2004/337

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen, met de brief van 4 februari 2004:

1. een ontoereikende verklaring heeft gegeven met betrekking tot de omstandigheid dat de in de brieven van onder meer 3 juni en 23 juli 2003 genoemde medewerker bij wie informatie kon worden ingewonnen, dezelfde persoon is gebleken te zijn als degene die onder een andere benaming die brieven heeft ondertekend en tevens degene is op wie verzoekers op 28 juli 2003 ingediende klacht betrekking heeft, en

2. heeft meegedeeld dat de discussie over de door verzoeker aangehaalde onderwerpen verder is gesloten, hoewel die onderwerpen geen deel uitmaken van de brieven waarop met de brief van 4 februari 2004 bedoeld is te reageren.

Beoordeling

1. met betrekking tot het gebruik van een niet eensluidende benaming in brieven

1.1. Verzoekers klacht betreft in feite dat in de brieven van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen, van onder meer 3 juni en 23 juli 2003, bij de ondertekening een achternaam met de eerste letter van de doopnamen Y Z en de titel is vermeld, en in die brieven voor het verkrijgen van nadere informatie is verwezen naar een persoon, met een gelijkluidende achternaam, met vermelding van de eerste letter van de roepnaam X. Volgens verzoeker was hij daardoor in de veronderstelling gebracht dat het twee verschillende personen betrof, hoewel het om een en dezelfde persoon ging.

1.2. Volgens UWV, kantoor Groningen, wordt - zo blijkt uit de brief van 4 februari 2004 - bij ondertekening van brieven de naam gebruikt zoals die is vermeld in het besluit waarbij het mandaat tot ondertekening is verleend, en wordt in beginsel die naam ook vermeld als degene bij wie nadere informatie kan worden verkregen. Een verklaring voor het verschil in de benaming in de brieven aan verzoeker wordt echter niet gegeven.

Het UWV wees er in reactie op de klacht onder meer op dat de betrokken medewerker als roepnaam X heeft terwijl hij in de burgerlijke stand staat ingeschreven als Y Z. Voorts achtte UWV het ook niet waarschijnlijk dat verzoeker in verwarring was gebracht, omdat de betrokken medewerker zich bij gelegenheid van een hoorzitting en bij telefonische contacten met achternaam en roepnaam aan verzoeker had voorgesteld.

1.3. Uit brieven van een bestuursorgaan aan een burger behoort duidelijk te blijken wie die de brief heeft ondertekend, en bij wie zonodig telefonisch nadere informatie kan worden verkregen. Deze informatie dient juist, volledig en eenduidig te zijn. Aan de gewenste eenduidigheid schortte het in de brieven aan verzoeker nu er verschillende initialen werden genoemd terwijl het om een en dezelfde persoon ging. Daarbij doet niet ter zake of verzoeker al dan niet had kunnen weten met wie hij van doen had.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

2. met betrekking tot de mededeling in de brief van 4 februari 2004 tot sluiting van de discussie

2.1. Verzoekers klacht op dit punt betreft, dat een aantal door hem bij herhaling aan UWV, kantoor Groningen, voorgelegde vragen niet of niet volledig zijn beantwoord en UWV, kantoor Groningen, hem niettemin bij brief van 4 februari 2004 heeft meegedeeld dat de discussie als afgesloten wordt beschouwd.

Volgens UWV zijn verzoekers vragen echter meer dan eens beantwoord en is niet duidelijk wat verzoeker met zijn klacht heeft bedoeld.

2.2. Een bestuursorgaan behoort brieven van burgers op zorgvuldige wijze te beantwoorden. Dit brengt mee dat zonodig een onderzoek wordt gedaan naar de feiten en omstandigheden en indien en voorzover daarbij blijkt van onduidelijkheden, navraag wordt gedaan bij betrokkene om adequaat op zijn brief te kunnen reageren.

In dit geval heeft verzoeker bij herhaling, onder meer in zijn brief aan UWV, kantoor Groningen van 23 juli 2003, te kennen gegeven dat de hem verstrekte antwoorden niet aansloten op zijn vragen.

Het had dan ook voor de hand gelegen om met verzoeker contact op te nemen en dat hem was verzocht om een toelichting. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

2.3. In het algemeen is er slechts grond voor een beslissing om op herhaalde vragen van een burger niet meer te reageren in het geval dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verstrekte informatie volledig en juist is en die informatie aansluit op de gestelde vragen.

De in de brief van UWV, kantoor Groningen, van 4 februari 2004 opgenomen vragen en antwoorden betreffen echter niet alle vragen die verzoeker eerder, met zijn brief van 2 juli 2003 en de brieven waarnaar hij heeft verwezen, aan UWV, kantoor Groningen heeft voorgelegd.

Zo betrof bijvoorbeeld de in die brief van 4 februari 2004 als vraag 1 aangeduide kwestie wanneer zijn brief van 14 april beantwoord had moeten zijn, en de als vraag 2 aangeduide kwestie wanneer zijn bezwaarschrift van 14 februari 2003 beantwoord had moeten zijn.

In plaats van de door verzoeker verlangde opgave van de datum waarop hij uiterlijk een inhoudelijk bericht had moeten krijgen heeft UWV, kantoor Groningen, volstaan met een, algemene, omschrijving van de termijnbepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Voorts is onder meer op verzoekers constatering dat UWV op 31 januari 2003 een besluit met betrekking tot een schadevergoeding heeft genomen hoewel kort daarvoor nog was ontkend dat een claim was ontvangen, niet inhoudelijk ingegaan.

Dit is niet zorgvuldig. De reactie van het UWV op verzoekers vragen is aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Uitvoeringsinstituut werknemersverrekeningen, kantoor Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam, is gegrond.

Aanbeveling

De Raad van bestuur van het UWV wordt in overweging gegeven om, zonodig in mondeling dan wel schriftelijk overleg met verzoeker, verzoeker alsnog een adequaat antwoord te geven op zijn direct en indirect uit zijn brief van 2 juli 2003 voortvloeiende en nog openstaande vragen.

Bij brief van 10 september 2004 liet het UWV verzoeker weten de aanbeveling te zullen opvolgen. Het UWV verzocht verzoeker daartoe aan te geven welke vragen hij nog precies beantwoord wilde zien. Verzoeker heeft met zijn brief van 14 september 2004 aan dit verzoek voldaan.

Onderzoek

Op 13 februari 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 11 februari 2004, van de heer T. te Groningen, met een klacht over een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het Centraal Klachtenbureau van het UWV verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het Centraal Klachtenbureau van het UWV berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag te wijzigen en aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Naar aanleiding van een besluit van UWV (USZO) Groningen van 21 mei 2003 met betrekking tot een door verzoeker ingediend bezwaarschrift, reageerde verzoeker per brief van 27 mei 2003 met onder meer het volgende:

“Het maakt geen enkel verschil of je nu een “gewone” brief, een klacht of een bezwaar tegen de selectieve informatieverstrekking bij het USZO inlevert. Een inhoudelijke behandeling vindt in geen van de drie gevallen plaats.

(...)

Op gestelde vragen wordt niet gereageerd. Ook niet op de, in feite aan u, de bezwaarcommissie, door de ombudsman gestelde vraag “Wanneer hadden ze (brieven van 19 en 29 april 2002) naar uw mening, met inachtneming van de Awb-bepalingen afgehandeld moeten zijn?” U doet dit op 6 november 2002 af met de dooddoener: “Beide brieven moesten volgens de Awb-bepalingen afgehandeld worden.” Dit noem ik een antwoord op een door u bedachte vraag!.

Dat u deze beslissing, in strijd met uw schrijven van 3 maart 2003 (binnen 6 + 4 weken), bijna 14 weken na het indienen van mijn bezwaarschrift meedeelt, is kenmerkend voor het USZO. Termijnen worden eenzijdig overschreden. Wanneer had, met inachtneming van de Awb-bepalingen, dit bezwaarschrift afgehandeld moeten zijn?

(...)

Hoe kan door het USZO tot 21 januari 2003 worden volgehouden nooit een schadeverzoek te hebben ontvangen. Zelfs op 25 februari 2003 wordt nog eens ontkend bewijsstukken te hebben ontvangen. Toch is er op 31 januari 2003 een besluit genomen. Als er niets is ontvangen, zoals USZO beweert, valt er ook niets te besluiten. Ook dit acht u kennelijk niet verwerpelijk.

Waarom wordt hier niet op gereageerd? Omdat niemand ergens verantwoordelijk voor is?

Op blz. 3 van mijn verweer heb ik u gevraagd of u mij kunt “aanwijzen waar en wanneer er mogelijke verwachtingen zouden zijn gewekt?” Ik lees het nergens en U blijft het antwoord schuldig. Integendeel zelfs, u gebruikt deze drogreden opnieuw op blz. 2 van uw beslissing op bezwaar.

De enige verwachting die ik van het USZO heb is, dat ik geen reactie op vragen heb te verwachten.

Als het USZO op door mij gestelde vragen over de ziektekostenverzekering of over eventuele WIW verlenging met twee jaar, ONJUISTE EN/OF ONVOLLEDIGE informatie (met verstrekkende gevolgen) verschaft, acht u dit geen onrechtmatig handelen van het USZO!

Als een wachtgelder op vragen van het USZO onjuiste of onvolledig informatie (=gegevens) verstrekt, leidt dit bij tot een administratieve boete of strafvervolging conform art. 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Onjuiste en onvolledige informatieverstrekking wordt hier wel gelijk gesteld.

Is dit niet meten met twee maten?

(...)

Op 14 april 2003 heb ik zowel USZO-Groningen als USZO-Zoetermeer een brief geschreven i.v.m. een door mij vóór 21 april bij het USZO te retourneren verklaring. Aangezien er onjuistheden in voorkwamen, heb ik beide instanties verzocht, i.v.m. de termijn van twee weken, PER OMGAANDE een gecorrigeerde versie ter ondertekening te mogen ontvangen.

U raadt het al: na ruim 6 weken nog geen reactie. Wanneer hadden deze brieven, met inachtneming van de Awb, afgehandeld moeten zijn?

Net als in uw afwijzing van 15 april 2002 geeft u opnieuw niet aan hoe en van wie ik wel een inhoudelijke reactie op mijn brieven/klachten/bezwaarschriften over de gang van zaken kan krijgen.

Gelet op de voorgeschiedenis mag ik geen (inhoudelijke) reactie op deze brief verwachten.”

2. UWV, kantoor Groningen, deelde verzoeker per brief van 3 juni 2003 het volgende mee:

“…In reactie op uw brief van 27 mei 2003 waarmee u reageert op onze beslissing op bezwaar van 21 mei 2003 (...) brengen wij het volgende onder uw aandacht.

Met onze beslissing op bezwaar hebben wij u erop geattendeerd dat tegen het verstrekken van informatie door UWV USZO Groningen, als uitvoeringsinstelling, respectievelijk het feitelijk handelen geen bezwaar kan worden gemaakt.

Voor zover uw grieven betrekking hebben op de afwijzing voor vergoeding van de schade en/of onkosten die u heeft moeten maken, verwijzen wij u eveneens naar de beslissing op bezwaar.

Wanneer u het niet eens bent met deze beslissing en/of een onderdeel van de beslissing wijzen wij u er nogmaals op dat u binnen de daarvoor aangegeven termijn beroep kunt instellen.

Uw verzoek om beantwoording van uw brief van 14 april 2003 hebben wij nogmaals onder de aandacht gebracht van de afdeling uitkeringen (unit 1) van UWV USZO Groningen…”

In deze brief is de achternaam en de eerste letter van de roepnaam X vermeld van de medewerker bij wie nadere informatie kon worden verkregen. Die achternaam is gelijk aan de achternaam, met een vermelding van de titel en de eerste letter van de doopnamen Y Z, die is vermeld bij de ondertekening van de brieven.

3. Verzoeker schreef in zijn brief aan UWV, kantoor Groningen (USZO-Groningen) van 2 juli 2003, onder aanhaling van de in zijn brief van 27 mei 2003 gestelde vragen, onder meer het volgende:

“Uw brief van 3 juni 2003 bevestigt echter wel mijn slotzin: “Gelet op de voorgeschiedenis mag ik geen (inhoudelijke) reactie op deze brief verwachten.”

Uw reactie heeft namelijk weinig met de inhoud van mijn brief van 27 mei 2003 te maken. Daarin heb ik het niet over het al of niet eens zijn met de beslissing op bezwaar. Ook vindt u er geen grieven in die betrekking zouden hebben op de afwijzing van schadevergoeding. Er blijven echter wel vele aan u gestelde vragen (die niets met de beslissing op zich te maken hebben) onbeantwoord.

Het valt mij dan ook tegen - en dat is weer wel gebruikelijk bij het USZO - dat elke daadwerkelijke reactie ontbreekt. Het maakt dus inderdaad geen enkel verschil of je nu een “gewone” brief, een klacht of een bezwaar bij het USZO inlevert. Een inhoudelijke behandeling vindt in geen van de drie gevallen plaats.”

4. UWV, kantoor Groningen, deelde verzoeker per brief van 23 juli 2003 het volgende mee:

“…In uw brief van 2 juli 2003 waarbij u reageert op onze brief van 3 juni 2003 (...) stelt u wederom het verzoek om schadevergoeding aan de orde, respectievelijk wijst u ons nogmaals op de problemen die u heeft ondervonden met de door u afgesloten ziektekostenverzekering alsmede de informatie van UWV USZO over dit onderwerp.

Zoals wij u hebben meegedeeld in onze brief van 2 juli 2003 en onze beslissing op bezwaar staat tegen het verstrekken van informatie en/of het feitelijk handelen door UWV USZO als uitvoeringsinstelling geen bezwaar open.

Voorts hebben wij nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beroep.

Wij achten de discussie over de door u thans aangehaalde onderwerpen verder gesloten, zodat wij eventuele correspondentie over dit onderwerp verder niet meer zullen beantwoorden…”

Ook in deze brief is de achternaam en de eerste letter van de roepnaam X vermeld van de medewerker bij wie nadere informatie kon worden verkregen. Die achternaam is gelijk aan de achternaam, met een vermelding van de titel en de eerste letter van de doopnamen Y Z, die is vermeld bij de ondertekening van de brieven.

5. Verzoeker wendde zich per brief van 28 juli 2003 tot UWV Groningen, geadresseerd aan de ondertekenaar van de brief van 23 juli 2003, met het volgende:

“…Door ondertekening van de brief van 23 juli 2003 stelt u zich verantwoordelijk voor de inhoud. Ik beschouw de inhoud van deze brief als een PERTINENTE LEUGEN. Uit de “beantwoording” blijkt dat u mijn brief van 2 juli 2003 niet gelezen kunt hebben.

Een discussie over de - niet in mijn brief voorkomende, maar - door de opsteller van uw brief, aangehaalde onderwerpen, was door mij al gesloten.

- In mijn brief komt een verzoek om schadevergoeding in het geheel niet aan de orde.

- Evenmin wijs ik u in deze brief nogmaals op ondervonden problemen met de door mij

afgesloten ziektekostenverzekering, alsmede de informatie van het USZO daarover.

- In mijn brief is het in beroep gaan tegen uw beslissing op bezwaar niet aan de orde

geweest

N.B. De beslissing is door mij zelfs niet ter discussie gesteld, laat staan het instellen

van een beroep.

Ik neem het u bijzonder kwalijk dat u een dergelijke brief ondertekent.

Met uw brief van 27 mei 2003 is precies hetzelfde aan de hand. Ook toen had uw reactie weinig of niets te maken met de brief waarop u zegt te reageren.

Wel stelde ik vast dat het USZO het verschaffen van onjuiste en/of onvolledige informatie niet onrechtmatig vindt, terwijl u een wachtgelder in zo'n geval wel strafbaar stelt.

Wel ging ik er in mijn brief al van uit dat u niet inhoudelijk zou reageren op de door mij gestelde vragen, maar wel op door het USZO zelf bedachte vragen.

Ook op mijn vraag (...) hoe en van wie ik dan wel een reactie op door mij gestelde vragen kan krijgen, wordt uiteraard niet ingegaan.

Het verbaast mij dat u voor vragen over bedoelde inhoud, ondanks het feit dat u toch geen antwoord wilt geven, verwijst naar (de medewerker bij wie informatie kon worden ingewonnen; N.o.) die vervolgens, geheel conform uw beslissing, antwoord weigert te geven…”

6. Het UWV, kantoor Groningen deelde verzoeker per brief van 4 februari 2004 onder meer het volgende mee.

“ In uw brief van 2 juli 2003 waarbij u reageert op onze brief van 3 juni 2003 (...) wijst u ons erop dat een aantal vragen die onder meer betrekking hebben op de formele behandeltermijn voor de beantwoording van een aanvraag nog niet zijn beantwoord. Ook wijst u ons nogmaals op de problemen die u heeft ondervonden als gevolg van de onjuiste en onvolledige informatieverstrekking door UWV USZO en de gevolgen hiervan voor de ziektekostenverzekering.

Zoals wij u al hebben meegedeeld kan tegen het verstrekken van informatie in het algemeen of het feitelijk handelen door een uitvoeringsinstelling in het bijzonder geen bezwaar worden gemaakt. In beginsel kan alleen bezwaar worden gemaakt tegen een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan (artikel 7:1 en 8: van de Algemene wet bestuursrecht (afgekort: Awb). Dit houdt voor u in dat een brief waarin informatie wordt verstrekt geen enkel rechtsgevolg heeft, en dus niet is aan te merken als een (publiekrechtelijke) rechtshandeling. Dit betekent dat wij een dergelijk bezwaarschrift dan verder niet inhoudelijk zullen behandelen.

Omdat bij u kennelijk een aantal vragen die al dan niet direct betrekking hebben op de door u ingestelde bezwaarschriftenprocedure niet dan wel onvoldoende zijn beantwoord, zenden wij u hierbij voor zover relevant een nadere korte toelichting op de door u gestelde vragen.

De door u in het licht van de bezwaarprocedure gestelde vragen zijn gelet op de inhoud van uw brief van 2 juli 2003 door ons nu onderverdeeld in een zestal aparte onderdelen. (…)

1. Wanneer had volgens de Awb uw brief van 14 april 2003 moeten worden beantwoord?

Een aanvraag dan wel een schriftelijk verzoek daartoe moet in beginsel binnen 2 weken na ontvangst worden bevestigd, door middel van een zogeheten behandelingsbericht. De beslistermijn voor een aanvraag is overigens afhankelijk van de regeling waarvoor de aanvraag geldt. De beslissing wordt afgegeven binnen de specifieke wettelijke regeling, zoals die bijvoorbeeld geldt voor de Werkloosheidswet waarbij een behandeltermijn geldt van maximaal 13 weken (artikel 127a WW). Wanneer een specifieke beslistermijn ontbreekt, geldt de redelijke termijn. In ieder geval moet in de laatste situatie volgens de bepalingen van de Awb binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing zijn genomen.

2. Wanneer had uw bezwaarschrift van 14 februari 2003 beantwoord moeten worden?

De brief van 14 februari 2003 moet als bezwaarschrift schriftelijk worden bevestigd binnen 2 weken. De beslissing moet volgens de Awb binnen 6 weken na ontvangst worden verstuurd. Wanneer er meer tijd nodig is, bijvoorbeeld voor het instellen van nader onderzoek bij derden, dan kan de behandeltermijn worden verlengd met maximaal 4 weken.

3. Waarom komt het verhaal over de vergoeding van uw montuur overeen met de beslissing van de afdeling uitkeringen, zoals vermeld in de beslissing van 31 januari 2003?

(...)

4. Het is u niet duidelijk geworden waar en wanneer bij u verwachtingen zijn gewekt.

De vraag of bij u mogelijk verwachtingen zijn gewekt is door u onvoldoende feitelijk bepaald, zodat wij over deze vraag verder geen (inhoudelijke) (informatie; N.o.) kunnen geven. Immers de indiener van een bezwaar stelt, het zij herhaald, de relevante feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van een bezwaarschrift.

5. Het is u niet duidelijk waarom (...) de uitvoeringsinstelling voor haar eigen handelen kennelijk een ander criterium hanteert.

Uw stelling dat UWV als uitvoeringsinstelling uw verzoek om schadevergoeding niet correct heeft beoordeeld en door de UWV kennelijk met twee maten wordt gemeten is niet juist. Wanneer u aan kunt tonen dat u schade heeft geleden als gevolg van het mogelijk onjuist verstrekken van informatie door een uitvoeringsinstelling, betekent dit nog niet dat tegen het verstrekken van (onvolledige) informatie zelf bezwaar kan worden gemaakt.

Zoals wij u al hebben meegedeeld met de beslissing op bezwaar kan tegen de (selectieve) informatieverstrekking zelf geen bezwaar worden gemaakt, omdat het gaat om het feitelijk handelen van en bestuursorgaan (in casu: de UWV). Wel kan het zijn dat het handelen van een bestuursorgaan onbehoorlijk is, echter, hiervoor geldt de formele klachtenprocedure.

6. Waarom wordt er in de correspondentie van de Medewerker bezwaar gesproken over twee verschillende behandelaars?

Er wordt bij de ondertekening van een bezwaarschrift in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de naam die staat vermeld bij eventuele vragen over informatie en de (formele) ondertekening van het bezwaarschrift, zoals die staat vermeld onder het zogeheten dictum van de beslissing op bezwaar. Waar in de correspondentie wordt vermeld de (achternaam en de eerste letter van de doopnamen; N.o.), betekent dit dat voor de ondertekening de naam wordt gehanteerd zoals die wordt vermeld in het voor de medewerker bezwaar geldende mandaatbesluit.

Wij achten de discussie over de door u thans aangehaalde onderwerpen verder gesloten, zodat wij eventuele correspondentie over dit onderwerp nu verder niet zullen beantwoorden.”

Evenals in de brieven van 27 mei en 23 juli 2003 is in deze brief de achternaam en de eerste letter van de roepnaam X vermeld van de medewerker bij wie nadere informatie kon worden verkregen. Die achternaam is gelijk aan de achternaam, met een vermelding van de titel en de eerste letter van de doopnamen Y Z, die is vermeld bij de ondertekening van de brieven.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt Centraal Klachtenbureau UWV

In reactie op de klacht deelde het Centraal Klachtenbureau van het UWV het volgende mee:

“…Allereerst merken wij op dat als (verzoeker; N.o.) het niet eens is met de beslissing op het door hem op 21 mei 2003 ingediende bezwaar, het op zijn weg gelegen had beroep bij de rechtbank in te stellen. Dat (verzoeker; N.o.) dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening. Het was niet zinvol om vervolgens een discussie te gaan voeren met onze medewerker.

(...)

1. De verklaring die door de (betrokken medewerker; N.o.) is gegeven is naar onze mening voldoende. De (betrokken medewerker; N.o.) heeft als roepnaam (...), terwijl hij bij de burgerlijke stand staat ingeschreven als (...) Met deze initialen en de daarbij behorende titulatuur worden de beslissingen op bezwaar ondertekend. Aan hem is immers formeel mandaat verleend om te beslissen op bezwaar.

(Verzoeker; N.o.) schrijft in zijn klachtbrief dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met twee heren (...) had te maken. De (betrokken medewerker; N.o.) heeft zich bij de hoorzitting waarbij hij (verzoeker; N.o.) in persoon heeft gesproken en bij telefonische contacten voorgesteld met zijn (roepnaam en achternaam; N.o.). Dat er onder die omstandigheden bij (verzoeker; N.o.) verwarring zou zijn ontstaan over het feit of hij met één of twee verschillende personen te maken zou hebben lijkt ons niet waarschijnlijk. Ook uit eerdere correspondentie van (verzoeker; N.o.) met de (betrokken medewerker; N.o.), de brieven van 28 maart 2003 en 27 mei 2003, blijkt niets van enige verwarring bij (verzoeker; N.o.).

2. Wij kunnen niet voldoen aan uw verzoek om te reageren op het tweede door klager aangevoerde punt. De klacht is ons niet duidelijk. Het is ons niet helder wat (verzoeker; N.o.) bedoelt. Wij hebben (verzoeker; N.o.) zo goed mogelijk een reactie gegeven op de nog bij hem levende vragen zoals die zouden moeten blijken uit de brief van 2 juli 2003. Dat wij bij de beantwoording van sommige vragen in herhaling vallen is duidelijk, maar dat is iets dat door (verzoeker; N.o.) wordt opgeroepen door telkens weer dezelfde al behandelde onderwerpen ter sprake te brengen…”

D. REACTIE VERZOEKER

In reactie op het standpunt van het Centraal Klachtenbureau van het UWV deelde verzoeker onder meer mee, het te betwijfelen of het UWV wel onderzoek had gedaan, gelet op de opmerking met betrekking tot een bezwaar dat hij op 21 mei 2003 zou hebben ingediend. Dit bezwaar dateerde echter van 14 februari 2003 en de beslissing van het UWV van 21 mei 2003, en overigens was in het geheel niet gesteld dat hij het niet met die beslissing eens was, hetgeen nog eens was benadrukt in zijn brief aan het UWV van 28 juli 2003.

Met betrekking tot de naamskwestie stelde verzoeker dat hem duidelijk is dat een medewerker in de wandelgangen onder zijn roepnaam bekend is, maar dat het geen pas geeft in officiële brieven het initiaal van een roepnaam te gebruiken.

Met betrekking tot de opmerking van het UWV dat hij uit persoonlijke contacten bekend kon zijn met de betrokken medewerker wees verzoeker erop, dat vrijwel alle brieven van het UWV zijn ondertekend door en ander dan de opsteller daarvan, en dat hij op zijn verzoeken om met de ondertekenaar van een brief te mogen spreken, ook altijd met een andere persoon in contact was gebracht. Dat de betrokken medewerker hem met zijn voornaam had aangesproken, bevestigde verzoeker, echter tot de brief van het UWV van 23 juli 2003 was hem het gebruik van verschillende initialen niet eens opgevallen.

Met betrekking tot de mededeling van het UWV dat het niet mogelijk was te reageren op het tweede klachtonderdeel en dat zo goed mogelijk was gereageerd op zijn brief van 2 juli 2003, wees verzoeker er onder meer op, dat in die reactie opnieuw een verzoek om schadevergoeding aan de orde was gesteld, maar dat dit onderwerp in zijn brief van 2 juli 2003 niet voorkomt. Ook de opmerking dat de discussie over de in die reactie van 23 juli 2003 genoemde onderwerpen gesloten was geacht, was niet op zijn plaats omdat het daar in zijn brieven helemaal niet over ging.

Tot slot stelde verzoeker dat de opmerking van het UWV, dat bij de beantwoording van sommige vragen in herhaling was gevallen juist niet de brief van het UWV van 2 juli 2004 kan betreffen, omdat pas met die brief voor het eerst was gereageerd op zijn bij herhaling gestelde vragen. Overigens correspondeerden volgens verzoeker ook in deze brief de antwoorden veelal niet met de gestelde vragen.ACHTERGROND

Op 19 december 2003 bracht de Nationale ombudsman rapport 2003/489 uit naar aanleiding van verzoekers op 9 september 2002 ontvangen verzoekschrift met betrekking tot de hem verstrekte informatie en de afhandelingen van zijn brieven en klachten in de periode maart 2001 tot en met januari 2003. Deze klacht is gegrond geoordeeld.

Instantie: UWV Groningen

Klacht:

Ontoereikende verklaring gegeven m.b.t. omstandigheid dat in brieven genoemde medewerker bij wie informatie kon worden ingewonnen dezelfde persoon bleek te zijn als degene die onder andere benaming die brieven heeft ondertekend en tevens degene is op wie verzoekers klacht betrekking heeft; meegedeeld dat discussie over door verzoeker aangehaalde onderwerpen verder is gesloten.

Oordeel:

Gegrond