2008/163

Rapport

Verzoekster had in 2007 samen met haar echtgenoot een bijstandsuitkering voor samenwonenden. Achtereenvolgens ontving verzoekster drie verschillende beschikkingen voor een voorlopige teruggaaf (VT) 2007. Volgens die beschikkingen had verzoekster recht op € 939, op € 0 en op € 622 bij een partnerinkomen van € 5.766 respectievelijk € 0 en € 24.503. Vanaf de tweede beschikking sprak verzoekster haar onbegrip uit en klaagde bij de Belastingdienst over het onjuist vermelde inkomen van haar partner. Omdat verzoekster met de derde beschikking materieel het bedrag kreeg (toegekend) dat haar toekwam (€ 622), zag de Belastingdienst geen noodzaak om een vierde beschikking te slaan. Een op alle punten correcte, beschikking zou het onbegrip van verzoekster eerder vergroten dan het zou bijdragen aan het oplossen van haar probleem, aldus de Belastingdienst.

Volgens de Nationale ombudsman is het evident dat verzoekster een correcte vermelding van het partnerinkomen wenste. Ook is duidelijk dat de drie VT's bezien in hun onderlinge samenhang het onbegrip en wantrouwen van verzoekster hebben vergroot, hetgeen niet is zoals het hoort. Hoewel de Belastingdienst de technische belemmeringen niet kon onderbouwen die aan het slaan van een vierde beschikking in de weg stonden, billijkt de Nationale ombudsman in dit geval dat de Belastingdienst geen vierde beschikking verstuurde. Hiervoor is van belang dat met de derde beschikking materieel de juiste (voorlopige) teruggaaf werd uitbetaald en dat de Belastingdienst verzoekster naderhand, bij de afhandeling van haar klacht, had ingelicht over het hoe en waarom van het onjuiste partnerinkomen. Ten slotte weegt mee dat de onjuiste vermelding geen (negatieve) fiscale consequenties voor verzoekster had of heeft.

De Belastingdienst kon niet aantonen waarom verzoeksters VT in eerste instantie werd ingetrokken. De Nationale ombudsman oordeelde daarom dat de klacht op dit punt gegrond was, nu de Nationale ombudsman concludeerde dat een adequate organisatorische voorziening ontbreekt welke waarborgen schiep dat duidelijke toelichting hierover kon worden gegeven. Ook is de klacht gegrond op het punt van actieve en adequate informatieverstrekking.

De Belastingdienst gaf aan dat met de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2007 het partnerinkomen alsnog juist zal worden vastgesteld. De Nationale ombudsman geeft daarom de minister van Financiën in aanbeveling om de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2007 van verzoekster zo spoedig mogelijk (in de tweede helft van 2008) vast te stellen.

Instantie: Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle

Klacht:

Vaststellen fictief inkomen van partner niet toegelicht.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle

Klacht:

In drie verschillende beschikkingen uitgegaan van incorrect partnerinkomen; laatstelijk een fictief inkomen toegepast dat ruim drie keer zo hoog is als het daadwerkelijke inkomen.

Oordeel:

Niet gegrond