2004/181

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hem op 16 september 2002 hebben behandeld tijdens zijn verblijf op een politiebureau in Almere. Hij klaagt er met name over dat hij:

- ondanks het feit dat hij aangaf ziek te zijn, in een afgesloten verhoorkamer is geplaatst, waardoor hij zich als een grote crimineel behandeld voelde, en

- niet in de gelegenheid is gesteld om zelf geld te pinnen teneinde openstaande verkeersboetes te kunnen betalen.

Beoordeling

I. Algemeen

Politieambtenaren A. en L. constateerden op 16 september 2002 dat verzoekers auto stond geparkeerd op een invalidenparkeerplaats in Almere, zonder dat deze was voorzien van een geldige invalidenparkeervergunning. Na controle van de kentekengegevens bij de meldkamer bleek dat de auto sinds januari 2002 niet was verzekerd en dat de eigenaar van de auto - verzoeker - in het opsporingssysteem stond gesignaleerd wegens een aantal openstaande verkeersboetes; verzoeker mocht worden gegijzeld om alsnog betaling van deze verkeersboetes af te dwingen. Ook stond verzoeker gesignaleerd omdat er een gerechtelijk schrijven in persoon aan hem diende te worden uitgereikt.

Toen verzoeker bij zijn geparkeerde auto terugkeerde, hebben A. en L. - die zelf te voet waren - hem door collega's per auto laten overbrengen naar het politiebureau. Korte tijd na verzoeker arriveerden A. en L. op het politiebureau om een en ander af te handelen. Op het politiebureau is het desbetreffende gerechtelijk schrijven - een kennisgeving ontzegging rijbevoegdheid - aan verzoeker uitgereikt. Ook is verzoeker bekeurd wegens onverzekerd rijden. Aangezien verzoeker zelf niet voldoende geld bij zich had om de verkeersboetes te kunnen betalen, heeft hij een kennis gebeld die hem het benodigde geld heeft gebracht. Na betaling van de openstaande verkeersboetes heeft verzoeker het politiebureau weer verlaten.

II. Met betrekking tot het in een afgesloten verhoorkamer plaatsen van verzoeker

1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hem op 16 september 2002 hebben behandeld tijdens zijn verblijf op een politiebureau in Almere. Hij klaagt er met name over dat hij - ondanks het feit dat hij aangaf ziek te zijn - in een afgesloten verhoorkamer is geplaatst, waardoor hij zich als een grote crimineel behandeld voelde.

In zijn klachtbrief van 17 september 2002 (zie Bevindingen, onder A.2.) heeft verzoeker voorts nog gesteld dat hij meteen na aankomst op het politiebureau een half uur is opgesloten. Ook stelde verzoeker dat hij meteen kenbaar maakte dat hij erg ziek was, naar een specialist moest in het ziekenhuis - hetgeen hij kon aantonen omdat hij de afspraak bij zich had - maar dat er desondanks geen rekening kon worden gehouden met zijn gezondheid. Hij had longontsteking en moest aan zijn hart worden geopereerd, aldus verzoeker.

Tijdens het intern klachtonderzoek van de politie heeft verzoeker verder nog naar voren gebracht dat hij in de maand oktober 2002 een hartoperatie heeft ondergaan.

2. De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond omdat de verhoorkamer waarin verzoeker was geplaatst, niet afgesloten was, en omdat er steeds een medewerker bij verzoeker in de verhoorkamer was gebleven.

3. In het kader van de interne klachtbehandeling heeft chef basiseenheid M. op 31 januari 2003 gerapporteerd dat de afwikkeling van de signalering zo spoedig mogelijk heeft plaatsgehad en dat er geen sprake is geweest van een feitelijke insluiting maar van een korte ophouding in een verhoorruimte. Verder heeft M. gerapporteerd dat er geen noodzaak was tot directe medische bijstand en dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om zijn medische afspraken na te komen. Het optreden van de politieambtenaren is redelijk en gematigd geweest, aldus M.

4. Politieambtenaar A. heeft verklaard dat hij en zijn collega L. ongeveer een kwartier na verzoeker op het politiebureau arriveerden, en dat verzoeker in afwachting van hun komst in zijn eentje in een afgesloten ophoudkamer was geplaatst. Tegen de collega's die verzoeker naar het politiebureau hadden gebracht en hem in de ophoudkamer hadden geplaatst, had verzoeker niet gezegd dat hij ziek was. Omdat verzoeker tegen hem en L. zei dat hij het aan zijn hart had, hebben ze hem vervolgens in een verhoorkamer laten plaatsnemen, aldus A. De deur van de verhoorkamer stond open, en er is steeds iemand bij verzoeker gebleven. Ook is verzoeker iets te drinken aangeboden en is hij in de gelegenheid gesteld zijn arts te bellen, zo verklaarde A. Of verzoeker van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt kon A. zich niet meer herinneren.

5. Politieambtenaar L. heeft verklaard dat het ongeveer vijf minuten lopen was van de plek waar verzoekers auto stond geparkeerd naar het politiebureau. Terwijl hijzelf en A. terugliepen naar het politiebureau, werd verzoeker door enkele collega's per auto naar het bureau overgebracht en aldaar in een ophoudkamer geplaatst. Aangezien het standaardprocedure is om ophoudkamers af te sluiten, denkt L. dat dit destijds ook bij verzoeker is gebeurd. L. weet niet of verzoeker tegen de collega's die hem in een ophoudkamer plaatsten, heeft gezegd dat hij ziek was. Zodra hij en A. op het politiebureau arriveerden, hebben ze verzoeker meegenomen naar een verhoorkamer, aldus L. In de verhoorkamer vertelde verzoeker dat hij ziek was, aldus L. Voorzover L. het zich kon herinneren had verzoeker gezegd dat hij hartproblemen had, en nog iets anders. Vanwege verzoekers opmerkingen hebben hij en A. de verhoorkamer steeds opengelaten en hebben zij verzoeker niet alleen gelaten, zo verklaarde L. Verder stelde hij dat verzoeker correct is behandeld en dat hem iets te drinken is aangeboden.

6. De chef van politieambtenaren A. en L., inspecteur van politie W., heeft verklaard dat - voorzover hij het zich kan herinneren - verzoeker na aankomst op het politiebureau in een ophoudkamer of een verhoorkamer is geplaatst, en dat er steeds iemand bij verzoeker is gebleven omdat hij tegenover A. en L. had aangegeven dat hij ziek was. W. denkt dat de kamer waarin verzoeker was geplaatst niet afgesloten was. Hij heeft verzoeker maar kort gesproken, zo verklaarde W., en dit gesprekje verliep in een normale sfeer. Verzoeker heeft hem niet gezegd dat hij ziek was, aldus W.

7.1. Vast staat dat verzoeker stond gesignaleerd wegens het niet betalen van een aantal verkeersboetes, en dat hij mocht worden gegijzeld teneinde alsnog betaling van deze verkeersboetes af te dwingen. Uit het feit dat verzoeker mocht worden gegijzeld, volgt dat de politie verzoeker op 16 september 2002 - nadat verzoeker kenbaar had gemaakt niet voldoende contant geld bij zich te hebben - in beginsel mocht insluiten tot het moment dat hij de desbetreffende verkeersboetes had betaald.

7.2. Gezien hetgeen de politieambtenaren hebben verklaard en gelet op hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, acht de Nationale ombudsman het voorts aannemelijk dat verzoeker, na per auto naar het politiebureau te zijn overgebracht, in een afgesloten ophoudkamer is geplaatst in afwachting van de komst van A. en L., die te voet naar het politiebureau terugkeerden. Ook acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoekers verblijf in de afgesloten ophoudkamer ongeveer een kwartier - en in ieder geval niet langer dan een half uur - heeft geduurd. Of verzoeker op het moment dat hij in een afgesloten ophoudkamer werd geplaatst heeft gezegd dat hij ziek was, is niet komen vast te staan. Wat hier ook van zij, niet is gebleken dat verzoeker destijds direct medische bijstand behoefde of om medische bijstand heeft verzocht. Ook is niet gebleken dat verzoeker door het politieoptreden een afspraak met zijn behandelend arts is misgelopen. Gezien het voorgaande ziet de Nationale ombudsman geen reden voor kritiek op het feit dat de politie verzoeker korte tijd in een afgesloten ophoudkamer heeft geplaatst. Gelet op hetgeen in artikel 1 en 32 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond onder 1.) staat vermeld, ziet de Nationale ombudsman voorts geen reden voor kritiek op het feit dat de politie tijdens verzoekers verblijf op het politiebureau - en dan met name gedurende de tijd dat verzoeker in een afgesloten ophoudkamer verbleef - geen arts heeft ingeschakeld.

7.3. Wat betreft verzoekers stelling dat hij zich als een grote crimineel behandeld voelde doordat hij in een afgesloten kamer werd geplaatst, merkt de Nationale ombudsman op dat - mede gezien hetgeen onder 7.1. en 7.2. is overwogen - het enkele feit dat verzoeker korte tijd in een afgesloten ophoudkamer is geplaatst, op zichzelf bezien geen onheuse bejegening kan opleveren. Dat verzoeker zich kennelijk toch onheus bejegend voelde, is een subjectieve beleving die de politie niet kan worden aangerekend.

Alles overziend is de onderzochte gedraging behoorlijk.

8. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op. Verzoeker heeft in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en op de verklaringen van de betrokken politieambtenaren naar voren gebracht dat hij zich als een grote crimineel behandeld voelde doordat bij zijn aanhouding - bij zijn auto - vier politieambtenaren aanwezig waren. Uit hetgeen politieambtenaren A. en L. hebben verklaard, blijkt dat zij zelf te voet waren toen zij verzoekers parkeerovertreding constateerden en vervolgens via de meldkamer hoorden dat verzoeker stond gesignaleerd. Hierop hebben zij collega's met een auto ter plaatse laten komen teneinde verzoeker te laten overbrengen naar het politiebureau. De Nationale ombudsman acht dit een juiste handelwijze van A. en L. Dat verzoeker zich door de - terechte - aanwezigheid van vier politieambtenaren als een grote crimineel behandeld voelde, kan de politie niet worden verweten.

III. Met betrekking tot het niet in de gelegenheid stellen van verzoeker om zelf geld te pinnen

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie hem op 16 september 2002 niet in de gelegenheid heeft gesteld om zelf geld te pinnen teneinde de openstaande verkeersboetes te kunnen betalen. Verzoeker stelt hierbij dat hij in het verleden - op andere politiebureaus maar voor het overige in een soortgelijke situatie - onder begeleiding van de politie naar een geldautomaat mocht gaan om zelf geld te pinnen. Gezien het cellentekort was de politie elders alleen maar blij als hij kon betalen zonder een cel bezet te houden, aldus verzoeker. Verder stelt verzoeker dat politieambtenaren A. en L. wel met hem mee wilden gaan naar een geldautomaat, maar dat hun chef, de heer W., dit niet goed vond. Volgens verzoeker kan de politie zich er niet op beroepen dat men geen tijd had om hem naar een geldautomaat te begeleiden. Het wachten op iemand die hem geld kwam brengen, kostte immers meer tijd dan een gang naar de dichtstbijzijnde geldautomaat zou hebben gekost. Ook stelt verzoeker niet vluchtgevaarlijk te zijn.

2. Volgens de korpsbeheerder bestaat op het desbetreffende politiebureau geen mogelijkheid om een pinbetaling te doen. Er diende derhalve contant te worden betaald. Verzoeker was terecht niet in de gelegenheid gesteld om elders, buiten het politiebureau, geld te pinnen, aangezien er sprake was van een gijzeling in het kader van de Wet Mulder. Verzoeker was geconfronteerd met de gevolgen van het feit dat hij de hem geboden kansen om in een eerder stadium aan de betalingsverplichtingen te voldoen niet had benut, aldus de korpsbeheerder. Het kon vervolgens niet zo zijn dat verzoeker begeleid door een of twee politieagenten in de gelegenheid werd gesteld om geld te pinnen. De korpsbeheerder achtte de klacht op dit punt dan ook niet gegrond.

3. In het kader van de interne klachtbehandeling heeft chef basiseenheid M. (zie Bevindingen, onder A.8.1.) gerapporteerd dat de mogelijkheid om verzoeker, vergezeld door politieagenten, geld te laten pinnen meerdere alternatieven kent die voor de politie minder belastend zijn en de verantwoordelijkheid bij de gesignaleerde persoon laten. De betalingsverplichting is een sluitpost van een zorgvuldige en langere periode waarin meerdere kansen zijn geweest om in enigerlei vorm te betalen, aldus M.

4. Politieambtenaar A. heeft verklaard dat verzoeker niet voldoende contant geld bij zich had om de openstaande geldboetes te voldoen. Verzoeker had zelf voorgesteld dat hij - A. - met verzoekers bankpas naar een geldautomaat zou gaan om geld te pinnen. Dit voorstel had hij natuurlijk afgeslagen, aldus A., omdat verzoeker hem er anders bijvoorbeeld achteraf van had kunnen beschuldigen dat hij teveel geld had gepind. Hierop had verzoeker voorgesteld dat A. en zijn collega L. met verzoeker naar een geldautomaat zouden gaan, zodat verzoeker zelf geld kon pinnen. Hun chef W. had echter afwijzend op dit voorstel van verzoeker gereageerd omdat het op dat moment te druk was. A. heeft verder verklaard dat hij niet weet of W. met verzoekers voorstel akkoord zou zijn gegaan als het op dat moment rustig was geweest. Vervolgens heeft verzoeker een kennis gebeld. Aangezien deze kennis uit Amsterdam moest komen, duurde het even voor hij met het geld op het politiebureau arriveerde, aldus A. Ook heeft A. verklaard dat het naar schatting ongeveer 10 à 15 minuten lopen was naar de dichtstbijzijnde geldautomaat; per auto zou het waarschijnlijk langer duren om er te komen omdat er dan omgereden moest worden. Omdat de kennis van verzoeker uit Amsterdam moest komen had het zeker tijd gescheeld als hij en L. met verzoeker naar de geldautomaat waren gegaan, aldus A.

5. Politieambtenaar L. heeft verklaard dat verzoeker had aangegeven dat hij zelf buiten geld wilde pinnen, of dat A. en L. buiten geld voor hem zouden gaan pinnen. Ze konden verzoeker natuurlijk niet alleen naar buiten laten gaan, en het was op dat moment zó druk op het politiebureau dat hij en A. - al dan niet met verzoeker - niet naar buiten konden gaan om geld te gaan pinnen. Op een rustiger moment hadden ze wellicht wel naar buiten kunnen gaan om geld te pinnen, aldus L. Volgens L. bevond de dichtstbijzijnde geldautomaat zich op 5 à 10 minuten lopen van het politiebureau. Verder heeft L. verklaard dat verzoeker een vriend heeft gebeld om het geld te komen brengen. Omdat deze vriend uit Amsterdam kwam, duurde het even voordat hij was gearriveerd. Heel erg lang had dit volgens L. echter niet geduurd, want voorzover hij het zich kon herinneren had verzoekers verblijf op het politiebureau geen uren geduurd.

6. De chef van politieambtenaren A. en L., inspecteur van politie W., heeft verklaard dat hij verzoeker heeft uitgelegd dat op het politiebureau geen pinapparatuur aanwezig was en dat het geld dus op een andere manier moest worden voldaan. Ook heeft L. verzoeker gezegd dat hij iemand kon bellen om het geld te komen brengen, en erbij gezegd dat als dit niet zou lukken, er eventueel later op de dag gelegenheid zou zijn om met hem naar een geldautomaat te gaan, maar dat het op dat moment te druk was. Op dat moment konden er namelijk niet twee mensen worden gemist om met verzoeker op pad te gaan, terwijl hij het vanwege de veiligheid niet verantwoord vond om verzoeker met één politieman naar een geldautomaat te laten gaan, aldus W. Verder heeft W. verklaard dat het mogelijk was dat het sneller was geweest om met verzoeker naar een geldautomaat te gaan, maar op dát moment leek het, gezien de drukte, het meest efficiënt om verzoeker een kennis te laten bellen om het geld te komen brengen. W. voegde hier nog aan toe dat uit een mutatierapport blijkt dat verzoeker rond 16.45 uur was binnengebracht, en dat uit hun urenstaat blijkt dat A. en L. die dag tot 19.00 uur hebben overgewerkt. Verzoeker moet het politiebureau destijds dan ook voor 19.00 uur hebben verlaten, aldus W.

7. Voordat een persoon, die een hem op grond van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) opgelegde sanctie niet heeft voldaan, kan worden gegijzeld, is er - zonder dat dit tot betaling heeft geleid - een uit meerdere stappen bestaand inningtraject doorlopen; in die zin is gijzeling het sluitstuk van de inning van administratieve sancties op grond van de WAHV (zie ook Achtergrond, onder 2.).

8. In dit licht bezien acht de Nationale ombudsman het niet onredelijk dat politieambtenaar W. er in dit geval - omdat het op dat moment kennelijk druk was op het politiebureau - in eerste instantie voor heeft gekozen om verzoeker een kennis te laten bellen om met het benodigde geld naar het politiebureau te komen, in plaats van politieambtenaren A. en L. met verzoeker naar een geldautomaat te laten gaan om verzoeker zelf geld te laten pinnen. Dat het wellicht sneller was geweest om met verzoeker naar een geldautomaat te gaan doet aan het voorgaande niet af, nu uit de verklaringen van de politieambtenaren kan worden afgeleid dat het verblijf van verzoeker aan het politiebureau in totaal niet veel langer dan twee uur kan hebben geduurd. De Nationale ombudsman merkt hierbij op dat, zó verzoeker heeft voorgesteld dat één van de politieambtenaren met verzoekers bankpas geld kon gaan pinnen, de politie terecht niet op dit voorstel is ingegaan.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 19 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Almere, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd van drie betrokken politieambtenaren een verklaring opgenomen.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Betrokken ambtenaar W. en de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker en betrokken ambtenaren A. en L. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Politieambtenaren A. en L. constateerden op 16 september 2002 dat verzoekers auto stond geparkeerd op een invalidenparkeerplaats in Almere, zonder dat deze was voorzien van een geldige invalidenparkeervergunning. Na controle van de kentekengegevens bij de meldkamer bleek dat de auto sinds januari 2002 niet was verzekerd en dat de eigenaar van de auto - verzoeker - in het opsporingssysteem stond gesignaleerd wegens een aantal openstaande verkeersboetes; verzoeker mocht worden gegijzeld om alsnog betaling van deze verkeersboetes af te dwingen. Ook stond verzoeker gesignaleerd omdat er een gerechtelijk schrijven in persoon aan hem diende te worden uitgereikt.

Toen verzoeker bij zijn geparkeerde auto terugkeerde, hebben A. en L. - die zelf te voet waren - hem door collega's per auto laten overbrengen naar het politiebureau. Korte tijd na verzoeker arriveerden A. en L. op het politiebureau om een en ander af te handelen. Op het politiebureau is het desbetreffende gerechtelijk schrijven - een kennisgeving ontzegging rijbevoegdheid - aan verzoeker uitgereikt. Ook is verzoeker bekeurd wegens onverzekerd rijden. Aangezien verzoeker zelf niet voldoende geld bij zich had om de verkeersboetes te kunnen betalen, heeft hij een kennis gebeld die hem het benodigde geld heeft gebracht. Na betaling van de openstaande verkeersboetes heeft verzoeker het politiebureau weer verlaten.

2. Aangezien verzoeker het niet eens was met de gang van zaken op het politiebureau, schreef hij op 17 september 2002 onder meer het volgende aan politieambtenaar W., die de chef is van politieambtenaren A. en L.:

"Hierbij beklaag ik mij over hetgeen mij gisteren, maandag 16 september 2002 omstreeks 14.30 uur n.m. is overkomen. (…)

E.e.a. betreft een aanhouding van o.m. politieagent nr. xxxx. Nadrukkelijk wil ik verklaren dat ik over deze 2 agenten niets te klagen heb. Deze mensen wilden mij zo veel mogelijk helpen, maar stonden machteloos, omdat de leiding anders besliste.

1. Ik beklaag mij erover dat ik werd behandeld alsof ik een moordenaar was, die net enkele mensen koelbloedig had neergeschoten, dat gevoel had ik omdat ik meteen na aankomst op het politiebureau in een cel werd opgesloten (half uur), terwijl in dergelijke gevallen gebruikelijk is dat men in een wachtruimte (met slot) of verhoorkamer wordt neergezet.

2. Ik beklaag mij erover dat, ofschoon ik nimmer iets over deze 9 overtredingen had gehoord en ik dus de gelegenheid wilde hebben om in beroep te gaan, deze kans mij niet werd aangeboden; ik moest direct betalen, anders moest ik 'zitten'. De wet biedt de mogelijkheid (ook de Wet Mulder) dat indien een zaak niet onherroepelijk is, binnen 14 dagen beroep kan worden aangetekend.

3. Ik beklaag mij erover dat toen ik wilde aantonen dat ik brieven bij me had waarbij ik kon aantonen dat ik in onderhandeling was met het CJIB te Leeuwarden om de openstaande boeten in termijnen te betalen, ik niet de gelegenheid kreeg aangeboden de brieven van het CJIB te tonen. Er werd mij verteld dat het niet meer kan, maar het CJIB zou dat dan toch ook moeten weten?

4. Ik beklaag mij erover dat ik niet de gelegenheid kreeg het door mij te betalen bedrag te mogen pinnen (vergezeld van 1 of meer agenten). Andere politiebureaus doen daar niet moeilijk over.

5. Ik beklaag mij erover dat ik meteen kenbaar maakte dat ik erg ziek was, naar de specialist moest van het ziekenhuis (kon ik aantonen, ik had de afspraak bij me), er geen rekening kon worden gehouden met mijn gezondheid. Ik heb longontsteking en moet aan mijn hart geopereerd worden.

Volgens de door mij bedoelde agenten was dhr. W. degene die de leiding had en bovenstaande beslissingen heeft genomen.

De hartspecialist vond het onbegrijpelijk dat mij in mijn situatie al dit leed is aangedaan."

3. Op 21 oktober 2002 informeerde verzoeker schriftelijk bij de politie waarom hij nog geen antwoord had ontvangen op zijn brief van 17 september 2002.

4. In reactie hierop schreef districtschef Aa. verzoeker op 7 november 2002 onder meer dat verzoeker zijn brief van 17 september 2002 aan de heer W. had gericht, en niet aan hem. Ook informeerde de heer Aa. verzoeker in algemene zin over de klachtprocedure van het regionale politiekorps Flevoland en verzocht hij verzoeker om het hem schriftelijk te laten weten indien hij gebruik wenste te maken van de klachtenregeling.

5. Bij brief van 18 december 2002 reageerde verzoeker op deze brief van districtschef Aa. Verzoeker schreef onder meer dat hij zich met zijn klacht zou richten tot de klachtencommissie en dat hij het vreemd vond dat de heer Aa. niet aan de heer W. had gevraagd waarom deze verzoekers brief van 17 september 2002 nog niet had beantwoord.

6. Op 19 december 2002 diende verzoeker zijn klacht over het politieoptreden op 16 september 2002 schriftelijk in bij het regionale politiekorps Flevoland.

7. Inspecteur van politie E. schreef verzoeker op 21 januari 2003 onder meer het volgende:

"Op 19 december 2002 heeft u een klachtbrief geschreven. (...). Op verzoek van de chef basiseenheid Almere Stad-Oost, heeft ondergetekende u op 16 januari 2003 schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek, dit in het kader van het gestelde in de klachtenregeling regiopolitie Flevoland. Dit gesprek zou plaatsvinden op dinsdag 21 januari 2003 in het bureau van politie te Almere.

HET GESPREK

Op eerdergenoemde datum en tijdstip vond het gesprek plaats. Nadat ik mijn positie aan u had kenbaar gemaakt, hebben wij uw brief besproken.

Op 17 september 2002 heeft u een aantal klachten op papier gezet en deze aan de districtschef Zuid toegezonden. Op zijn advies heeft u op 19 december 2002 de officiële klacht op papier gezet. In uw klachtbrief noemt u een vijftal onderwerpen, over een voor u vervelende confrontatie met de politie Almere op 16 september 2002. U gaf tijdens ons gesprek aan, dat de klacht weliswaar betrekking heeft op uw situatie, maar dat uw intentie meer is om in de toekomst dit soort vervelende zaken te voorkomen.

Wat was er precies gebeurd:

Naar aanleiding van een controle door twee politiemensen in Almere bleek dat u nog een 9-tal bekeuringen moest betalen. Deze agenten waren zeer correct en namen u ongeboeid mee naar het bureau van politie te Almere. Aldaar werd u als 60-jarige man in een cel opgesloten, volgens uw verhaal. Dit duurde volgens u te lang, ruim een half uur. U had inmiddels aangegeven te willen betalen als dat moest en daarbij tevens aangegeven, dat u problemen had met uw gezondheid. U voelde zich een zware misdadiger en vond dat u ten onrechte werd opgesloten.

Ik heb getracht u uit te leggen dat de keuze van opsluiten, of dat nu in een cel of vermoedelijk in uw geval een ophoudkamer is, geschiedt volgens de geldende regels.

U gaf aan dat niet de beide correcte agenten, maar de heer W., zijnde de chef op dat moment, niet voor rede vatbaar was. Niks mocht of kon volgens die man. U had ook nog verzocht met het CJIB te bellen, of alles wel correct was, daar u helemaal niets van boetes af wist. Toen u wilde pinnen kon dat niet op het bureau, maar u mocht ook geen geld buiten pinnen. U heeft uiteindelijk een kennis gebeld die met geld naar het bureau is gekomen, opdat u uw openstaande boetes kon betalen.

Al met al heeft u een vervelende ervaring met name met de heer W.

Resumerend komt uw klacht op het volgende neer.

U verleende medewerking aan het onderzoek naar openstaande boetes.

U had aangegeven ziek te zijn, (u had; N.o.) longontsteking en moest een hartoperatie ondergaan.

U moest desondanks opgesloten worden, hetgeen zeer bedreigend en vernederend overkwam;

U kreeg geen medewerking om geld te pinnen, doch moest dit via een ander doen.

Door uw ziektebeeld werd u emotioneel en maakte u zich zorgen over uw gezondheid.

U gaf aan dat u in de maand na het incident, in oktober, aan uw hart bent geopereerd. U bent inmiddels bij de officier van justitie in beroep gegaan tegen de opgelegde boetes.

U gaf tenslotte aan tevreden te zijn over het gevoerde gesprek met ondergetekende. U heeft alle ruimte en gelegenheid gekregen om uw verhaal te vertellen. U wilt desondanks een uitspraak van de onafhankelijke klachtencommissie, daar u in de toekomst voor anderen een soortgelijke vervelende situatie wilt voorkomen."

8.1. In een aan districtschef Aa. gerichte rapportage die chef basiseenheid M. op 31 januari 2003 naar aanleiding van de klacht heeft opgesteld, staat onder meer het volgende vermeld:

"De klacht

De klachtbrief refereert aan een optreden van de politie in de afhandeling op 16 september 2002 van een signalering van de klager betreffende een aantal openstaande boetes (…).

De klacht onderscheid de volgende onderdelen:

1. behandeld als grote crimineel

2. ten onrechte in cel gezeten

3. geen gelegenheid gekregen boetes te betalen.

Door de inspecteur van politie Flevoland, W. is een rapportage opgemaakt betreffende zijn bevindingen als leidinggevende in de afwikkeling van deze signalering (…)(zie hierna, onder A.8.2.; N.o.).

Klachtgesprek

De klager is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Daartoe heeft een gesprek plaatsgehad op 21 januari 2003. Hiervan is een rapportage opgemaakt (…)(zie hiervóór, onder A.7.; N.o.). De klager volhardde bij de inhoud van zijn schriftelijke klacht.

Beoordeling

Naar aanleiding van de rapportage en andere relevante ambtsberichten ben ik van mening dat de door B. ingediende schriftelijke klacht elke redelijke grond mist. Het optreden van de behandelende politieambtenaren wordt door de klager zelf als hulpvaardig gekwalificeerd.

Vastgesteld kan ook worden dat rekening gehouden is met de fysieke gesteldheid van de klager. De afwikkeling van de signalering heeft zo spoedig mogelijk plaatsgehad. Er is geen sprake geweest van een feitelijke insluiting, maar een korte ophouding in een verhoorruimte.

De emoties die deze afwikkeling bij de man kennelijk hebben opgeroepen, zijn niet versterkt door gedragingen van de politieambtenaren. Hun optreden is redelijk en gematigd geweest.

Uiteraard is er begrip voor het feit dat de afwikkeling van de signalering door de man als vervelend en onprettig is ervaren. Redelijkerwijs kan worden gesteld dat dit ten principale de consequentie is van zijn eigen gedrag, namelijk eerder gepleegde overtredingen.

In het politiebureau van Almere is geen voorziening aanwezig die de klager in de gelegenheid kon stellen geld te pinnen. De suggestie dat dit vergezeld van agenten elders zou moeten worden gedaan kent meerdere alternatieven, die voor de politie minder belastend zijn en de verantwoordelijkheid bij de gesignaleerde houden. De betalingsverplichting is een sluitpost van een zorgvuldige en langere periode waarin meerdere kansen zijn geweest aan de betalingsverplichtingen te voldoen in enige vorm.

Er is recht gedaan aan de mededeling van B. betreffende zijn gezondheid. Er was geen noodzaak tot directe medische bijstand. Er was ook geen sprake van een ingeslotene. De klager is in de gelegenheid gesteld om zijn medische afspraken na te komen.

De administratieve afwikkeling van de signalering is zo zorgvuldig mogelijk gedaan. Hierbij is de normale procedure gevolgd.

Ik acht de klacht op alle onderdelen ongegrond."

8.2. Bij zijn rapportage had chef basiseenheid M. een rapport van politieambtenaar W. van 9 januari 2002 gevoegd, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Op 16 september 2002, omstreeks 16.45 uur is de heer B. door de politiesurveillanten A. en L. aangehouden ter zake een achttal openstaande boetes (gijzeling in verband met een Wet Mulder gedraging) en een keer betekening van een vonnis.

De heer B. geeft vervolgens in zijn brief van 17 september 2002 een opsomming weer van, volgens hem, onjuistheden. Deze opsomming is in zijn brief genummerd van 1 t/m 5. Ik zal dan ook commentaar leveren conform de vraagstelling van 1 t/m 5.

1. De heer B. is bij aankomst in het politiebureau niet in een daarvoor bestemde ruimte (ophoudkamer) geplaatst, daar hij aan de collega's A. en L. had aangegeven dat hij ziek was. De betreffende collega's hebben de heer B. plaats laten nemen in een van de aanwezige verhoorkamers en hebben hem een kop koffie aangeboden. De deur is hierbij niet dicht c.q. op slot gedaan en tijdens het verblijf in de verhoorkamer is constant een van beide collega's aanwezig geweest.

2. De heer B. is niet in de gelegenheid gesteld om in beroep te gaan tegen de openstaande boetes, omdat hier namelijk sprake was van de opsporingscode 'gijzeling' binnen de Wet Mulder en hiertegen geen beroep mogelijk is (de beroepstermijn was reeds lang verstreken).

3. Klager spreekt zich hier zelf tegen. In vraag twee deelt hij mede niets van boetes te weten terwijl hij in vraag 3 zelf te kennen geeft hierover correspondentie te voeren met het CJIB. De betreffende correspondentie met het CJIB kon hij ten tijde van zijn aanhouding niet tonen, omdat hij deze kennelijk thuis had liggen.

4. De heer B. is duidelijk te kennen gegeven dat het aan het politiebureau in Almere niet mogelijk is om gebruik te maken van een elektronisch betalingsapparaat. Alleen contante betaling was hier van toepassing.

5. Zoals omschreven bij vraag 1 heeft de heer B. bij zijn aanhouding aan de betreffende politiesurveillanten kenbaar gemaakt dat hij ziek was en dat hij een afspraak zou hebben met zijn specialist. Derhalve is de heer B. ook anders behandeld dan een 'normale' aangehouden persoon. Door het oponthoud aan het politiebureau is de door de heer B. bedoelde afspraak niet in gevaar gebracht. Na betaling van de betreffende boetes is de heer B. weer heengezonden."

8.3. Ook had M. bij zijn rapportage een mutatierapport van 16 september 2002 gevoegd. In dit door politieambtenaren A. en L. opgestelde mutatierapport staat onder meer het volgende vermeld:

"Toelichting bij incident:

Rapp's waren belast met parkeerdienst in centrum Almere-Stad. Op de Marktmeesterstraat zagen rapp's een personenauto geparkeerd staan op een invalidenplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. Het betrof een Opel, type Omega, kleur blauw en voorzien van het kenteken xx-xx-xx. Voor deze overtreding een beschikking uitgeschreven. Na controle bij de MK (meldkamer; N.o.) bleek dat het voertuig niet meer verzekerd was sinds januari 2002. Ook stond de eigenaar, B. (...), gesignaleerd. B. had nog 8 boetes openstaan en een BETIP (betekening in persoon; N.o.). Daarop B. meegenomen naar het bureau door collega's (...).

Op het bureau heeft B. de openstaande boetes voldaan.

Kwitantienr. (…) euro 204,21

" (…) " 297,80

" (…) " 127,63

TOTAAL euro 553,07

Ook aan B. een akte van uitreiking overhandigd. Het betrof een kennisgeving ontzegging rijbevoegdheid. Alle papieren naar het KIC gefaxt en daarna opgestuurd. Akte van uitreiking verstuurd naar arrondissementsparket Amsterdam. Ook nog beschikking uitgeschreven voor het rijden op de openbare weg zonder vereiste verzekering."

8.4. Verder had M. bij zijn rapportage een deel van de noodhulplijst van 16 september 2002 gevoegd. In deze lijst staat onder vermelding van het tijdstip 16.45 uur onder meer het volgende vermeld:

"Afhandeling OPS boetevonnis surveillanten

Betrokkene B. (...) werd door surveillanten gecontroleerd en bleek nog wat OPS-jes open te hebben staan. Betaald werd euro 553,07 en ontzegging betekend."

9. De korpsbeheerder liet verzoeker bij brief van 4 april 2003 weten dat de klachtencommissie van de politie Flevoland hem op 20 maart 2003 had geadviseerd inzake verzoekers klacht. Ook schreef de korpsbeheerder aan verzoeker dat hij zich met de inhoud van het advies kon verenigen en de klacht derhalve ongegrond verklaarde.

Bij zijn brief aan verzoeker had de korpsbeheerder aan afschrift van het advies van de klachtencommissie gevoegd. In dit advies staat onder meer het volgende vermeld:

"De klacht

Klager stelt ten eerste als grote crimineel behandeld te zijn. Ten tweede stelt klager ten onrechte in een cel gezeten te hebben. Klager stelt ten derde geen gelegenheid te hebben gekregen om de openstaande boetes te betalen.

(…)

De feiten

Op 16 september 2002 troffen twee politieambtenaren, belast met parkeerdienst in het centrum van Almere, omstreeks 16.42 uur de personenauto van klager aan op een invalidenparkeerplaats zonder een geldige invalidenparkeerkaart. Voor deze overtreding werd een beschikking uitgeschreven. Na controle via de meldkamer bleek het voertuig niet verzekerd te zijn en bleek klager een aantal boetes niet betaald te hebben. Hierop werd klager meegenomen naar het bureau te Almere.

De beoordeling

1. Behandeld als grote crimineel

De controle via de meldkamer wees uit dat klager gesignaleerd stond wegens een aantal openstaande boetes. Naar aanleiding hiervan is klager ongeboeid meegenomen naar het bureau waar hij in een verhoorkamer kon plaatsnemen. Klager kreeg koffie aangeboden. Hoewel de commissie begrip heeft voor het feit dat deze ervaring voor klager niet prettig was, is door de betrokken politieambtenaren correct gehandeld. De commissie is dan ook van mening dat dit onderdeel ongegrond is.

2. Ten onrechte in cel gezeten

Na zijn aankomst op het bureau heeft klager vanwege zijn fysieke gesteldheid korte tijd in een onafgesloten verhoorkamer gezeten. Klager heeft derhalve niet in een cel gezeten. De commissie acht dit onderdeel ongegrond.

3. Geen gelegenheid gekregen boetes te betalen

Op het politiebureau is geen voorziening aanwezig om mensen pinbetalingen te laten doen. Er kunnen alleen contante betalingen worden gedaan. Blijkens de rapportage zijn de boetes van klager door contante betaling voldaan. De commissie acht dit onderdeel ongegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren en verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In zijn verzoekschrift merkte verzoeker onder meer het volgende op over het advies van de klachtencommissie:

"1. Behandeld als crimineel.

Ik heb reeds eerder verklaard, dat ik door betrokken politieambtenaren correct ben te woord gestaan, maar dat ik problemen had met hun chef, die mij onheus heeft behandeld.

2. In cel gezeten.

Ik heb inderdaad niet in de cel gezeten, maar de verhoorkamer was wel degelijk op slot. Daar is GEEN ENKELE twijfel over.

3. Boetes betalen.

In het verleden is deze situatie al ontstaan bij een ander politiebureau. Onder begeleiding ging ik mee om geld te pinnen. Dat was geen enkel probleem. Immers er is een tekort aan cellen en een pinbetaling is een wettig betaalmiddel. De agenten wilden wel, maar van de baas mocht het niet. Men kan zich niet beroepen dat men er geen tijd voor heeft, want het wachten op iemand die geld voor mij bracht heeft veel meer tijd in beslag genomen dan gaan naar een pinautomaat net om de hoek. Ik ben toch niet vluchtgevaarlijk?"

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 5 september 2003 onder meer als volgt op de klacht:

"In afgesloten verhoorkamer geplaatst

Op grond van de rapportage van de chef basiseenheid Almere Stad-Oost kan gesteld worden dat klager niet in een afgesloten verhoorkamer is geplaatst. Klager gaf na aankomst aan het bureau aan ziek te zijn en werd daarom niet in een ophoudkamer geplaatst maar in een verhoorkamer. Deze verhoorkamer is niet afgesloten en tijdens het verblijf in de verhoorkamer is continue een medewerker bij klager aanwezig geweest. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

Niet in de gelegenheid gesteld te pinnen

Aan het bureau bestaat geen mogelijkheid om te pinnen. Klager meent dat hij in de gelegenheid had moeten zijn gesteld om elders buiten het bureau te pinnen. Een dergelijke handelwijze zou volgens klager eerder zijn gevolgd. Raadpleging van het geautomatiseerde bedrijfsprocessensysteem heeft deze stelling van klager overigens niet bevestigd. Los daarvan meen ik dat deze mogelijkheid hem nu terecht niet is geboden. Er was sprake van een gijzeling in het kader van de Wet Mulder. Klager is derhalve geconfronteerd met de gevolgen van het feit dat de aan hem geboden kansen om in een eerder stadium aan de betalingsverplichtingen te voldoen, door hem niet zijn benut. Het kan vervolgens niet zo zijn dat klager begeleid door een of twee politieambtenaren in de gelegenheid wordt gesteld om bij een pinautomaat geld te pinnen. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond."

2. Bij zijn reactie had de korpsbeheerder onder meer een afschrift gevoegd van de lijst waarop staat welke acties het district Zuid van 16 september 2002 om 07.00 uur tot 17 september 2002 om 07.00 uur heeft uitgevoerd. Hierop staat onder meer vermeld hetgeen hiervóór onder A.8.4. is weergegeven.

D. verklaring politieambtenaar a.

Politieambtenaar A. heeft op 5 september 2003 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voorzover van belang voor het onderzoek, onder meer het volgende verklaard:

"Ik ben als surveillant werkzaam bij het regionaal politiekorps Flevoland. Op 16 september 2003 had ik samen met mijn collega de heer L. surveillancedienst. We zagen een auto geparkeerd staan op een invalidenparkeerplaats zonder de benodigde geldige invalidenparkeerkaart. Toen we het kenteken via de meldkamer natrokken, bleek er iets aan de hand te zijn. Ik meen mij te herinneren dat de APK verlopen was, of dat er geen WA-verzekering voor de auto was afgesloten. Op dat moment kwam de eigenaar van de auto naar ons toe. Dit was de heer B. We hebben zijn gegevens nagetrokken via de meldkamer, en toen bleek dat er op zijn naam nog een stuk of 9 boetes openstonden. Voor deze boetes stond de heer B. gesignaleerd in het opsporingsregister. Aangezien L. en ik te voet waren, hebben we een politieauto opgeroepen om de heer B. te laten overbrengen naar het politiebureau. Ik kan me niet meer herinneren of we de heer B. hebben aangehouden of dat hij vrijwillig is meegegaan. Vanwege die signalering moest hij echter sowieso mee naar het politiebureau. De heer B. is ongeboeid door collega's per opvallende dienstauto overgebracht naar het politiebureau. De heer L. en ik zijn teruggelopen, ik denk dat we ongeveer een kwartier na de heer B. op het politiebureau arriveerden.

De heer B. was in afwachting van onze komst in een ophoudkamer geplaatst. De deur van deze ophoudkamer zat op slot, en de heer B. zat daar in zijn eentje. Omdat de heer B. tegen de heer L. en mij zei dat hij ziek was - hij had het aan zijn hart - hebben we hem in een verhoorkamer laten plaatsnemen. Van mijn collega's hoorde ik dat de heer B. tegen hen niets had gezegd over het feit dat hij ziek was. De deur van de verhoorkamer was open en bleef open. We hebben de heer B. iets te drinken aangeboden en de hele tijd dat de heer B. in de verhoorkamer verbleef, zat ofwel ik, ofwel de heer L., ofwel wij allebei bij de heer B. We hebben hem dus niet meer alleen gelaten. Ook hebben we hem in de gelegenheid gesteld zijn arts te bellen. Ik kan mij niet meer herinneren of hij hiervan gebruik heeft gemaakt.

In totaal moest de heer B. een flink bedrag betalen voor al die openstaande boetes. Omdat hij dit niet contant bij zich had, stelde hij zelf voor dat ik met zijn bankpas naar een geldautomaat zou gaan om geld te pinnen. Hij zou mij dan zijn pincode meegeven. Dit voorstel heb ik natuurlijk afgeslagen, want dan vraag je om problemen. Als ik met zijn bankpas was gaan pinnen, had hij mij bijvoorbeeld achteraf kunnen beschuldigen dat ik teveel geld had gepind. De heer B. stelde toen aan mij en de heer L. voor dat wij met hem naar een geldautomaat zouden gaan, zodat hij zelf geld kon pinnen. Wij hebben dit voorstel aan onze chef, de heer W., voorgelegd. De heer W. antwoordde echter dat we niet met de heer B. op pad mochten gaan om geld te pinnen omdat het op dat moment te druk was. Ik geloof dat er net wat verdachten waren binnengebracht. Ik weet niet of de heer W. akkoord was gegaan met het voorstel van de heer B. als het op dat moment rustig was geweest.

Vervolgens heeft de heer B. een kennis gebeld om te vragen of hij naar het politiebureau wilde komen om de boetes te betalen. Deze kennis moest uit Amsterdam komen, dus het duurde even voor hij arriveerde. Ik weet niet hoe lang de heer B. in totaal op het politiebureau heeft verbleven.

U vraagt mij waar zich de dichtstbijzijnde geldautomaat bevond, en of het sneller was geweest als wij met de heer B. naar die geldautomaat waren gegaan. Ik schat dat het ongeveer 10 à 15 minuten lopen was naar de dichtstbijzijnde geldautomaat. Per auto zou je er waarschijnlijk nog langer over doen, want dan moet je helemaal omrijden. Hemelsbreed zal de afstand van het politiebureau naar de geldautomaat ongeveer vijfhonderd meter zijn geweest. Omdat de kennis van de heer B. uit Amsterdam moest komen, had het zeker tijd gescheeld als we met de heer B. naar de geldautomaat waren gegaan.

De heer B. was een beetje boos op de heer W. omdat hij het niet goed vond dat de heer L. en ik met de heer B. geld gingen pinnen. Hij kwam hier steeds weer op terug. Ook bleef hij over zijn ziekte praten, maar hij was niet vervelend. De heer B. gaf aan dat de heer L. en ik hem correct hadden behandeld. Hij vond het bijvoorbeeld netjes dat we hem wat te drinken hadden aangeboden."

E. verklaring politieambtenaar w.

Politieambtenaar W. heeft op 8 september 2003 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voorzover van belang voor het onderzoek, onder meer het volgende verklaard:

"Ik ben inspecteur van politie bij het regionale politiekorps Flevoland, en ik ben de chef van de heer A. en de heer L. Op 16 september 2002 hebben zij de heer B. door collega's per auto laten overbrengen naar het politiebureau omdat hen was gebleken dat de heer B. gesignaleerd stond wegens niet-betaalde boetes. Meteen daarna zijn de heer A. en de heer L. zelf ook naar het politiebureau gekomen. De heer B. is in een ophoudkamer geplaatst. We hebben ongeveer zes ophoudkamers. Aangezien het een erg drukke dienst was, zaten deze kamers allemaal vol. De heer B. had tegenover de heer A. en de heer L. aangegeven dat hij ziek was - ik geloof dat hij het aan zijn hart had - en daarom is er steeds iemand bij hem gebleven. Ik meen mij te herinneren dat de heer A. steeds bij de heer B. is gebleven en dat de heer L. koffie heeft gehaald voor de heer B. Voorzover ik weet heeft de heer B. steeds in een ophoudkamer gezeten. In de klachtformulering las ik dat de heer B. zich als een grote crimineel behandeld voelde, omdat hij in een afgesloten verhoorkamer zou zijn geplaatst terwijl hij had aangegeven dat hij zich ziek voelde. Ik ben erg verbaasd over deze klacht, omdat er - juist omdat hij zei ziek te zijn - extra aandacht aan hem is besteed en er steeds iemand bij hem is gebleven. Ik denk ook niet dat de ophoudkamer afgesloten was.

U zegt mij dat de heer A. heeft verklaard dat de heer B. kort na binnenkomst in een verhoorkamer is geplaatst. Dit zou kunnen, ik ben niet de hele tijd in de buurt geweest. De verhoorkamers liggen trouwens recht tegenover de ophoudkamers, in dezelfde gang. Het zijn eigenlijk typekamers.

Zelf heb ik de heer B. maar kort gesproken. Hoewel iemand die wordt binnengebracht wegens niet-betaalde boetes niet hoeft te worden voorgeleid, en er in die zin voor mij dus geen noodzaak was met hem te praten, wil ik iedereen toch altijd persoonlijk even zien omdat ik verantwoordelijk ben voor de gang van zaken. Ik heb mij in de gang aan de heer B. voorgesteld. We hadden een kort gesprekje en dit verliep in een normale sfeer. De heer B. heeft mij niet gezegd dat hij ziek was. Hij stond erop de boetes op het politiebureau per pinbetaling te voldoen. Ik heb hem uitgelegd dat wij op het politiebureau geen pinapparatuur hebben, en dat het geld dus op een andere manier moest worden voldaan. Aangezien het zo druk was, heb ik de heer B. gezegd dat hij iemand kon bellen om het geld te komen brengen. Ook heb ik erbij gezegd dat als dit niet zou lukken, er eventueel later op de dag gelegenheid zou zijn om met hem naar een geldautomaat te gaan zodat hij zelf geld zou kunnen pinnen, maar dat het op dat moment te druk was. Het was namelijk zo druk dat ik niet twee mensen kon missen om met de heer B. op pad te gaan om geld te gaan pinnen, en ik vond het - met het oog op de veiligheid - niet verantwoord om de heer B. met één politieman naar een geldautomaat te laten gaan. Achteraf heb ik begrepen dat de heer B. geïrriteerd was over mijn weigering hem zelf geld te laten pinnen bij een geldautomaat.

U vraagt mij hoe lang de heer B. op het politiebureau is geweest en of het niet sneller zou zijn geweest om toch met hem naar een geldautomaat te gaan, in plaats van te wachten op de komst van een kennis en al die tijd minimaal één politieambtenaar bij de heer B. te laten zitten. Ik kijk nu in ons computersysteem maar ik kan zo snel niet zien hoe lang de heer B. binnen is geweest. Als ik dat alsnog kan achterhalen, laat ik het u nog weten. Het zou kunnen dat het sneller was geweest om met hem naar een geldautomaat te gaan, maar op dát moment leek het mij - gezien de drukte - het meest efficiënt om de heer B. een kennis te laten bellen om het geld te komen brengen."

Even later belde de heer W. terug en verklaarde hij tegenover de medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman nog het volgende:

"Ik heb in onze computersystemen gezocht en de volgende informatie gevonden over de duur van het verblijf van de heer B. op het politiebureau. Uit een mutatierapport leid ik af dat de heer B. rond 16.45 uur is binnengebracht. De heer A. en de heer L. hadden officieel tot 17 uur dienst, maar hebben volgens hun urenstaat tot 19 uur overgewerkt. Dit betekent dat de heer B. voor 19 uur het politiebureau moet hebben verlaten. Preciezer dan dit kan ik het u niet vertellen."

F. verklaring politieambtenaar l.

Politieambtenaar L. heeft op 22 september 2003 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voorzover van belang voor het onderzoek, onder meer het volgende verklaard:

"Ik ben werkzaam bij het regionaal politiekorps Flevoland. Op 16 september 2002 had ik samen met mijn collega de heer A. dienst, toen we een voertuig bekeurden wegens een parkeerovertreding. Toen we de auto natrokken, bleek dat er nog meerdere boetes openstonden. Op dat moment kwam de heer B. aangelopen. We hebben hem gevraagd mee te gaan naar het politiebureau om de openstaande geldboetes te voldoen. Voorzover ik het mij kan herinneren hebben we de heer B. niet aangehouden maar is hij vrijwillig meegegaan naar het politiebureau. We hebben hem door collega's per auto laten overbrengen. De heer A. en ik zijn zelf lopend teruggegaan naar het politiebureau. Dat was ongeveer vijf minuten lopen. De collega's die de heer B. naar het politiebureau hadden overgebracht, hebben hem in een ophoudkamer geplaatst. Ik denk dat de ophoudkamer afgesloten was, dat is namelijk standaardprocedure. Ik weet niet of de heer B. tegen die collega's heeft gezegd dat hij ziek was. Zodra de heer A. en ik op het politiebureau waren aangekomen, hebben we de heer B. meegenomen naar een verhoorkamer. We moesten namelijk via de computer uitzoeken wat precies de stand van zaken was met betrekking tot de openstaande boetes. Ook hadden we die computer nodig om een en ander administratief af te handelen. In ophoudkamers staan geen computers, en in de verhoorkamers wel.

In de verhoorkamer zei de heer B. tegen mij dat hij ziek was. Het kan zijn dat de heer A. er ook bij was toen de heer B. dit zei. Ik meen mij te herinneren dat de heer B. vertelde dat hij hartproblemen had, en nog iets anders, maar daarvan weet ik niet meer wat dat dan was. Omdat de heer B. zei dat hij ziek was, hebben we de verhoorkamer steeds opengelaten. Ook hebben de heer A. en ik de heer B. niet alleen gelaten.

Ik weet nog dat de heer B. op zich best bereid was de boetes te betalen. Hij wilde op het politiebureau pinnen, maar daar hebben we de apparatuur niet voor. Hierop gaf hij aan dat hij zelf buiten geld wilde pinnen, of dat wij buiten geld voor hem zouden gaan pinnen. We konden hem natuurlijk niet alleen naar buiten laten gaan, en het was op dat moment zó druk op het politiebureau dat de heer A. en ik niet naar buiten konden gaan om geld te gaan pinnen. Op een ander moment, als het rustiger was geweest, had dit wellicht wel gekund. De dichtstbijzijnde geldautomaat bevindt zich op 5 à 10 minuten lopen van het politiebureau.

Omdat we niet met de heer B. naar een geldautomaat konden gaan, heeft hij een vriend gebeld om het geld te komen brengen. Deze vriend moest uit Amsterdam komen, dus het duurde even voordat hij was gearriveerd. Heel erg lang heeft dit echter niet geduurd, want voorzover ik het mij kan herinneren heeft het verblijf van de heer B. op het politiebureau geen uren geduurd.

Verder kan ik mij nog herinneren dat de heer B., hoewel hij dus best bereid was te betalen, er wel allerlei andere zaken bij haalde. Ik geloof dat hij het over het CJIB had, en over advocaten die nog met die zaken bezig waren. Ook zei hij steeds dat hij ziek was. Volgens mij hebben de heer A. en ik de heer B. gewoon correct behandeld. We hebben hem iets te drinken aangeboden en ook is er steeds iemand bij hem gebleven."

G. reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 23 oktober 2003 als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder en op de verklaringen van de betrokken ambtenaren:

"In antwoord op uw schrijven (…) deel ik u mede het in het geheel niet eens te zijn met de beweringen van de korpsbeheerder en wel om de volgende redenen:

In afgesloten verhoorkamer geplaatst

Hoe men zo'n kamer ook noemt, verhoorkamer of arrestantenverblijf enz., het feit blijft dat de kamer waarin ik tijdelijk verbleef wel degelijk afgesloten was. De heer A., medewerker van het regionaal politiekorps Flevoland, heeft op 5 september 2003 (…) verklaard: 'de deur van deze ophoudkamer zat op slot'.

Niet in de gelegenheid gesteld te pinnen

Bij andere bureaus van politie overal ten lande was het nimmer een probleem hoe ik wilde betalen, als ik maar betaalde. Bovendien was men blij dat er geen cel werd bezet omdat men kampt met een cellentekort. Het is de politie er dus alles aan gelegen DAT er betaald wordt. Moet ik met duizenden euro's op straat lopen, voor het geval ik nog openstaande boetes moet betalen, met de mogelijkheid dat ik van mijn geld beroofd word? Dat wil de politie toch niet? Dat de mogelijkheid tot pinnen niet zou bestaan verwijs ik dus naar het 'rijk der fabelen'.

Behandeld als grote crimineel

Zoals eerder vermeld ben ik door de dienstdoende agenten niet slecht of onheus behandeld. Echter bij mijn aanhouding (bij mijn auto) stonden er 4 politieagenten. Daar heb ik mij over beklaagd, wat moesten de voorbijgangers denken. Ik had toch geen moord of bankoverval gepleegd. Ik kreeg echt geen koffie aangeboden op het bureau en heb meteen gezegd dat ik bereid was te betalen. Ik moest betalen, dat wist ik, als de boeten onherroepelijk waren of niet.

Gezien bovenstaande reactie mijnerzijds denk ik dat mijn klachten wel degelijk gegrond waren en ook al is het voor mij te laat, anderen mag dit niet overkomen (bij openstaande boetes die betaald zullen worden)."

Achtergrond

1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 1, vierde lid:

"In dit besluit wordt onder ingeslotene verstaan degene die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. (…)"

Artikel 32:

"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.

3. In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee."

2. Artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

"1. De officier van justitie te Leeuwarden kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, voor ten hoogste één week. Indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd ingeschreven staat op een in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres, maar niet op dat adres woonachtig is, dan wel indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt de instelling van de bovenbedoelde vordering door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden bij de rechtbank te Leeuwarden. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden, worden uitgevoerd.

2. Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de sanctie is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

(…)

4. De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het verschuldigde bedrag aan de instantie, belast met deze toepassing, is betaald. De toepassing van het dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.

(…)"

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Wijze van behandeling tijdens verblijf op politiebureau in Almere: ondanks dat verzoeker aangaf zich ziek te voelen in een afgesloten verhoorkamer geplaatst, niet de gelegenheid gekregen zelf geld te pinnen om de openstaande verkeersboetes te betalen.

Oordeel:

Niet gegrond