2006/270

Rapport

Uit het huwelijk tussen verzoeker en zijn ex-echtgenote is een zoon geboren. In 2000 zijn zij gescheiden. Over de zoon oefenden verzoeker en zijn ex-echtgenote gezamenlijk het gezag uit. Op 10 maart 2003 werd de zoon in Brazilië aan het ouderlijk gezag van verzoeker onttrokken. Verzoeker deed hiervan aangifte bij de politie. De rechtbank te `s-Hertogenbosch veroordeelde de ex-echtgenote van verzoeker bij vonnis in kort geding tot terugbrenging van de zoon bij verzoeker. Dit vonnis was uitvoerbaar bij lijfsdwang. In het voorjaar van 2004 had verzoeker en zijn moeder diverse malen contact met de politie betreffende de inzet van de landelijk coördinator vermiste personen bij de Dienst Nationale Recherche Informatie van de politie. Op 21 mei 2004 besteedde het televisieprogramma “Tros-Vermist” aandacht aan de vermissing van de zoon. Bij die uitzending was een ambtenaar van het KLPD aanwezig die na de uitzending een telefoontje van een anonieme tipgeefster aannam.

Verzoekers klaagden erover dat het KLPD hoewel het in mei 2004 bekend was met de verblijfplaats van verzoekers ex-echtgenote en hun zoon, op het moment van het bekend worden van dit adres geen gevolg heeft gegeven aan voormelde uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch.

Volgens verzoekers was het KLPD door de anonieme tipgeefster op de hoogte gebracht van de verblijfplaats van verzoekers zoon, hetgeen door de KLPD wordt ontkend.

De lezingen van verzoekers en het KLPD over het al dan niet op de hoogte zijn van de verblijfplaats van de zoon door het KLPD stonden tegenover elkaar. De Nationale ombudsman zag reden de lezing van het KLPD meer aannemelijk te achten. De door verzoekers verstrekte informatie was weinig specifiek. Zij hadden hun stelling onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de anonieme tip achtte de Nationale ombudsman onvoldoende met name nu de betrokken ambtenaar van het KLPD ontkende dat de verblijfplaats tijdens dat gesprek aan haar bekend was gemaakt.

De Nationale ombudsman achtte bovendien niet aannemelijk dat het KLPD indien het op enig moment wèl op de hoogte van de feitelijke verblijfplaats van de zoon of de ex-echtgenote zou zijn geweest dit niet zou hebben gemeld aan het betreffende regionale politiekorps en dit bovendien tegenover verzoekers ten stelligste zou ontkennen. Van belang in dit verband was dat het KLPD - zo was gebleken - verzoekers in een eerder stadium juist naar volle tevredenheid had bijgestaan in verband met de vermissing van de zoon. Het KLPD had er onder meer voor gezorgd dat de zoon als vermist werd opgenomen op de website voor vermiste kinderen en dat de zoon op 19 mei 2004 ook landelijk werd geregistreerd ter opsporing en terugbrenging.

Op grond daarvan diende meer gewicht te worden toegekend aan de verklaringen van het KLPD in dezen. De Nationale ombudsman ging er derhalve vanuit dat het KLPD in mei 2004 geen wetenschap had gehad van de feitelijke verblijfplaats van de zoon en de ex-echtgenote, tengevolge waarvan de Nationale ombudsman niet toekwam aan de beoordeling van de vraag of door de de Dienst Nationale Recherche Informatie van het KLPD (geen) gevolg was gegeven aan de uitspraak in kort geding van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De klacht mistte feitelijke grondslag. De Nationale ombudsman achtte de klacht niet gegrond.

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Naar aanleiding van vermissing zoon verzoeker: op het moment van bekend worden van verblijfplaats verzoekers zoon geen gevolg gegeven aan uitspraak rechtbank dat hij terug moest worden gebracht naar verzoeker.

Oordeel:

Niet gegrond