1999/396

Rapport
Op 15 februari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer F. te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Defensie. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat zijn voormalige werkgever, het Ministerie van Defensie (Koninklijke Landmacht), hem in februari 1999 een jaaropgave 1998 heeft doen toekomen, waarop een bedrag van f 20.123 aan loon staat vermeld, terwijl hem met ingang van 1 maart 1997 door de Staatssecretaris van Defensie eervol ontslag is verleend en hij in 1998 behalve een netto bedrag van f 3.409 geen loon van het Ministerie van Defensie heeft ontvangen.

Achtergrond

1. Wet op de loonbelasting 1964(Wet van 16 december 1964, Stb. 521) Artikel 10, eerste lid:"1. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten." Artikel 13a, eerste lid:"1. Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het:a. betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel b. vorderbaar en tevens inbaar wordt." Artikel 27, eerste en derde lid:"1. De belasting wordt geheven door inhouding op het loon." "3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten". Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder e:"De inhoudingsplichtige is gehouden volgens bij ministeri le regeling te stellen regels:(...) e. aan de werknemer opgave te verstrekken van het in een kalenderjaar genoten loon, van de ingehouden belasting en van andere gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van de inkomstenbelasting."2. Wet op de inkomstenbelasting 1964(Wet van 16 december 1964, Stb. 519) Artikel 33, eerste lid:"1. Inkomsten worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij:a. ontvangen of verrekend zijn, ter beschikking van de belastingplichtige zijn gesteld of rentedragend zijn geworden; dan wel b. vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het Ministerie van Defensie verzocht op de klacht te reageren. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Verzoeker, adjudant-onderofficier buiten dienst van het wapen der Koninklijke marechaussee, werd met ingang van 1 maart 1996 eervol ontslag verleend. Hiertegen maakte verzoeker bezwaar. Bij besluit van 9 mei 1996 verklaarde de Staatssecretaris van Defensie het bezwaar ten dele gegrond en bepaalde de ontslagdatum op 1 mei 1996. Naar aanleiding van het door verzoeker tegen dit besluit ingestelde beroep besloot de Staatssecretaris van Defensie bij besluit van 16 mei 1997 onder meer het besluit van 9 mei 1996 te vernietigen en verzoeker eervol ontslag te verlenen ingaande 1 maart 1997.2. Op grond van het besluit van de Staatssecretaris van Defensie van 9 mei 1996 had verzoeker met ingang van 1 mei 1996 een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen toegekend gekregen, die werd uitgekeerd door de Uitvoeringsinstelling sociale zekerheid voor overheid en onderwijs (USZO) Defensie te Heerlen. Ten gevolge van de wijziging in de ontslagdatum in 1 maart 1997 kreeg verzoeker eerst per die laatste datum recht op een ontslaguitkering van USZO en had hij tot 1 maart 1997 alsnog recht op bezoldiging ten laste van het Ministerie van Defensie.3. Op 14 oktober 1997 keerde de Sectie Beheer NSK (Nieuw Salarissysteem Krijgsmacht; N.o.) van de Koninklijke Landmacht verzoeker een voorschot op de hem nog toekomende bezoldiging uit van f 2.000 netto.4. Bij brief gedateerd 19 december 1997 deelde USZO Defensie aan verzoeker onder meer het volgende mee:"...Naar aanleiding van de wijziging van uw ontslagdatum deel ik u volledigheidshalve mee dat tussen de Koninklijke Landmacht en USZO-Defensie is afgesproken dat onderling over het jaar 1996 een bedrag van f 42.844,91 bruto en over het jaar 1997 een bedrag van f 3.712,81 netto zal worden verrekend. In de jaaropgave 1997 van USZO-Defensie zal een correctie worden doorgevoerd. USZO-Defensie zal geen gecorrigeerde jaaropgave 1996 afgeven. Voor de fiscale consequenties moet u zich wenden tot de belastingdienst. Door de Koninklijke Landmacht zal de verdere betalingsverplichting worden uitgevoerd..."5. Op 6 januari 1998 betaalde de Koninklijke marechaussee verzoeker een voorschot op zijn wedde uit van f 3.000 netto.6. Bij brief van 15 januari 1998 berichtte USZO Defensie verzoeker onder meer:"...Ik deel u mee dat door u over het gehele jaar 1997 totaal netto een bedrag van f 44.657,83 is ontvangen. U had echter maar recht op een totaal netto bedrag van f 40.945,02. Dit wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat u eerst recht hebt op uitkering te rekenen vanaf 1 maart 1997. In verband hiermee is in december 1997 uw uitkering niet betaalbaar gesteld. Het restant netto teveel genotene wordt verrekend met de Koninklijke Landmacht. Voor meer informatie over deze verrekening verwijs ik u naar de brieven van 19 december 1997..."7. In maart 1998 voerde het Ministerie van Defensie een herberekening uit van de aan verzoeker toekomende wedde over de periode van 1 mei 1996 tot 1 maart 1997 en vond verrekening met USZO Defensie plaats van de door verzoeker teveel genoten ontslaguitkering over 1996 en 1997.8. Op 24 april 1998 ontving verzoeker van de Koninklijke Landmacht een bedrag van f 3.409,47 netto. Bij faxbericht van 29 april 1998 verzocht verzoekers toenmalige gemachtigde om een specificatie van dit bedrag. Bij fax van 25 juni 1998 zond de Koninklijke marechaussee specificaties toe, waaronder een salarisafrekening gedateerd 14 maart 1998.9. Op 10 februari 1999 ontving verzoeker van de Koninklijke Landmacht, sectie Beheer NSK, een jaaropgave 1998 met daarop vermeld onder de kolom 'loon' een bedrag van f 20.123. Tevens vermeldde de loonopgave een bedrag aan loonheffing van f 8.002.10. Bij brief van 11 februari 1999 richtte verzoeker zich tot de Minister van Defensie met onder meer een klacht over de jaaropgave 1998.11. Bij brief van 12 februari 1999 wendde verzoeker zich met een klacht tot de Nationale ombudsman.12. In reactie op verzoekers brief van 11 februari 1999 deelde de Directeur Centrale Dienst Personeel en Organisatie van de Koninklijke Landmacht hem bij brief van 12 april 1999 aangaande zijn grief over de jaaropgave het volgende mee:"...In uw brief geeft u tevens aan dat de jaaropgave inhoudelijk niet juist is. Ik heb daarom uw jaaropgave nogmaals laten bezien. Hieruit is mij het volgende gebleken. In de maand maart 1998 is een herberekening uitgevoerd over de u nog toekomende bezoldiging als gevolg van de wijziging van de ontslagdatum. Over deze bezoldiging is loonheffing ingehouden. Om tot inhouding van de loonheffing over te kunnen gaan is hiertoe de loonheffingsgrondslag vastgesteld tot het bedrag als vermeld in de kolom 'loon' op uw jaaropgave. Bij de controle is gebleken dat de vermelde bedragen onder 'loon' en 'loonheffing' op uw jaaropgave overeenstemmen met de uitgevoerde berekeningen in de maand maart 1998. Hierbij is rekening gehouden met de verrekening van de door u, achteraf gebleken ten onrechte, van USZO ontvangen bedragen..."13. Bij brief van 15 april 1999 aan de Nationale ombudsman volhardde verzoeker in zijn klacht.B.       STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering opgenomen onder klacht en naar zijn onder A. FEITEN opgenomen brieven van 12 februari 1999 en 15 april 1999. Bij zijn brief van 12 februari 1999 stuurde verzoeker een aantal bijlagen mee. In een daarvan gaf verzoeker onder meer aan:"... uit niets blijkt dat ik in 1998 alsnog f20123,- ontvangen heb; ... van Kmar netto ontvangen f 3409,47. de ontvangen voorschotten zijn reeds verrekend. In zijn brief van 15 april 1999 gaf verzoeker voorts onder meer aan:"...Uit niets wordt aangetoond dat de berekening van hen juist is, sterker nog ik heb in het geheel geen afrekening van hen ontvangen. Wanneer zij met USZO moeten afrekenen, dan moet het toch zo zijn dat ik het geld van USZO heb ontvangen en aantoonbaar teveel heb. Al wat ik eens teveel heb ontvangen is door mij terugbetaald, zoals blijkt uit genoemde bankafschriften (...)"C.       STANDPUNT MINISTER VAN DEFENSIEIn reactie op de klacht gaf de Minister van Defensie onder meer het volgende aan:"...De adjudant onderofficier van het wapen der Koninklijke Marechaussee, (verzoeker; N.o.), is met ingang van 1 maart 1996 onder toepassing van artikel 39, tweede lid, onder g, van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR), ontslag verleend. (Verzoeker; N.o.) heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar is, bij besluit van 9 mei 1996, de ontslagdatum vastgesteld op 1 mei 1996. In december 1996 heeft afronding plaatsgevonden van de financi le consequenties van dit gewijzigde besluit. Per 1 mei 1996 valt (verzoeker; N.o.), als uitkeringsgerechtigde op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen, onder de betalingssfeer van USZO. Naar aanleiding van het hierna door (verzoeker; N.o.) ingestelde beroep wordt het eerder genomen besluit door Defensie ingetrokken en wordt de ontslagdatum vastgesteld op 1 maart 1997. Over de periode 1 augustus 1996 tot 1 maart 1997 wordt op basis van artikel 86, tweede lid, van het AMAR, betrokkene buitengewoon verlof verleend met behoud van 85% van het laatst genoten loon. Daarbij wordt rekening gehouden met de zogenaamde woningtoelage en wordt ook de VU berekend over 85% van de bezoldiging. Verder worden in het besluit alle overige rechten en aanspraken opgesomd, die overigens geen consequenties hebben voor de salarisberekening. Dit herziene besluit heeft uiteraard w l consequenties voor de reeds betaalde uitkeringen door USZO, te rekenen vanaf 1 mei 1996, en het her te berekenen salaris per dezelfde datum tot 1 maart 1997. Op 16 september 1997 is de Sectie Beheer NSK door USZO ge nformeerd over de te veel betaalde uitkering door USZO. Ook wordt (verzoeker; N.o.) ge nformeerd over de te veel genoten genoten uitkering en de wijze waarop verrekening van zijn te veel genoten uitkering met zijn nog rechtens toekomende salaris plaats gaat vinden. Gemakshalve wordt de feitelijke schuld van de te veel genoten uitkering door Defensie overgenomen en verrekend met de nog rechtens toekomende wedde op basis van de gewijzigde ontslagdatum. Met het vooruitzicht dat zijn uitkering van USZO zou worden stopgezet en dat Defensie nog niet tot uitbetaling zou komen van zijn rechtens toekomende wedde over de periode 1 mei 1996 tot 1 maart 1997 heeft (verzoeker; N.o.) in de periode van oktober 1997 tot januari 1998 twee voorschotten opgenomen op zijn wedde ter grootte van respectievelijk fl 2000,- en fl 3000,-. Hoewel dergelijke voorschotten uitsluitend mogen worden verstrekt aan militairen in werkelijke dienst zijn hem deze voorschotten uit overwegingen van personeelszorg toch verstrekt, temeer daar deze voorschotten nog konden worden verrekend met de hem toekomende wedde. USZO heeft (verzoeker; N.o.) op 15 januari 1998 nogmaals uitleg gegeven over de hoogte van zijn uitkering in december 1997. De handmatige herberekening van de aan (verzoeker; N.o.) toekomende wedde, inbegrepen de woningtoelage Koninklijke marechaussee, VEB-toelage (vereveningsbijdrage-toelage; N.o.), eindejaarsuitkering, eenmalige uitkering 1996 en de vakantieuitkering, is uitgevoerd over twee perioden. De eerste periode betreft het tijdvak 1 mei 1996 tot 1 januari 1997 en de tweede periode betreft het tijdvak 1 januari 1997 tot 1 maart 1997. Deze herberekeningen hebben eerst in maart 1998 geleid tot een salarisberekening en verrekening met de USZO van de te veel genoten uitkering en verrekening van de voorschotten van totaal fl 5000,-. Het mag duidelijk zijn dat, naast een verschil tussen het bruto en netto bedrag, hierdoor een verschil ontstaat tussen het feitelijk netto uitbetaalde bedrag en het netto bedrag dat op de salarisafrekening van 14 maart 1998 staat vermeld. Gelet op het feit dat de betaling in maart 1998 de enige betaling was in dat jaar, heeft dit geleid tot een jaaropgave over 1998 met overeenkomstige, afgeronde bruto bedragen. De toenmalige gemachtigde van (verzoeker; N.o.), mr. T., heeft bij faxbericht van 29 april 1998 Defensie verzocht om een specificatie van het in 1998 ontvangen bedrag van fl 3.409,-. Deze specificatie is bij faxbericht van 25 juni 1998 aan mr. T. toegezonden. Bijgevoegd treft u een cijfermatig overzicht aan van bovenstaand relaas..."D.       REACTIE VERZOEKERIn reactie op het verslag van bevindingen gaf verzoeker onder meer het volgende aan:"...Ik blijf erbij dat ik door defensie niet volledig ben betaald. Door dit zo te accepteren word ik toch wel benadeeld in mijn salaris en afdracht aan de belastingen. Immers voorschotten zijn door mij niet gevraagd, doch door de Kmar vrijwillig aan mij verstrekt, omdat zij ook onbillijk vonden dat zomaar geen salaris in december 1997 werd betaald! Overigens is de voorschot van 2000 gulden reeds in 1997 betaald, teneinde te laten blijken dat de afhandeling hun ernst was en ik alvast een voorschot van het tegoed kreeg uitgekeerd. (zie brief van Kap B., Staf Kmar - in mijn bezit.) Het is onjuist dat ik in de periode oktober 1997 tot januari 1999 twee voorschotten heb opgenomen. E n van 2000 gulden en n van 3000 gulden. Het salarisvoorschot van Maj. B. in januari 1998 was ongeveer 1300 gulden minder als mijn normaal ontvangen salaris. (overigens niet om gevraagd, zie brief van Kmar dd 6 januari 1998 nr. 013, en:brief J. van 21 januari 1998 no 014, naar ik weet belasting- en rentevrij!) De brief van Defensie aan U, waarin o.a. wordt gesteld:"gemakshalve wordt de feitelijke schuld van de te veel genoten uitkering door Defensie overgenomen en verrekend met de rechtens toekomende wedde op basis van de gewijzigde ontslagdatum" en:"Met het vooruitzicht dat de uitkering door USZO zou worden stopgezet en dat Defensie nog niet tot uitbetaling zou komen van zijn rechtens toekomende wedde over de periode 1 mei 1996 tot 1 maart 1997 heeft (verzoeker; N.o.) in de periode oktober 1997 tot januari 1998 twee voorschotten opgenomen op zijn wedde respectievelijk 2000 en 3000 gulden. Hoewel deze voorschotten uitsluitend mogen worden verstrekt aan militairen in werkelijke dienst, zijn hem deze voorschotten uit overweging van personeelszorg toch verstrekt" etc. Uit bovenstaande is n.m.m. duidelijk aangetoond dat hier een kronkel zit. Concreet het volgende:1. Ik heb niet ontvangen wat mij rechtens toekwam;2. Ik had beter van USZO kunnen blijven ontvangen dan dit gedoe met verrekening van Defensie;3. Belastingtechnisch heb ik in 1997 ruim 700 moeten terugbetalen, omdat niet is aangetoond dat ik de eerste 2 maanden geld uit arbeid heb verkregen doch uitsluitend uit vroeger arbeid. Verschil tussen 2509 gulden en 606 gulden.4. Ook voor 1998 heb ik de opgave uit vroeger arbeid verkregen salaris moeten invullen5. Alles bij elkaar opgeteld, is 2 maandsalarissen en verhoging van het aantal procenten van 82 % naar 85% en van 82 % naar 83% inclusief vakantiegeld toch meer dan de 3409 gulden die ik heb ontvangen;6. De jaren waarin voorschotten zijn ontvangen deugen niet;7. Salaris was verdiend in andere jaren en die gelden overeenkomstig ook voor de IB. (...)"

Beoordeling

1. Verzoeker, adjudant buiten dienst der Koninklijke marechaussee, werd aanvankelijk met ingang van 1 maart 1996 eervol ontslagen. Nadat verzoeker hiertegen bezwaar had gemaakt, werd de ontslagdatum bepaald op 1 mei 1996. Naar aanleiding van het door verzoeker tegen dit besluit ingestelde beroep wijzigde de Staatssecretaris van Defensie de ontslagdatum in 1 maart 1997. Deze laatste wijziging van de ontslagdatum had gevolgen voor de aan verzoeker per 1 mei 1996 door USZO Defensie toegekende ontslaguitkering, in die zin dat achteraf bezien door USZO Defensie over de periode van 1 mei 1996 tot 1 maart 1997 ten onrechte aan verzoeker een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen werd toegekend en uitgekeerd. De gewijzigde ontslagdatum had tevens tot gevolg dat verzoeker tot 1 maart 1997 alsnog recht had op wedde van het Ministerie van Defensie. Het Ministerie van Defensie (Koninklijke Landmacht) en USZO Defensie spraken af onderling over te gaan tot verrekening van de aan verzoeker teveel betaalde ontslaguitkering. In oktober 1997 ontving verzoeker van de Koninklijke Landmacht een voorschot op zijn wedde van f 2.000. Op 6 januari 1998 maakte de Koninklijke marechaussee een voorschot van f 3.000 aan verzoeker over. Blijkens het door verzoeker bij zijn verzoekschrift overgelegde overzicht van bankafschriften ontving hij dit bedrag op 14 januari 1998 op zijn bankrekening. In maart 1998 voerde de Koninklijke Landmacht een herberekening uit van de aan verzoeker alsnog toekomende bezoldiging en vond verrekening met USZO Defensie plaats. In april 1998 ontving verzoeker van de Koninklijke Landmacht een netto bedrag van f 3.409,47. Op 10 februari 1999 kreeg verzoeker van de Koninklijke Landmacht een jaaropgave 1998 toegezonden, waarop in de kolom 'loon' een bedrag stond vermeld van f 20.123.2. Verzoeker klaagt erover dat de hem verstrekte jaaropgave over 1998 niet correct is. Verzoeker stelt dat uit niets blijkt dat hij in 1998 alsnog f 20.123 heeft ontvangen. In dat verband heeft verzoeker aangegeven dat hij in 1998 enkel het netto bedrag van f 3.409,47 heeft ontvangen en dat door hem ontvangen voorschotten verrekend zijn. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat indien door het Ministerie van Defensie met USZO Defensie moet worden verrekend, het toch zo moet zijn dat hij aantoonbaar teveel van USZO Defensie heeft ontvangen. Verzoeker stelt dat hij al hetgeen hij eens teveel heeft ontvangen, heeft terugbetaald.3. De Minister van Defensie stelt zich op het standpunt dat de jaaropgave 1998 correct is. Daarbij heeft hij er op gewezen dat ten gevolge van de verrekening in maart 1998 met USZO Defensie van de door verzoeker teveel genoten uitkering alsmede door de verrekening, zoals het Ministerie die met betrekking tot de door verzoeker genoten voorschotten op zijn wedde heeft uitgevoerd, een verschil is opgetreden tussen het feitelijk aan verzoeker in 1998 netto uitbetaalde bedrag van f 3.409,47 en het bedrag aan loon zoals dat op de jaaropgave tot uitdrukking is gekomen.4. Ingevolge de belastingwetgeving worden inkomsten beschouwd als te zijn genoten op het tijdstip waarop zij (a) ontvangen of verrekend zijn, ter beschikking van de belastingplichtige zijn gesteld of rentedragend zijn geworden, dan wel (b) vorderbaar en tevens inbaar zijn geworden (zie achtergrond, onder 1. en 2.). Vast staat dat ten gevolge van het wijzigen van de ontslagdatum van 1 mei 1996 in 1 maart 1997 door USZO Defensie aan verzoeker over het jaar 1996 teveel uitkering is betaald tot een bedrag van f 42.844,91 bruto en over het jaar 1997 tot een bedrag van f 3.712,81 netto. Verzoeker werd hiervan door USZO Defensie (onder meer) bij brieven van 19 december 1997 en 15 januari 1998 op de hoogte gesteld. USZO Defensie gaf daarbij aan alleen in de door hem verstrekte jaaropgave 1997 een correctie te zullen doorvoeren. De jaaropgave over 1996 werd niet gecorrigeerd, hetgeen betekent dat in dat jaar over het teveel betaalde bedrag van f 42.844,91 door USZO Defensie loonbelasting werd ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst, welke loonbelasting werd verrekend bij verzoekers aangifte voor de inkomstenbelasting betreffende 1996. Verzoeker werd er bij de brieven van USZO van 19 december 1997 en 15 januari 1998 tevens op gewezen dat USZO Defensie en de Koninklijke Landmacht onderling tot verrekening van de teveel betaalde bedragen zouden overgaan. Niet gebleken is dat eerder dan in maart 1998 terugbetaling van voornoemde teveel betaalde bedragen heeft plaatsgehad, zoals door verzoeker gesteld. Ingevolge de in maart 1998 door het Ministerie van Defensie uitgevoerde herberekening had verzoeker over de periode van 1 mei 1996 tot 1 maart 1997 nog recht op een bruto bezoldiging van f 62.968,37. Gesteld noch gebleken is dat dit bedrag onjuist is. Zoals hiervoor werd aangegeven, had verzoeker reeds een bedrag van f 42.844,91 bruto van USZO Defensie ontvangen. Na - de juist uitgevoerde - bruto verrekening door het Ministerie van Defensie van dit bedrag kwam aan verzoeker daarmee nog een bruto bedrag aan wedde toe van f 20.123,46. Dit is het bedrag zoals dat (afgerond) door het Ministerie van Defensie is vermeld op de jaaropgave 1998. Na aftrek van de loonbelasting (f 8.002), de aan verzoeker verstrekte voorschotten (totaal f 5.000) en de - eveneens juiste - netto verrekening van het door verzoeker over 1997 netto teveel ontvangen bedrag (f 3.712,81), had verzoeker nog recht op een netto bedrag aan wedde van f 3.409,47 dat hem in april 1998 ook feitelijk werd uitbetaald. Gelet op het voorgaande kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de door het Ministerie van Defensie verstrekte jaaropgave over 1998 niet correct is. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Defensie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond.

Instantie: Ministerie van Defensie

Klacht:

Verzoeker jaaropgave gestuurd met een bedrag van f 20.123 aan loon, terwijl hij in 1998 behalve netto bedrag van f 3.409 geen loon meer heeft ontvangen.

Oordeel:

Niet gegrond