2003/369

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat zij de voor haar bestemde teruggaaf inzake de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 van de Belastingdienst/Particulieren/Rotterdam (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Rijnmond/ kantoor Rotterdam) niet heeft ontvangen, aangezien de teruggaaf op een ander rekeningnummer is gestort dan door verzoekster bij zogenaamd D.B.4-formulier was verzocht.

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst/Particulieren Rotterdam (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam; hierna: de Belastingdienst) een teruggaaf van € 950 inzake een haar opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 niet heeft gestort op het door haar gewenste en op haar naam staande girorekeningnummer. Zij wijst erop dat zij op het door haar van de Belastingdienst/Centrale betalingsadministratie (per 1 januari 2003: onderdeel van de Belastingdienst/Centrale administratie) terzake de teruggaaf ontvangen zogenaamde D.B.4-formulier het bovengenoemde girorekeningnummer heeft ingevuld. Dit formulier heeft zij volledig ingevuld geretourneerd.

Een kopie van het door verzoekster ingevulde D.B.4-formulier luidt voor zover van belang als volgt:

2. Verzoekster stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het niet gaat om een door haar onjuist ingevuld girorekeningnummer, maar om een onjuiste lezing van het girorekeningnummer door de Belastingdienst. Zij erkent dat de door haar bedoelde 1 in het girorekeningnummer afwijkt van de door haar ingevulde 1 bij haar geboortedatum. Volgens verzoekster wijkt echter de door haar bedoelde 1 in het girorekeningnummer tevens af van de door haar ingevulde 2 in haar geboortedatum.

3. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst weten dat de oorzaak van de storting van de teruggaaf op een - na de storting gebleken - niet door verzoekster gewenst en niet op haar naam staand girorekeningnummer is gelegen in het door verzoekster niet zorgvuldig invullen van het door haar gewenste girorekeningnummer op het D.B.4-formulier. Volgens de Belastingdienst laat het door verzoekster op het D.B.4-formulier ingevulde rekeningnummer zich lezen als “…2…”. Na de storting op dit girorekeningnummer is de Belastingdienst naar aanleiding van een mededeling van verzoekster gebleken dat door verzoekster het rekeningnummer “…1…” was bedoeld. De Belastingdienst wijst erop dat op het door verzoekster ingevulde formulier de door haar geschreven 1 van 12 van haar geboortedatum aanzienlijk verschilt van de door haar bedoelde 1 in het girorekeningnummer. De door verzoekster bedoelde 1 in het girorekeningnummer vertoont volgens de Belastingdienst veel meer overeenstemming met de 2 in 12 van haar geboortedatum.

De Belastingdienst liet voorts weten een dubbele controle, dat wil zeggen door twee verschillende personen, te hanteren in geval twijfel zou kunnen bestaan over een cijfer. In dit geval bestond er over het lezen van een 2 volgens de Belastingdienst echter geen twijfel. De Belastingdienst is van oordeel te goeder trouw een 2 te hebben gelezen daar waar volgens verzoekster een 1 werd bedoeld. Indien achteraf blijkt dat een fout is ontstaan als gevolg van een onduidelijk c.q. onzorgvuldig handschrift dan ligt volgens de Belastingdienst het risico van een onjuiste interpretatie daarvan bij de schrijver. In een redelijke afweging kan de Belastingdienst dat risico niet dragen. Ten slotte merkte de Belastingdienst op dat een snelle teruggaaf in het belang is van de belastingplichtigen. Volgens de Belastingdienst brengt een redelijke afweging van belangen dan met zich mee dat het risico dat het gevolg is van die gewenste snelheid, zeker daar waar er sprake is van een niet eenduidig ingevuld teruggaafformulier, niet bij de Belastingdienst moet worden gelegd, aldus de Belastingdienst.

Onder meer in aanmerking genomen het bovenstaande is de Belastingdienst van mening bevrijdend betaald te hebben overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (BW; zie achtergrond) op een door verzoekster opgegeven girorekeningnummer, zodat de Belastingdienst niet kan/moet worden aangesproken, maar degene die de betaling daadwerkelijk heeft ontvangen. Tevens concludeerde de Belastingdienst dat hij niet alsnog tot betaling aan verzoekster hoeft over te gaan.

4. De Belastingdienst kan niet in zijn standpunt worden gevolgd. Voor dit oordeel is het volgende van belang.

Vast staat dat de Belastingdienst de teruggaaf niet aan verzoekster heeft uitbetaald.

Het rekeningnummer waarop de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf heeft gestort, stond ten tijde van die storting immers niet op haar naam maar op naam van een derde. Verzoekster is door de betaling aan de derde op geen enkele wijze gebaat.

5. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:34 BW kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van de derde bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald.

In dit geval heeft de Belastingdienst voorafgaande aan de uitbetaling van de teruggaaf verzoekster door middel van het D.B.4-formulier de gelegenheid geboden het door haar gewenste rekeningnummer voor deze teruggaaf aan hem door te geven. Verzoekster heeft op het D.B.4-formulier het door haar gewenste rekeningnummer ingevuld.

Uit de hierboven onder 1. opgenomen kopie van het door verzoekster ingevulde D.B.4-formulier blijkt bij lezing van het girorekeningnummer in vergelijking met andere nummers dat verzoekster geen eenvormige schrijfwijze van de 1 hanteert. Vergelijking met de door verzoekster ingevulde 12 bij haar geboortedatum, alsmede met de door verzoekster genoteerde 2 bij haar adresgegevens kan twijfel doen ontstaan of verzoekster in het girorekeningnummer een 1 of een 2 heeft ingevuld. Niettemin, indien het cijfer in het rekeningnummer als een 2 gelezen wordt, dan is ook van gelijkvormigheid met de 2 in de geboortedatum en in de adresgegevens geen sprake. In aanmerking genomen dat derhalve geen duidelijkheid bestaat of verzoekster een 1 of een 2 in haar girorekeningnummer heeft ingevuld, had het op de weg van de Belastingdienst gelegen verzoekster in de gelegenheid te stellen binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn nogmaals het gewenste girorekeningnummer op te geven waarop zij de teruggaaf wenste te ontvangen. Door dit na te laten heeft de Belastingdienst gehandeld in strijd met de van hem te verwachten vereiste administratieve nauwkeurigheid.

Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de Belastingdienst met de storting van de aan verzoekster toekomende teruggaaf op het rekeningnummer van een derde niet bevrijdend heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van een bedrag van € 950 aan verzoekster. Dit oordeel is aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is gegrond.

Aanbeveling

De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst het bedrag van € 950 alsnog stort op het door verzoekster gewenste rekeningnummer.

Onderzoek

Op 16 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 3 juni 2003, van mevrouw H. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Rotterdam (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Rijnmond/

kantoor Rotterdam).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van de Belastingdienst/Rijnmond gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 14 november 2002 stuurde de Belastingdienst/Centrale betalingsadministratie (per 1 januari 2003: onderdeel van de Belastingdienst/Centrale administratie) verzoekster een zogenaamd D.B.4-formulier inzake de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) over het jaar 2001. Verzoekster vulde dit formulier (volledig) in en retourneerde het.

Een kopie van het ingevulde formulier luidt als volgt:

2. Met dagtekening 22 november 2002 legde de Belastingdienst/Particulieren/Rotterdam (per 1 januari 2003: Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam; hierna: de Belastingdienst) verzoekster de voorlopige aanslag ib/pvv 2001 op met een door verzoekster te ontvangen bedrag van € 950. Het bedrag werd door de Belastingdienst op de rekening van een niet rechthebbende gestort.

3. In reactie op verzoeksters mededeling dat zij de voor haar bestemde teruggaaf ib/pvv 2001 (nog) niet had ontvangen, liet de Belastingdienst haar bij brief van 4 maart 2003 onder meer het volgende weten:

"(…) deel ik u mede dat de niet rechthebbende door mij 2 keer is aangeschreven.

Deze heeft niet op mijn brief (bedoeld wordt brieven; N.o.) gereageerd en is niet tot terugbetaling overgegaan.

Het bedrag van de teruggave inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen jaar 2001 (…) à € 950.00 werd op of omstreeks 02-12-2002 overgemaakt op rekeningnummer

…2…

Aangezien de onjuiste overmaking niet aan de Belastingdienst verwijtbaar is zal ik mijn bemiddelingspoging staken. Ik raad u aan een en ander zelf met de niet rechthebbende te regelen.

Hieronder treft u de naam en woonplaatsgegevens (van de niet-rechthebbende; N.o.) aan: (…)"

4. Verzoekster diende bij brief van 18 maart 2003 bij de Belastingdienst een klacht in.

In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik heb (het D.B.4-formulier; N.o.) volledig en correct ingevuld. De belastingdienst heeft echter het cijfer '1' in het bankrekeningnummer gelezen als een '2' waardoor het bedrag naar een onjuist rekeningnummer is overgemaakt.

Nadat ik over het uitblijven van de ontvangst van het betreffende bedrag contact had opgenomen met de belastingdienst heeft de belastingdienst de niet-rechthebbende twee maal aangeschreven. Deze is echter niet tot terugbetaling overgegaan.

De belastingdienst stelt nu, zie de brief d.d. 4 maart 2003, dat de onjuiste overmaking niet aan de belastingdienst verwijtbaar is, de bemiddelingspoging gestaakt wordt en mij aangeraden wordt een en ander zelf met de niet-rechthebbende te regelen.

Ik ben het hiermee niet eens. Ik heb het rekeningnummer correct ingevuld en bovendien op verzoek van de belastingdienst daarbij de tenaamstelling vermeld.

Inmiddels heb ik uit informatie van de Postbank en van de belastingdienst kunnen concluderen dat de belastingdienst uit kostenoverwegingen de 'naam-nummer-controle' achterwege laat. Naar mijn mening komt hiermee het risico van een onjuist gelezen bankrekeningnummer voor rekening van de belastingdienst en mag ik hiervan niet de dupe worden. Wanneer de 'naam-nummer-controle' wél had plaatsgevonden zou immers voorkomen zijn dat het bedrag ad € 950 naar een onjuist bankrekeningnummer zou zijn overgemaakt.

Ik verzoek u dan ook er alsnog voor zorg te dragen dat hetgeen waarop ik recht heb aan mij uitbetaald wordt."

5. Bij brief van 10 april 2003 reageerde de Belastingdienst op verzoeksters klacht. In de afdoeningsbrief laat de Belastingdienst verzoekster onder meer het volgende weten:

"In uw brief van 18 maart 2003, welke brief op 26 maart op mijn eenheid is binnengekomen, klaagt u erover dat een teruggave aan u ad € 950 op een verkeerd rekeningnummer is gestort. U bent van mening dat de Belastingdienst een naam-nummer-controle zou hebben moeten toepassen. Het niet toepassen van een naam-nummer-controle acht u een risico dat voor rekening komt van de Belastingdienst. U verzoekt de Belastingdienst er alsnog voor zorg te dragen dat het bedrag van € 950 aan u wordt uitbetaald.

Het lijkt mij goed eerst schriftelijk op uw klacht te reageren en vervolgens aan u de keuze te laten of u alsnog een gesprek wenst waarin uw standpunt kunt toelichten. In dat gesprek kan het standpunt van de Belastingdienst zo nodig verder worden verduidelijkt.

1. De gang van zaken

Met dagtekening 22 november 2002 is aan u een voorlopige aanslag IB/PH 2001 opgelegd met een door u te ontvangen bedrag van € 950. Op 14 november is aan u een zogenoemd DB 4 formulier verstuurd. Op dit formulier is door u onder andere een girorekeningnummer, een geboortedatum en een naam opgegeven. Het opgegeven nummer laat zich lezen als …2… Achteraf is gebleken dat door u het nummer …1… was bedoeld.

Nadat geconstateerd is dat de teruggave op een verkeerd rekeningnummer was gestort, is een onderzoek verricht naar de oorzaak van de gemaakte fout.

2. Oorzaak van de gemaakte fout en het gevolg daarvan

Op het door u ingevulde formulier is ook uw geboortedatum gevraagd. De door u geschreven 1 van 12 verschilt aanzienlijk van de door u bedoelde 1 in het girorekeningnummer. Het getal in het rekeningnummer vertoont veel meer overeenstemming met de 2 in 12.

Op grond van het ingestelde onderzoek, een kopie van het ingevulde DB 4 formulier is in mijn bezit, is geconcludeerd dat de oorzaak van de fout ligt bij het niet zorgvuldig invullen van het rekeningnummer op het genoemde formulier. Op 31 januari 2003 is aan u een kopie van het formulier gefaxt. De Belastingdienst heeft vervolgens, hoewel zij hiertoe niet verplicht is, uit coulance-overwegingen, geprobeerd degene die de betaling ten onrechte heeft ontvangen tot prompte en gehele terugbetaling te bewegen.

Per brief van 4 maart 2003 is u meegedeeld dat het twee keer aanschrijven van de niet-rechthebbende niet tot terugbetaling heeft geleid. Ook is u meegedeeld op welke rekening daadwerkelijk is uitbetaald.

De bemoeienis van de Belastingdienst is verder opgehouden en aan u is geadviseerd zelf in contact treden met de niet-rechthebbende rekeninghouder, wiens naam- en adresgegevens u inmiddels zijn verstrekt.

3. Naam-nummer-controle

In uw brief geeft u aan dat de Belastingdienst door het niet uitvoeren van een naam-nummer-controle het risico van een onjuist gelezen bankrekeningnummer moet dragen niet u.

Op basis van door u ingewonnen informatie stelt u dat de Belastingdienst uit kostenoverwegingen naam-nummer-controle achterwege laat.

Zo kostenoverwegingen al een rol spelen, zijn er echter andere redenen die naam-nummer-controle voor een juiste en snelle uitbetaling van terug te betalen belasting en premies ongeschikt maken:

- jaarlijks gaat het om 30 tot 60 miljoen terugbetalingen. Een integrale vergelijking zal leiden tot een verlenging van de doorlooptijd, zodanig dat het principe van de voorlopige teruggave ernstig geweld wordt aangedaan;

- iedere ongelijkheid in de tenaamstelling zal in een uitworp resulteren, waarbij slechts wordt aangegeven dat de tenaamstelling niet overeenstemt, zonder dat de juiste tenaamstelling wordt vermeld;

- en/of rekeningen bemoeilijken een eenduidige tenaamstelling;

- informatie-uitwisseling over de onjuiste tenaamstelling moet zorgvuldig geschieden in verband met de privacy wetgeving;

- proefondervindelijk is vastgesteld dat een dergelijke uitworp voor een groot deel ten onrechte zal zijn;

- de Belastingdienst dient uit te gaan van de naam en adresgegevens van de Gemeentelijke Basis Administratie, terwijl dit voor de Postbank geen vereiste is;

- uitbetalingen kunnen op verzoek ook aan derden worden uitbetaald.

4. De behandeling van uw klacht

Vanzelfsprekend is het heel vervelend dat een bedrag waar u recht op heeft naar een verkeerd rekeningnummer is overgemaakt.

Op basis van een kopie van het zogenoemde DB-4 formulier, concludeer ik echter dat de verkeerde overboeking te wijten is aan het door u niet zorgvuldig invullen van het formulier.

Op grond van hetgeen hierboven onder 3 is weergegeven stel ik mij op het standpunt dat de Belastingdienst niet gehouden is tot het uitvoeren van een naam-nummer-controle.

De Belastingdienst heeft het mogelijke gedaan door de niet-rechthebbende te proberen te bewegen het ten onrechte ontvangen bedrag terug te storten.

5. Conclusie

De Belastingdienst is van mening bevrijdend te hebben betaald ex art 6:34 lid 1 BW (zie achtergrond; N.o.) op een door u opgegeven bank/girorekeningnummer, zodat de Belastingdienst niet kan/moet worden aangesproken, maar degene die de betaling daadwerkelijk heeft ontvangen.

Op grond van het bovenstaande concludeer ik dat de Belastingdienst niet alsnog tot betaling aan u over hoeft te gaan. Ik adviseer u een civiele procedure tegen de rekeninghouder te starten wegens ongerechtvaardigde verrijking.”

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht. In haar verzoekschrift merkt verzoekster voorts nog onder meer het volgende op:

"De Belastingdienst stelt dat hij niet gehouden is tot het uitvoeren van de naam-nummer-controle en brengt hiervoor diverse argumenten naar voren, waarvan sommige naar mijn mening niet correct zijn.

Zo is het gegeven, dat uitbetalingen op verzoek ook aan derden worden uitbetaald, geen argument voor het achterwege laten voor naam-nummer-controle. Immers, ook bij de uitbetaling aan een derde dient het bank- of girorekeningnummer overeen te komen met de tenaamstelling.

Argumenten van privacy doen naar mijn mening niet terzake; wanneer de opgegeven tenaamstelling niet overeenkomt met het opgegeven bank- of girorekeningnummer kan dit eenvoudigweg aan de betreffende belastingplichtige worden meegedeeld en kan er worden gevraagd om een nieuwe, correcte opgave van het bank- of girorekeningnummer en/of de tenaamstelling. De privacy komt hierbij op geen enkele wijze in het geding.

Ondanks de argumenten van de grote aantallen terugbetalingen en doorlooptijd e.d. blijf ik van mening dat het risico van het achterwege laten van naam-nummer-controle voor rekening van de Belastingdienst dient te komen.

Bovendien merk ik op dat het feit, dat op het betreffende formulier van de Belastingdienst de tenaamstelling moest worden opgegeven, de verwachting wekt dat er naam-nummer-controle plaatsvindt.

Ik benadruk nog eens dat het in mijn situatie niet gaat om een onjuist ingevuld rekeningnummer, maar om een onjuiste lezing door de Belastingdienst. Ik erken dat de '1' in het girorekeningnummer afwijkt in de '1' van de geboortedatum. De '1' in het girorekeningnummer wijkt echter ook af van de '2' in de geboortedatum."

C. Standpunt Belastingdienst/Rijnmond

In reactie op de klacht liet de Belastingdienst bij brief van 5 augustus 2003 onder meer het volgende weten:

"…Met dagtekening 3 juni 2003 klaagt (verzoekster; N.o.) er bij u over dat zij de voor haar bestemde teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 van de Belastingdienst/Rijmond niet heeft ontvangen. De teruggaaf is op een andere rekening gestort dan door haar bij zogenoemd DB-4 formulier was verzocht.

Over deze kwestie heeft (verzoekster; N.o.) op 18 maart 2003 bij mijn regio reeds een klacht ingediend. Naar aanleiding van die klacht heb ik haar met dagtekening 10 april 2003 een brief gestuurd. (…)

In mijn brief van 10 april ben ik uitvoerig op de klacht van (verzoekster; N.o.) ingegaan. Mijn conclusie was dat de Belastingdienst van mening is bevrijdend te hebben betaald ex art 6:34, lid 1 BW op een door de belanghebbende opgegeven bank/girorekeningnummer, zodat de Belastingdienst niet kan/moet worden aangesproken, maar degene die de betaling daadwerkelijk heeft ontvangen

Tevens concludeerde ik dat de Belastingdienst niet alsnog tot betaling aan belanghebbende over hoeft te gaan. Geadviseerd werd een civiele procedure tegen de rekeninghouder te starten wegens ongerechtvaardigde verrijking.

De meerdere redenen waarom naam-nummer-controle niet wordt toegepast, zijn in mijn eerdere brief duidelijk aan de orde gesteld.

Ik kan daar wellicht ten overvloede nog aan toevoegen dat de Belastingdienst geen naam nummer controle kan doen omdat wij (Belastingdienst) niet beschikken over een overzicht van bank- en gironummers mét daarbij behorende namen.

De tapes met teruggaven die onder andere aan de Postbank worden aangeboden bevatten naast het bedrag en het rekeningnummer een trefwoord (naam). Dit trefwoord is voor de Postbank 12 posities.

Controle hierop door de Postbank is niet mogelijk omdat de niet identificeerbare Naam Adres Woonplaatsgegevens daartoe niet toereikend zijn. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de Belastingdienst zoals ook in de eerdere brief is aangegeven de tenaamstelling volgens de Gemeentelijke Basis Administratie hanteert, terwijl dat voor onder andere de Postbank geen vereiste is. Zou naam nummer controle wel kunnen worden toegepast (indien geen trefwoord zou worden gebruikt) dan zal iedere ongelijkheid in de tenaamstelling resulteren in een uitworp, waarbij slechts wordt aangegeven dat de tenaamstelling niet overeenstemt. Verdere informatie over de ongelijke tenaamstelling kan/mag niet worden gegeven in verband met privacywetgeving.

Met betrekking tot het privacy-aspect merk ik naar aanleiding van de brief van (verzoekster; N.o.) van 3 juni het volgende op:

De noodzakelijke zorgvuldigheid met betrekking tot de privacy is een feit. Verzoekster gaat bij de door haar voorgestelde mogelijkheid van retourneren van niet met nummers overeenstemmende namen wederom voorbij aan de aantallen en de noodzaak van korte doorlooptijden.

Het nu bij u ingediende verzoekschrift geeft geen aanleiding tot wijziging van de bovenstaande conclusies. In het opgegeven rekeningnummer is door de Belastingdienst duidelijk een 2 gelezen, het opgegeven nummer heeft op geen enkele wijze twijfel opgeroepen…”

D. Reactie Belastingdienst/Rijnmond

1. In reactie op het verslag van bevindingen liet de Belastingdienst bij brief van 7 oktober 2003 onder meer het volgende weten:

“Nadere lezing van het Standpunt Verzoekster ad B. van het verslag, geeft mij aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:

De zinsnede met de argumentatie: `Zo is het gegeven…….tenaamstelling' geeft op zich een juiste conclusie weer. Bank- of gironummer zou overeen moeten komen met de tenaamstelling.

De Belastingdienst kan de naam-nummer echter niet uitvoeren omdat de Belastingdienst niet beschikt over een overzicht van bank- en gironummers mèt de daarbij behorende namen.

De naam-nummercontrole stuit daarnaast op problemen omdat de banken geen uniforme wijze van registratie aanhouden. Bovendien zal naam-nummercontrole tot een aanzienlijke, niet door de belanghebbenden gewenste vertraging leiden. Een mogelijk herhaald aanbieden aan diverse banken vergroot die vertraging nog meer.

Het is ook juist dat de privacy niet wordt geschaad als een niet overeenstemmende opgave ter verificatie of verbetering wordt teruggezonden. Eerst zal dan echter verificatie moeten plaatsvinden. In de vorige alinea heb ik de praktische bezwaren daartegen en de gevolgen geschetst. Bovendien kan de bank niet aangeven wat afwijkend is bij naam-nummercontrole omdat dan de privacy van haar clienten wordt geschonden.

De koppeling tussen rekeningnummer en een naam op het teruggaafformulier kan de verwachting wekken dat er naam-nummercontrole plaatsvindt. Naam-nummercontrole vindt echter niet plaats.

Tot slot

De Belastingdienst hanteert een dubbele controle in geval twijfel zou kunnen bestaan over een cijfer. In dit geval bestond er over het lezen van een 2 geen twijfel.

Nu is gebleken dat er twijfel is gerezen over de juiste lezing van het bewuste cijfer. De Belastingdienst heeft te goeder trouw 2 gelezen daar waar 1 was bedoeld.

Indien achteraf blijkt dat een fout is ontstaan als gevolg van een onduidelijk c.q. onzorgvuldig handschrift dan ligt het risico van een onjuiste interpretatie daarvan bij de schrijver. In een redelijke afweging kan de Belastingdienst dat risico niet dragen.

Een snelle teruggaaf is in het belang van de contribuabelen. Een redelijke afweging van belangen brengt dan met zich mee dat het risico dat het gevolg is van die gewenste snelheid, zeker daar waar er sprake is van een niet eenduidig ingevuld teruggaaf formulier, niet bij de Belastingdienst moet worden gelegd.”

2. Daarnaar gevraagd liet de Belastingdienst op 15 oktober 2003 telefonisch aan de Nationale ombudsman weten dat met de in de hierboven onder D.1. opgenomen reactie bedoelde “dubbele controle” wordt bedoeld dat er twee verschillende personen de cijfers controleren.

Achtergrond

Burgerlijk Wetboek

Artikel 6:34, eerste lid

"De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald."

Instantie: Belastingdienst/Particulieren/Rotterdam

Klacht:

Teruggaaf inzake de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen niet ontvangen, aangezien teruggaaf op ander rekeningnummer is gestort dan door verzoekster bij zogenaamd D.B.4-formulier was verzocht.

Oordeel:

Gegrond