1998/039

Rapport
Op 3 december 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Rotterdam met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is opgetreden nadat hij op 21 juni 1995 zijn tweejarig dochtertje, zonder medeweten van haar moeder die door de rechter tot tijdelijk voogdes was benoemd, had meegenomen naar het EuroDisney-park bij Parijs en vervolgens naar verzoekers zuster in Stockholm (Zweden). Verzoeker, die op 24 juni 1995 in Stockholm is aangehouden als verdachte van het onttrekken van een kind uit de ouderlijke macht, klaagt er met name over dat de politie ten onrechte:-        verondersteld heeft dat hij zijn dochter met geweld uit het kinderdagverblijf had weggehaald; -        verzoeker onstabiel heeft genoemd en heeft gezegd dat verzoeker in het bezit was van een Iraans paspoort; -        veel publiciteit aan de zaak heeft gegeven.

Achtergrond

Artikel 279 Wetboek van Strafrecht (Sr.):"1. Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is." Artikel 280 Sr.:"1. Hij die opzettelijk een minderjarige die onttrokken is of zich onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, verbergt of aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. De korpsbeheerder werd een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder noch verzoeker gaven binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker, van Iraanse afkomst, had een relatie met mevrouw J. Uit deze relatie werd op 6 juli 1993 een dochter geboren. Bij beschikking van 17 augustus 1993 bekleedde de kantonrechter te Rotterdam verzoeker en zijn partner met de ouderlijke macht over de dochter. Nadat de relatie in december 1994 tot een einde was gekomen, diende mevrouw J. op 16 januari 1995 een verzoekschrift in bij de kantonrechter te Rotterdam tot be indiging van de ouderlijke macht en om haar te belasten met de voogdij over de dochter. Verzoeker diende een verweerschrift in.2. Vanaf 8 december 1994 deed zich een aantal problemen voor tussen verzoeker en zijn voormalige partner en haar familie. Ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond bemiddelden diverse keren.

3. Bij tussenbeschikking van 31 maart 1995 benoemde de kantonrechter mevrouw J. tot tijdelijke voogdes over de dochter. Ten behoeve van verzoeker stelde de kantonrechter een voorlopige omgangsregeling vast. In de beschikking van de kantonrechter is op dit punt het volgende opgenomen:"In overleg met partijen en met mevrouw M. van de Jeugdpolitie is op instigatie van de kantonrechter met betrekking tot het verblijf en de omgang met So. (de dochter; N.o.) de volgende regeling vastgesteld:. (verzoekers ex-partner; N.o.) zal met So. haar intrek nemen in de voormalige gezamenlijke woning;. (verzoeker; N.o.) zal zich onthouden van elk rechtstreeks contact met So. en (tenzij zij zelf aangeeft anders te wensen) met J. op dit adres; So. zal normaliter 5 dagen per week in de cr che/het kinderdagverblijf verblijven;. zal haar daar niet opzoeken of komen ophalen, anders dan hierna vermeld; Tenminste nmaal per 14 dagen, op woensdagochtend van 9.30 uur tot 11.30 uur, wordt S. in de gelegenheid gesteld So. op de cr che te bezoeken: deze bezoeken zullen worden begeleid door het Bureau Jeugd- en Zedenpolitie (...) Indien naar het oordeel van de Jeugd- en Zedenpolitie en de leiding van de cr che de omgang tussen S. en So. zo goed verloopt dat onbegeleid bezoek van S. aan So. in de cr che of korte uitstapjes daarbuiten mogelijk zijn, dan vindt dat slechts plaats als en nadat S. voor de duur van het bezoek in kwestie zijn Nederlands en zijn Iraans paspoort bij zijn gemachtigde, mr. V., heeft afgegeven." Met het oog op de definitieve voorziening in het gezag over en de omgang met de dochter verzocht de kantonrechter de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam om zo spoedig mogelijk een rapport en advies terzake uit te brengen.4. Op 20 juni 1995 had verzoeker in het kader van het onderzoek van de raad voor de kinderbescherming een gesprek met een psychiater van de raad, mevrouw W. Deze psychiater deelde in haar rapportage naar aanleiding van dit gesprek mee dat haars inziens verzoeker heel hard psychiatrische hulp nodig had.5. Op woensdag 21 juni 1995 bracht verzoeker in het kader van de omgangsregeling een bezoek aan zijn dochter in het kinderdagverblijf. Tijdens dat bezoek nam hij plotseling zijn dochter zonder

toestemming mee uit het kinderdagverblijf en vertrok met onbekende bestemming. De leiding van het kinderdagverblijf belde de politie. Het regionale politiekorps Rotterdam begon direct een grootscheeps onderzoek. In dat kader werden belangrijke grensposten op de hoogte gesteld van het signalement van verzoeker en zijn dochter. Verzoekers personalia werden opgenomen in het opsporingsregister. Voorts liet de politie via het bureau Interpol van de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) te Zoetermeer verzoeker internationaal signaleren voor Europa en het Midden-Oosten. Verzoekers ex-partner deed diezelfde dag aangifte bij de politie tegen verzoeker ter zake van artikel 279, lid 2 Sr. en artikel 280, lid 1 Sr. (zie

Achtergrond

).6. Het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond gaf op 21 juni 1995 het volgende persbericht uit:"VADER ONTVOERT TWEEJARIG DOCHTERTJE UIT KINDERDAGVERBLIJF Woensdagmorgen omstreeks kwart over tien is een tweejarig meisje ontvoerd uit het kinderdagverblijf aan de ...(adres; N.o.). Het meisje werd door haar 32-jarige, van Iraanse afkomst zijnde, in Rotterdam wonende, vader meegenomen. Medewerkers van het kinderdagverblijf hebben nog geprobeerd de man tegen te houden, maar deze is rennend met het kind ontsnapt en is er in een lichtblauwe auto vandoor gegaan. De ouders van het meisje zijn gescheiden en hadden een bezoekregeling voor hun kind getroffen. De vader kon zijn dochtertje een keer per veertien dagen bezoeken in het kinderdagverblijf. Toen de vader daar vanmorgen kwam, pakte hij kort daarna zijn dochtertje op en rende weg. Het meisje heeft kort donkerblond haar, met aan de rechterzijde van haar gezichtje een vlechtje. Ze droeg een t-shirt en een spijkerbroek (tuinbroekmodel). De afdeling Jeugd- en Zedenzaken van het district Centrum verzoekt getuigen van de ontvoering of personen die weten waar het meisje en haar vader zich momenteel bevinden zich met haar telefonisch in verbinding te stellen:...(telefoonnummer; N.o.)."7. Op donderdagavond 22 juni 1995 verscheen op verzoek van het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond een politiebericht op de televisie na de diverse NOS-journaals. De tekst van het politiebericht luidt als volgt:

"...Sinds gistermorgen wordt de 2-jarige So. uit Rotterdam vermist. Het meisje werd rond tien uur door haar vader meegenomen uit het kinderdagverblijf....(naam en adres van kinderdagverblijf; N.o.), vlakbij de W.-straat in Rotterdam. De man, die een bezoekregeling heeft, nam het kind tegen de afspraak in mee naar buiten. Achtervolgende getuigen zagen hem, via de W.-straat en de B.-straat de W. oversteken en in een blauwe personenauto, vermoedelijk een ... (merk auto; N.o.) stappen. De man reed daarop weg in de richting van het E.-plein. Sindsdien ontbreekt elk spoor. Gevreesd wordt dat hij het kind iets aan zal doen. De 2-jarige So. is circa 90 cm lang en heeft een tenger postuur met donkerblond haar en bruine ogen. Het meisje draagt een rose t-shirt met korte mouwen, een tuinbroek van spijkerstof, paarse sokken en rode schoentjes. De politie is op zoek naar getuigen die het meisje sinds gistermorgen tien uur nog hebben gezien, al dan niet in het gezelschap van haar vader; een 32-jarige man met een lengte van 1 meter 75, een normaal postuur, donkerblond haar en donkerbruine ogen. Heeft u So. ergens gezien, weet u waar zij nu is, of heeft u informatie over de verblijfplaats van haar vader of de blauwe personenauto waarin ze werd ontvoerd, belt u dan met de politie in Rotterdam, telefoon..."8. Op 24 juni 1995 ontving het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond via het Bureau Interpol van de CRI te Zoetermeer het bericht van de politie te Stockholm dat verzoeker aldaar was aangehouden. Verzoeker en zijn dochtertje bleken te verblijven bij verzoekers zuster in Stockholm.9. In de edities van 23 juni 1995 en 26 juni 1995 berichtte het Algemeen Dagblad over deze zaak. In de Telegraaf verschenen artikelen over deze zaak in de edities van 26 juni 1995 en 14 juli 1995. In deze krantenberichten wordt er geen melding van gemaakt dat verzoeker zijn dochter met geweld zou hebben weggehaald uit het kinderdagverblijf. Evenmin bevatten deze berichten mededelingen over een Iraans paspoort dat in het bezit van verzoeker zou zijn. In drie van de vier berichten worden wel mededelingen gedaan over verzoekers geestelijke gezondheid in de periode dat hij zijn dochter had meegenomen. Het bericht in het Algemeen Dagblad van 23 juni 1995 bevat, wat dit laatste betreft, de volgende passage:

"De Rotterdamse politie maakt zich ernstig zorgen om het 2jarige meisje So. Haar 32jarige vader heeft haar dinsdag uit een kinderdagverblijf ontvoerd. De man kampt met psychische problemen en lijkt sinds de ontvoering van de aardbodem verdwenen." Het bericht in de Telegraaf van 26 juni 1995 bevat, voorzover hier van belang, de volgende passage:"Zowel de moeder als de Rotterdamse politie waren al snel na de ontvoering zeer bezorgd omdat de vader geestelijk als niet al te evenwichtig wordt omschreven." In het artikel in de Telegraaf van 14 juli 1995 is volgende zin opgenomen:"Justitie in Rotterdam en de moeder vreesden op grond van de geestelijke toestand van S. dat het kind aan ernstige gevaren bloot stond."10. Op 30 augustus 1995 vervoegde verzoeker zich met zijn raadsman bij de politie te Rotterdam om als verdachte te worden gehoord. Verzoeker verklaarde bij die gelegenheid onder meer dat hij, nadat hij zijn dochter op 21 juni 1995 had meegenomen, met haar naar Frankrijk was gereden en een bezoek had gebracht aan het EuroDisney-park. Toen hij vervolgens geconfronteerd werd met de vele publiciteit in Nederland, was hij via Duitsland naar zijn zuster in Stockholm gereden, alwaar hij zich had gemeld bij de politie.11. Bij brief van 11 juli 1996 diende verzoeker een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond over de wijze waarop de politie was opgetreden in de 'ontvoerings'zaak. De korpsbeheerder liet verzoeker bij brief van 15 juli 1996 weten de klacht ter behandeling te hebben doorgestuurd naar de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.12. De plaatsvervangend districtsmanager van het district Rotterdam-Centrum van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker bij brief van 14 augustus 1996 zijn beslissing op de klacht mee. Die brief luidt als volgt:"...Naar aanleiding van uw ingediende klacht d.d. 11 juli 1996 betreffende een optreden van de politie Rotterdam-Rijnmond district Centrum, heb ik een onderzoek laten instellen waaruit het volgende blijkt.

Zonder toestemming van de, bij gerechtelijke uitspraak toegewezen voogdes zijnde uw ex-echtgenote, genaamd J., heeft u uw dochter genaamd So. meegenomen. Nadat uw ex-echtgenote hiervan aangifte had gedaan bij de politie Rotterdam, werd volgens de regelgeving van de wet een onderzoek ingesteld naar de verblijfplaats van u en uw dochter. Op zaterdag 24 juni 1996 werden u en uw dochter aangehouden in Zweden. Na terugkeer naar Nederland bent u na overleg met uw raadsman, verschenen bij de afdeling Jeugd en Zedenzaken (JZZ) van district Centrum. U werd hier als verdachte gehoord en er is van het geheel een proces-verbaal opgemaakt. Ik heb begrepen dat u regelmatig contact heeft gehad met de afdeling JZZ omdat u het met de gebruikte opsporingsmethoden niet eens bent. De medewerkers van JZZ hebben u diverse malen de regelgeving en de gang van zaken in deze uitgelegd. Met betrekking tot de uitkomst van het onderzoek ben ik van mening dat de medewerkers JZZ in alle zorgvuldigheid hebben gehandeld en dat u en uw dochter So. rechtvaardig zijn behandeld. Ik beschouw uw klacht dan ook als niet gegrond en afgehandeld...". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.. Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond1. In zijn reactie op de klacht verwees de korpsbeheerder naar de bij zijn brief gevoegde rapportage met bijlagen van 12 maart 1997 van de districtsmanager van het district Rotterdam-Centrum van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. De korpsbeheerder liet weten zich te kunnen vinden in het oordeel van de districtsmanager over de klacht.2. In zijn rapport van 12 maart 1997 deelde de districtsmanager mee dat de chef districtsrecherche van het district Rotterdam-Centrum niets had toe te voegen aan de inhoud van de brief van 14 augustus 1996 aan verzoeker (zie hierv r onder A.11.). De bijlagen bij het rapport van de districtsmanager betroffen:a. een proces-verbaal van 1 november 1995 opgemaakt tegen verzoeker;

b. het door de politie per uur bijgehouden journaal van het onderzoek naar de 'ontvoering'; c. mutaties uit de dag- en nachtrapporten waarin verslag wordt gedaan van de bemoeienissen die de politie had gehad met verzoeker en zijn ex-partner. Daarnaar gevraagd, verstrekte de korpsbeheerder kopie n van het persbericht en het politiebericht dat de politie op respectievelijk 21 juni en 22 juni 1995 had verspreid. Voorzover van toepassing is informatie uit genoemde stukken opgenomen onder A. De feiten.3. In het journaal van het opsporingsonderzoek is vermeld dat de politie op 22 juni 1995 om 16.00 uur contact had gehad met mevrouw W., de psychiater van de raad voor de kinderbescherming met wie verzoeker op 20 juni 1995 een gesprek had gehad. Mevrouw W. sprak toen tegenover de politie haar bezorgdheid uit over verzoekers geestelijke gezondheidstoestand.4. In de overgelegde mutaties uit de dagrapporten (8 december 1994, 18 december en 31 december 1994, 11 januari 1995, 17 januari 1995 alsmede 28 maart 1995 en 6 april 1995) is sprake van meldingen van verzoekers ex-partner dan wel haar vader aan de politie dat zij werden lastiggevallen, ge ntimideerd en/of achtervolgd door verzoeker.. Reactie van verzoeker Het commentaar van de korpsbeheerder op de klacht en een deel van de daarbij behorende bijlagen werd aan verzoeker gezonden met het verzoek daarop te reageren. Van hem werd daarop geen reactie ontvangen.

Beoordeling

1. Verzoeker, die op 21 juni 1995 zijn tweejarig dochtertje zonder toestemming heeft meegenomen uit het kinderdagverblijf en enige dagen met haar in het buitenland heeft verbleven, klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is opgetreden in het terzake ingestelde opsporingsonderzoek.2. Allereerst klaagt hij erover dat de politie heeft verondersteld dat hij zijn dochter op 21 juni 1995 met geweld uit het kinderdagverblijf zou hebben weggehaald.

Verzoekers klacht mist op dit punt feitelijke grondslag. In het persbericht en ook in de tekst van het politiebericht over deze zaak dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft verspreid, wordt er geen melding van gemaakt dat verzoeker zijn dochter met geweld zou hebben weggehaald. Ook de krantenberichten bevatten geen aanwijzing dat de politie zich in dergelijke zin tegenover de media zou hebben geuit. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.3.1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie hem onstabiel heeft genoemd en in het bezit van een Iraans paspoort. Met betrekking tot de gestelde onstabiliteit bevatten het persbericht en het politiebericht geen expliciete mededelingen. Alleen in het politiebericht dat op 22 juni 1995 op de televisie is uitgezonden is de zin opgenomen: 'Gevreesd wordt dat hij het kind iets aan zal doen'. Voorzover deze mededeling een verwijzing inhoudt naar verzoekers minder goede geestelijke gezondheid op of omstreeks 21 juni 1995, was dat niet onjuist. Vanaf 8 december 1994 was de politie geconfronteerd met de problemen tussen verzoeker en zijn ex-partner en haar familie. Deze problemen vonden hun weerslag in de inhoud van de beschikking van de kantonrechter van 31 maart 1995. Bij deze procedure was de afdeling Jeugd- en Zedenzaken van de politie eveneens betrokken. Verder werd de politie geconfronteerd met de visie van de psychiater van de raad voor de kinderbescherming, mevrouw W., dat verzoeker dringend psychiatrische hulp nodig had. Op grond van deze voorgeschiedenis en informatie kon de politie in redelijkheid tot de conclusie komen dat er sprake was van een ernstige situatie. De politie mocht uiting geven aan haar bezorgdheid over deze situatie. De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.3.2. De klacht dat de politie gezegd zou hebben dat verzoeker in het bezit was van een Iraans paspoort mist feitelijke grondslag. In het persbericht en in het politiebericht op de televisie wordt daarvan geen melding gemaakt. Verder is in deze berichten ook geen enkele suggestie te vinden dat verzoeker zich had voorgenomen met zijn dochter naar Iran of een ander land te vertrekken. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.4. Ten slotte maakt verzoeker er bezwaar tegen dat de politie veel publiciteit aan de zaak heeft gegeven. De politie heeft op 21 juni 1995 een persbericht uitgegeven en op 22 juni 1995 een politiebericht op de televisie laten uitzenden. Hierv r, onder 3.1. is geoordeeld dat de politie, gelet op de haar ter beschikking staande informatie, in redelijkheid kon oordelen

dat er sprake was van een ernstige situatie. In dat kader was het niet onjuist dat de politie publiciteit aan de zaak heeft gegeven. Dat de situatie achteraf gezien minder ernstig was, doet daaraan niet af. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Wijze van optreden jegens verzoeker, aangehouden als verdachte van onttrekken kind aan ouderlijke macht (verondersteld dat hij zijn dochter met geweld had weggehaald; hem onstabiel genoemd en gezegd dat hij Iraans paspoort had; veel publiciteit aan zaak gegeven.

Oordeel:

Niet gegrond