Verzoeker was belastingplichtig in het jaar 2003 belastingplichtig voor de Wet inkomstenbelasting 2001 en heeft voor dat jaar aangifte gedaan. In de jaren 2004-2006 heeft hij geen aangifte gedaan, alhoewel hij daartoe verplicht was. De inspecteur heeft daarop ambtshalve aanslagen opgelegd. Gelet op de financiële positie van verzoeker zijn die aanslagen niet ingevorderd. In 2011 maakte verzoeker bezwaar tegen de inmiddels onherroepelijk vaststaande (ambtshalve) aanslagen. De inspecteur kwam tegemoet voor het jaar 2006, maar voor de jaren 2004 en 2005 beriep hij zich op het verstrijken van de vijfjaarstermijn, als bedoeld in het Besluit ambtshalve verminderingen. De ontvanger verrekende in 2012 teruggaven over latere jaren met de aanslagen over 2004 en 2005. Naar aanleiding van het onderzoek door de Nationale ombudsman heeft het ministerie van Financiën een verduidelijking gegeven van het invorderingsbeleid.
Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid opereert de ontvanger binnen de kaders van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dat verband mag van hem worden verwacht dat hij desgevraagd een onherroepelijk geworden belastingaanslag, bij de verschuldigdheid waarvan vraagtekens kunnen worden geplaatst, marginaal toetst alvorens invorderingsmaatregelen te nemen. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening met belastingteruggaven begrepen.