2003/311

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop twee met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht jegens haar en haar partner zijn opgetreden in de nacht van 26 op 27 februari 2002 tijdens een verkeerscontrole.

Zij klaagt er in dit verband met name over dat de betrokken politieambtenaren:

- verzoekster en haar partner onheus hebben bejegend door te vragen wat zij in Utrecht deden terwijl volgens de legitimatie van verzoeksters partner hun woonplaats Hoorn is;

- verzoekster en haar partner in een verkeersonveilige situatie hebben gebracht door hun te sommeren de auto met caravan tegen het verkeer in aan de linkerkant van de weg te parkeren;

- ten onrechte een technisch onderzoek aan de auto en caravan hebben uitgevoerd;

- hebben geïnsinueerd dat verzoekster en haar partner de caravan hadden gestolen.

Voorts klaagt verzoekster erover dat de klachtbehandelaar geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van haar klacht. In dit verband klaagt zij er met name over dat de klachtbehandelaar tijdens het gesprek op 8 mei 2002:

- erop heeft gezinspeeld dat verzoekster een leugenaar zou zijn door op te merken dat hetgeen zij vertelde niet waar kon zijn.

- reeds aankondigde verzoeksters klacht niet gegrond te achten.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoekster en haar toenmalige partner reden in de nacht van 26 op 27 februari 2002 in hun auto met caravan van Maarssen naar Utrecht. Op de Amsterdamsestraatweg te Utrecht werden zij ingehaald door een zilvergrijze Peugeot. In deze auto zaten twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht, die vorderden dat verzoekster en haar partner de auto stilhielden. Zij deden deze vordering omdat volgens het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) de auto als niet verzekerd stond geregistreerd.

II. Ten aanzien van de bejegening

1. Verzoekster klaagt erover dat de twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht haar en haar partner onheus bejegenden door te vragen wat zij in Utrecht deden terwijl hun woonplaats Hoorn was. Zij gaf aan dat de politieambtenaren dit op een rare toon vroegen, als het ware afblaffend, terwijl ze dit toch ook normaal hadden kunnen vragen. Zij gaf aan dat zowel zij als haar partner geïrriteerd waren dat de politie hen stilhield en controleerde. Al vroeg in het gesprek met de twee ambtenaren had ze aangegeven dat ze een klacht zou indienen, en dat ze hun dienstnummers wilde hebben. Desgevraagd kon verzoekster niet concreet benoemen hoe de toon van de beide ambtenaren was geweest, alleen dat zij het gevoel had dat ze er op uit waren om iets te vinden.

2. Beide betrokken ambtenaren gaven tijdens de hoorzitting aan dat tijdens de surveillance op 26 februari 2002 hun aandacht naar de auto met caravan was getrokken door het tijdstip en het feit dat er iemand midden in de nacht naast de caravan stond. Toen zij het kenteken bij de RDW opvroegen, bleek dat de auto als niet verzekerd stond geregistreerd. Op dat moment besloten zij de vordering tot stilhouden te doen.

Zij gaven aan dat verzoekster en haar partner geërgerd reageerden terwijl zij vragen stelden over het kentekenbewijs en de verzekering, over wat zij in Utrecht deden terwijl het rijbewijs als woonplaats Hoorn aangaf, en over de spiegels.

Volgens betrokken ambtenaar M. die het meeste directe contact had met de bestuurder reageerde hij zakelijk en zwart-wit op de ergernissen. Hij gaf aan het maar raar te vinden dat de mensen zo reageerden, maar dat hij in zulke gevallen probeert om zelf geen emotie te tonen. Beiden gaven wel aan dat zij zelf ook geïrriteerd raakten door het gedrag van verzoekster en haar partner, maar dat zij dit alleen hadden laten blijken door hun dienstnummers niet te geven.

Beide ambtenaren zeiden dat ze een normale controle hadden uitgevoerd, en dat zij verzoekster en haar partner hadden behandeld gelijk aan andere mensen. Zij merkten op dat zij in een onopvallende auto dezelfde bevoegdheden hebben als in een opvallende politieauto. Beide ambtenaren gaven tijdens de hoorzitting toe dat zij beter wel hun dienstnummer hadden kunnen geven.

3. Het is een vereiste van professionaliteit dat politieambtenaren in hun optreden naar burgers toe een zakelijke en objectieve houding aannemen. Ook in hun taalgebruik dienen politieambtenaren de nodige professionaliteit in acht te nemen en burgers zoveel mogelijk correct te woord te staan.

4. Met betrekking tot verzoeksters klacht dat M. en B. haar en haar partner in de nacht van 26 op 27 februari 2002 op een afblaffende wijze te woord hebben gestaan, benadrukt de Nationale ombudsman dat de wijze waarop iemand de gedraging van een ander ervaart, bij uitsluiting subjectief is, en derhalve ook moeilijk toetsbaar. Echter, nu verzoekster tijdens de hoorzitting aangaf dat de toon van het gesprek haar stoorde, meer dan het woordgebruik, en dat de toon die de betrokken ambtenaren tijdens de hoorzitting aannamen niet veel verschilde van de wijze waarop zij hen benaderden tijdens de bewuste nacht, oordeelt de Nationale ombudsman dat het optreden van de betrokken ambtenaren als zakelijk en objectief kon worden gezien.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt bij dit punt het volgende opgemerkt. Beide betrokken ambtenaren gaven aan dat zij bij nader inzien er toch verstandiger aan hadden gedaan om aan verzoekster hun dienstnummers te geven.

Op grond van de Ambtsinstructie (zie achtergrond, onder C.), dienen politieambtenaren zich te legitimeren aan burgers wanneer zij daarom verzoeken.

De betrokken ambtenaren hebben, door hun dienstnummers niet te verstrekken en zich ook niet anderszins te legitimeren, op dit punt niet juist gehandeld.

III. Ten aanzien van de verkeersonveilige situatie

1. Verzoekster klaagt erover dat de betrokken ambtenaren haar en haar partner in een verkeersonveilige situatie hebben gebracht door hen te sommeren de auto met caravan tegen het verkeer in aan de linkerkant van de weg te parkeren. Zij geeft aan naar links te hebben moeten uitwijken, en vervolgens in een parkeerhaven aan de linkerkant van de weg te hebben moeten parkeren, terwijl er verderop aan de rechterzijde plek was.

2. De twee betrokken ambtenaren gaven aan dat er op de Amsterdamsestraatweg van die zijde alleen aan de linkerkant parkeerhavens zijn, aan de rechterzijde is een bomenrij, met daarachter het fietspad en vervolgens het Amsterdamrijnkanaal. Zij gaven aan eerst een stopteken te hebben gegeven terwijl ze achter de auto met caravan reden, maar dat zij niet werden opgemerkt. Vervolgens besloten zij om de auto in te halen, het transparant met het stopteken aan de rechterzijde van de auto te laten zien, en zo te bewerkstelligen dat de auto met caravan zou stilhouden. Zij zijn vervolgens links een parkeerhaven ingereden, terwijl de auto met caravan achter hen stilhield. Zij gaven aan dat er op dat moment nauwelijks ander verkeer op de weg was. Bij het schetsen van de situatie ter plekke bleek dat de Amsterdamsestraatweg geen doorgetrokken streep op de weg had.

3.1. Een bestuurder is op grond van artikel 31 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wam) verplicht zijn vervoermiddel stil te houden indien een politieambtenaar dit vordert (zie achtergrond, onder D.).

3.2. Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens bepaalt dat weggebruikers verplicht zijn aanwijzingen van politieambtenaren op te volgen die door middel van gebaren worden gegeven, en dat weggebruikers verplicht zijn te stoppen wanneer uit een politievoertuig een transparant met de woorden 'stop politie' wordt vertoond. Voorts bepaalt het reglement dat aanwijzingen boven verkeersregels gaan (zie achtergrond, onder B.).

4. De Nationale ombudsman stelt voorop dat niet is gebleken dat verzoekster en haar partner verkeersregels hebben moeten overtreden door aan de linkerzijde van de weg in een parkeerhaven te parkeren. In de eerste plaats was er op de weg geen ononderbroken streep; daarnaast waren verzoekster en haar partner verplicht de aanwijzingen van de politieambtenaren op te volgen. Het niet opvolgen van de vordering tot stilhouden zou hebben geleid tot het plegen van een strafbaar feit (zie artikel 33 Wam in achtergrond, onder D.). Voorts gaat de Nationale ombudsman er - gezien de tijdens de hoorzitting gemaakte situatieschets - vanuit dat alleen aan de linkerzijde parkeergelegenheid was. De Nationale ombudsman acht het bovendien, gezien het tijdstip, aannemelijk dat er weinig ander verkeer op de weg was, waardoor ervan uit kan worden gegaan dat er geen verkeersonveilige situatie is ontstaan.

De onderzochte gedraging is dan ook in zoverre behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het technisch onderzoek

1. Verzoekster klaagt erover dat de betrokken ambtenaren ten onrechte een technisch onderzoek aan de auto en caravan hebben uitgevoerd. Zij vindt dat de ambtenaren, nadat was gebleken dat de autoverzekering wel in orde was, op zoek waren naar iets om hen 'te pakken'. Volgens verzoekster was een controle van de verlichting niet nodig omdat de betrokken ambtenaren, toen zij achter haar aanreden, al hadden kunnen zien dat de verlichting goed functioneerde.

2. De twee betrokken ambtenaren gaven aan dat zij een rondje om de auto en caravan hebben gelopen, en de verlichting en koppeling hebben gecontroleerd. Zij gaven aan dat dit een standaard werkwijze is bij voertuigen die ter controle worden stilgehouden.

3. Op grond van de Wegenverkeerswet (WVW) (zie achtergrond, onder A.) hebben politieambtenaren de bevoegdheid een onderzoek in te stellen naar de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde voorschriften. De enkele omstandigheid dat de politieambtenaren reeds enige tijd achter verzoeksters auto met caravan hadden aangereden en zij hadden kunnen zien dat de verlichting functioneerde, doet niet af aan de bevoegdheid om een technisch onderzoek ter plekke uit te voeren. De Nationale ombudsman is op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de hoorzitting niet gebleken dat de betrokken ambtenaren er op uit waren om verzoekster en haar partner 'te pakken'.

De onderzochte gedraging is daarmee in zoverre behoorlijk.

V. Ten aanzien van de insinuatie

1. Verzoekster klaagt erover dat de betrokken ambtenaren hebben geïnsinueerd dat zij de caravan hadden gestolen. Zij merkte op dat de ambtenaren al aan het begin van het gesprek opmerkten dat er veel caravans werden gestolen, en dat zij vertelden dat de controle ook hiertoe diende.

2. Betrokken ambtenaar M. gaf aan dat het mogelijk was dat de opmerking over de gestolen caravans aan het begin van het gesprek had plaatsgevonden. Hij gaf aan dat het hem ambtshalve bekend is dat er veel caravans worden gestolen. Beide ambtenaren gaven aan dat het even duurde voordat verzoekster de verzekeringspapieren en het kentekenbewijs aan hen kon tonen.

3.1. Reeds onder I. is opgemerkt dat de politieambtenaren besloten de auto van verzoekster en haar partner stil te houden op grond van de omstandigheid dat deze als niet- verzekerd stond geregistreerd. Deze vordering tot stilhouden werd gedaan op basis van artikel 31 Wam (zieachtergrond, onder D.). Na de vordering tot stilhouden en controle van de verzekeringsdocumenten, zijn de betrokken ambtenaren ook overgegaan tot een technisch onderzoek op basis van de WVW.

3.2. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat de betrokken ambtenaren wellicht meer begrip voor hun optreden hadden kunnen oproepen door de betreffende opmerkingen niet direct aan het begin van het contact met verzoekster en haar partner te maken, maar bijvoorbeeld pas nadat zij het kentekenbewijs en de verzekeringspapieren hadden gecontroleerd, ter nadere uitleg en toelichting van hun controle. Wat daarvan ook zij, uit de gemaakte opmerkingen kan - in alle redelijkheid - niet worden afgeleid dat de betrokken ambtenaren hiermee hebben geïnsinueerd dat verzoekster en haar partner de caravan hadden gestolen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

VI. Ten aanzien van de zinspeling dat verzoekster een leugenaar zou zijn en de aankondiging dat verzoeksters klacht niet gegrond was

1. Verzoekster klaagt erover dat de klachtbehandelaar tijdens het gesprek op 8 mei 2002 erop heeft gezinspeeld dat verzoekster een leugenaar zou zijn door op te merken dat hetgeen zij vertelde niet waar kon zijn. Zij gaf aan dat zij de indruk kreeg dat zij geen gelijk kreeg, omdat de klachtbehandelaar eerst de betrokken ambtenaren had gehoord. Ze kreeg de indruk dat haar klachten werden weggewuifd. Voorts stelde verzoekster dat de klachtbehandelaar reeds in het gesprek aankondigde dat haar klacht niet gegrond was.

2. Tijdens de hoorzitting verklaarde de klachtbehandelaar Br. dat hij in eerste instantie een bemiddelingsgesprek had willen doen plaatsvinden om zo beide partijen nader tot elkaar te brengen. Van de zijde van de betrokken ambtenaren was hiervoor echter geen belangstelling. Hij gaf aan dat hij dit had uitgelegd aan verzoekster, en dat hij ter behandeling van haar klachtpunten de mening van beide ambtenaren citeerde, maar dat hij daarbij aangaf zich tussen de partijen te bevinden. Ook had hij aan verzoekster gezegd dat als zij de indruk had dat hij zich partijdig opstelde, zij daar iets over moest zeggen. Midden in het gesprek was verzoekster plots opgestaan en zonder verdere waarschuwing vertrokken. Het gesprek had niet langer dan een kwartier geduurd. Hij vermeldde tenslotte dat verzoekster vervolgens in een brief opmerkingen had gemaakt die in het gesprek absoluut niet aan de orde waren gekomen, zoals de zogenaamde eerdere klachten over de beide ambtenaren of over zogenaamde schoonheidsfoutjes.

3.1. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.

3.2. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat er een evenwicht behoort te zijn in de mate waarin beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun visie kenbaar te maken op datgene waarover wordt geklaagd.

Wanneer reeds uit het verweer van de betrokken ambtenaar of instantie kan worden geconcludeerd dat de klacht ongegrond is of berust op een misvatting aan de zijde van de klager, is het niet meer dan correct, en overigens ook voor de waarheidsvinding en de motivering van de beslissing op de klacht van belang, het verweer aan de klager voor te leggen. Wel blijft van belang dat een klachtbehandelaar zich onbevooroordeeld opstelt, en niet zonder meer de lezing van een burger als onjuist aanmerkt.

4. De Nationale ombudsman is van mening dat ook tijdens een klachtbehandeling de wijze waarop iemand de gedraging van een ander ervaart, bij uitsluiting subjectief is, en derhalve ook moeilijk toetsbaar. Ook al had de klachtbehandelaar reeds uit het verweer van de betrokken ambtenaren geconcludeerd dat de klacht vermoedelijk ongegrond was of berustte op een misvatting, heeft hij toch correct gehandeld door verzoekster in het kader van wederhoor uit te nodigen voor een gesprek.

De Nationale ombudsman acht het voorstelbaar dat de klachtbehandelaar bij verzoekster meer begrip had kunnen opbrengen voor het politieoptreden, als hij nadrukkelijker had gewezen op het wettelijk kader. Echter, nu de klachtbehandelaar heeft aangegeven dat hij aan het begin van het gesprek heeft vermeld tussen de partijen te staan, dat hij in het gesprek soms de betrokken ambtenaren citeerde betreffende hun versie van de feiten en dat hij aan verzoekster heeft aangegeven dat zij het vooral moest zeggen wanneer zij de indruk kreeg dat hij partij koos - opmerkingen waarvan verzoekster niet heeft weersproken dat ze gemaakt zijn - kan de Nationale ombudsman niet anders oordelen dan dat hij juist en zorgvuldig heeft gehandeld. Dat verzoekster de indruk kreeg dat hij niet onpartijdig was, valt hem niet te verwijten. Evenmin kan de Nationale ombudsman hieruit afleiden dat hij verzoekster impliciet zou hebben aangemerkt als leugenaar. Ten slotte is de Nationale ombudsman uit de stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting is verklaard niet gebleken dat de klachtbehandelaar zou hebben opgemerkt dat verzoeksters klacht niet gegrond was.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 30 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw W. te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps te Utrecht.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld. Op 24 juli 2003 vond een hoorzitting plaats, waarbij verzoekster, een vertegenwoordigster van de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren in de gelegenheid werden gesteld hun visie kenbaar te maken, en op elkaars standpunten te reageren.

Ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht is, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden, in de gelegenheid gesteld de hoorzitting bij te wonen. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en verzoekster deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 27 februari 2002 diende verzoekster een klacht in bij de chef van het regionale politiekorps Utrecht-Noord. In deze brief schreef zij onder meer het volgende:

"Door middel van deze brief wil ik bij u een aanklacht doen over hoe ik behandeld ben door twee van uw verbalisanten en wil hen d.m.v. deze brief aanklagen. Wij reden in de nacht van 26 op 27 februari (2002; N.o.) tussen 0:00 en 0:15 uur met onze auto en caravan van Maarssen naar Utrecht. Wij kwamen de weg tussen de DSM en de overdekte tennishal uit. Aan het eind gingen wij linksaf de Amsterdamsestraatweg op. Wij reden daar een klein stukje totdat er een zilvergrijze Peugeot 306 ons op een zeer ordinaire manier, met een hoge snelheid, links van de verkeerszuil inhaalde.

Toen de auto ons voorbij was, bleek het dat de auto aan de politie behoorde. Want er kwam een 'stop-politie' voor het raam te staan. Zij hebben ons twee overtredingen laten begaan, wat wij uit onszelf nooit gedaan zouden hebben. Als eerste wilden zij ons midden op de Amsterdamse straatweg laten stilstaan. Daarna lieten zij ons tegen het verkeer in aan de linkerkant van de weg stoppen. Het was een zilvergrijze Peugeot 306 met het kenteken (…), met twee verbalisanten; een kale jongeman en een donkere jongeman, waarschijnlijk van Marokkaanse afkomst. Hun dienstnummers zijn (…). Ze kwamen allebei snel uit hun auto. De ene agent begon gelijk uit te vallen met waar zijn uw buitenspiegels? En als hij goed kijkt, ziet hij ze zitten, iedere auto heeft 2 buitenspiegels. Daarna blafte hij ons toe of hij onze rijbewijs en autopapieren mocht zien. Beleefd vroeg hij het absoluut niet. Hij keek naar het rijbewijs van mijn man en zei: Hier staat Hoorn op dus wat doet u hier? Wel, dat gaat hem toch niets aan, dus dat heb ik dan ook niet gezegd.

Wij vroegen hun om hun dienstnummers, omdat ze ons zo onbeschoft bejegenden, maar die gaven zij ons niet. Die zou wel op het proces-verbaal staan, want die kregen we van hen, omdat de auto niet verzekerd zou zijn volgens hen. Daarvoor zouden wij een bekeuring krijgen van € 25,-. Hoe zij aan dit bedrag komen is mij ook een vraag, want zonder verzekering rijden kost veel meer.

Maar onze auto is wel verzekerd, we hadden alle papieren bij ons en die hebben we ook laten zien. Daar wil ik ook nog een opmerking over maken. Ik moest deze papieren uit de caravan pakken. Meneer de agent zei: u kan beter alles bij elkaar houden. Ik bepaal zelf wel waar of ik mijn spullen en papieren laat en ik hoef hem niet uit te leggen waarom of ik het ergens anders heb liggen.

Maar blijkbaar had onze verzekeringsmaatschappij ons uit de computer gegooid of zoiets (…), wat nog wel eens gebeurd is. Daarom heb ik ook m'n betalingsbewijs bij me.

Toen de agenten dit gezien hadden, gingen ze verder, je kon gewoon zien dat ze aan het zoeken waren of ze iets vinden konden om ons te kunnen bekeuren. En daarom ben ik ook zo pissig. Ze vroegen of ze mochten kijken of de caravanverlichting werkte. En hun dienstnummer gaven ze ons niet, want daar heb ik nog een keer om gevraagd. En of de caravanverlichting werkte, dat hebben ze allang gezien toen ze achter ons reden. Wij hebben toen met het afslaan de knipperlichten plus de remlichten gebruikt. Toen dit alles in orde bleek te zijn, dropen de beide agenten af. Ze boden niet eens hun excuses aan voor het ongemak. Ze waren alleen pissig dat ze niets hebben kunnen vinden.

Wij zijn hier gelijk na naar het politiebureau te Overvecht gereden, waar ik de dienstnummers van de beide agenten opgevraagd heb. De agent die mij hielp heeft ze me ook gegeven.

Ik wil deze klacht niet zomaar af laten schepen met een excuusje of zo van mevrouw het zal best meevallen. (…) Want zo laat ik me niet behandelen ook niet door de politie."

2. De klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Utrecht nodigde verzoekster uit voor een gesprek op 8 mei 2002. Naar aanleiding van dit gesprek stelde hij bij brief van 16 mei 2002 het volgende verslag op voor de districtschef. Hierin stond onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 7 maart 2002 om een klacht te behandelen ingediend door mevr. W., wonende (…) te R. (…), betreffende een controle door twee collega's in de nacht van 26 op 27 februari 2002 (…) ongeveer 00:15 uur, bericht ik u het volgende.

Na ontvangst van de klacht heb ik in week 13 een gesprek gehad met de collega's B. en M.

Zij verklaarden mij, dat in de bewuste nacht zij inderdaad een auto met daarachter een caravan gekoppeld hadden gecontroleerd op de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. Aanleiding van deze controle was het feit, dat de auto met caravan kwam aanrijden uit de richting van een parkeerterrein ter hoogte van de chemische fabriek en de sportvelden. Gezien het tijdstip en de locatie besloten de collega's een verkeerscontrole uit te voeren. De collega's reden op dat moment in een onopvallende surveillanceauto, die niet voorzien was van stopborden. Om de bestuurder toch een teken tot stoppen te geven besloten zij de caravan met auto in te halen en de bestuurder een teken tot stoppen te geven. Om dit te realiseren waren de collega's volgens zeggen genoodzaakt op de linker weghelft van de Amsterdamsestraatweg te gaan rijden. Nadat zij de bestuurder een teken tot stoppen gegeven hadden, lieten zij de bestuurder op een breder gedeelte aan de linkerzijde van de weg parkeren. Zij verklaarden de bestuurder hierdoor zeker niet in gevaar te hebben gebracht. Vervolgens zijn zij begonnen met de verkeerscontrole. In de auto troffen zij een hen onbekende man achter het stuur aan met op de bijrijdersstoel een vrouw, vermoedelijk klaagster. Tijdens de controle bleek bij navraag, dat de auto vermoedelijk niet verzekerd zou zijn. De collega's hebben daarop in eerste instantie de bestuurder proces-verbaal aangezegd. Echter na uitleg van de bestuurder bleek de auto toch verzekerd te zijn. De verzekeringsmaatschappij had nagelaten de auto in het systeem op te laten nemen. Verder verklaarden de collega's een normale controle uitgevoerd te hebben en zij hebben de bestuurder geadviseerd de registratiepapieren van de caravan gescheiden te houden van de bedoelde caravan. Na de controle beëindigd te hebben zijn zij verder gegaan met surveilleren. De bedoelde collega's gaven aan, dat de controle uitgevoerd is conform de geldende richtlijnen en dat zij verbaasd zijn over het feit dat achteraf een klacht over hen is ingediend. Buiten de geldende richtlijnen zijn zij van mening de fatsoensnormen in acht genomen te hebben. Zij voelden niet de behoefte nog een gesprek met klaagster aan te gaan.

Vervolgens heb ik verscheidene keren getracht telefonisch in contact te komen met klaagster om haar uit te nodigen voor een gesprek. (…) Uiteindelijk heb ik klaagster op 26 april een brief geschreven met daarin de uitnodiging om contact met mij op te nemen. Mevrouw W. heeft vervolgens met mij contact opgenomen, waarna wij een afspraak gemaakt hebben op 8 mei 2002 om 10:00 uur.

Op genoemde datum heeft het gesprek tussen mevrouw W. en mij plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heb ik mevrouw W. medegedeeld dat ik betrokken collega's gesproken had en dat ik ook graag haar verhaal wilde horen. Mevrouw W. gaf aan dat zij niet begreep waarom zij gecontroleerd werden. En wel o.a. om de volgende redenen:

De politie toch al wist dat zij met haar man verbleven in de caravan. Ook kreeg zij de indruk dat de politiemensen erop uit waren hen te 'pakken'. Eerst zeiden zij dat er proces-verbaal opgemaakt zou worden en later werd dat weer niet gedaan.

Een verkeerscontrole was in haar ogen niet noodzakelijk. De politiemensen hadden kunnen zien, dat alles aan de caravan en auto klopten. Nu wilden zij toch weer de verlichting controleren.

De politiemensen kenden haar man. Zij kon dit herleiden aan het feit dat zij haar man bij zijn (…) achternaam noemden.

De wijze van het krijgen van een stopteken vond mevrouw W. gaan op een wijze, waardoor zij genoodzaakt werden verkeersovertredingen te maken.

Mevrouw W. vond het ongepast, dat de collega's hen adviseerden om de papieren elders te bewaren. Zij vond, dat dit hun zaak was.

Tijdens het gesprek probeerde ik de beleving van de collega's af te zetten tegen de gevoelens van mevrouw W. Mevrouw W. kon zich hier kennelijk niet in vinden en stond tijdens ons gesprek plotseling op en gaf aan het gesprek te willen beëindigen. Op mijn vraag waarom zij niet verder wilde praten antwoordde zij, dat zij het gevoel had dat ik het niet met haar eens was. Zij wenste excuses van de collega's. Ik vertelde haar dat de collega's hier mogelijk niet voor open stonden, om reden dat de collega's van mening waren, dat zij de controle correct hadden afgewerkt.

Mevrouw W. gaf aan dat dit voor haar onacceptabel was (…). Vervolgens verliet mevrouw W. ontevreden het politiebureau.

Op 16 mei 2002 ontving ik van u een tweede brief van mevrouw W. met daarin haar ongenoegen over het verloop van het gesprek (zie hierna, onder A.3.; N.o.). In die brief geeft zij aan dat ik bepaalde dingen gezegd of gesuggereerd zou hebben.

Ik zou gezegd hebben, dat reeds eerder klachten waren binnengekomen over deze collega's. Ik weet niet waar mevrouw dit vandaan haalt. Ik heb dit zeker niet gezegd.

Mevrouw geeft aan dat ik gesproken zou hebben over 'schoonheidsfoutjes'. Ik heb proberen uit te leggen dat de verkeersovertredingen mogelijk gemaakt zijn om een teken tot stoppen te geven en vervolgens de controle op een veiliger plaats te laten plaatsvinden. Het woord schoonheidsfoutjes heb ik niet gebruikt. De collega's reden immers in een onopvallend voertuig.

Ik heb mevrouw proberen uit te leggen dat niet iedere politieagent in Utrecht al de bijzonderheden die in Utrecht gebeuren weten gezien het aantal werkende politieagenten. Vaak worden (…) bij de centrale meldkamer gegevens gevraagd over te controleren voertuigen. Dit was voor mevrouw onbegrijpelijk.

Voor wat betreft de klacht (van 27 februari 2002; N.o.) (…) ben ik van mening, dat de collega's de controle op een correcte wijze hebben uitgevoerd."

3. Bij brief van 8 mei 2002 schreef verzoekster aan de korpschef onder meer het volgende:

"Ik schrijf u deze brief naar aanleiding van het gesprek dat ik hedenmorgen om 10:00 uur heb gehad met dhr. Br. (…) Maar helaas uit dit gesprek is mij gebleken dat de heer Br. mijn klacht ongegrond acht.

Vooraf heeft hij al een gesprek gehad met de betreffende verbalisanten. En zij konden zich het voorval bijna niet herinneren. Dat is inderdaad begrijpelijk, het is al haast 4 maanden geleden.

Dhr. Br. liet mij echter weten dat beide agenten alleen hun werk gedaan hebben. Er werd op die plaats waar wij reden volgens hen veel caravans gestolen. Maar hoe kan ik dan de caravan openmaken als die gestolen is? (…)

Wij wilden op die plaats weer overnachten, maar konden er niet op. Daarom zijn wij doorgereden. De zilvergrijze Peugeot 306 heeft ons daar op staan te wachten aan de overkant om ons te kunnen pakken, als we wel het parkeerterrein op zouden rijden, want dan hadden ze ons. Wij gingen het parkeerterrein niet op en daardoor kwamen zij achter ons aan. In die tussentijd hebben zij ook kunnen zien, dat onze verlichting werkte.

Ook hebben we door de agenten 2 verkeersovertredingen moeten maken, maar dat noemde de heer Br. slechts schoonheidsfoutjes.

De ene agent stapte uit en vroeg aan mijn man: "Mijnheer We., zou ik uw rij- en kentekenbewijs mogen zien?" Dit heb ik ook dhr. Br. voorgelegd hoe of dit kan. Het is namelijk mijn auto en staat ook op mijn naam en ik heet W. Hoe konden zij dan weten dat mijn man We. heet, als zij niet wisten met wie zij te doen hadden?

En ook de toon waarop ons alles gevraagd werd had echter anders gekund.

Dhr. Br. liet mij doorschemeren dat er bij hun op het bureau al meerdere klachten over deze agenten geweest zijn. (…)

Dhr. Br. heeft mij tijdens ons gesprek ook gezegd dat hij het inderdaad jammer vond dat met een burgerauto de technische controles werden uitgevoerd. Maar verder ging hij daar niet op in. Hieraan kunt u toch ook wel in(zien; N.o.) dat het zoeken was van de beide agenten die nacht.

Aan het einde van ons gesprek heb ik slechts gevraagd of dat ik de excuses aangeboden krijg van de agenten voor hun optreden tegen ons. Dan was voor mij mijn klacht opgelost. Maar dat kon niet, aldus dhr. Br., want de agenten waren zich van geen kwaad bewust. En tja, helaas houdt de politie voor elkaar altijd de hand boven het hoofd. En dat heb ik dan ook tegen dhr. Br. gezegd. De politie is er om de burger te helpen, is altijd gezegd, maar in zo'n geval sta je als burger tegen een blinde muur. En dat is niet fair. Het (…) (ontging; N.o.) mij daarom ook niet dat de heer Br. mijn verhaal alleen aangehoord heeft, omdat dit volgens de regels verplicht is, maar liever niet als wel. En over de ten laste leggende punten sprak hij niet meer."

4. Bij brief van 28 augustus 2002 nodigde mevrouw V. van de politie verzoekster uit tot een verzoeningsgesprek.

5. Op 31 augustus 2002 schreef verzoekster in reactie hierop onder meer het volgende:

"Als eerste vind ik het erg onbeleefd dat ik nu pas een schrijven van u hierover ontvang. (…)

En ten derde een gesprek met de betrokken verbalisanten zal niet plaatsvinden, tenzij mijn advocaat tijdens dit gesprek aanwezig zal zijn. Dit in verband met dat ik de vorige maal tijdens het gesprek met de heer Br. voor een leugenaar uitgemaakt ben geworden."

6. Bij brief van 16 oktober 2002 diende verzoekster een klacht in bij de Nationale ombudsman dat zij geen bericht had ontvangen over de klachtafhandeling. Deze legde de klacht voor aan de politie met de vraag of er in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld.

7. Bij brief van 9 december 2002 reageerde de districtschef A. op verzoeksters klacht. In de brief stond onder meer het volgende vermeld:

"Op 27 februari jl. heeft u een klacht ingediend jegens twee verbalisanten van het district UN. In de kern komt uw klacht erop neer dat beiden u onheus hebben bejegend.

Naar aanleiding van uw klacht heb ik dhr. Br., inspecteur van politie, opgedragen een onderzoek ter zake in te stellen. In dit kader heeft hij met beide verbalisanten en met u gesproken. Na dit gesprek hebt u mij laten weten ook over zijn aanpak en bejegening niet tevreden te zijn.

Vervolgens heb ik pogingen in het werk gesteld om te komen tot een gesprek met u en de beide verbalisanten om zo de zaak van beide kanten door te spreken. Beide heren waren van harte bereid tot dat gesprek maar u bleek hiertoe niet bereid.

Eén en ander leidt ertoe dat ik thans niet anders kan dan komen tot een eindoordeel op basis van het relaas van de verbalisanten, en dat van dhr. Br. en uw brieven.

Op grond van één en ander kan ik niet anders dan concluderen dat de verbalisanten onder de omstandigheden rechtmatig en juist zijn opgetreden. Zij hebben een gangbare controle uitgevoerd op een wijze die op die plek niet anders uitgevoerd kon worden.

Uit niets is mij gebleken dat beide verbalisanten erop uit waren om u 'te pakken'. Uw stelling dat over beide verbalisanten vaker wordt geklaagd ontken ik ten stelligste. Niet alleen heeft dhr. Br. u hier niets over gezegd, uit onze administratie blijkt dit evenmin.

Al met al kom ik, op grond van de mij ter beschikking staande informatie, tot de conclusie dat uw klacht ter zake de bejegening door de verbalisant ongegrond is.

Ik betreur het dat u niet bereid was tot een gesprek over één en ander. Een dergelijk gesprek had naar mijn mening sneller tot een wederzijds inzicht in beide belevingswerelden kunnen leiden."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. VERSLAG VAN DE HOORZITTING OP 24 JULI 2003

Op 24 juli 2003 vond er ten behoeve van het onderzoek een hoorzitting plaats op het Bureau van de Nationale ombudsman. In dat kader legden verzoekster en de betrokken politieambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht, de heer M., de heer B., en de heer Br. tegenover de substituut-ombudsman en een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaringen af. Voorts werden verzoekster en de politieambtenaren in de gelegenheid gesteld op de door ieder van hen afgelegde verklaringen te reageren. Zowel aan verzoekster als aan de betrokken ambtenaren werd voorts een aantal specifieke vragen gesteld.

Hieronder volgt een korte en zakelijke weergave - voor zover relevant voor het onderzoek - van de door een ieder afgelegde verklaringen.

1. Verzoekster legde de volgende verklaring af:

"Mijn ex-echtgenoot en ik hebben enige tijd in een caravan gewoond. Wij waren toentertijd reizigers en hij had een woonwagenvergunning. Wij hebben vaak 's nachts op een parkeerplaats bij de Burgemeester Norbruislaan in Utrecht gestaan. Dit is een openbare parkeerplaats. De politie is regelmatig 's nachts komen controleren om te zien of alles in orde was. Toen wij die nacht van 26 februari 2002 probeerden de parkeerplek op te rijden, stonden er paaltjes, dus konden we het parkeerterrein niet op. Bij toeval zagen wij op dat moment al een zilvergrijze Peugeot geparkeerd staan bij de scouting. Eigenlijk realiseerden we ons dit pas later. We zijn doorgereden, linksaf iets verderop is er een afslag, bij de DSM-fabriek. Die auto kwam achter ons aan.

We zijn de zijweg ingereden en aan het einde de Amsterdamsestraatweg ingereden. Op dat moment hadden we alle verlichting al gebruikt, knipperlichten, remlichten etc. De Peugeot heeft eerst een hele poos achter ons gereden. Dat zagen we in de buitenspiegel. Op de Amsterdamsestraatweg werden we links ingehaald, de auto reed heel hard. Er verscheen een bord 'stop politie'. We moesten aan de linkerkant stoppen terwijl er iets verderop aan de rechterkant ook plaats was. Er was wel een parkeerhaven aan de linkerzijde.

De beide heren zijn uitgestapt, en vroegen: 'meneer We., mogen wij uw papieren zien, graag'. Toen stonden we er niet bij stil, het was wel een beetje vreemd dat ze zijn naam wisten terwijl de auto op mijn naam staat.

Zij zeiden aan het begin van het gesprek dat de auto niet verzekerd was. En toen vroegen ze nog aan mijn ex-echtgenoot waarom hij in Utrecht was, terwijl in zijn rijbewijs Hoorn stond. En dat werd op een rare toon gevraagd. Ik vond dat ze ons afblaften, ze hadden dat ook normaal kunnen vragen. Het gaat niemand toch wat aan wat wij in Utrecht doen. Ze zeiden dat er wel eens caravans gestolen werden en dat ze ons daarom aanhielden. Ik denk dat ze pas daarna uitvonden dat de auto wel was verzekerd. Ik weet niet meer precies hoe de opmerking over gestolen caravans werd geplaatst. Er werd niet gevraagd naar de registratiepapieren van de caravan. Ik had geen caravanpapieren bij me op dat moment. De caravan heeft hetzelfde kenteken als de auto.

Dus eerst werden de kentekenpapieren gevraagd, en gelijk daarna werd gezegd dat er veel caravans waren gestolen. Ik weet zeker dat die opmerking aan het begin van het gesprek werd geplaatst. Ik hoefde alleen maar naar de caravan om de autopapieren te halen.

Toen het dus in orde bleek te zijn, ook met de autoverzekering, toen zeiden de beide heren dat ze een technische controle wilden doen om te kijken of de verlichting werkte. Maar dat vond ik ook raar, want ze hadden al kunnen zien dat de verlichting werkte toen ze voor en achter ons reden.

Ik vroeg de dienstnummers omdat ik het er niet mee eens was dat ik een proces-verbaal zou krijgen voor onverzekerd rijden. Volgens de politie zou ik een bekeuring krijgen voor € 25 voor onverzekerd rijden. Toen ze erachter kwamen dat de verzekering in orde was, toen werd er op zo'n toon gezegd dat er dan maar een technische controle zou worden gehouden. Het is een gevoel dat ik heb, ik heb er niet echt woorden voor hoe de toon was. Omdat wij geen proces-verbaal hebben gekregen, heb ik ook geen dienstnummers van ze gekregen. Ik weet niet waarom ze die niet wilden geven.

Ik begrijp wel dat de politie bepaalde taken en bevoegdheden heeft.

Na de technische controle mochten we wegrijden. Ik heb toen al direct aangegeven dat ik een klacht zou indienen. Wij zijn naar het bureau Overvecht gereden.

Op de Amsterdamsestraatweg zijn aan de linkerkant winkels, aan de andere zijde zit bijvoorbeeld ook een tandarts, aan beide zijden zijn parkeerhavens, aan de rechterkant was er een wegje.

Wij hebben twee overtredingen moeten begaan, door twee keer naar links uit te wijken."

2. Betrokken ambtenaar B. verklaarde onder meer het volgende:

"Ik was die avond met mijn collega belast met algemene surveillance. Wij hadden voor die avond geen speciale opdracht.

Wij zaten in de zilvergrijze Peugeot en reden op de Burgemeester Norbruislaan richting Maarssen. Er is een weg naar links die gaat naar de Amsterdamsestraatweg. Ik zag de caravan staan met een auto daarvoor. We zagen iemand naast de auto staan. Die persoon stapte in en de auto begon te rijden richting de Amsterdamsestraatweg. De auto sloeg linksaf de Amsterdamsestraatweg op. Gezien het tijdstip vonden we het een beetje raar en besloten het kenteken op te vragen. We kregen door dat de auto niet verzekerd was. Terwijl we achter de auto reden, hield ik een transparant met het teken 'stop politie' tegen de voorruit. Er was verder bijna geen verkeer.

Omdat we niet werden opgemerkt, besloten we in te halen. Het ging niet hard, we zijn ongeveer even hard als de personenauto gaan rijden, en ik heb het transparant tegen de rechterruit gehouden. Toen werden we opgemerkt. We zijn naar links gegaan naar een parkeerhaven, er zijn geen parkeerplekken aan de rechterzijde, want er is een bomenrij met fietspad aan de rechterzijde, en daarachter ligt het Amsterdamrijnkanaal.

Mijn collega heeft de mensen eerst aangesproken. Ik heb zelf niet zo heel veel gezegd.

M. heeft de bestuurder aangesproken en om zijn rijbewijs gevraagd. Ik denk dat we via de mobilofoon wel de naam van de kentekenhouder hebben gehoord, alsmede de bijzonderheden. Maar het is niet altijd gebruikelijk dat de kentekenhouder ook de bestuurder is, dus ik denk niet dat we de naam hebben gebruikt. We hebben aangegeven dat de auto als niet verzekerd stond ingeboekt.

We hebben inderdaad gevraagd waarom die mensen in Utrecht waren, terwijl degene in Hoorn was ingeschreven. Het was een ongebruikelijk tijdstip, en we willen dan toch wel weten wat er speelt. Ik ben wel vaker 's nachts langs die parkeerplek gereden, maar ik had deze mensen er nooit eerder gezien.

Het gesprek ging toen over de verzekeringspapieren, dat duurde even, maar toen bleek uiteindelijk dat de auto wel verzekerd was. We hebben geen verzekering van de caravan gecontroleerd. Volgens mij valt de aanhang van een auto onder dezelfde verzekering.

We hebben vervolgens een rondje om de auto gelopen voor een technische controle. Het is algemeen gebruikelijk om de auto verder te controleren.

Toen was verder alles klaar en mochten zij verder gaan. Wij hebben de dienstnummers niet gegeven en we hebben ze verwezen naar politiebureau Noord om daar verdere gegevens te krijgen, en een klacht in te dienen.

Ik voelde irritatie dat mevrouw wilde klagen, maar ik besef nu dat ik net zo goed mijn naam had kunnen geven. Ik vind het achteraf bezien wel stom dat ik mijn naam of nummer niet heb gegeven.

Wat betreft de opmerking over de gestolen caravans, kan ik me niet herinneren dat daarover een opmerking is gemaakt. Ik kan me ook niet specifiek herinneren dat er op die plek veel caravans zouden worden gestolen.

Wat betreft de aanzegging over het proces-verbaal, geloof ik niet dat mijn collega een bedrag heeft genoemd. De officier van justitie bepaalt de hoogte van het bedrag, zoiets staat niet in het feitenboekje."

3. Betrokken ambtenaar M. verklaarde onder meer als volgt:

"Ik was de bestuurder van de Peugeot. We waren beiden geüniformeerd. We gebruiken zo'n burgerauto meestal om onopvallend te surveilleren. We letten dan op alles wat verdacht is, in principe mogen we alles doen wat we normaal ook doen. We reden in de richting van de Amsterdamsestraatweg. Er stond een auto met caravan, er stond een man naast, die stapte in en de auto reed vervolgens weg. Wij vonden het een beetje vreemd en besloten te controleren. We reden zo'n 40 km per uur. We vroegen het kenteken en verdere bijzonderheden op. De computer gaf aan dat de auto niet verzekerd was. Mijn collega gaf het stopsignaal middels een transparant op de voorruit. De bestuurder van de auto reageerde niet, wat ook wel begrijpelijk was omdat hij geen speciale verlengde spiegels had voor de auto. We haalden hem in, we reden zo'n 30-40 km per uur. De bestuurder keek naar links toen we inhaalden, we reden vervolgens naar links een parkeerhaven in, en de bestuurder van de auto volgde ons.

Voor ons is het van belang dat een auto zo snel mogelijk stilhoudt, ik kan me niet herinneren dat er zuilen of verkeersdrempels op de weg zijn. Er was in ieder geval nauwelijks verkeer op de weg.

Ik heb de bestuurder aangesproken. Ik vroeg om zijn rijbewijs, op dat moment zag ik zijn naam en sprak hem met zijn naam aan. En toen heb ik hem naar zijn autopapieren gevraagd. Ik heb hem verteld dat de buitenspiegels niet op het voertuig waren gemonteerd, daar was een woordenwisseling over. Meneer reageerde er geërgerd op, omdat het volgens een andere politieman wel mocht. Vervolgens hebben we hem aangesproken op het onverzekerd rijden, en ik wilde de papieren zien. In eerste instantie kon hij die niet tonen, toen ik zei dat ze er een proces-verbaal voor konden krijgen, hebben ze deze uit de caravan gepakt, en alles bleek te kloppen. Toen was al aangezegd dat ze een klacht wilden indienen en dat ze onze dienstnummers wilden. Ik had daarop geantwoord dat die in het proces-verbaal zouden staan. Omdat alles klopte hebben we geen proces-verbaal en geen dienstnummers gegeven. Toen hebben we nog een technische controle gedaan aan de koppeling en aan de verlichting van de caravan.

Het zou best kunnen dat ik iets heb gezegd over gestolen caravans. Het kan best dat we hebben aangegeven dat het een reden was om de mensen aan de kant te zetten. Het was een nachtdienst, het was ontzettend rustig, en dan letten we op alles wat mogelijk verdacht is. Het is mij ambtshalve bekend dat er best veel caravans worden gestolen. Ik had uiteindelijk wel de indruk, nadat ik de mensen, het kindje op de achterbank en de papieren had gezien, dat deze mensen geen caravan zouden stelen. Maar toen had ik de opmerking al gemaakt, het is mogelijk al bij de aanvang van het gesprek geweest.

Ik heb verder zeker geen boetebedrag genoemd, zoiets doe ik sowieso nooit en er staat geen boetebedrag voor. Als er een boete voor zoiets wordt gegeven, dan ligt dat bedrag vele malen hoger.

Ik reageerde vrij zwart-wit toen meneer geïrriteerd raakte, ik werd vrij zakelijk. Op zo'n moment toon je geen emotie, doe je je werk, handel je de zaken af en stap je weer in je auto. Vooral niet laten intimideren. Het gedrag van meneer We. was voor mij geen aanleiding om de verdere controle te doen. Diverse malen tijdens het gesprek werd gevraagd waarom zij aan de kant werden gezet, ik vond het raar dat zij zo reageerden.

Ik was zelf ook geïrriteerd, maar ik heb het niet geuit, behalve dat ik mijn dienstnummer niet heb gegeven. Achteraf bezien had ik mijn nummer moeten geven.

Alles bij elkaar duurde het zo'n 6-7 minuten."

4. In aanvulling op zijn verklaring tekende betrokken ambtenaar M. een situatieschets. Aan de hand van deze situatieschets gaf M. aan dat er alleen ter linkerzijde van de weg parkeergelegenheid bestond. Verzoekster heeft de situatieschets, noch de uitleg van M. betwist. Omwille van praktische redenen is deze schets niet in dit verslag van bevindingen opgenomen.

5. Verzoekster reageerde op de verklaringen van de beide ambtenaren als volgt:

"De wijze waarop zij nu hun verhaal doen is vergelijkbaar met toen. Alleen dat zij zich nu menselijker gedragen, maar op zo'n moment voel je je aangevallen, eerst dit, dan dat en dan weer dat. We waren beiden geïrriteerd doordat we aan de kant waren gezet. Ik heb nu geen vragen aan de beide ambtenaren."

6. Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de klachtbehandeling verklaarde verzoekster onder meer het volgende:

"Ik weet niet alles precies meer wat er is gezegd op 8 mei 2002. De heer Br. zei dat de beide agenten gewoon hun taak hadden gedaan. Specifieke punten zijn niet aan de orde gekomen. Br. maakte opmerkingen zoals 'de beide heren zullen dat wel niet zo bedoeld hebben' , 'het zal wel gebeurd zijn doordat u geïrriteerd was'. Op die toon en in die trant is gezegd dat wat ik vertelde niet kon kloppen.

Mijn beleving was dat, omdat hij eerst de verbalisanten had gehoord, en hun versie van de toedracht, ik daardoor geen gelijk kreeg.

Alles wat ik zei werd weggewuifd, bijvoorbeeld dat ik verkeersovertredingen had moeten maken. Over schoonheidsfoutjes die waren gemaakt door naar links uit te wijken. Met andere woorden, wat ik zei zou een beetje onzin zijn."

7. Betrokken ambtenaar Br. reageerde hierop als volgt:

"Ik kreeg de opdracht van de districtschef om de klacht te onderzoeken. Ik ben binnen de politie Utrecht vaker klachtenbehandelaar.

Ik heb de collega's gevraagd hoe het in hun beleving was gebeurd. Na een brief van mijn zijde heeft mevrouw W. contact met mij opgenomen, en zij is uitgenodigd voor het klachtgesprek.

Ik heb tijdens het gesprek de gang van zaken uitgelegd, wat ik met de collega's had besproken, dat ik in eerste instantie een bemiddelingsgesprek had willen doen, maar dat de collega's daar geen zin in hadden omdat zij vonden dat zij juist hadden gehandeld. Ik wilde dit bemiddelingsgesprek, omdat ik het gevoel had dat de partijen zo wat nader tot elkaar konden worden gebracht.

Aan de hand van de klachtbrief en mijn notities over het gesprek met de collega's ben ik de gebeurtenissen gaan doorlopen. Zij meende dat iedere agent in Utrecht zou weten dat zij en haar ex-echtgenoot als reizigers te boek staan. Ik heb haar uitgelegd dat dat niet kon omdat er enkele honderden agenten in Utrecht zijn die niet op de hoogte kunnen zijn van alles wat er speelt.

Ik heb met haar de stappen doorlopen vanaf het volgen tot het stoppen. Ik gaf aan dat ik had begrepen dat er geen gevaarlijke situatie was.

Ik probeerde mevrouw W. haar verhaal te laten doen, en aan de hand van de stukken heb ik geprobeerd duidelijk te maken dat wat er was gebeurd in de praktijk niet onjuist is. Op die wijze ben ik in het gesprek gegaan. Ik heb geprobeerd uit te leggen aan verzoekster dat ik tussen de partijen stond, dat ik voorts alleen maar citeerde wat ik in het onderzoek had gehoord van de collega's. Aangegeven dat als ze vond dat ik partijdig overkwam, dat zij daarover iets kon zeggen, maar dat gebeurde niet. Zij stond plots op en zonder waarschuwing vertrok ze. Ik ben daardoor niet toegekomen aan de technische controle. Of aan andere punten in haar klacht. Het gesprek heeft zo'n kwartier geduurd.

Na het gesprek met verzoekster heeft ze een schriftelijke reactie gegeven, en daar stonden dingen in die ik beslist niet had gezegd. zoals dat er eerdere klachten waren over de collega's. Ik ken deze collega's maar oppervlakkig, maar er zijn geen klachten over hun ingediend.

Verder zegt verzoekster dat ik heb gesproken over schoonheidsfoutjes. Maar dat heb ik niet gezegd. En wat betreft de opmerking over een burgerauto, heb ik ook niets gezegd. Bij de politie zijn er onopvallende en opvallende auto's.

Wat betreft het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer kan ik u nu vertellen dat daarin alleen informatie staat over de naam van de kentekenhouder, en of een auto is verzekerd en dergelijke. Als er eventueel een aandachtsvestiging bijstaat, kan men binnen het politieregister verdere informatie opvragen. In zo'n kentekenregister staat niets over u persoonlijk zoals waar u verblijft of iets dergelijks. Ik ga ervan uit dat er geen sterretje bij het kentekenregister stond, of dat de collega van de meldkamer dat sterretje niet heeft gezien. Want normaalgesproken wordt er wel gekeken naar zo'n sterretje."

8. De gemachtigde van de korpsbeheerder liet weten niets toe te willen voegen aan hetgeen reeds was verklaard.

9. Verzoekster liet tenslotte weten zich ook na de hoorzitting nog steeds onheus bejegend te voelen en daarvoor excuses te willen ontvangen. Zij gaf aan dat zij verkeersovertredingen had moeten begaan, maar dat haar klachten daarover waren weggewuifd. Zij had wel het gevoel dat ze tijdens de hoorzitting wel serieus werd benaderd, omdat de betrokken ambtenaren anders reageerden op de vragen tijdens de hoorzitting en dat hun verhaal nu aannemelijker klonk. Desalniettemin handhaafde zij haar klacht.

Achtergrond

A. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 160, vierde lid:

"De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, en de bestuurder van het voertuig waardoor een aanhangwagen wordt voortbewogen ten aanzien waarvan zodanig onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zijn verplicht desgevorderd hun tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de in artikel 159 bedoelde personen in hun voertuig te vervoeren."

B. Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990)

Artikel 82, eerste lid, onder a:

"1. Weggebruikers zijn verplicht de aanwijzingen op te volgen die mondeling of door middel van gebaren worden gegeven door:

a. de daartoe bevoegde en als zodanig kenbare ambtenaren,"

Artikel 83:

"Weggebruikers zijn voorts verplicht te stoppen indien hen een stopteken wordt getoond dat bestaat uit een rode lamp dan wel uit een aan een politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond worden verlicht."

Artikel 84:

"Aanwijzingen gaan boven verkeerstekens en verkeersregels."

C. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994).

Artikel 2, onder b:

"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

(…)

b bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."

D. Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

Artikel 30, eerste en tweede lid:

"1. Hij, die als bezitter, dan wel als degene aan wie het kenteken is opgegeven, dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, een motorrijtuig op een weg doet rijden of laat staan of toelaat dat daarmede op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een motorrijtuig deelneemt of toelaat dat daarmede wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig deze wet heeft gesloten en in stand gehouden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. De in het vorige lid genoemde personen worden met gelijke straf gestraft, indien zij voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig deze wet hebben gesloten en in stand gehouden."

Artikel 31:

"Op de eerste vordering van de personen, belast met de opsporing van de in deze wet strafbaar gestelde feiten is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht het rijtuig te doen stilhouden en indien hij ingevolge artikel 14 eerste lid, artikel 17 tweede lid of artikel 19 eerste lid een document bij zich moet hebben, dit behoorlijk ter inzage af te geven."

Artikel 33:

"Handelen in strijd met de artikelen 31 en 32 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van de tweede categorie."

Artikel 37:

"Met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in dit hoofdstuk, zijn, behalve de ambtenaren bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren, die krachtens artikel 159 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangewezen tot opsporing van strafbare feiten."

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Wijze van optreden van twee politieambtenaren jegens verzoekster en partner tijdens verkeerscontrole: onheus bejegend; in onveilige verkeerssituatie gebracht; ten onrechte technisch onderzoek aan auto en caravan uitgevoerd; geïnsinueerd dat caravan was gestolen; geen gedegen onderzoek gedaan n.a.v. klacht .

Oordeel:

Niet gegrond