2005/144

Rapport

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) ontving van verzoekers voormalige echtgenote een verzoek tot overname van de inning van de kinderalimentatie wegens achterstand in de betaling door verzoeker. Op grond van de daarbij verstrekte gegevens willigde het LBIO dat verzoek in. Verzoeker klaagde erover dat het LBIO die inning van de kinderalimentatie op zich heeft genomen. Volgens hem was er geen sprake van een achterstand in de kinderalimentatie.

De Nationale ombudsman overwoog ten aanzien daarvan dat het LBIO ingevolge artikel 408 Burgerlijk Wetboek Boek I op verzoek van een onderhoudsgerech­tigde moet overgaan tot invordering van de kinderalimentatie, doch slechts indien die gerechtigde ter gelegen­heid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste één periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De Nationale ombudsman stelde vervolgens vast dat uit de door verzoekers voormalige echtgenote bij haar overnameverzoek verstrekte gegevens viel op te maken dat verzoeker in de periode voorafgaande aan het verzoek in het geheel nog geen kinder­alimentatie verschuldigd was. De Nationale ombudsman oordeelde dat het LBIO in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid had gehandeld door de inning van de kinderalimentatie op zich te nemen. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging op dit punt dan ook niet behoorlijk.

Verzoeker klaagde er verder nog over dat het LBIO heeft geweigerd de schade te vergoeden die hij hierdoor had geleden. Volgens verzoeker bestond de schade uit kosten voor juridische bijstand, correspondentie en eigen tijdsbesteding.

Het LBIO betwistte de aansprakelijkheid voor de door verzoeker geclaimde schade enerzijds met als motivering dat de inning van de kinderalimentatie terecht was overgenomen en anderzijds met als motivering dat de kosten die verzoeker had gemaakt van geringe aard waren en derhalve voor rekening van verzoeker konden blijven. De Nationale ombudsman overwoog dat, naast het oordeel dat het LBIO de inning van de kinderalimentatie ten onrechte op zich had genomen, het argument van geringe kosten niet opging voor de - aanzienlijke - kosten voor juridische bijstand die verzoeker had gemaakt om herstel van de beslissing tot overname te bewerkstelligen.

De motivering van de afwijzing van de schadeclaim was zodanig onjuist dat het LBIO had gehandeld in strijd met het redelijkheidsvereiste. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging ook op dit punt niet behoorlijk.

De Nationale ombudsman gaf het LBIO in overweging een nieuwe beslissing te geven op het verzoek om schadevergoeding van verzoeker.

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Inning van kinderalimentatie ten onrechte op zich genomen; geweigerd schade te vergoeden die verzoeker als gevolg hiervan heeft geleden.

Oordeel:

Gegrond