Nationale ombudsman presenteert jaarverslag 1996

Op deze pagina

    Nieuwsbericht

    De Nationale ombudsman ontving in 1996 7694 schriftelijke klachten (1995: 7373). Het aantal telefonische verzoeken om inlichtingen bedroeg 15.940 (1995:15.029).

    In 1996 deed de Nationale ombudsman 7505 klachten af (1995: 7129), waarvan 2118 (1995: 2113) via onderzoek. Van deze 2118 klachten werd in 1481 zaken het onderzoek tussentijds beëindigd. In 45% van deze zaken ging het om een interventie door de Nationale ombudsman, die doorgaans leidde tot een oplossing van het probleem; 44% (654 zaken) werd direct doorgeleid naar de Klachtenlijn van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie. Er verschenen 615 rapporten (1995: 619). In 63 rapporten deed de Nationale ombudsman een aanbeveling; de reacties die in 1996 binnenkwamen, hielden - op één geval na - in dat de aanbeveling werd opgevolgd.

    Dit staat onder meer in het jaarverslag over 1996 dat de Nationale ombudsman, mr. dr. M. Oosting, vandaag uitbrengt aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan de Ministers.

    De Nationale ombudsman uit in het Jaarverslag 1996 kritiek op het feit dat ongeveer 530 van de 572 gemeenten nog steeds geen ombudsmanvoorziening hebben voor de onafhankelijke behandeling van klachten van hun burgers. Oosting signaleert verder dat overheidsinstanties wettelijke termijnen nogal eens (ver) overschrijden; hij acht dit een aantasting van de geloofwaardigheid van de overheid en van haar gezag in de samenleving. Ook constateert hij opnieuw een toename van het aantal klachten over klachtbehandeling door de politie. Oosting ziet het besluit van het kabinet om het instituut van de Nationale ombudsman op te nemen in de Grondwet als een erkenning van de betekenis van dit instituut als een voorziening van bescherming van burgers tegen de overheid.

    Nationale ombudsman: vijftien jaar

    Het instituut van de Nationale ombudsman bestond op 1 januari 1997 vijftien jaar. Op 1 juli 1996 is het werkterrein van de Nationale ombudsman uitgebreid met de twaalf provincies en zeven gemeenten (Apeldoorn, Enschede, Katwijk, Oegstgeest, Roermond, Voorschoten, Weert). Daarmee omvat het werkterrein van de Nationale ombudsman het gehele spectrum van het openbaar bestuur.

    Op 29 november 1996 besloot het kabinet dat het instituut van de Nationale ombudsman een plaats moet krijgen in de Grondwet. De Nationale ombudsman ziet dit als een erkenning van de betekenis van zijn instituut als een voorziening van bescherming van burgers tegen de overheid en van zijn streven bij te dragen aan verbetering van de kwaliteit van de overheid.

    Ombudsmanvoorziening gemeenten

    Staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken heeft de mogelijkheid geopend voor, onder meer, gemeenten om aansluiting te zoeken bij de Nationale ombudsman. Zeven gemeenten hebben dit intussen, voor een proefperiode, gedaan. Gemeenten kunnen ook beslissen om voor hun burgers een eigen ombudsmanvoorziening te creëren. Tot nog toe hebben, alles bijeen, slechts 42 van de 572 gemeenten enigerlei voorziening op het punt van onafhankelijke klachtbehandeling. Voor het grootste deel van het openbaar bestuur is aldus nog steeds sprake van een witte vlek. Dit is een niet te rechtvaardigen vorm van rechtsongelijkheid. Volgens de Nationale ombudsman mag er, na een overgangsperiode, niet langer meer vrijheid zijn voor gemeenten om in het geheel geen voorziening te treffen. Kortom: "niet de vrijheid 'dat', maar slechts de vrijheid 'hoe'".

    Ook is hij niet gelukkig met de wijze van financiering. Gemeenten die zich willen aansluiten bij de Nationale ombudsman moeten, evenals de provincies en de waterschappen, voor deze aansluiting zelf betalen. Niet valt in te zien waarom in de toekomst op dit punt een andere wijze van financiering moet worden gehanteerd dan voor de bestuursrechter, wanneer deze geschillen behandelt tussen burgers en decentrale overheden, aldus Oosting.

    Overschrijding termijnen door overheid

    Van uitvoerende overheidsinstanties mag worden verwacht dat zij de wet naleven. Dat geldt zeker ook wanneer het gaat om wettelijke regels, zoals in de Algemene wet bestuursrecht, die termijnen bevatten voor de behandeling van zaken van burgers. De ervaring van de Nationale ombudsman wijst echter uit dat de praktijk op dat punt soms ernstig te wensen overlaat, en dat dergelijke termijnen van orde soms ver worden overschreden. Zo had in 1996 een kwart van de klachten op enigerlei wijze betrekking op het vereiste van voortvarendheid. Klachten over een te lange behandelingsduur deden zich vooral voor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, bij de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs in Groningen (USZO-Groningen), bij de Belastingdienst (waaronder ook het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting), de Dienst wegverkeer en het GAK. Meestal was de klacht gegrond.

    Voor de geloofwaardigheid en het gezag van de overheid in de samenleving is dat een slechte zaak, aldus de Nationale ombudsman. Het is bovendien niet aanvaardbaar dat de overheid wettelijke termijnvoorschriften schendt die voor haar zelf gelden, maar omgekeerd de burger wél houdt aan termijnen die voor hen gelden, en aan overschrijding van deze termijnen sancties verbindt.

    Klachtbehandeling politie

    Het aantal rapporten naar aanleiding van klachten over de wijze waarop de politie klachten had afgehandeld, was 59 (1995: 44). In 47 gevallen was de klacht deels of geheel gegrond. Geklaagd werd dat de klacht niet of niet tijdig was afgedaan, dat het principe van hoor en wederhoor niet of niet juist was toegepast, dat de beslissing op de klacht niet voldoende of niet juist was gemotiveerd en dat niet of onvoldoende was ingegaan op alle klachtonderdelen. 'Het verdient', zo schrijft de Nationale ombudsman in zijn jaarverslag, 'gelet op de gegeven cijfers, niet alleen de aandacht dat het aantal klachten bij de Nationale ombudsman over de klachtbehandeling door de politie in verhouding nog steeds hoog is, maar ook dat in een aanzienlijk aantal van de onderzochte gevallen sprake was van schending van één van de vereisten van behoorlijke klachtbehandeling'.

    IND

    In 1996 heeft de Nationale ombudsman 1168 klachten over de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie ontvangen, een stijging met 38% ten opzichte van 1995. Er werden 1184 zaken afgedaan, waarvan 29 met een rapport. In totaal 654 klachten werden direct doorgezonden naar de Klachtenlijn van de IND. Deze klachten hadden betrekking op de behandeling van aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf en visa (58), op de behandeling van vergunningen tot verblijf of vestiging of van asielverzoeken (459), en op de behandeling van naturalisatieverzoeken (136). Het merendeel van deze klachten betrof de lange behandelingsduur. Het aantal klachten over de IND nam overigens in de tweede helft van 1996 aanzienlijk af. In het laatste kwartaal werden nog maar 74 klachten doorgezonden naar de Klachtenlijn van de IND, tegen 580 klachten in de eerste drie kwartalen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de door de IND in 1996 verrichte inhaalslag. Na alle eerdere kritiekk spreekt de Nationale ombudsman in het Jaarverslag 1996 zijn waardering uit over de inspanningen die hebben geleid tot een duidelijke verbetering van de situatie op het punt van de werkvoorraden van de IND.

    De cijfers nader uitgewerkt

    Van de binnengekomen klachten die vielen binnen het werkterrein van de Nationale ombudsman had 62,4% (1995: 56%) betrekking op de Ministeries, 23,4% (1995: 30%) op zelfstandige bestuursorganen en bestuursorganen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, 10,7% (1995: 12%) op de politie en 3,3% (1995: 2%) op de waterschappen, de provincies en de gemeenten.

    De Nationale ombudsman ontving de meeste klachten over bestuursorganen op het terrein van Justitie (1810: 35,6%; met name de Immigratie- en Naturalisatiedienst), Financiën (688: 13,5%; met name de Belastingdienst), Politie (545: 10,7%), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (548: 10,8%; met name over de uitvoeringsinstanties op het terrein van de sociale zekerheid (450)) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (541: 10,6%; met name over de Informatie Beheer Groep (IBG)).

    Van de 7505 afgehandelde klachten viel 24,1% geheel buiten het werkterrein van de Nationale ombudsman; 47,6% van deze klachten werd niet in onderzoek genomen omdat de Nationale ombudsman anderszins niet bevoegd was (meestal door afbakening ten opzichte van de bestuursrechter) of de klager niet ontvankelijk (bijvoorbeeld omdat het voorval waarover werd geklaagd langer dan een jaar geleden had plaatsgevonden, of omdat de klager de klacht nog niet aan de betrokken instantie had voorgelegd).

    De Nationale ombudsman bracht de meeste rapporten uit over de politie (177: 27,1%), gevolgd door Sociale Zaken en Werkgelegenheid (117: 17,9%; 62 rapporten over de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en 53 rapporten over de instanties in de sector sociale zekerheid), Justitie (115: 17,6%) en Financiën (91: 14%; vooral over de Belastingdienst).

    Justitie staat voorop bij het aantal zaken dat tussentijds is beëindigd (872; 57,4%; vooral over de IND). Daarna volgen Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (154: 10,1%; vooral over de IBG) en Financiën (151: 9,9%; vooral over de Belastingdienst). In deze zaken werd met name geklaagd over de lange behandelingsduur en over het uitblijven van informatie over de stand van zaken.

    In 60% van alle rapporten was de klacht deels of geheel gegrond. Verder heeft de ervaring de Nationale ombudsman geleerd, dat het wat betreft de zaken die zijn afgedaan via de interventiemethode doorgaans gaat om gegronde klachten.

    In de 2118 zaken die door onderzoek zijn afgedaan, betroffen de meest voorkomende klachten over de overheid dat te weinig voortvarend was gewerkt (24,8%), dat onvoldoende actief informatie was verstrekt (17,9%), dat in strijd was gehandeld met de eis van redelijkheid/proportionaliteit bij besluiten of handelingen (14,8%), dat in strijd was gehandeld met algemeen verbindende voorschriften (12,2%), dat administratief niet voldoende nauwkeurig was gewerkt (7,5%) en dat de klager niet correct bejegend was (4,7%).

    De Nationale ombudsman deed in 63 rapporten een aanbeveling. Daarvan hadden 15 betrekking op het Ministerie van Justitie en 16 op het Ministerie van Financiën. In 34 zaken betrof het een aanbeveling ten behoeve van verzoeker zelf en in 25 zaken een aanbeveling met een meer algemeen bereik. Bij het afsluiten van het jaarverslag was op 50 aanbevelingen een reactie binnengekomen. Slechts één aanbeveling is niet opgevolgd.

    De Nationale ombudsman rondde in 1996 twee onderzoeken af die hij (mede) had ingesteld op eigen initiatief.

    Het werkterrein van de Nationale ombudsman omvatte in 1996 de Ministeries, de zelfstandige bestuursorganen, de bestuursorganen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, de politie, de waterschappen, en - sinds 1 juli 1996 - de provincies en zeven gemeenten.