2004/345

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij de aanhouding van verzoeker op 1 mei 2002 zodanig heeft opgetreden dat verzoeker letsel aan zijn schouder heeft opgelopen.

Beoordeling

I. Inleiding

Op 1 mei 2002 werd verzoeker in Den Helder door twee ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord aangehouden op verdenking van belaging. Verzoeker werd voor dat feit vervolgd en uiteindelijk op 30 december 2002 bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Alkmaar veroordeeld. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 1.) neemt de Nationale ombudsman de rechtsgronden waarop die rechterlijke uitspraak (mede) steunt, in acht. In deze zaak staat dan ook vast dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en dat de aanhouding van verzoeker door de politieambtenaren rechtmatig was.

II. Ten aanzien van de klacht

1. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij die aanhouding op 1 mei 2002 zodanig heeft opgetreden dat verzoeker letsel aan zijn schouder heeft opgelopen.

2. Verzoeker liet weten dat hij die dag met zijn fiets op weg was naar huis. In de buurt van zijn woning was er plotseling een politieauto voor hem gestopt. Uit die auto was een politieambtenaar gesprongen en die had tegen hem geroepen dat hij was aangehouden. Vervolgens had die politieambtenaar zijn linkerhand van het stuur losgetrokken en naar achteren gedraaid. Volgens verzoeker was daarbij zijn schouder uit de kom geraakt. Na aankomst op het politiebureau had hij dit aan de politieambtenaar verteld en gevraagd om een arts. Omdat de arts niet direct kon komen, had hij zijn arm zelf weer in de kom gedrukt. De arts had hem de volgende ochtend alsnog onderzocht. Volgens verzoeker had de arts daarbij geconstateerd dat zijn linker sleutelbeen was opgezet.

3. Betrokken ambtenaar B. verklaarde tijdens het onderzoek dat hij op 1 mei 2002 samen met een collega verzoeker in Den Helder had aangehouden. Die aanhouding vond plaats in verband met een tegen verzoeker ingesteld onderzoek ter zake stalking. B. wist zich nog te herinneren dat verzoeker niet mee wilde werken aan die aanhouding. Hij bleef op zijn fiets zitten, hield zijn stuur stevig vast en begon tegen zijn collega en hem te tieren en te schelden. Om verzoeker mee te kunnen nemen, had hij hem de handboeien omgedaan. Op welke wijze daarbij de armen van verzoeker naar achteren zijn gebracht, kon B. zich niet meer herinneren. Hij kon zich wel nog herinneren dat verzoeker kort na aankomst op het politiebureau begon te klagen over pijn in zijn schouder of arm.

4. Betrokken ambtenaar St. verklaarde tijdens het onderzoek dat hij op 1 mei 2002 samen met een collega verzoeker in Den Helder had aangehouden. Die aanhouding gebeurde in het kader van een tegen verzoeker lopend onderzoek ter zake belaging. Toen hij verzoeker had verteld waarvoor hij werd aangehouden, pakte deze het stuur van zijn fiets stevig beet en begon tegen hem en zijn collega te tieren. Daarop was hij op verzoeker begonnen in te praten en had hij hem gevraagd zich niet tegen de aanhouding te verzetten. Op een gegeven moment had verzoeker zijn stuur losgelaten en kon zijn collega hem boeien. Volgens St. ging het naar achteren brengen van de armen en het omdoen van de handboeien zonder kracht en moeite. Hij had verzoeker op dat moment ook niets horen zeggen of roepen over pijn in zijn schouder of arm. Daarover begon verzoeker pas bij aankomst op het politiebureau, aldus St..

5. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht mee dat hij geen aanleiding zag om zijn eerdere, bij brief van 14 november 2002 gegeven zienswijze te herzien. In die brief schreef de korpsbeheerder dat verzoeker op 1 mei 2002 door een tweetal opsporingsambtenaren was aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Daarbij waren hem de handboeien aangelegd. Op 2 mei 2002 was verzoeker in zijn cel onderzocht door een arts, vanwege het feit dat hij klaagde over pijn aan zijn schouder. Volgens de korpsbeheerder was bij dat onderzoek geen verschil geconstateerd in het functioneren van verzoekers linker- en rechterarm en schouder en was er geen sprake van een (sub)luxatie. Voorts schreef de korpsbeheerder in die brief dat er geen feiten of omstandigheden bleken te zijn, waaruit kon worden geconcludeerd dat door het politieoptreden bij de aanhouding zodanig geweld is gebruikt welke in relatie staat tot het door verzoeker beschreven letsel. De korpsbeheerder acht verzoekers klacht dan ook niet gegrond.

6. Verzoeker overlegde tijdens het onderzoek een afschrift van de medische gegevens van zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichtingen Noord-Holland Noord in de periode van 8 mei 2002 tot en met 14 maart 2003. In die gegevens staat vermeld dat verzoeker op 7 juni 2002 en 6 november 2002 de inrichtingsarts heeft bezocht met klachten over zijn linkerschouder en vervolgens tweemaal een injectie in die schouder heeft gekregen en fysiotherapie heeft gehad.

7. De korpsbeheerder deelde in reactie op het door verzoeker overgelegde afschrift van de medische gegevens van zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichtingen Noord-Holland Noord nogmaals mee dat de arts die verzoeker na zijn aanhouding in het politiebureau onderzocht, had geconstateerd dat er geen sprake was van een (sub)luxatie. De korpsbeheerder overlegde in dit verband een afschrift van een door de arts ingevuld formulier. In dat formulier staat vermeld dat verzoeker op 2 mei 2002 is onderzocht en dat geen (sub)luxatie en geen contourverschil van de schouders is waargenomen. Voorts deelde de korpsbeheerder mee zich te onthouden van het geven van een oordeel of de klachten welke klager thans aan zijn schouder had, een gevolg waren van de aanhouding.

8. Ingevolge artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond onder 2.) is het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de verdachte, van de betrokken politieambtenaar of van derden. Een politieambtenaar zal dus aan de hand van concrete feiten en omstandigheden de afweging moeten maken of het aanleggen van de handboeien op dat moment in die specifieke situatie redelijk is. Die feiten en omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in de persoon van de arrestant of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moet worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene is aangehouden.

9. Ingevolge artikel 8 van de Politiewet 1993 is de politie bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Een politieambtenaar mag in geval de verdachte zich verzet tegen het aanleggen van de handboeien, geweld gebruiken ten einde dit verzet te breken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie Achtergrond onder 3.).

10. In deze zaak staat vast dat de politieambtenaren verzoeker bij zijn aanhouding op 1 mei 2002 de handboeien hebben aangelegd. Volgens de korpsbeheerder hebben de politieambtenaren dat gedaan met het oog op gevaar voor de veiligheid van verzoeker en henzelf. De politieambtenaren waren er namelijk mee bekend dat verzoeker in het verleden meerdere keren aangehouden is geweest voor soortgelijke feiten en daarbij in een aantal gevallen verzet heeft gepleegd. De Nationale ombudsman gaat in deze zaak uit van de juistheid van deze door de korpsbeheerder gegeven informatie, temeer daar verzoeker dit tijdens het onderzoek niet heeft tegengesproken. Gelet op die eerdere ervaringen van de politie met verzoeker bij aanhoudingen voor soortgelijke feiten, konden de politieambtenaren bij de aanhouding op 1 mei 2002 in redelijkheid tot het oordeel komen dat het vervoer van verzoeker een veiligheidsrisico met zich zou meebrengen en ertoe overgaan verzoeker ten behoeve van dat vervoer de handboeien aan te leggen.

11. In deze zaak is niet komen vast te staan op welke wijze de politieambtenaren bij het aanleggen van de handboeien te werk zijn gegaan. Verzoeker heeft in dit verband geschreven dat zijn linkerhand van het fietsstuur is losgetrokken en naar achteren is gedraaid. Betrokken ambtenaar St. heeft daarentegen verklaard dat verzoeker het fietsstuur zelf heeft losgelaten en dat zijn armen zonder kracht of moeite naar achteren zijn gebracht. Betrokken ambtenaar B. heeft dienaangaande verklaard zich niet meer te herinneren op welke wijze de armen van verzoeker naar achteren zijn gebracht.

12. In deze zaak is ook niet komen vast te staan dat verzoeker bij het aanleggen van de handboeien letsel heeft opgelopen. Betrokken ambtenaren B. en St. hebben weliswaar verklaard dat verzoeker na aankomst op het politiebureau begon te klagen over pijn in zijn schouder of arm, maar daaruit volgt nog niet dat verzoeker bij de aanhouding ook daadwerkelijk letsel heeft opgelopen. Verzoeker heeft in dit verband geschreven dat de arts door wie hij de volgende dag is onderzocht, heeft geconstateerd dat zijn sleutelbeen was opgezet. De arts heeft in het door hem ingevulde formulier echter aangegeven dat hij geen (sub)luxatie en geen contourverschillen van de schouders heeft waargenomen en in het geheel geen melding gemaakt van een opgezet sleutelbeen. De Nationale ombudsman gaat in deze zaak uit van de juistheid en volledigheid van deze door de arts gegeven informatie. Anders dan verzoeker betoogt, volgt uit de waarnemingen van de arts dus evenmin dat verzoeker bij de aanhouding daadwerkelijk letsel heeft opgelopen. Ook uit het door verzoeker overgelegde afschrift van de medische gegevens van zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord volgt niet dat verzoeker bij de aanhouding letsel heeft opgelopen. Uit die medische gegevens blijkt namelijk niet alleen dat verzoeker bij de inrichtingsarts onder behandeling is geweest vanwege problemen met zijn schouder, maar ook dat verzoeker zich eerst op 7 juni 2002 met klachten over die schouder tot de inrichtingsarts heeft gewend. Gelet op het tijdsverloop tussen de aanhouding van verzoeker en het eerste consult van de inrichtingsarts - meer dan een maand - valt een direct oorzakelijk verband tussen die aanhouding en die schouderproblemen niet vast te stellen.

13. Nu de lezingen van verzoeker en die van de betrokken politieambtenaren tegenover elkaar staan en er geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over de wijze waarop de handboeien zijn aangelegd. Nu echter niet is gebleken dat verzoeker bij het aanleggen van de handboeien letsel heeft opgelopen, mist het deel van de klacht dat ziet op het toebrengen van lichamelijk letsel feitelijke grondslag. De Nationale ombudsman kan dan ook niet anders oordelen dan dat de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk is.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond voor wat betreft het toebrengen van letsel. Voor wat betreft de wijze waarop de handboeien zijn aangelegd, wordt geen oordeel gegeven.

Onderzoek

Op 3 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Den Helder, later bijgestaan door de heer mr. dr. A.J.J. van der Heiden, advocaat en procureur te Den Helder, met een klacht over een gedraging van ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Nadat verzoeker op 1 mei 2003 en 23 mei 2003 aanvullende informatie ter zake de klacht had toegestuurd, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werden de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaren en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch verzoeker en de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord noch de betrokken ambtenaren B. en St. gaven binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. FEITEN

1. Verzoeker schreef op 7 augustus 2002 een brief naar het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. In die brief deelde hij onder andere mee:

"Tot u wendt zich de heer S. (...) met een klacht over de verbale aanhouding. Als gevolg daarvan is zijn schouder uit de kom gedraaid, wat helemaal niet nodig was. Momenteel heeft hij daar (na drie maanden) nog last van. De man heeft zijn excuus wel aangeboden, maar ik zit met een beschadigd kapsel van de schouder. Daar ik er verder geen woorden over ga maken, vind ik het wel juist dat de man daar op wordt aangesproken."

2. De chef van het district Noordkop van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord stuurde op 4 september 2002 een brief naar verzoeker. In die brief schreef hij onder andere:

"U klaagt in uw brief over het feit dat u tengevolge van uw aanhouding op woensdag 1 mei 2002 te Den Helder letsel heeft bekomen. U stelt daarbij dat uw schouder uit de kom zou zijn gedraaid en dat u daar - nu drie maanden later - nog steeds last van heeft doordat uw schouderkapsel beschadigd zou zijn.

Naar aanleiding van het door u gestelde, bericht ik u het volgende. Uit de politieadministratie en een dezerzijds ingesteld onderzoek is gebleken dat u op woensdag 1 mei 2002 te 11.20 uur in de gemeente Den Helder bent aangehouden ter zake artikel 285 B Wetboek van Strafrecht (stalking/belaging). Na uw aanhouding bent u geleid voor een hulpofficier van justitie. Geleiding voor een hulpofficier van justitie houdt onder meer in dat de rechtmatigheid van uw aanhouding en eventueel het gebruik van geweld wordt getoetst. Daarnaast is ook de officier van justitie kennis gegeven van uw aanhouding. Vervolgens bent u op woensdag 1 mei 2002 te 15.30 uur door de dienstdoende hulpofficier van justitie in verzekering gesteld. Zowel op 1 mei 2002 als 2 mei 2002 bent u ter zake het door u gepleegde delict verhoord.

Verder bericht ik u dat uw verblijf aan het politiebureau te Den Helder is vastgelegd in een registratiesysteem. Hieruit blijkt dat u op 1 mei 2002 te 18.28 uur bezoek heeft gehad van een advocaat, mr. H.. Verder blijkt dat u op 2 mei 2002 bezocht bent door een GGD-arts (Dr. P.).

Zoals u wellicht weet zijn ter zake voornoemde handelingen diverse processen-verbaal opgemaakt.

Uit vorenstaande blijkt dat u zowel bij desbetreffende medewerkers, de hulpofficier van justitie, de GGD-arts en de advocaat in de gelegenheid bent geweest om het naar u zeggen bij uw aanhouding ontstane letsel, dan wel pijn kenbaar te maken. Uit de bekend staande feiten en omstandigheden is echter niet gebleken dat bij het politieoptreden tegen u geweld is gebruikt, gerelateerd aan het door u genoemde letsel. Ik beschouw uw schrijven hiermee dan ook als afgedaan."

3. Verzoeker schreef op 10 september 2002 nogmaals een brief naar het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. In die brief deelde hij onder meer mee:

"Bij deze bevestig ik de ontvangst van uw schrijven, d.d. 5 september 2002. Dat ik op 1 mei 2002 werd aangehouden, was er op dat moment niets met mijn schouder aan de hand. En daarom wens ik ook niet dat mijn schrijven afgedaan wordt met het schrijven van een bij elkaar geraapt briefje.

De officier van justitie is wel ingelicht over de aanhouding, maar niet over een schouder die uit de kom wordt gedraaid door een paar prutsers. Er is meteen over de schouder geklaagd door mij, maar de GGD-arts kon niet direct komen, maar is een dag later geweest. (…) Ik heb nu na 4 maanden nog last van mijn schouder."

4. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord stuurde op 14 november 2002 een brief naar verzoeker. In die brief schreef hij onder andere:

"Op woensdag, 1 mei 2002, te 11.20 uur werd u op straat (...) te Den Helder door een tweetal opsporingsambtenaren van de politie Den Helder aangehouden. De grond voor de aanhouding was overtreding van ter zake artikel 285 B van het Wetboek van Strafrecht (stalking/belaging). Voor deze aanhouding is achteraf toestemming verleend door de officier van justitie.

Bij de aanhouding werden u de handboeien aangelegd. Vervolgens werd u overgebracht naar het politiebureau. Bij de insluiting werden de handboeien verwijderd. Van het gebruik van ander geweld van politiezijde is niet gebleken.

Na aankomst op het politiebureau werd u, conform het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering, voorgeleid bij de dienstdoende hulpofficier van justitie. Door laatstgenoemde werd getoetst of de aanhouding rechtmatig was, of het toegepaste geweld heeft plaatsgevonden binnen de daarvoor geldende voorschriften. Om 15.30 uur diezelfde dag heeft de hulpofficier van justitie u in verzekering gesteld.

Gedurende uw aanwezigheid op het politiebureau bent u een tweetal keren verhoord.

Uit het daarvoor bestemde registratiesysteem blijkt dat u op 1 mei 2002 te 18.28 uur bent bezocht door mr. H., advocaat en op 2 mei 2002, te 17.35 uur door de GGD-arts, de heer P. Laatstgenoemde heeft u onderzocht vanwege het feit dat u klaagde over pijn aan uw schouder. Bij zijn onderzoek bleek dat het bewegen van uw armen en schouders actief en passief goed was. Tevens werd er geen verschil in het functioneren van uw linker- en rechterarm en schouder geconstateerd. Er was geen sprake van (sub)luxatie. Door de arts werd wel paracetamol voorgeschreven voor het geval dat noodzakelijk mocht blijken.

Gebleken is dat u noch bij de arts, noch bij de medewerkers die u hebben aangehouden en verhoord, noch bij de hulpofficier van justitie, noch bij de advocaat, noch bij de arrestantenverzorger(s) hebt aangegeven dat het door u vermelde letsel/pijn een gevolg is geweest van de aanhouding/insluiting. De gelegenheid om dit kenbaar te maken is er voor u ruimschoots geweest.

Uit vorenstaande blijkt dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn waaruit kan worden geconcludeerd dat door het politieoptreden bij de aanhouding/insluiting zodanig geweld is gebruikt welke in relatie staat tot het door u beschreven letsel. Ik ben van oordeel dat het optreden van de politie behoorlijk was en dat het gebruikte geweld (aanleggen van de handboeien) voldeed aan de eisen van het proportionaliteitsbeginsel. Ik acht uw klacht ongegrond."

5. Verzoeker stuurde in reactie op het oordeel van de korpsbeheerder nog een brief naar het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, welke brief op 3 januari 2003 aldaar werd ontvangen. In die brief schreef verzoeker onder meer:

"Graag wilde ik nog reageren op de brief, die ik 22 november 2002 heb ontvangen. Voordat ik aangehouden werd was er niets met mijn schouder aan de hand (…). Er is (…) meteen geklaagd en wel bij de dienstdoende arrestantenverzorger. (…) De GGD-arts P. heeft mij inderdaad onderzocht en heeft een opgezette sleutelbeen geconstateerd. En ik heb het ook ruimschoots van tevoren kenbaar gemaakt, de opsporingsambtenaar heeft zijn excuus nog aangeboden. En waarom werd er dan wel paracetamol voorgeschreven door de arts.

Een arm hoeft niet eens met geweld uit de kom gedraaid te worden, met ondeskundigheid kan het ook, maar als je niet voor je fouten uit durft te komen wordt het een ander verhaal. Maar ik ben twee weken geleden nog bij de arts geweest en 21 november 2002 ook nog eens, toen heb ik 2 injecties gekregen (…).

Wees eerlijk, ben ik ook, als ik schrijf dat ik er nu nog last van heb van de schouder. Ik ben ook van oordeel dat de aanhouding ondeskundig is gebeurd, en wat het proportionaliteitsbeginsel betreft, spreek ik de waarheid. En als je een prutser bent maak je ook fouten, en dan moet je daar vooruit durven komen. Je kunt een heleboel vertrouwen hebben, maar ik ben het er niet mee eens met de afdoening."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeker stuurde op 23 mei 2003 in aanvulling op zijn standpunt een brief naar de Nationale ombudsman. In die brief schreef hij onder meer:

"Op 1 mei 2002 ben ik 's morgens omstreeks 8.15 uur opgestaan en ben om half negen op de fiets gestapt en naar mijn vriendin gefietst. Daar was ik namelijk aan het behangen in de woning. Omstreeks 10 uur ben ik even naar de X geweest voor tochtprofielen te kopen voor haar voordeur. Onderweg heb ik haar opgebeld, dat ik even langs mijn huis ging, om de hond uit te laten. Toen reed ik met de tochtprofielen in mijn rechterhand richting mijn huis.

Onderweg zag ik wel een busje van de politie, maar dat was een eind van mijn woning. Ik ben door de steeg verder gefietst. Bijna op het einde van de steeg stopte ineens een volkswagen Polo. Ik kon ternauwernood stoppen. Er sprong een man uit die riep je bent aangehouden. Met mijn linkerhand had ik het stuur van de fiets vast, en de rechterhand de tochtprofielen. Nu komt het, mijn linkerhand trok hij van het stuur los, terwijl mijn rechterhand nog was gevuld met de tochtstrippen. Toen kwam de collega er ook aanlopen die pakte de fiets, en de tochtstrippen moest ik laten vallen. Die heeft hij bij de woning gelegd voor het raam evenzo de fiets, dat heeft er twee dagen gelegen.

Toen werd ik naar het bureau gebracht, en de handboeien werden er afgehaald met vier man. Ik heb toen tegen die man gezegd nog bedankt dat je mijn arm uit de kom hebt gedraaid. Mijn goede arm werd eerst van de handboeien bevrijd. Later heb ik het er ook nog over gehad, over die arm uit de kom. Toen zei hij, heb je hem er zelf weer ingedrukt.

Later op de dag heb ik de arrestantenbewaking gevraagd, of de GGD-arts langs kon komen. Die kon niet, maar is toen de volgende morgen geweest. Hij zei dat de linkersleutelbeen wat opgezet was, er is toen Paracetamol voorgeschreven."

3. Verzoeker stuurde op 23 mei 2003 desgevraagd een afschrift van het op 30 december 2002 door de meervoudige kamer van de rechtbank te Alkmaar gewezen vonnis. Uit dat vonnis blijkt dat verzoeker - onder andere - is veroordeeld voor het feit waarvoor hij op 1 mei 2002 door de ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord is aangehouden.

C. Standpunt KORPSbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord deelde bij brief van 11 juli 2003 aan de Nationale ombudsman onder andere mee:

"Op woensdag 1 mei 2002 werd verzoeker op de openbare weg (...) te Den Helder, aangehouden ter zake van overtreding van artikel 285 B van het Wetboek van Strafrecht.

Naar aanleiding van deze aanhouding diende verzoeker op 7 augustus 2002 een schriftelijke klacht, inhoudende schouderletsel opgelopen bij zijn aanhouding, in bij de chef van het district Noordkop van de politie Noord-Holland Noord. Deze klacht is door mij formeel afgedaan bij mijn schrijven van 14 november 2002. De klacht werd door mij ongegrond geacht.

(…) Uit onderzoek is gebleken dat het de aanhoudende verbalisanten bekend was, dat verzoeker S. in het verleden meerdere keren door de politie aangehouden was geweest voor onder andere hetzelfde feit. In een aantal gevallen is daarbij door hem verzet gepleegd. Bij een van die aanhoudingen raakte een politieambtenaar aan zijn duim gewond. Gelet op deze kennis van zaken is verzoeker door verbalisanten, met het oog op gevaar voor de veiligheid van hemzelf en die van de aanhoudende ambtenaren, de handboeien aangelegd. Een en ander conform de bepalingen van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar.

De verbalisanten zagen verzoeker op zijn fiets rijden. Op het moment dat verzoeker de politieauto zag, fietste hij hard weg. Nadat de verbalisanten het dienstvoertuig voor verzoeker tot stilstand hadden gebracht, stapte verzoeker af. Verbalisant St. pakte verzoeker zijn fiets vast. Verbalisant B. bracht vervolgens met zijn rechterhand de rechterarm van verzoeker op zijn rug teneinde hem de handboeien aan te leggen. Hierbij hield verzoeker met zijn andere hand het stuur van zijn fiets vast. Verzoeker werkte niet echt tegen en pleegde geen verzet. Verbalisant St. gaf aan dat hij en zijn collega geen overbodige fysieke kracht bij de aanhouding hebben gebruikt daar dit niet noodzakelijk was. Na de aanhouding en het verdere onderzoek hadden zij goed contact met verzoeker. Verbalisant St. verklaarde dat verbalisant B. zich verontschuldigde tegenover verzoeker voor de aanhouding. Dit uit respect vanwege diens leeftijd.

Vorenstaande en het feit dat er mij geen nieuwe feiten en/of omstandigheden bekend zijn geworden, geven mij geen aanleiding om mijn zienswijze te herzien of hier een aanvulling op te geven."

2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord stuurde ter zake zijn brief van 11 juli 2003 aan de Nationale ombudsman een afschrift van een door de arts P. ingevuld formulier. In dat formulier staat onder andere:

"Wachtartsen inzet GGD

Naam cliënt : S. plaats onderzoek : Hoofdbureau

Naam arts : P. datum onderzoek : 2 mei 2002

==================================================================

Anamnese (...)

(Auto) anamnese: zou arm (gedeeltelijk) uit de kom gehad hebben (subluxatie)

(schouder links)

Onderzoek: Beweegt actief/passief goed.

Géén contourverschillen schouders / luchtdriekhoek borst/buik

Géén (sub-)luxatie

(...)

Maatregelen (...)

Zonodig paracetamol 500 mg."

D. Reactie BETROKKEN AMBTENAAR

1. De heer St., ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, schreef op 1 juli 2003 een brief aan de Nationale ombudsman, welke brief op 25 juli 2003 werd ontvangen. In die brief deelde de heer St. onder andere mee:

"Op 1 mei 2002 hebben wij, St. en B., (…) beiden werkzaam bij de politie Noord-Holland Noord in het district Noordkop te Den Helder, genoemde S. (...) aangehouden in de gemeente Den Helder. Deze aanhouding vond plaats in verband met een tegen S. ingesteld onderzoek ter zake belaging.

Bij deze aanhouding werd door mij geen geweld toegepast anders dan het vastpakken van de heer S. om collega B. in de gelegenheid te stellen de handboeien aan te doen. Tijdens deze handelingen sprak ik op S. in en vroeg aan hem zich niet te verzetten tegen deze aanhouding en het aandoen van de handboeien. Hoewel S. in eerste instantie het stuur van zijn fiets probeerde vast te houden, werkte hij op mijn verzoek daarna mee. Ik zag dat collega B. de rechterarm van S. op zijn rug bracht. Ik zag dat dit zonder moeite of enige kracht gepaard ging. Wel hoorde ik dat S. zich verbaal bleef verzetten tegen de handelingen als bovenomschreven.

Nadat de heer S. was overgebracht naar het bureau te Den Helder is een gemeentearts door S. geconsulteerd omdat hij klaagde over pijn aan zijn schouder. Bij dit consult is niet gebleken dat de schouder van S. uit de kom was geraakt of op andere wijze gewond was geraakt bij zijn aanhouding. Omdat het ons verbalisanten mogelijk bleek dat er enige pijn aan de schouder van S. zou kunnen zijn ontstaan, de heer S. is tenslotte 65 jaar, heeft collega B. op dezelfde dag zijn verontschuldigingen aangeboden.

Het contact met de heer S. tijdens het verdere onderzoek en het verhoor zou ik verder normaal en beleefd kunnen noemen."

E. REactie VERZOEKER

1. Verzoeker stuurde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder een brief naar de Nationale ombudsman, welke brief op 6 augustus 2003 werd ontvangen. In die brief schreef verzoeker onder andere:

"Zoals ik reeds eerder heb geschreven, stopte er een auto vlak voor het einde van de steeg. Daar sprong een man uit en rende op mij af. Deze man pakte als eerste mijn linkerarm vast, (en niet zoals er getypt staat mijn rechterarm) daar had ik het stuur van de fiets mee vast, en in mijn rechterhand de tochtprofielen vast voor mijn vriendin. Op dat moment had ik helemaal geen stuur vast. Maar men moet het verhaal niet omdraaien en die verontschuldiging was op mijn verzoek. Ook heb ik in de vorige brief geschreven dat een schouder uit de kom niet met geweld hoeft te gebeuren, maar kan ook door ondeskundigheid."

F. Nadere reactie KORPSBEHEERDER

1. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord deelde bij brief van 4 september 2003 aan de Nationale ombudsman onder andere mee:

"U geeft aan dat één van de betrokken medewerkers in zijn brief van 1 juli 2003 u heeft medegedeeld dat, omdat het mogelijk bleek dat er enige pijn aan de schouder van de heer S. zou kunnen zijn ontstaan, zijn collega op diezelfde dag zijn verontschuldigingen heeft aangeboden. Deze informatie geeft mij aanleiding om mijn mening in zoverre te herzien dat niet is uit te sluiten dat de pijn in zijn schouder, waarover betrokkene kort na zijn aanhouding spreekt, een gevolg is geweest van de aanhouding/insluiting.

Ten aanzien van de pijn/last welke klager S. thans nog heeft in/van zijn schouder, of deze nog een gevolg zijn van de in de klacht genoemde aanhouding, merk ik nog het volgende op. Klager is na zijn aanhouding in het politiebureau door een arts onderzocht waarbij deze constateerde dat er geen sprake was van een (sub)luxatie. Ik verwijs hierbij naar het door de arts ingevulde formulier waarvan een kopie u is toegezonden door de klachtencoördinator op 28 april 2003 en hetgeen daarover staat vermeld in mijn afdoeningbrief van 14 november 2002. Ik onthoud mij van het geven van een oordeel of de klachten van medische aard, welke klager thans aan zijn schouder heeft, een gevolg zijn van de aanhouding. Een oordeel hierover laat ik over aan de deskundige medici.

Overigens geeft de brief van klager van 6 augustus 2003 mij geen aanleiding om mijn zienswijze te herzien zoals deze door mij in mijn brief van 14 november 2002 naar voren is gebracht."

G. Nadere reactie VERZOEKER

1. Verzoeker stuurde op 7 oktober 2003 een brief aan de Nationale ombudsman. In die brief schreef verzoeker onder andere:

"Er is in de diverse brieven die ik heb geschreven over de pijn in de schouder, bekomen na mijn aanhouding, geklaagd. Nu wordt de vraag gesteld of de klacht over de pijn in de schouder is geschied tijdens de aanhouding. Daar zeg ik ja op, ik zuig het niet uit mijn duim. Daarom verwijs ik u, naar het medisch dossier in het Huis van Bewaring te Zwaag, die kunnen u wel meer vertellen daarover."

2. Verzoeker verzocht de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord op 11 oktober 2003 een afschrift van zijn medisch dossier op te sturen naar de Nationale ombudsman, aan welk verzoek bij brief van 14 oktober 2003 gevolg werd gegeven. In dat medisch dossier staat onder andere vermeld:

"Medische gegevens MD PI NHN locatie Zwaag

Betreft: S.

(…)

Amnese en onderzoek:

Datum Omschrijving

(…) (…)

08-05-02 (…) Is eind maart hier met ontslag gegaan. Nu vlgs dhr

opgepakt i.v.m. onbetaalde boetes. (…)

30-05-02 (…)

07-06-02 (…) Tijdens arrestatie schouder uit de kom geweest?

Nu nog klachten. (liggen in bed) Mag vdn een brufen

vragen. (…)

(…) (…)

06-11-02 (…) Heeft nog steeds last van li schouder vanaf mei 02

is toen uit de kom geraakt (…).

07-11-02 (…) Klachten li-schouder na trauma 5 mnd geleden (…)

Injectie binnenkort (…)

14-11-02 Injectie in bursa gegeven

(…) (…)

12-12-02 (…) Injectie heeft goed geholpen. Nog wel wat klachten.

Lijken wel nog steeds te verbeteren (…)

27-01-03 (…) Nog steeds last van de li-schouder.

Overleg-retour naar vorige arts gaat wel naar fysio.

29-01-03 fysio: frozen schoulder (…)

gr. Rotaties beperkt. Mobiliseren en oefenen.

(…) (…)

18-02-03 (…) Heeft meer last van de schouder wordt er

`s nachts wakker van (…)

21-02-03 (…) Geleidelijk weer toename schouderklachten,

na aanvankelijke sterke verbetering (…)

24-02-03 Injectie (…) gegeven (…)

26-02-03 fysio: inj. Bevalt goed, is nu pijnvrij. Oefenen

zelfstandig, mobiliserende technieken (…)

14-03-03 ontslag 17/3"

H. VERKLARINGEN BETROKKEN AMBTENAREN

1. De heer B., ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, verklaarde op 3 november 2003 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik kan mij nog herinneren dat ik op 1 mei 2002 samen met een collega de heer S. in Den Helder heb aangehouden. Die aanhouding vond plaats in verband met een tegen de heer S. ingesteld onderzoek ter zake stalking en gebeurde op last van de officier van justitie. Ik weet ook nog dat de heer S. niet wilde meewerken aan die aanhouding. Hij bleef op zijn fiets zitten, hield zijn stuur stevig vast en begon tegen ons te tieren en te schelden. Om hem toch mee te kunnen nemen, heb ik hem de handboeien omgedaan. Door wie en op welke wijze daarbij de armen van de heer S. naar achteren zijn gebracht, kan ik mij niet meer herinneren. Ik heb de heer S. bij het aandoen van de handboeien overigens niets horen roepen over pijn in zijn schouder of arm. Ik moet daarbij wel opmerken dat ik bij de aanhouding van de heer S. ook niet zo heb gelet op hetgeen hij riep. De heer S. scheldt en tiert wel vaker wanneer hij wordt aangehouden en gelet op het kwetsende karakter daarvan probeer je er bewust niet naar te luisteren.

Na de aanhouding hebben we de heer S. naar het politiebureau in Den Helder gebracht en in een cel geplaatst. Ik kan mij herinneren dat de heer S. kort daarna begon te klagen over pijn in zijn schouder of arm. Er was op dat moment een gemeentearts op het bureau aanwezig en die heeft de heer S. in zijn cel bezocht. Betrof gemeentearts Sp. Volgens mij vond dat bezoek plaats nog voordat de heer S. werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Voor zover ik weet heeft die arts geen letsel aan de schouder of arm van de heer S. kunnen constateren.

Ikzelf heb de heer S. daarna ook nog in zijn cel bezocht. Ik heb met hem gesproken over de aanhouding en gevraagd waarom hij niet mee wilde naar het politiebureau. De heer S. bracht daarop naar voren dat wij hem ten onrechte hadden aangehouden. Ik heb eerst geprobeerd uit te leggen dat ik daar anders overdacht. Omdat de heer S. er echter bij bleef dat wij fout zaten, heb ik uiteindelijk iets gezegd in de trant van: "Jammer dat het zo heeft moeten gaan. Wij hadden ook liever voor een andere oplossing gekozen maar jij liet ons geen keus." Die opmerking was heel algemeen bedoeld en moet worden gezien in het kader van het voorkomen van verdere discussie. Het was zeker niet bedoeld als een verontschuldiging voor toebrengen van pijn of letsel, zoals door de heer S. gesteld."

2. De heer St., ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, verklaarde op 17 november 2003 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Op 1 mei 2002 heb ik samen met een collega de heer S. in Den Helder aangehouden. Die aanhouding gebeurde op last van de officier van justitie en in het kader van een tegen de heer S. lopend onderzoek ter zake belaging. Toen ik de heer S. had verteld waarvoor hij werd aangehouden, pakte hij het stuur van zijn fiets stevig vast en begon hij tegen ons te tieren. Hij was het duidelijk niet eens met de aanhouding en ging behoorlijk te keer. Ik begon toen op de heer S. in te praten en vroeg hem zich niet tegen de aanhouding te verzetten. Op een gegeven moment liet de heer S. zijn stuur los en kon mijn collega de heer S. boeien.

Het naar achteren brengen van de armen en het omdoen van de handboeien ging zonder kracht en moeite. Ik heb de heer S. op dat moment ook niets horen zeggen of roepen over pijn in zijn schouder of arm. Daarover begon hij pas bij aankomst op het politiebureau. Kort daarna werd heer S. in zijn cel bezocht door een op het bureau aanwezige gemeentearts. Vervolgens vond dat bezoek plaats nog voordat hij werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Na het bezoek vertelde de arts ons dat hij geen letsel aan de schouder en arm van de heer S. had kunnen constateren.

Ik weet dat mijn collega de heer S. ook nog in zijn cel heeft bezocht. Ik ben daar niet bij geweest, dus ik weet niet precies wat mijn collega toen tegen de heer S. heeft gezegd. Ik heb van mijn collega echter begrepen dat hij met de heer S. heeft besproken waarom de heer S. in eerste instantie weigerde mee te gaan naar het bureau. Later heb ik in het kader van het onderzoek nog met de heer S. gesproken. Toen heeft de heer S. het niet meer gehad over pijn in zijn schouder of arm."

I. REACTIE RAADSMAN VERZOEKER

1. De raadsman van verzoeker stuurde op 5 februari 2004 een brief naar de Nationale ombudsman. In die brief schreef de raadsman onder andere:

"In het kader van het onderzoek heeft u op 8 december 2003 een verklaring van het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord gezonden, met welke inhoud cliënt zich niet kan verenigen. Cliënt reed op de fiets en had één hand aan het stuur. In de andere hand had hij een bos tochtstrippen, hij werd klemgereden, maar kon niet van zijn fiets af. Wel hield hij zijn stuur stevig vast anders zou hij zijn omgevallen. Van tieren en schelden was geen sprake. Eén van de agenten heeft cliënt de boeien omgedaan, waarbij de schouder van cliënt uit de kom werd gerukt. Cliënt klaagde over de pijn in zijn schouder, hetgeen ook wordt erkend in de verklaring van 30 november 2003. Er werd echter niet geluisterd naar cliënt en in de cel heeft hij zijn arm schuin omhoog gehouden en de kop weer in de kom gedrukt.

Pas een dag na het ongeluk bezocht de GG&GD arts cliënt in de cel en hij constateerde een zwelling bij het sleutelbeen links.

Van mei 2002 tot en met maart 2003 was cliënt gedetineerd. Hij had voortdurend klachten over de schouder en arm, heeft twee injecties in de schouder gehad en fysiotherapie.

De aanhouding van cliënt ging dus gepaard met buitenproportioneel geweld. Het was beslist niet nodig om iemand, die nog op de fiets zat met één hand aan het stuur en in de andere hand een bos tochtstrippen, te boeien. Meer speciaal, omdat cliënt duidelijk aangaf, dat hij verschrikkelijk veel pijn had, door de beweging met de hand en arm. De verbalisanten kunnen zich niet meer herinneren wie de handboeien heeft aangedaan en de arm van cliënt naar achteren heeft gebracht. Kennelijk hebben de verbalisanten, zoals ze zelf stellen, niet bewust geluisterd naar cliënt."

Achtergrond

1. Artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman

"2. Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijke geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop de uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

2. Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

3. Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1994

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Bij aanhouding van verzoeker zodanig opgetreden dat hij letsel aan zijn schouder heeft opgelopen;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Wijze van aanleggen handboeien.

Oordeel:

Geen oordeel