2003/415

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland op 20 juli 2001, toen zij verzoeker aanhielden en overbrachten naar het politiebureau, zijn auto niet of niet goed hebben afgesloten, tengevolge waarvan is getracht de auto te stelen en schade aan de auto is ontstaan.

Daarnaast klaagt verzoeker over de wijze waarop het regionale politiekorps Flevoland zijn klacht heeft afgehandeld. Verzoeker klaagt er met name over dat:

de behandelingsduur van zijn klacht de wettelijke termijnen heeft overschreden;

de Klachtencommissie Politie Flevoland zijn klacht onzorgvuldig en onbehoorlijk heeft behandeld door bepaalde beweringen van de betrokken politieambtenaren als vaststaande feiten te beschouwen, zoals bijvoorbeeld de bewering dat de auto van verzoeker door de politieambtenaren zou zijn afgesloten en dat verzoeker vervolgens zijn autosleutels overhandigd zou hebben gekregen, hetgeen volgens verzoeker niet is gebeurd.

Beoordeling

I. Inleiding

1. In de nacht van 19 op 20 juli 2001 reed verzoeker in zijn auto naar huis in Lelystad. In de buurt van zijn huis werd verzoeker aangehouden door enkele ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland. Zij stelden onder andere vast dat verzoeker alcohol had gedronken. Voordat hij werd overgebracht naar het politiebureau, parkeerde één van de politieambtenaren verzoekers auto in de straat. Deze politieambtenaar constateerde ter plekke schade aan de sloten. Verzoeker geeft aan dat er krassen op het portier bij de sloten waren ontstaan na een eerdere inbraakpoging in 1998.

2. Bij thuiskomst die ochtend constateerde verzoeker dat iemand diezelfde nacht had geprobeerd zijn auto te stelen. Volgens verzoeker stond een portier open, was het dashboard ontzet en hing er losse bedrading onder het stuur, Er waren echter geen nieuwe braaksporen op het portier te zien. Hij nam hierover telefonisch contact op met het bureau, en vroeg de politie om de schade te komen bekijken. Later die ochtend meldde hij zich bij het politiebureau om over de schade te klagen. Volgens het door de politie opgestelde dagrapport gaven zij aan verzoeker aan dat hij de auto moest komen laten zien op het bureau. Toen een vriend van verzoeker op 22 juli 2001 de auto voor reparatie naar een garage wilde rijden, ontstond er kortsluiting en daardoor brandschade aan het dashboard en de meubels in de auto.

3. Op 11 augustus 2001 en op 29 september 2001 schreef verzoeker aan betrokken ambtenaar P. dat de schade was ontstaan omdat P. de auto niet of niet goed had afgesloten, waarna een derde had geprobeerd de auto te stelen. Bij brief van 19 oktober 2001 richtte verzoeker zich met zijn klacht over de ontstane schade tot de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

4. Op 24 oktober 2001 schreven drie politieambtenaren naar aanleiding van verzoekers klachtbrief van 29 september 2001 een aanvullend proces-verbaal.

II. Ten aanzien van het niet afsluiten van de auto en de daarop ontstane schade

1. Verzoeker klaagt erover dat enkele met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland op 20 juli 2001 zijn auto niet of niet goed hebben afgesloten, tengevolge waarvan is getracht de auto te stelen en schade aan de auto is ontstaan. Verzoeker heeft een taxatierapport en foto's uit 2003 overgelegd ter staving van zijn stelling dat de sloten ook nu nog prima functioneren en dat de schade beperkt is (zie Bevindingen, onder F.2. en G.2.).

2.1. De korpsbeheerder laat in reactie op de klacht weten dat de betrokken ambtenaren ervan uit mochten gaan dat zij de auto deugdelijk hadden afgesloten. Hij acht het niet uitgesloten dat de portiersloten, vanwege eerder toegebrachte schade die de politieambtenaren op dat moment ter plekke hadden geconstateerd, vrij eenvoudig konden worden geopend. De korpsbeheerder is van mening dat de klacht niet gegrond is (zie Bevindingen, onder C.).

2.2. Betrokken ambtenaar P. verklaarde aan de Nationale ombudsman dat hij op het moment dat hij en zijn collega's verzoeker aanhielden duidelijk de schade aan de sloten had gezien. Hij voegde aan zijn verklaring toe dat de sloten iets uit het plaatwerk staken en dat het plaatwerk verbogen en beschadigd was. Ook zei hij dat hij verzoeker daarop had aangesproken, en dat deze hem vertelde dat er in Amsterdam was geprobeerd in te breken. Hij zei dat toen hij van binnenuit eerst het rechterportier heeft afgesloten en vervolgens - na een mislukte poging - met de sleutel het linkerportier heeft afgesloten, vervolgens een duidelijke klik hoorde en er toen vanuit is gegaan dat de deur was afgesloten (zie Bevindingen, onder E.2.).

2.3. Betrokken ambtenaar D. kan zich niet herinneren of er iets mis was met de sloten, wel dat P. bij terugkeer hierover een opmerking maakte tegen verzoeker. Betrokken ambtenaar O. liet weten dat zij en collega P. de schade aan de sloten hadden geconstateerd, welk portier of welke portieren dat waren wist zij niet meer. Wel wist zij zich te herinneren dat er een slotplaat weg was. (zie Bevindingen, onder E.3. en 4.).

3.1. Met betrekking tot de schade aan de sloten merkt de Nationale ombudsman op dat de lezingen van de betrokken partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. Verzoeker heeft middels het taxatierapport van 20 augustus 2002 en recente foto's willen aantonen dat de sloten nog altijd prima functioneren, ondanks dat er na de eerdere inbraakpoging krassen op de portieren zaten. Twee betrokken ambtenaren geven echter consistent aan dat zij de schade aan de sloten hadden geconstateerd, terwijl de derde politieambtenaar bevestigt dat deze schade werd aangekaart met verzoeker. De Nationale ombudsman is van oordeel dat een taxatierapport van een jaar later, alsmede recente foto's niet kunnen aantonen dat er op het moment van aanhouding reeds weinig schade aan de sloten was, alleen bestaande uit een paar krassen. De lezing van de zijde van de politie wordt op dit punt dan ook aannemelijker geacht.

3.2. Ook moet worden vastgesteld dat de lezingen over de wijze van aanhouding, het wegzetten van de auto en de overdracht naar het bureau van enerzijds verzoeker en anderzijds de betrokken politieambtenaren sterk uiteenlopen. Echter, gelet op de gedetailleerdheid van de lezingen van de verschillende politieambtenaren, acht de Nationale ombudsman de versie van de zijde van de politie meer aannemelijk dan die van verzoeker, van wie het waarnemings- en herinneringsvermogen door alcoholgebruik mogelijk beïnvloed is geweest. De Nationale ombudsman gaat er dan ook vanuit dat de betrokken ambtenaar kon concluderen dat hij de auto had afgesloten, nadat hij een duidelijke klik had gehoord.

Alles overziend gaat de Nationale ombudsman er van uit dat de betrokken ambtenaar de auto wel heeft afgesloten, en dat de daarop volgende poging tot diefstal door een derde hier geheel los van staat. Dat er vervolgens schade is ontstaan door kortsluiting valt dan ook niet aan de politie te verwijten.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

III. Ten aanzien van de duur van de klachtbehandeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Flevoland er te lang over heeft gedaan om zijn klacht te behandelen.

2. Artikel 9 van de klachtenregeling van het politiekorps Flevoland schrijft een afdoeningstermijn van 10 weken voor, waarvan kan worden afgeweken onder opgaaf van redenen.

3. De Nationale ombudsman stelt vast dat verzoeker naar aanleiding van zijn klachtbrief van 19 oktober 2001 werd uitgenodigd voor een gesprek met de klachtbehandelaar op 16 november 2001. Bij brief van 25 maart 2002 zond de korpsbeheerder aan verzoeker het bericht van afdoening. De korpsbeheerder heeft in reactie op de klacht laten weten dat verzoekers klacht inderdaad niet binnen de in de klachtenregeling voorgschreven termijn van 10 weken is behandeld. Hij acht dit klachtonderdeel gegrond.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het advies van de klachtencommissie

1. Verzoeker klaagt erover dat de Klachtencommissie Politie Flevoland zijn klacht onzorgvuldig en onbehoorlijk heeft behandeld door bepaalde beweringen van de betrokken politieambtenaren als vaststaande feiten te beschouwen, zoals bijvoorbeeld de bewering dat de auto van verzoeker door de politieambtenaren zou zijn afgesloten en dat verzoeker vervolgens zijn autosleutels overhandigd zou hebben gekregen, hetgeen volgens verzoeker niet is gebeurd.

2. De korpsbeheerder is van mening dat de klachtencommissie terecht kon afgaan op het onder ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 24 oktober 2001. Volgens de korpsbeheerder heeft de klachtencommissie de klacht naar behoren behandeld. Hij acht dit klachtonderdeel niet gegrond.

3.1. Op grond van artikel 7 van de klachtenregeling van het politiekorps Flevoland (zie Achtergrond, onder A.) kan de korpsbeheerder de klachtencommissie om advies vragen. De klachtencommissie kan vervolgens haar advies geven op basis van de voorliggende stukken, of een nader onderzoek instellen. Dit nader onderzoek kan onder andere bestaan uit het horen van de klager of betrokken ambtenaren.

3.2. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie (zie Bevindingen, onder C.).

3.3. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat er een evenwicht behoort te zijn in de mate waarin beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun visie kenbaar te maken op datgene waarover wordt geklaagd.

Wanneer een klachtbehandelende instantie de klacht voorlegt aan de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en het gegeven antwoord geheel aansluit bij de klacht, is het niet noodzakelijk de reactie aan de klager voor te leggen. Wanneer de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een geheel ander licht plaatsen, is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste.

3.4. Verder brengt een zorgvuldige klachtbehandeling met zich mee dat de motivering van de beslissing op de klacht die beslissing moet kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

4.1. Het aanvullende proces-verbaal van 24 oktober 2001 is door de betrokken ambtenaren opgesteld naar aanleiding van verzoekers brief van 29 september 2001 (zie Bevindingen, onder A.7.). Verzoeker heeft aangegeven dat hij een afschrift van dit proces-verbaal pas heeft ontvangen in het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman en dat het tijdens de interne klachtbehandeling niet ter sprake is gekomen (zie Bevindingen, onder G.1.).

4.2. Vaststaat dat de klachtencommissie haar advies voornamelijk op grond van de rapportage van de klachtbehandelaar en de haar voorliggende stukken heeft vastgesteld (zie Bevindingen, onder A.13.). Zij heeft de betrokken ambtenaren of verzoeker niet nader gehoord. Ook is vastgesteld dat zowel de klachtenbehandelaar als de klachtencommissie niet de beschikking hadden over verzoekers brieven van 11 augustus 2001 en 29 september 2001, nu deze niet ingeboekt waren in het registratiesysteem (zie Bevindingen, onder F.1.). Vaststaat dus dat de politie verzoekers klacht op basis van alleen de brief van 19 oktober 2001 in behandeling heeft genomen. Op 16 november 2001 vond het gesprek met de klachtbehandelaar plaats, die vervolgens aan verzoeker op 24 december 2001 een kort verslag zond van dit gesprek (zie Bevindingen, onder A.9.). Diezelfde dag stuurde de klachtbehandelaar een uitgebreide rapportage van het gesprek aan de districtschef (zie Bevindingen, onder A.10.). Enkele omstandigheden die de klachtbehandelaar als feiten neerschrijft in zijn verslag blijken niet in overeenstemming te zijn met de versie die verzoeker geeft van de gang van zaken.

5.1. De Nationale ombudsman stelt vast dat de klachtencommissie niet alle brieven van verzoeker in het dossier had. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid had het voor de hand gelegen om verdere stukken met betrekking tot deze zaak bij het dossier te voegen, temeer nu de betrokken ambtenaren zelf hadden aangegeven dat zij het aanvullend proces-verbaal hadden geschreven naar aanleiding van een aangetekende brief van 29 september 2001 en er dus een verwijzing was naar stukken die niet in het dossier beschikbaar waren.

5.2. Nu evenmin is gebleken dat verzoeker tijdens de interne klachtbehandeling in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het aanvullend proces-verbaal van de betrokken ambtenaren, was er geen evenwicht in de mate waarin beide partijen de gelegenheid hebben gehad om hun visie kenbaar te maken op datgene waarover verzoeker had geklaagd. Dat de klachtencommissie vervolgens standpunten van de betrokken ambtenaren als vaststaande feiten heeft aangenomen, acht de Nationale ombudsman niet juist. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid had de klachtencommissie verzoeker moeten horen. Door het advies van de klachtencommissie zonder meer over te nemen, heeft de korpsbeheerder evenmin met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Dat is niet juist.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is gegrond, behalve ten aanzien van de klacht over het niet afsluiten van de auto; op dat punt is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 19 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Lelystad, ingediend door mr. S.M. Milani, voorheen van Nauta & Lucas advocaten te Lelystad, momenteel van Kooij & Zwiers Advocaten te Almere, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland te Lelystad. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de burgemeester van Lelystad, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de burgemeester van Lelystad verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werden drie betrokken ambtenaren gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een garagehouder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 19 op 20 juli 2001, hielden enkele ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland te Lelystad verzoeker aan voor rijden onder invloed van alcohol. Zij schreven in een dagrapport onder meer het volgende:

"Eerste contact + waarneming gedrag:

Ik, 1e verbalisant (D.; N.o.), sprak de bestuurder aan. Ik, 1e verbalisant, had op vrijdag 20 juli 2001 te 02.30 uur, het eerste directe contact met deze bestuurder leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Ik nam waar, dat:

- Ik hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprak.

- Ik zag dat de bestuurder onvast ter been was.

Aanhouding:

Ik, 2e verbalisant (P.; N.o.), heb de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, vervolgens op vrijdag 20 juli 2001 te 02.45 uur, op K. te Lelystad, aangehouden.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, is de verdachte overgebracht naar het politiebureau, Basiseenheid Lelystad, te Lelystad, waar hij op vrijdag 20 juli 2001 te 02.50 uur, arriveerde."

2. Verzoeker legde op 20 juli 2001 om 3.40 uur ten overstaan van betrokken ambtenaar D. een verklaring af in een proces-verbaal. Hij zei onder meer het volgende:

"- Ik erken na het nuttigen van alcoholhoudende drank als bestuurder te zijn opgetreden op vrijdag 20 juli 2001 te 02.45 uur.

(...)

Ik weet dat ik niet mag rijden als ik gedronken heb maar ik dacht dat ik wel in staat was om te rijden. Kennelijk was ik wel in staat om te rijden want ik was op 100 meter na thuis toen ik aangehouden werd."

3. In de ochtend van 20 juli 2001 kwam verzoeker bij het politiebureau. In het dagrapport stond hierover onder meer het volgende geschreven:

"AANVULLING (…)

Meneer kwam al aan het bureau omdat hij het niet eens was met de mini's en de invordering.

Parket tot haast gemaand en de dagvaarding in de hal uitgereikt.

Tevens begon meneer dat de sloten van de portieren van zijn auto opengebroken zouden zijn.

Hij was niet blij. Hem gezegd dat wij dan de auto wilden zien om te kunnen kijken of het inderdaad klopt dat er mogelijk braakschade is. Hem er wel op gewezen dat hij zich dan moet laten rijden ivm zijn invordering."

4. Bij brief van 11 augustus 2001 klaagde verzoeker over de toegebrachte schade. Hij richtte zijn brief aan betrokken ambtenaar P. en schreef onder meer het volgende:

"Maar door toedoen van u of uw collega is er voor ruim ƒ 5.000,- schade ontstaan aan mijn auto, dit doordat u hem niet heeft afgesloten (wat hetzelfde is als aanleiding geven tot diefstal). Hiervoor moest de auto naar de garage omdat men had geprobeerd de auto mee te nemen.

Bij het wegbrengen is er kortsluiting ontstaan; hierdoor brandde het dashboard af plus schade aan de meubels.

Gaarne een reactie hoe u met mij tot een schadevergoeding wilt komen."

5. Daar verzoeker geen reactie ontving op zijn brief, diende hij bij aangetekende brief van 29 september 2001 nogmaals een schadeclaim in bij betrokken ambtenaar P. Hij schreef onder meer als volgt:

"Na geen reactie van u te hebben vernomen, richt ik me nogmaals tot u.

(…)

Op die vrijdag 20 juli 2001 3.30 uur 's ochtends is mijn auto door u of collega in een parkeerauto geparkeerd in K. U of uw collega heeft toen niet de auto afgesloten, wat tot gevolg had dat iemand geprobeerd heeft de auto mee te nemen (diefstal).

Binnen in de auto was schade ontstaan die ik eerste maal telefonisch meldde. Die zelfde ochtend ben ik nog in persoon op het bureau geweest (...) om dagvaarding in ontvangst te nemen en tevens navraag te doen naar u, u was er niet meer. Dus richtte ik me al eerder tot u schriftelijk, met geen reactie vandaar nogmaals per aangetekend schrijven.

Navraag bij waarborgfonds wendt me met het schadebedrag tot u, dit omdat doordat u het voertuig niet heeft afgesloten aanleiding heeft gegeven tot diefstal."

6. Bij brief van 19 oktober 2001 aan het korpsbeheer Flevoland herhaalde verzoeker zijn schadeclaim.

"…Bij het parkeren van de auto heeft (men; N.o.) verzuimd de auto af te sluiten. Bij terugkomst van de auto stond een portier open en was duidelijk te zien dat iemand heeft geprobeerd de auto te stelen. Telefonisch belde ik direct het politiebureau op met de mededeling dat men had geprobeerd de auto te stelen doordat men de auto niet had afgesloten, de schade zou verhalen op de dienstdoende agent, en vroeg of men kon komen kijken. Hiervoor kreeg ik nul op het rekest.

De volgende dag ben ik in persoon op het bureau geweest en heb melding gemaakt van het feit dat men niet kwam kijken naar het voertuig.

Een vriend van mij heeft geprobeerd de auto naar (…)-garage (…) te brengen in Lelystad, maar onderweg is er kortsluiting ontstaan en is er brand ontstaan in de auto die nog net op tijd werd geblust door een voorbijganger, met een blusser. (…)

Deze schade claim ik dus al sinds 21 juli 2001 bij politiebureau basis eenheid 1 te Lelystad. Op 29 september 2001 schreef ik P. aan zonder resultaat, op 11 augustus schreef ik nogmaals aan per aangetekend schrijven (…). Tot heden geen reactie mogen ontvangen. Op 5 oktober word ik met een andere auto van mij aan de kant gehaald bij een verkeerscontrole, bij toeval door P., ik vraag hem direct wat te doen aan de ontstane schade van 20 juli en vraag waarom hij geen reactie geeft. Hij zegt van niks te weten maar zegt wel als ik denk het te kunnen verhalen dat maar moet doen. (…)"

7. Naar aanleiding van verzoekers brief van 29 september 2001 schreven de betrokken ambtenaren D., P., en O. op 24 oktober 2001 een aanvullend proces-verbaal. Zij lieten onder meer het volgende weten:

"Naar aanleiding van het aangetekende stuk van G., d.d. 29 september 2001, met het verzoek tot een schadeclaim, kunnen wij u het volgende mededelen.

Op vrijdag 20 juli 2001 omstreeks 02:45 uur waren wij, verbalisanten, belast met de algemene surveillance en bevonden ons in uniform gekleed in een opvallend dienstvoertuig en reden over de Z. te Lelystad. Wij reden ter hoogte van de M., gaande in de richting van de H. Voor ons reed een personenauto, merk Renault, type 5 Alpine-turbo, voorzien van het kenteken xx-xx-xx. De bestuurder van deze auto trok onze aandacht omdat deze de maximumsnelheid van de ter plaatse geldende 70 km/uur fors overschreed. Wij verbalisanten, hebben hierop het voertuig gevolgd en een gecorrigeerde overschrijding van de maximumsnelheid van 30 km/uur geconstateerd.

Bij navraag van het kenteken bij de centrale meldkamer van politie Flevoland, bleek dat het kenteken was afgegeven aan: G. (verzoeker; N.o.), (...), wonende te Amsterdam, (...).

Tevens bleek dat de geldigheid van de APK was vervallen op 15/04/2000.

Hierop hebben wij, verbalisanten, de genoemde auto op de doorgaande weg, het K., ter hoogte van K. (...) te Lelystad, staande gehouden. De bestuurder bleek de tenaamgestelde G.

Wij, verbalisanten, constateerden dat de bestuurder riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Tevens was de bestuurder onvast ter been en sprak met dubbele tong. Vervolgens heb ik, tweede verbalisant, de bestuurder gevraagd naar zijn rijbewijs en autopapieren. Wij, verbalisanten, zagen dat G. de gehele auto doorzocht en uiteindelijk de gevraagde papieren vond.

Tijdens het zoeken naar de papieren liepen wij, eerste en derde verbalisant, rondom de auto.

Hierbij viel het ons, eerste en derde verbalisant, op dat beide portiersloten, zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde, kennelijk eerder geforceerd waren. Wij, eerste en derde verbalisant, zagen namelijk dat metalen afdekplaatjes van de sloten beschadigd waren, kennelijk door een scherp voorwerp. Tevens zaten beide sloten niet meer recht in het plaatwerk, het plaatwerk rondom de sloten was beschadigd en verbogen.

Ik, eerste verbalisant, heb vervolgens G. gevraagd of de auto al eens opengebroken was geweest. Wij, verbalisanten, hoorden dat G. verklaarde dat dit inderdaad het geval was. Zijn auto was in Amsterdam, volgens zijn zeggen, opengebroken en men had geprobeerd de auto weg te nemen. Hierdoor waren de sloten beschadigd.

Vervolgens heb ik, tweede verbalisant, een voorlopig onderzoek naar uitgeademde lucht uitgevoerd, middels de Dräger. Als onderzoeksresultaat gaf de dräger een F-indicatie aan, waarop wij, eerste en tweede verbalisant, G. hebben aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 8 WVW 1994. Hierop is met uitdrukkelijke toestemming van G. de auto, door mij, eerste verbalisant, geparkeerd op een nabijgelegen parkeerplaats op het K. te Lelystad.

Ik, eerste verbalisant, heb vervolgens het rechterportier van binnenuit afgesloten. Vervolgens heb ik, eerste verbalisant, het linkerportier gesloten. Ik, eerste verbalisant, kan mij herinneren, dat ik moeite had om het linkerportierslot middels de sleutel af te sluiten. Dit vanwege het feit dat het slot niet soepel gangbaar was, kennelijk door de eerdere verbrekingen. Ik, eerste verbalisant, heb uiteindelijk ter controle geprobeerd het portier te openen. Ik deed dat ten einde te controleren of het portier was afgesloten. Ik voelde dat het portier open ging. Vervolgens draaide ik de sleutel weer om en ik hoorde hierbij een klik en ik maakte daaruit op dat het portier afgesloten was en heb vervolgens de auto achtergelaten.

Hierop ben ik, eerste verbalisant, in het dienstvoertuig gestapt en heb G. de autosleutels overhandigd.

Vervolgens is op het bureau van politie te Lelystad proces-verbaal opgemaakt terzake het rijden onder invloed, uitslag 595 ug/l, en is het rijbewijs ingevorderd. G. is vervolgens te 04:40 uur heengezonden. Tevens zijn er twee beschikkingen uitgereikt voor de overschrijding van de maximum snelheid en de vervallen APK.

Het bleek dat G. op vrijdag 20/07/2001 aan het bureau van politie gekomen was om zijn ongenoegen kenbaar te maken omtrent de bekeuringen en de invordering. Tevens heeft hij toen aangegeven dat de sloten van de portieren opengebroken zouden zijn. De collega die G. toen te woord heeft gestaan heeft hem toen medegedeeld dat de politie dan de auto wilde zien om dat te constateren. Aan dit verzoek heeft G. tot op heden niet voldaan. G. heeft tevens nimmer een aangifte gedaan terzake poging diefstal van zijn personenauto en of diefstal uit zijn auto.

De mondelinge mededeling van G., dat de sloten van de portieren van zijn auto opengebroken zouden zijn, hebben wij, eerste en derde verbalisant reeds bij de staandehouding geconstateerd.

Tevens hebben wij, verbalisanten, gehoord dat G. ons verklaarde dat zijn auto in Amsterdam was opengebroken en dat men geprobeerd had de auto weg te nemen en dat hierdoor de sloten beschadigd waren."

8. Bij brief van 5 november 2001 schreef de chef van het regionale politiekorps Flevoland aan verzoeker een ontvangstbevestiging van diens klacht. Aannemelijk is dat dit een ontvangstbevestiging is van verzoekers brief van 19 oktober 2001.

"…Namens de burgemeester van Lelystad deel ik u hierbij mede dat de door u ingediende klacht door mij op 24 oktober jl. is ontvangen. Voor de late beantwoording van uw brief bied ik u mijn verontschuldigingen aan.

Uw klacht zal worden behandeld volgens de regionale klachtenregeling van politie Flevoland. Hiervan doe ik u bijgaand een afschrift toekomen.

Ik onderscheid in uw brief de volgende, Politie Flevoland betreffende, klachtonderdelen:

1. Schade aanrichten

(…)

Overeenkomstig de klachtenregeling zal een afschrift van uw klacht worden, toegezonden aan de fgd. hoofdofficier van justitie en aan de districtschef Noord. Door laatstgenoemde zal een onderzoek worden ingesteld.

Na het onderzoek zal door de onafhankelijke klachtencommissie een advies worden uitgebracht aan de korpsbeheerder. Laatstgenoemde stelt u in kennis van het eindoordeel inzake uw klacht. De termijn van afhandeling bedraagt 10 weken. (…)"

9. Op 16 november 2001 vond een gesprek plaats tussen verzoeker en een hoofdinspecteur van politie, R., waarvan een kort verslag bij brief van 24 december 2001 aan verzoeker werd toegezonden. Hierin stond onder meer het volgende vermeld:

"Kort samengevat de inhoud van het gesprek met u op 16 november 2001 aan het bureau van politie te Lelystad:

dat u bleef bij de inhoud van uw klacht;

en in aanvulling daarop:

dat u het prima vond geverbaliseerd te zijn;

dat u nog steeds van mening was, dat alle schade was veroorzaakt door de politie;

De navolgende afspraken werden met u gemaakt:

dat u afstand deed van de termijn van de klachtenafhandeling.

dat u de klacht formeel wenste af te handelen."

10. Klachtbehandelaar R. verschafte op 24 december 2001 aan de districtschef een uitgebreidere rapportage over zijn onderzoek, waarin onder meer het volgende stond vermeld:

"Ik rapporteur heb mij op de hoogte gesteld door kennis te nemen van:

een proces-verbaal van de verbalisanten P., D. en O. (…);

een proces-verbaal van de verbalisanten P. en D. (…);

Kort samengevat bleek uit deze informatie:

* dat klager G. op 20 juli 2001 omstreeks 02.45 uur op het K. te Lelystad was aangehouden terzake het plegen van een tweetal verkeersovertredingen en het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank.

* dat tijdens de aanhouding door verbalisanten P. en O. werd geconstateerd dat de portiersloten aan de linkerzijde en de rechterzijde van het door klager bestuurde voertuig, een personenauto, merk Renault, type 5 Alpine, kenteken xx-xx-xx, kennelijk waren geforceerd. De verbalisanten zagen, dat de metalen afdekplaatjes van de sloten kennelijk door een scherp voorwerp beschadigd waren. Tevens werd geconstateerd dat beide sloten niet meer recht in het plaatwerk zaten. Het plaatwerk rondom de sloten was beschadigd en verbogen.

* dat verbalisant P. na de aanhouding op verzoek van klager het onderhavige voertuig heeft geparkeerd op een nabijgelegen parkeerplaats aan het K.;

* dat vervolgens door verbalisant P. het rechterportier van het voertuig van binnenuit werd afgesloten. Het linkervoorportier werd door verbalisant P. met een daarvoor bestemde sleutel afgesloten, waarbij het de verbalisant opviel dat het slot niet soepel gangbaar was, kennelijk door eerdere verbrekingen. Verbalisant heeft gecontroleerd of het rechterportier op slot zat. Dat was niet het geval. Vervolgens heeft hij met de sleutel het linkerportier nogmaals afgesloten, waarbij hij een klik hoorde. Hierop werd het voertuig achtergelaten op het K., de autosleutels werden overhandigd aan klager en werd hij vervolgens overgebracht naar het politiebureau.

* dat klager op 20 juli 2001 te 04.40 uur werd heengezonden.

* dat klager G. in aansluiting van vorenstaande op 5 november 2001 ten overstaan van de verbalisanten P. en D. zich liet ontvallen, dat na 20 juli 2001 een vriend van hem had gereden in zijn auto, waarbij kortsluiting en schade aan het voertuig was ontstaan. Tevens gaf hij aan, dat hij van mening was, dat na de staande houding gepoogd was om zijn auto te stelen, waarna op een later tijdstip de genoemde kortsluiting was ontstaan.

Op 16 november 2001 had ik conform de klachtenregeling van de Politie Flevoland een gesprek met klager G.

Tijdens dit gesprek werd de klacht door klager G. toegelicht. Kort samengevat kwam deze toelichting op de volgende punten neer:

* dat klager bleef bij de inhoud van zijn klacht;

* dat hij het prima vond geverbaliseerd te zijn;

* dat hij nog steeds van mening was, dat alle schade was veroorzaakt door de politie.

De volgende afspraken werden met klager gemaakt:

* hij deed afstand van de termijn van de klachtafhandeling;

* klager wenste wel dat de klacht formeel werd afgehandeld.

Ik rapporteur ben van mening, dat de politie betreffende het klachtonderdeel terzake:

1. Schade aanrichten: juist heeft gehandeld.

Bij de staandehouding van klager werd schade geconstateerd aan beide portiersloten van het voertuig van klager. Tevens was het plaatwerk rondom de sloten reeds beschadigd en verbogen. Na de aanhouding van klager werd zijn voertuig geparkeerd op het K. te Lelystad, waarbij het voertuig van klager werd afgesloten. Derhalve hebben de verbalisanten het voertuig van klager op het K. achtergelaten in dezelfde staat dan waarin klager het voertuig na de heenzending heeft aangetroffen. Dat vervolgens een vriend van klager in het voertuig is gaan rijden, waarbij kennelijk kortsluiting ontstond doet niet terzake.

Derhalve ben ik, rapporteur, van mening dat klager zelf aansprakelijk is voor de schade aan zijn voertuig en dat de Politie Flevoland op geen enkele wijze daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld."

11. Bij brief van 7 februari 2002 aan de burgemeester van Lelystad deed de waarnemend korpschef verzoekers klacht als volgt af:

"…De klacht

Klager beklaagt zich over het feit dat schade is aangericht.

De procedure

De klacht werd door mij ontvangen op 24 oktober 2001. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Noord heeft een onderzoek laten instellen. Op 16 november 2001 heeft een gesprek met klager plaatsgevonden. Het onderzoek werd afgerond op 9 januari 2002. Het verslag van onderzoek werd door mij ontvangen op 14 januari 2002.

De feiten

Op 20 juli 2001 omstreeks 02.45 uur werd klager in zijn auto door surveillerende politieambtenaren aangehouden, onder meer terzake overschrijden van de ter plekke geldende maximum snelheid en rijden onder invloed. Tijdens de aanhouding constateerden de politieambtenaren, dat op de portiersloten aan beide zijden van de auto van klager inbraaksporen te zien waren, hetgeen door klager ook bevestigd werd. De auto van klager werd door de politieambtenaren afgesloten en de sleutels werden aan klager overhandigd, waarna klager naar het bureau te Lelystad werd afgevoerd.

Op 5 november 2001 verscheen klager uit eigen beweging aan het politiebureau. Tijdens een gesprek met twee van de bij het beschreven voorval betrokken politieambtenaren meldde klager naar aanleiding van zijn eerdere aanhouding, dat iemand had getracht zijn auto te stelen in de tijd dat hij op het bureau vastgehouden werd en dat de auto door de politie niet goed afgesloten was. Hierdoor zou op een later tijdstip brandschade door kortsluiting aan de auto zijn ontstaan.

De beoordeling

1. Schade aanrichten

Klager stelt dat Politie Flevoland aansprakelijk is voor de aan zijn auto ontstane brandschade. Ik constateer op grond van de rapportage dat de auto tijdens de aanhouding van 20 juli reeds diverse inbraaksporen vertoonde en dat klager desgevraagd aangaf dat men eerder had geprobeerd zijn auto te stelen waarbij de sloten waren beschadigd. Gezien de uitvoerige rapportage op dit punt, zie ik geen reden om aan te nemen dat de auto door de politieambtenaren op 20 juli niet goed afgesloten achtergelaten is. In de periode tussen de heenzending van klager en het indienen van de klacht, is door klager geen aangifte terzake poging tot autodiefstal en/of inbraak gedaan. Volgens de klachtbrief is de brandschade ontstaan terwijl een vriend van klager de auto bestuurde. Ik meen op grond van het voorgaande dat ieder verband tussen het optreden van de politieambtenaren en de door klager geclaimde schade ontbreekt. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

Zienswijze

Ik acht de klacht ongegrond. Overeenkomstig de vastgestelde klachtenprocedure wil ik u herinneren aan de reactietermijn van 1 week. Indien ik geen reactie van u ontvang, ga ik ervan uit dat u het eens bent met mijn voorstel. Het verslag zal ik met mijn voorstel tot afdoening en uw eventuele reactie naar de korpsbeheerder die dit ter kennis zal brengen van de klachtencommissie..."

12. Verzoeker liet bij brief van 23 februari 2002 aan de korpsbeheerder weten dat de termijn van klachtbehandeling was overschreden, en dat hij een reactie wenste te ontvangen:

"…Vorig jaar 2001 heb ik de politie op 11 augustus aangeschreven betreffende een klacht c.q. schadeclaim. Hierop werd nooit een reactie vernomen, dus op 29 september nogmaals per aangetekend schrijven de klacht kenbaar gemaakt, ook hierop geen reactie mogen ontvangen. Dus op 19 oktober 2001 nogmaals per aangetekend schrijven de schadeclaim en klacht voor de derde maal kenbaar gemaakt."

(...)

In een schrijven van 24 december 2001 suggereert de heer R. dat ik afstand deed van de termijn van de klachtenregeling of -afhandeling.

Dit is echter nimmer door de heer G. gezegd en G. heeft dan ook via zijn advocaat laten weten dat hij geen afstand deed van de gestelde termijn.

De betreffende advocaat Mi. van kantoor Nauta & Lucas bekrachtigde dit zelfs telefonisch naar de heer R. toe en schriftelijk door de ontstane schadeclaim nogmaals toe te zenden met tevens de juridische kosten voor de heer G. te verhalen.

(...)

Ik kan dan ook niet anders doen berichten dat ik op voorhand de afhandeling ongegrond zal doen verklaren. Reden is dat de klacht niet binnen hun eigen termijn van 10 weken is afgehandeld en ook geen bericht heeft ontvangen wanneer het wel zou worden afgehandeld…"

13. De korpsbeheerder legde vervolgens de klacht op 7 februari 2002 voor aan de klachtencommissie optreden ambtenaren van politie Flevoland, die de zaak op 7 maart 2002 besprak. Zij adviseerde vervolgens op 21 maart 2002 het volgende:

"…De procedure

De klacht werd door de regionale korpschef ontvangen op 24 oktober 2001. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Noord heeft een onderzoek laten instellen. Het onderzoek werd afgerond op 9 januari 2002. De klacht is op 7 februari 2002 aan de commissie verzonden. De commissie heeft de klacht op 7 maart 2002 besproken en haar advies op 21 maart 2002 vastgesteld.

De feiten

Tijdens een nacht in juli 2001 omstreeks 02.45 uur werd klager in zijn auto door surveillerende politieambtenaren aangehouden, onder meer terzake overschrijden van de ter plekke geldende maximum snelheid en rijden onder invloed. Tijdens de aanhouding constateerden de politieambtenaren, dat op de portiersloten aan beide zijden van de auto van klager inbraaksporen te zien waren, hetgeen door klager ook bevestigd werd. De auto van klager werd door de politieambtenaren afgesloten en de sleutels werden aan klager overhandigd, waarna klager naar het bureau te Lelystad werd afgevoerd.

Ongeveer 4 maanden later verscheen klager uit eigen beweging aan het politiebureau. Tijdens een gesprek met twee van de bij het beschreven voorval betrokken politieambtenaren meldde klager naar aanleiding van zijn eerdere aanhouding, dat iemand had getracht zijn auto te stelen in de tijd dat hij op het bureau vastgehouden werd en dat de auto door de politie niet goed afgesloten was. Hierdoor zou op een later tijdstip brandschade door kortsluiting aan de auto zijn ontstaan.

De beoordeling

Schade aanrichten

Op grond van de rapportage constateert de commissie dat de auto van klager tijdens de aanhouding in juli reeds braaksporen vertoonde en dat door klager bevestigd werd dat de sloten van de auto beschadigd waren geraakt ten gevolge van een eerdere poging tot diefstal. Voorts constateert de commissie dat in de periode tussen de heenzending van klager en het indienen van de klacht, geen aangifte terzake poging tot autodiefstal en/of inbraak is gedaan. De commissie heeft op basis van de beschikbare stukken geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de politieambtenaren de auto die betreffende nacht niet goed afgesloten achtergelaten hebben. De commissie acht de klacht dan ook ongegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren. Voor haar motivering wordt verwezen naar de overwegingen dienaangaande…"

14. De korpsbeheerder zond verzoeker bij brief van 25 maart 2002 bericht aan verzoeker dat hij de klacht niet gegrond verklaarde. Het advies van de klachtencommissie was hier bijgevoegd.

"…Naar aanleiding van de door u ingediende klacht bericht ik u dat het onderzoek naar uw klacht is afgerond.

Op 21 maart 2002 heeft de klachtencommissie van politie Flevoland mij geadviseerd inzake de door u ingediende klacht. Van dit advies treft u bijgaand een afschrift aan.

Ik kan mij verenigen met de inhoud van het advies van de commissie en neem het advies over. Ik verklaar de door u ingediende klacht derhalve ongegrond..."

15. Vervolgens liet de korpsbeheerder bij brief van 22 april 2002 aan verzoeker weten dat de gevraagde schadevergoeding niet zou worden toegekend. Hij schreef onder meer het volgende:

"U bent in de nacht van 20 juli 2001 aangehouden terzake het rijden onder invloed. Voorafgaand aan uw aanhouding werd door de politieambtenaren geconstateerd dat de beide portiersloten van uw auto beschadigd waren. Daarnaar gevraagd gaf u aan dat een of meerdere personen op een eerdere datum in Amsterdam uw auto hadden opengebroken en hadden geprobeerd deze weg te nemen. De politieambtenaren hebben uw auto geparkeerd op een parkeerplaats in het K., hebben uw auto afgesloten en zijn met u naar het politiebureau gegaan. Later die dag meldde u zich aan het politiebureau. U gaf aan dat tijdens uw verblijf aan het politiebureau uw auto was geopend en dat iemand had geprobeerd uw auto te stelen. U stelt in uw klachtbrief dat de politieambtenaren uw auto niet hebben afgesloten en dat dit tot gevolg heeft gehad dat iemand heeft geprobeerd uw auto te stelen. Later in uw brief maakt u melding van het feit dat tijdens een poging van een vriend van u om uw auto naar de garage te brengen er kortsluiting is ontstaan hetgeen brandschade tot gevolg had.

Ik acht politie Flevoland niet aansprakelijk voor de door u geleden schade. U heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade aan uw auto voortvloeit uit of in verband staat met de handelwijze van de politieambtenaren in de nacht van 20 juli 2001. Zoals u reeds zelf aangaf tijdens uw aanhouding is uw auto in Amsterdam opengebroken. Hierdoor is schade ontstaan aan de portiersloten. Als eigenaar van uw auto dient u er voor te waken dat uw auto in een deugdelijke staat verkeert. De politieambtenaren hebben uw auto achtergelaten en mochten er vanuit gaan dat zij uw auto hadden afgesloten. Ik acht het niet uitgesloten dat de portiersloten, ten gevolge van de reeds eerder aan de sloten toegebrachte schade, niet adequaat functioneerden en de portieren daardoor vrij eenvoudig konden worden geopend. Overigens is door u nagelaten aan te geven hoe het openen van uw auto in verband staat met de later opgetreden kortsluiting.

Nu u niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelwijze van de betrokken politieambtenaren de oorzaak is geweest voor de opgetreden kortsluiting besluit ik dan ook dat het door u geclaimde schadebedrag, waarvan u overigens geen specificatie heeft overlegd, niet door politie Flevoland zal worden vergoed."

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder KLACHT.

2. Ter onderbouwing van zijn standpunt liet verzoekers advocaat bij brief van 18 april 2002 aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

"Cliënt kan zich met deze beslissingen, waarvan bijgaand een kopie wordt overgelegd (…), niet verenigen en heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd om tot indiening, van dit bezwaarschrift over te gaan.

De klacht van cliënt betreffende de schade is pas na 24 oktober 2001 in behandeling genomen door de regionale korpschef. Cliënt heeft zich echter reeds eerder bij de politie beklaagd. Zulks was onder andere bij brief van 11 augustus 2001 en bij brief van 29 september 2001 reeds door cliënt zelf gedaan. De brief van cliënt d.d. 29 september 2001 is door hem ook met ontvangstbevestiging verzonden. Bijgaand treft u een kopie aan van het verzendbewijs van deze brief (…).

Niet alleen de termijn van in behandeling nemen van de klacht is onbehoorlijk, ook de inhoudelijke behandeling van de klacht is naar de mening van cliënt onzorgvuldig en onbehoorlijk.

De aanname van welke feiten vast zouden staan, is door de klachtencommissie onzorgvuldig overwogen en niet gemotiveerd. Het betreft dan met name de aanname dat de auto van cliënt door de politieambtenaren zou zijn afgesloten en dat cliënt daarop de sleutels overhandigd zou hebben gekregen. Ook betreft het de onzorgvuldige informatievergaring van de commissie op het punt dat cliënt voor het indienen van zijn klacht geen aangifte terzake poging tot autodiefstal heeft gedaan. Cliënt is van mening dat voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om aan te nemen dat de politieambtenaren de auto die betreffende nacht niet goed afgesloten achter hebben gelaten en dat zijn klacht gegrond verklaard diende te worden.

Cliënt is op 20 juli 2001 in woonwijk K. te Lelystad aangehouden terzake rijden onder invloed. De dienstdoende agent, de heer D., heeft de auto van cliënt naar een parkeerplaats in de nabijheid van de plaats van aanhouding gereden en de auto daar neergezet. Cliënt had ten behoeve daarvan op verzoek van de heer D. zijn autosleutels en rijbewijs aan eerstgenoemde afgegeven. Cliënt zat op dat moment achterin de politieauto te wachten, samen met agent de heer P.

Na terugkomst van de heer D. is de politiewagen met daarin cliënt, de heer P. en de heer D. naar het politiebureau te Lelystad overgebracht. Cliënt heeft de autosleutels toen niet teruggekregen van de heer D.

Op het politiebureau heeft cliënt moeten blazen om het alcoholpromillage vast te stellen. Nadien heeft hij op een kamertje gewacht op zijn verklaring. Na ongeveer 20 minuten kreeg cliënt aldaar een rijverbod uitgereikt en ontving hij zijn sleutels retour. Om circa 05.15 uur heeft cliënt het politiebureau verlaten en is met een taxi huiswaarts gegaan.

Bij thuiskomst zag cliënt dat de portieren van zijn auto openstonden en dat er een barst in het dashboard zat. Het dashboard was ontzet en de bedrading onder het stuur hing los. Kennelijk had iemand gepoogd de auto zonder sleutels te starten. Op de sloten van beide portieren waren geen -nieuwe/verse- sporen van braak zichtbaar. Kennelijk heeft de heer D. de auto van cliënt niet afgesloten na deze in het K. geparkeerd te hebben.

Cliënt heeft daarop direct gebeld met het politiebureau waar hij zojuist vandaan kwam en heeft toen melding gedaan van de schade aan het dashboard. Dat was vroeg in de ochtend van 21 juli 2001. De meneer die cliënt telefonisch te woord stond, verzocht cliënt om persoonlijk langs te komen op het politiebureau op kantooruren die dag. Cliënt heeft zulks ook gedaan en heeft aldaar gelijk een dagvaarding in ontvangst genomen.

Op zaterdag 22 juli 2001 heeft een vriend van cliënt, de heer W., de auto van cliënt opgehaald teneinde deze voor reparatie bij een Renault-dealer te brengen. Toen de heer W. met de auto van cliënt in woonwijk de Botter te Lelystad reed, is er al rijdende brand ontstaan in het dashboard van de auto. De heer W. heeft de auto hierop direct stilgezet en heeft telefonisch contact gezocht met cliënt. De heer W. en buurtbewoners hebben via "112" melding gemaakt van de brand.

De brand heeft enorme schade aangericht, waardoor deze (de auto; N.o.) niet meer kon rijden (…). Takelbedrijf (...) te Lelystad heeft de auto weggesleept en naar de garage gebracht.

De brand in de auto van cliënt is een direct gevolg van het niet afsluiten van de auto door agent D. Hierdoor is immers iemand te kwader trouw in de auto van cliënt kunnen komen om deze door vernieling van het dashboard pogen te starten.

Op grond van vorenstaande kan de beslissing van de klachtencommissie van 21 maart 2002, alsmede die van de daarop gebaseerde beslissing van de korpsbeheerder d.d. 25 maart 2002, niet in stand blijven. Cliënt verzoekt U de beslissing te vernietigen en alsnog met terugwerkende kracht zijn klacht gegrond te verklaren. Bovendien verzoekt hij u hem de gelegenheid te geven mondeling zijn bezwaren toe te lichten."

C. Standpunt korpsbeheerder

In reactie op verzoekers klacht liet de korpsbeheerder bij brief van 24 oktober 2002 aan de Nationale ombudsman het volgende weten:

"…Auto niet goed afgesloten

Klager stelt dat politieambtenaren van het korps Flevoland zijn auto niet goed hebben afgesloten tengevolge waarvan is getracht de auto te stelen en schade aan de auto is ontstaan. Op 25 maart 2002 is door mij een eindoordeel gegeven inzake deze klacht. Tevens heb ik klager op 22 april 2002 bericht dat zijn schadeclaim wordt afgewezen. Voorafgaand aan de aanhouding van klager werd door de beide politieambtenaren geconstateerd dat de beide portiersloten van de auto van klager beschadigd waren. Daarnaar gevraagd gaf klager aan dat een of meerdere personen op een eerdere datum in Amsterdam zijn auto hadden opengebroken. De politieambtenaren mochten ervan uitgaan dat zij de auto deugdelijk hadden afgesloten. Ik acht het niet uitgesloten dat de portiersloten, ten gevolge van de reeds eerder aan de sloten toegebrachte schade, niet adequaat functioneerden en de portieren daardoor vrij eenvoudig konden worden geopend. De politieambtenaren valt geen verwijt te maken. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

Behandelingsduur klacht

De klacht van klager is inderdaad niet afgehandeld binnen de termijn van 10 weken als bedoeld in de regionale klachtenregeling. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Klachtencommissie heeft klacht onzorgvuldig en onbehoorlijk behandeld

Niet alleen de klachtencommissie maar ook ik schaar mij in deze achter het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal (…). De klachtencommissie heeft mijns inziens de klacht naar behoren behandeld. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond…"

D. Reactie verzoeker

1. Telefonisch liet verzoeker op 15 november 2002 aan de Nationale ombudsman weten dat de sloten van zijn auto, in tegenstelling tot wat de politie beweert, nog gewoon werken en dat hij er geen nieuwe in heeft hoeven zetten. Ter bevestiging heeft verzoeker een taxatierapport toegezonden. Ook gaf verzoeker aan dat hij de politie wel vijfmaal had uitgenodigd om naar de auto te komen kijken, om een contra-expertise uit te voeren, maar dat de politie daar geen gehoor aan heeft gegeven.

2. Op enkele aanvullende vragen van de Nationale ombudsman liet verzoeker weten dat de sloten niet apart vermeld staan in het taxatierapport, hetgeen er volgens hem op duidt dat er niets mis is met de sloten. Wat betreft de eerdere poging tot inbraak, hetgeen verzoeker aan de betrokken ambtenaren had gemeld op het moment van aanhouding op 20 juli 2001, verklaarde hij dat deze had plaatsgevonden in 1998. Tengevolge daarvan zaten er krassen op het portier, maar de sloten functioneerden nog.

Ook gaf hij aan dat hij op 20 en 24 juli 2001 op het politiebureau was geweest om over de toegebrachte schade te praten.

Ten slotte gaf verzoeker aan dat er die nacht van 19 op 20 juli 2001 slechts twee agenten waren, en dat hij zich niet kon herinneren dat er een derde agent was geweest.

E. Verklaringen betrokken ambtenaren en derden

1. Op 6 maart 2003 verklaarde de heer Y. telefonisch het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"U belt mij naar aanleiding van een rekening van de garage X voor reparaties gedaan aan de auto van de heer G. Zoals u kunt zien is de rekening gedateerd op 28 augustus 1999. Dit is ook de datum dat de revisies zijn uitgevoerd. De handgeschreven datum verwijst naar het moment dat de heer G. zijn auto is komen ophalen en ervoor heeft betaald. Dat was bijna 10 maanden later, op 16 juli 2000. In de tussenliggende periode was de heer G. nergens te vinden.

Na ettelijke telefoontjes her en der hebben we hem uiteindelijk kunnen traceren.

Wat betreft de staat van de auto kan ik het volgende melden: de auto was in een heel slechte staat, ook wat betreft de carrosserie. Wij hebben het de heer G. afgeraden om de auto te laten reviseren, omdat de kosten hoger zouden zijn dan de waarde van de auto. Desalniettemin wilde hij toch dat de revisie zou plaatsvinden. We hebben er onder andere een gebruikte motor ingezet, om de kosten iets te beperken. Wat betreft de sloten kan ik me niet herinneren of er iets mee was. Ik kan wel zeggen dat we er bij de garage ongeveer anderhalf uur voor uittrekken om een afgesloten auto op de officiële manier te openen, terwijl de eerste de beste junk een afgesloten auto binnen twee minuten heeft geopend."

2. Betrokken ambtenaar P. verklaarde tijdens een telefoongesprek op 10 april 2003 met een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende, en bracht later wijzigingen aan in zijn verklaring:

"Ik had die nacht van 20 juli 2001 dienst met mevrouw O. en dhr. D. D. reed, en mevrouw O. zat achterin de auto.

D. heeft (; P.) dhr. G. eerst aangesproken, en vervolgens ben ik met collega O. om de auto heen gelopen. De schade aan de sloten was duidelijk te zien. (Sloten staken iets uit het plaatwerk en plaatwerk was verbogen en beschadigd; P.) Ik sprak dhr. G. daar op aan, en hij vertelde dat hij (…; P.) in Amsterdam was geweest, en ook dat er in Amsterdam was geprobeerd om in te breken. Dat de poging tot diefstal al in 1998 zou hebben plaatsgevonden werd niet verteld. (…; P.). Dhr. G. was overigens in een kennelijke staat van dronkenschap, (…; P.)

Ik heb de auto weggezet, niet mijn collega D. Dhr. G. haalt ons beiden door elkaar.

Ik heb hem ook meteen in de auto zijn autosleutels teruggegeven, (…; P.) (Hier ben ik 100% zeker van; P.). Op het moment dat ik de auto wegzette, zat dhr. G. al in de politieauto met mijn collega D. Wat betreft de sloten blijf ik bij mijn eerdere verklaring. Ik hoorde een duidelijke klik en ben er toen vanuit gegaan dat de deur afgesloten was. (…; P.).

Collega O. is (volgens mij; P.) niet met ons mee teruggegaan naar het bureau. Een andere politieauto is gekomen om de ademapparatuur (Dräger) te brengen, en zij is (volgens mij; P.) met die auto verder meegereden. Vandaar dat haar naam ook niet verschijnt in de mutaties. D. en ik hebben die samen opgesteld.

Wat betreft de APK staat het vast dat de auto op dat moment ruim een jaar en drie maanden over de termijn heen was. De APK is (; P.) namelijk vervallen op 15 april 2000.

Wat betreft de brieven die de heer G. aan mij heeft gezonden op 11 augustus 2001 en 29 september 2001 kan ik zeggen dat ik deze alleen in kopie heb ontvangen. De originelen zijn denk ik bij de administratie beland. Ik heb de heer G. verscheidene malen te woord gestaan over de brieven. Afschriften van de kopieën heb ik aan de klachtenbehandelaar de heer Do. toegezonden. Ik weet niet meer precies wanneer ik dat gedaan heb."

3. Betrokken ambtenaar D. verklaarde op 10 april 2003 tijdens een telefoongesprek het volgende aan het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik had die nacht van 20 juli 2001 dienst met collega P. en O. Op de Dr. zagen we een kleine personenauto met grote snelheid rijden. We probeerden hem in te halen, maar konden hem bijna niet bijhouden. Pas op de K. kwam de auto tot stilstand.

We hebben de bestuurder aangesproken, ik geloof dat ik hem als eerste heb aangesproken. Ook P. heeft hem aangesproken, volgens mij om het rijbewijs in te zien. Ik weet niet meer of mevrouw O. G. heeft aangesproken. Het was al snel duidelijk dat G. had gedronken. We hebben hem dan ook aangehouden voor dronken rijden.

De heer G. is in de politieauto gezet, ik ben bij hem gebleven terwijl P. de auto van G. heeft weggezet. Hij heeft hem maar een paar meter verderop weggezet. Ik kan me niet herinneren of de sleutels van de auto nog in de auto zaten, of dat G. die aan P. gaf. In ieder geval heb ik me voornamelijk met hem beziggehouden, en niet echt gelet op de auto. Ik kan me dus ook niet herinneren of er wat mis was met de sloten. Wat ik me wel herinner is dat P. bij terugkeer in de auto een opmerking maakte tegen G. dat hij moeite had gehad om de auto af te sluiten, en vroeg hoe het kwam dat de sloten beschadigd waren. G. antwoordde daarop dat er in Amsterdam een poging tot inbraak in zijn auto was gedaan. Het werd niet duidelijk wanneer die poging zou hebben plaatsgevonden. Ik geloof dat P. de sleutels aan G. heeft teruggegeven op het moment dat hij weer terug in de politieauto stapte.

Ik geloof dat we vervolgens met zijn vieren naar het politiebureau zijn gegaan, dus dat ook mevrouw O. weer bij ons in de auto zat.

Wat betreft de ademanalyse apparatuur, normaalgesproken wanneer ik een nachtdienst heb, heb ik het Dräger apparaat altijd in de auto liggen. Ik ga ervan uit dat het die nacht ook zo was.

Bij aankomst op het bureau heb ik G. ook nog een mini proces verbaal gegeven voor het feit dat de APK van de auto was verlopen. Daar was hij niet blij mee."

4. Betrokken ambtenaar O. verklaarde op 10 april 2003 telefonisch onder meer het volgende aan het Bureau Nationale ombudsman:

"Wij waren die nacht van 20 juli 2001 met zijn drieën aan het surveilleren, P., D. en ik.

We constateerden dat er door de auto een snelheidsovertreding werd begaan, en dat de auto ook geregistreerd stond met een verlopen APK. We hebben hem staande gehouden. Het bleek de heer G. te zijn. Al snel besloten we om een blaastest af te nemen. Ik geloof dat een andere auto de Dräger heeft gebracht. Het hangt van de verbalisant af of hij dergelijke apparatuur met zich meebrengt op surveillance. Het gebeurt regelmatig dat je een andere auto moet oproepen om de Dräger ter plekke te brengen. Het bleek dat G. teveel had gedronken.

Ik kan me niet herinneren wie G. als eerste heeft aangesproken. Zelf heb ik niet veel gezegd. G. zat wat te rommelen in zijn auto om naar papieren te zoeken. Ik heb erbij gestaan. Wij hebben de schade geconstateerd aan de sloten, welke portier of welke portieren dat waren weet ik niet meer. Ik geloof wel dat een slotplaat weg was.

Het was tamelijk uitzonderlijk dat we met zijn drieën waren die avond. Meestal blijft één persoon op het bureau achter, en surveilleren twee agenten.

Ik geloof dat toen P. de auto wegzette, ik bij D. en G. stond. P. heeft de sleutels aan G. overhandigd toen hij terugkeerde van het wegzetten van de auto. Ik weet niet meer precies of dat in de auto of buiten de auto was.

Bij terugkeer naar het bureau weet ik niet meer wie er naast G. zat. Ik weet zelf eigenlijk ook niet zeker of ik met P. en D. ben teruggereden naar het bureau, ik denk het wel. Het is wel typisch dat G. mij niet heeft opgemerkt. Ik stond er toch echt bij, maar heb mij inderdaad meer bezig gehouden met het toezicht, dan met het eigenlijke proces.

Mijn collega's hebben een proces-verbaal gemaakt over de APK en de snelheidsovertreding. Zelf heb ik niet meegewerkt aan het opstellen van de P-V's.

Ik kan met niet echt herinneren dat er verder nog opmerkingen zijn gemaakt over de sloten. Ook kan ik me (…; O.) herinneren dat G. iets gezegd zou hebben over een eerdere inbraakpoging. Ik weet wel nog dat het een tamelijk informeel gesprek was."

F. Overige INFORMATIE

1. Een medewerkster van het korps Flevoland liet het Bureau Nationale ombudsman bij fax van 10 april 2003 onder meer het volgende weten:

"(…) U heeft mij gevraagd na te gaan wat er is gebeurd met de aangiften/ klachten/brieven van de heer G. uit augustus en september 2001.

Navraag bij de afdeling Post & Archief maakte mij duidelijk dat er geen brieven zijn ingeboekt van de heer G. gedateerd op 11 of 27 augustus 2001 en 29 september 2001. Ook in X-pol werden geen inkomende poststukken aangetroffen. (…)"

2. In het door verzoeker overlegde taxatierapport van 20 augustus 2002 stond onder meer het volgende vermeld:

"carrosserie: In originele staat, vermoedelijk geen laswerk verricht aan carrosserie. Strak en gaaf, doch enige sporen van gebruik zichtbaar."

(...)

conclusie : Deze Renault 5 Turbo Alpine is een geliefd model. De waarde vóór deze brandschade bedraagt EURO 3200 in juli 2001. Gezien het feit dat deze Renault zeer goed is onderhouden, hetgeen blijkt uit diverse facturen is de waarde dan ook reëel in het huidige economische verkeer."

G. REACTIE VERZOEKER

1. Verzoeker liet de Nationale ombudsman op 3 juli 2003 telefonisch weten dat hij het aanvullend proces-verbaal van 24 oktober 2001 pas had ontvangen tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman. Voorts gaf hij aan dat hij het eens was met het verslag van betrokken ambtenaar O., behalve op het punt dat zij hem iets had horen zeggen over de schade aan de sloten, omdat op dat moment alleen betrokken ambtenaren P. en D. aanwezig waren.

2. Bij brief van 25 juli 2003 liet verzoekers advocaat onder meer nog het volgende weten:

"…Op pagina 2 van het aanvullend proces-verbaal d.d. 24 oktober 2001 is duidelijk te lezen dat de betreffende verbalisant(en), vermoedelijk de heer P., na de 'klik' niet gecontroleerd heeft/hebben of het portier toen ook daadwerkelijk op slot was. Juist gezien de eerdere strubbelingen met de sloten had het op de weg van de betreffende verbalisant(en) gelegen zulks wel te controleren. Bijgaand zend ik u volledigheidshalve een kopie van foto's waarop de eerdere schade aan de sloten is te zien. (Foto's zijn genomen in mei of juni 2003 en niet bij dit verslag van bevindingen gevoegd; N.o.).

Daarbij merkt cliënt op dat hij na zijn heenzending op 20 juli 2001 omstreeks 05.00 uur, later op dezelfde ochtend is teruggegaan naar het politiebureau omdat hij toen geconstateerd had dat de portieren van zijn auto open stonden en er een barst in het dashboard zat. Hij heeft hier op het politiebureau melding van gemaakt in de verwachting dat hierop en onderzoek zou volgen en een aangifte zou worden opgenomen. Cliënt heeft hierbij aangegeven dat op de sloten van beide portieren geen nieuwe braaksporen zichtbaar waren ten opzichte van de beschadigingen die hier al op zaten. Op het politiebureau heeft cliënt op datzelfde moment ook een dagvaarding uitgereikt gekregen en de datum van de akte van uitreiking is ook 20 juli 2001…"

Achtergrond

A. Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland, 25 maart 1998

Artikel 5:

"De wijze van onderzoek

1. De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.

2. De klager en de ambtenaar op wie de klacht betrekking heeft kunnen zich door een vertegenwoordiger laten bijstaan.

3. Van het horen en het onderzoek wordt een verslag gemaakt.

Het onderzoek als omschreven in lid 1 en lid 2 en het verslag als bedoeld in lid 3 wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd doch neemt uiterlijk 5 weken in beslag. Deze termijn wordt gerekend vanaf het moment van ontvangst van de klacht.

4. Indien de klager op basis van het onderzoek verklaart dat sprake is van voldoende individuele genoegdoening en/of herstel van het geschonden vertrouwen wordt dit vastgelegd in het verslag.

5. Dit verslag wordt verzonden naar de korpschef. De korpschef zendt het verslag alsmede een voorstel voor de afdoening aan de betrokken burgemeester. De betrokken burgemeester geeft binnen 1 week een schriftelijke of mondelinge reactie aan de korpschef.

6. Dit verslag en het voorstel voor de afdoening wordt door de korpschef gelijktijdig verzonden naar de hoofdofficier van justitie. De hoofdofficier geeft desgewenst binnen één week een schriftelijke of mondelinge reactie aan de korpschef. Desgewenst pleegt de hoofdofficier overleg met de betrokken burgemeester.

7. Indien de burgemeester en/of de hoofdofficier niet reageren binnen de gestelde termijn van één week worden zij geacht in te stemmen met het voorstel van de korpschef.

8. De korpschef zendt het verslag, zijn voorstel tot afdoening, de reactie van de burgemeester en de reactie van de hoofdofficier hierop aan de korpsbeheerder."

Artikel 6, eerste, tweede en derde lid:

"De afdoening

1. De korpsbeheerder doet de klacht schriftelijk af.

2. De afdoening kan bestaan uit:

a. een beoordeling van de in de klacht omschreven gedraging;

b. het niet verder in behandeling nemen van de klacht indien:

- de klacht te laat is ingediend, of niet de gegevens bevat zoals vermeld in artikel 2, eerste lid;

- het belang van de klager of het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is;

- de klager een andere is dan degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden.

3. Het bericht van afdoening wordt toegezonden aan de indiener van de klacht en aan de betrokken ambtenaar."

Artikel 7, tweede, derde en vierde lid:

"2. De korpsbeheerder vraagt de klachtencommissie advies inzake alle klachten behoudens de klachten waarbij sprake is van toepassing van het gestelde in artikel 5 lid 4 van deze reqelinq. In dit laatste geval wordt het verslag ter informatie beschikbaar gesteld aan de klachtencommissie.

3. De korpsbeheerder verschaft de klachtencommissie alle gegevens die de commissie met betrekking tot de advisering over de afdoening van de klacht van belang acht. De commissie stelt haar advies op naar aanleiding van de voorliggende stukken, tenzij zij deze stukken onvoldoende acht voor de opstelling van een advies. De commissie kan in dat geval zo nodig een eigen onderzoek instellen. Indien de commissie een eigen onderzoek instelt, stelt zij hiervan de korpsbeheerder in kennis.

4. De commissie kan zo nodig informatie vragen aan een ieder die daarbij nuttig kan zijn. De commissie is bevoegd tot het horen van klager, de ambtenaar en eventueel anderen. "

Artikel 9:

"Termijnen van afdoening

1. Een klacht wordt afgedaan uiterlijk binnen 10 weken na de indiening.

2. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan plaatsvinden, doet de korpsbeheerder hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgaaf van de redenen. Daarbij geeft de korpsbeheerder tevens aan binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Toen verzoeker werd aangehouden en overgebracht naar politiebureau is auto van verzoeker niet of niet goed afgesloten, tengevolge waarvan is getracht de auto te stelen en schade aan auto is ontstaan.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Wijze van klachtafhandeling: lange behandelingsduur en klacht onzorgvuldig en onbehoorlijk behandeld door Klachtencommissie Politie Flevoland .

Oordeel:

Niet gegrond