesteld kan ik u het volgende berichten. In het zwembad waren naast de aangehouden kinderen ook familieleden van deze kinderen aanwezig. Deze familieleden hebben nagenoeg alle ouders van de aangehouden kinderen ge nformeerd. Deze ouders zijn naar het bureau van politie te Zeist gekomen en hebben daar met de betrokken politiemedewerkers gesproken. Hen is toen meegedeeld wat de problematiek was, en dat de kinderen onder leiding van een deskundige van de Afdeling Jeugd en Zedenzaken werden gehoord. Nadat duidelijk was wat er precies was gebeurd, is aan alle ouders in het bijzijn van hun aangehouden kind verteld wat het aandeel van hun kind in deze zaak was. Daarna zijn alle aangehouden kinderen onder begeleiding van een familielid heengezonden. Geen der kinderen is heengezonden alvorens het bovengenoemde gesprek had plaatsgevonden."4. Reactie van verzoeker In reactie op de verstrekte informatie deelde verzoekers intermediair onder meer mee dat het gedrag van de betrokken kinderen weliswaar niet door de beugel had gekund, en dat een sanctie op zijn plaats was geweest, maar dat de politie naar de mening van de betrokken ouders disproportioneel had gereageerd door de kinderen aan te houden. In dit verband merkte hij onder meer op dat niet alle kinderen zich in even ernstige mate hadden misdragen, en dat sommige kinderen erg jong waren geweest. Zijns inziens was het mogelijk geweest om ter plaatse op een adequate manier te reageren, bijvoorbeeld door de kinderen te verwijderen uit het zwembad, en de toegang enige tijd te ontzeggen. De intermediair gaf verder aan dat hij het gezien de leeftijd van de kinderen volstrekt onverantwoord achtte dat zij gedurende twee uren of langer hadden moeten doorbrengen in een afgesloten ruimte op het politiebureau.

Beoordeling

. Ten aanzien van het aanhouden1. Op 8 juni 1996 ontving het regionale politiekorps Utrecht de melding dat in een zwembad te Zeist een drietal meisjes onzedelijk was betast. Ter plaatse vernam de politie dat een groepje van acht jongens en een meisje in de leeftijd van zeven tot dertien jaar de drie meisjes gedurende enige tijd had lastiggevallen, onder meer door hen herhaaldelijk te knijpen in billen, borsten en vagina, en door hen te beletten zich daaraan te onttrekken.2. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de betrokken ambtenaren de kinderen, op een tweetal na, hebben aangehouden en hebben overgebracht naar het politiebureau. Hij is van mening dat de politie, onder meer gelet op de leeftijd van de kinderen en de aard van de gepleegde handelingen, had moeten volstaan met een oplossing ter plaatse. Zo had de politie de kinderen kunnen verwijderen uit het zwembad, en had hun de toegang tot het zwembad enige tijd kunnen worden ontzegd.3. De betrokken ambtenaren konden echter in redelijkheid tot het oordeel komen dat de gedragingen van de kinderen bepaald ernstiger waren geweest dan plagerijen of kattekwaad, en dat het gerechtvaardigd was om de kinderen aan te houden op verdenking van overtreding van artikel 246 Wetboek van Strafrecht (feitelijke aanranding van de eerbaarheid; zie

Achtergrond

), en over te brengen naar het politiebureau om de zaak verder uit te zoeken. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. II. Ten aanzien van het optreden zonder dat een klacht was ingediend1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie tegen de kinderen is opgetreden zonder dat de betrokken meisjes een klacht hadden ingediend.2. Op dit punt is het volgende van belang. De betrokken ambtenaren konden uit hetgeen hun in het zwembad werd meegedeeld over de gebeurtenissen opmaken dat de slachtoffertjes last moesten hebben gehad van de gedragingen van de groep kinderen. Daarnaast konden zij de kinderen in redelijkheid aanmerken als verdachte. Dit betrof niet een verdenking van een zogenoemd klachtdelict, in welk geval een klacht een voorwaarde zou zijn geweest om te kunnen overgaan tot opsporingshandelingen. De gevolgde werkwijze, waarbij naast de

vermoedelijke dadertjes ook de slachtoffertjes zijn overgebracht naar het politiebureau om te worden gehoord, was in de gegeven omstandigheden juist. Overigens bevestigden alle kinderen in grote lijnen wat de politie ter plaatse had vernomen. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van het insluiten zonder toezicht1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de kinderen twee uren of langer hebben moeten doorbrengen in een afgesloten ruimte op het politiebureau.2. Na hun aanhouding en overbrenging naar het politiebureau werden de kinderen om 17.00 uur geleid voor de dienstdoende hulpofficier van justitie. Om 20.05 uur werden de aangehouden kinderen weer heengezonden. In de tussentijd zijn de kinderen ingesloten geweest, verdeeld over twee zogenoemde passantenkamers. Een insluitingsduur van drie uren is weliswaar lang voor jonge kinderen, maar was in dit geval, gelet op de activiteiten die zijn verricht, niet onaanvaardbaar lang. De politie heeft dadertjes en slachtoffertjes gehoord met behulp van een deskundige politieambtenaar, en er is een spiegelconfrontatie gehouden. Daarnaast heeft de politie v r de heenzending met alle ouders in het bijzijn van hun aangehouden kind gesproken over hetgeen was voorgevallen. Het horen vond plaats in de passantenkamers. Al met al kan niet worden gezegd dat de kinderen te lang, of zonder toezicht, ingesloten zijn geweest. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. IV. Ten aanzien van het niet-informeren van de ouders1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie de ouders van de betrokken kinderen niet heeft ingelicht over de aanhouding.2. De betrokken ouders zijn gewaarschuwd door in het zwembad aanwezige familieleden van de kinderen, en zijn naar aanleiding daarvan naar het politiebureau gekomen. Daar is hun meegedeeld hoe het verdere onderzoek zou verlopen, en waarvan hun kinderen werden verdacht. Zoals de korpsbeheerder ook al aangaf, was deze gang van zaken niet juist. De politie had de ouders uit eigen beweging moeten informeren. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.. Ten aanzien van het niet-toelaten van de ouders1. Verzoeker heeft er verder bezwaar tegen dat de politie de ouders niet heeft toegelaten tot de aangehouden kinderen.

2. De korpsbeheerder heeft zijn standpunt ten aanzien van dit klachtonderdeel niet kenbaar gemaakt. Gelet op de omschreven gang van zaken is wel aannemelijk dat de ouders pas met hun kinderen zijn verenigd toen hun v r de heenzending in het bijzijn van hun kind werd uiteengezet wat hun kind vermoedelijk had gedaan. Niet gebleken is echter dat de ouders al eerder daadwerkelijk hebben verzocht om te worden toegelaten tot hun kind, en dat sprake is geweest van het niet-inwilligen van dergelijke verzoeken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. VI. Ten aanzien van het niet-geven van een vervolg aan de zaak1. Verzoeker klaagt er tot slot over dat de politie geen proces-verbaal heeft opgemaakt, en de kinderrechter niet heeft ingeschakeld.2. Op dit punt is het volgende van belang. Wanneer de politie opsporingshandelingen verricht, en met name wanneer in dat kader strafvorderlijke dwangmiddelen worden gebruikt, zoals in dit geval aanhouden en ophouden voor verhoor, dan dient dat in beginsel te gebeuren met het oogmerk om daaraan een strafvorderlijk vervolg te geven, in het geval het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Wanneer het gaat om jonge verdachten, dan zal echter het heenzenden zonder dat verder vervolg aan de zaak wordt gegeven, ook al zou het onderzoek daartoe op zichzelf eventueel aanleiding kunnen vormen, in veel gevallen kunnen worden aangemerkt als passend. In elk geval kunnen kinderen die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit nog niet de leeftijd van twaalf jaren hadden bereikt, voor dit feit niet worden vervolgd (zie

Achtergrond

). Dit staat er niet aan in de weg dat tegen hen wel opsporingshandelingen worden verricht. In dat kader mogen dwangmiddelen worden toegepast ter opheldering van hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan. Tegen kinderen onder de twaalf jaren kunnen echter na het ophouden voor verhoor geen verdere vrijheidsbenemende dwangmiddelen worden gebruikt (zie

Achtergrond

). In zoverre is er geen sprake van een vervolgtraject, en van een rol van de kinderrechter in dat kader.3. In dit geval waren vrijwel alle kinderen beneden de twaalf jaren. Het opmaken van een proces-verbaal, dat immers ten doel heeft de zaak voor te leggen aan de officier van justitie, zodat deze kan bezien of vervolging moet worden ingesteld, had derhalve in dit geval geen functie. De politie heeft de gebeurtenissen en de verhoren wel op andere wijze schriftelijk vastgelegd. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond, behoudens ten aanzien van het niet-informeren van de ouders; op dit punt is de klacht gegrond.                                                                                 

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Optreden jegens acht kinderen (leeftijden varierend van 7 tot 13 jaar) n.a.v. melding badmeester zwembad dat ze drie meisjes hadden lastiggevallen.

Oordeel:

Niet gegrond