2003/292

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) vanaf medio maart 1999, tot op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde, onvoldoende actie heeft ondernomen om de door haar ex-echtgenoot verschuldigde kinderalimentatie te innen.

Verzoekster klaagt er verder over dat het LBIO haar in 2001 onduidelijke informatie heeft verstrekt over de hoogte van het bedrag dat zij tegemoet kon zien na de verkoop van een onroerende zaak van haar ex-echtgenoot.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekster was op grond van een beschikking van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 18 juni 1993 gerechtigd tot een maandelijks bedrag aan kinderalimentatie van ƒ 100 per maand per (minderjarig) kind ten laste van haar ex-echtgenoot, de heer T., vermeerderd met een jaarlijkse indexering.

2. Verzoekster verzocht het LBIO op 18 maart 1999 om de inning van de verschuldigde kinderalimentatie over te nemen, omdat de heer T. een betalingsachterstand had laten ontstaan met betrekking tot de indexeringsbedragen, en de maandelijkse bijdrage voor de maand februari 1999.

II. Ten aanzien van de door het LBIO ondernomen actie om de kinderalimentatie te innen

Bevindingen

1. Verzoekster klaagt erover dat het LBIO vanaf 18 maart 1999, tot zij zich op 19 oktober 2001 tot de Nationale ombudsman wendde, onvoldoende actie heeft ondernomen om de door haar ex-echtgenoot, de heer T., verschuldigde kinderalimentatie te innen.

2. Het LBIO heeft aangegeven de klacht gegrond te achten voor wat betreft de periode vanaf het indienen van het incassoverzoek op 18 maart 1999, tot aan het inschakelen van de deurwaarder op 18 december 2000. De reguliere termijnen zijn gedurende deze periode ruimschoots overschreden, aldus het LBIO. Het LBIO liet weten dat dit probleem was ontstaan doordat er toen sprake was van een aanzienlijke werkachterstand op de afdeling Selectie, waar de nieuwe verzoeken worden beoordeeld. De heer T. werd hierdoor op 12 mei 1999 en vervolgens pas op 9 augustus 1999 aangeschreven over de betalingsachterstand, aldus het LBIO. Het dossier werd daarna op 13 september 1999 overgedragen aan de incassoafdeling.

Ook heeft het LBIO nagelaten om na de overname van de inning - toen was gebleken dat de heer T. zijn betalingsverplichting via het LBIO niet nakwam - te onderzoeken over welke bron(nen) van inkomsten hij beschikte. Nadat het LBIO deze informatie had verkregen, ging het naar zijn zeggen niet op adequate manier over tot actie en viel de behandeling van het dossier stil tot oktober 2000. Op 18 december 2000 verstrekte het LBIO de deurwaarder een incasso opdracht.

Het LBIO heeft verzoekster bij brief van 12 november 2001 laten weten deze gang van zaken zeer te betreuren. Naar zijn zeggen heeft het LBIO inmiddels maatregelen genomen die naar verwachting zullen voorkomen dat de termijnen in het zogenaamde selectietraject nog zullen worden overschreden. Ook zal het LBIO de doorlooptijden op de incassoafdeling aan een nadere beschouwing onderwerpen.

3. Met betrekking tot de periode na de inschakeling van de deurwaarder in december 2000, tot aan het moment dat verzoekster bij de Nationale ombudsman een klacht indiende, achtte het LBIO de klacht echter niet gegrond. Het LBIO liet weten van mening te zijn dat het in die periode geen steken had laten vallen; er werden geen verhaalsmogelijkheden achterhaald.

Het LBIO heeft over de ondernomen acties in die periode onder meer het volgende naar voren gebracht. De inschakeling van de deurwaarder leidde tot beslaglegging op de woning van de heer T. Dit beslag werd op 1 februari 2001 doorgehaald. Hierbij kwam een bedrag van ƒ 900 beschikbaar voor de vordering van verzoekster en de kosten.

Na de doorhaling van het beslag bleef de zaak in behandeling bij de deurwaarder, aldus het LBIO. Het LBIO verschafte de deurwaarder op 15 maart 2001, in reactie op zijn verzoek daartoe, een specificatie van de alimentatievordering. Verzoeksters ex-echtgenoot verklaarde vervolgens dat de daarin opgenomen gegevens niet juist waren, omdat hij een aantal betalingen rechtstreeks aan verzoekster had gedaan. Het LBIO vroeg verzoekster op 21 maart 2001 om een reactie hierop. Zij reageerde op 29 mei 2001.

Ondertussen had de deurwaarder het LBIO op 27 maart 2001 geadviseerd geen verdere kosten te maken voor de incasso van de kinderalimentatie, omdat er geen verhaalsmogelijkheden waren. Navraag bij de Gemeentelijke basisadministratie had verder geleerd dat de heer T. zonder verblijfsadres stond ingeschreven. Het LBIO gaf de deurwaarder opdracht de incasso te staken.

Bij brief van 5 juli 2001 berichtte het LBIO verzoekster dat incasso van de vordering op dat moment niet mogelijk was.

Het LBIO heeft in reactie op de klacht laten weten dat het gebruikelijk is dat een dossier, indien er zich geen verhaalsmogelijkheden (meer) voordoen, tijdelijk wordt gearchiveerd. Het LBIO beziet in een dergelijk geval periodiek of alsnog een inkomstenbron of andere verhaalsmogelijkheid kan worden gevonden. In dit geval werden tussentijds geen verhaalsmogelijkheden achterhaald, aldus het LBIO. In november 2001 vond zo'n onderzoek naar verhaalsmogelijkheden plaats. Via het zogenaamde inkomensbevragingssysteem ontving het LBIO naar zijn zeggen een melding van een mogelijke inkomstenbron. Een poging van het LBIO tot het leggen van derdenbeslag op het loon van de heer T. onder een bedrijf slaagde echter niet; hij was daar niet langer in dienst.

Beoordeling

1. Van het LBIO mag worden verwacht dat het bij de inning van verschuldigde kinderalimentatie de vereiste voortvarendheid betracht. Om tot inning te komen, staat het LBIO een aantal middelen ten dienste. In het geval blijkt dat één van deze middelen niet of niet geheel tot resultaat leidt, is het de taak van het LBIO tijdig actie te ondernemen bij het onderzoeken van de overige middelen om tot invordering te komen. Ook dient het LBIO, in het geval de zaak eenmaal in handen van een deurwaarder is gesteld, regelmatig bij die deurwaarder te informeren naar de stand van zaken om te bezien of diens inspanningen voldoende effectief zijn, en zo nodig actie te ondernemen teneinde de deurwaarder aan te sturen of aan te sporen over te gaan tot het treffen van executiemaatregelen.

2. Het LBIO heeft in deze zaak verschillende stappen ondernomen om tot inning van de alimentatie te komen. Gebleken is dat het LBIO vanaf maart 1999 verzoeksters ex-echtgenoot verscheidene malen heeft verzocht aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Verder heeft het LBIO hem een voorstel gedaan voor een betalingsregeling. Ook heeft het LBIO bij enkele instanties informatie opgevraagd over de woon- of verblijfplaats van verzoeksters ex-echtgenoot en over zijn bron(nen) van inkomsten. Het LBIO heeft op enig moment beslag laten leggen op de woning van de heer T., en het heeft pogingen gedaan beslag te (doen) leggen op door hem genoten loon en op roerende zaken. Deze inningspogingen leidden echter niet tot succes. Het LBIO heeft de zaak, naar eigen zeggen naar aanleiding van telefonisch van verzoekster ontvangen informatie over een eventuele verkoop van het huis van de heer T., vervolgens voorgelegd aan de deurwaarder. Op zichzelf bezien, heeft het LBIO hiermee de juiste stappen ondernomen om tot inning van de alimentatie te komen.

3.1. Zoals het LBIO heeft aangegeven, werden veel van de activiteiten van het LBIO - tot aan het moment van het inschakelen van de deurwaarder - met lange tot zeer lange tussenpozen verricht, variërend van enkele weken tot enkele maanden. Voorts is het LBIO in die periode onvoldoende daadkrachtig opgetreden. Zo heeft het LBIO na ontvangst van het inningsverzoek van verzoekster pas na acht weken de heer T. aangeschreven. Nadat het LBIO de inning van de alimentatie had overgenomen, heeft het tot op 26 januari 2000 nagelaten (een) onderzoek(en) in te stellen naar eventuele inkomensbronnen van de heer T. Weliswaar dreigde het LBIO de heer T. bij brieven van 24 september, 24 oktober en 5 november 1999 en 25 januari 2000 met het leggen van beslag indien hij niet tijdig tot betaling aan het LBIO zou overgaan, maar tot daadwerkelijke actie kwam het niet.

Tussen 9 maart 2000 en 22 oktober 2000 lag het dossier stil. Niet is verder gesteld of gebleken dat de heer T. op enig moment heeft gereageerd op de door het LBIO voorgestelde betalingsregeling. Het LBIO heeft nagelaten op enig moment te rappelleren, of op dit punt op de heer T. druk uit te oefenen om aldus tot invordering te komen.

Daarenboven is het LBIO een aantal malen eerst in actie gekomen op het moment dat verzoekster daarom had verzocht en/of telefonisch informatie had verschaft en/of haar grieven had geuit over de gang van zaken.

Dit alles is schrijnend, nu uit de herhaalde berichten van verzoekster dat zij rechtstreeks betalingen had ontvangen, bleek dat haar ex-echtgenoot kennelijk wél over een bron van inkomsten beschikte, en nu verzoekster al bij het verzoek tot overname van de inning had aangegeven dat haar ex-echtgenoot een eigen bedrijf had.

Deze gang van zaken is niet juist.

3.2. Ten aanzien van de periode na de inschakeling van de deurwaarder op 18 december 2000, is de Nationale ombudsman, anders dan het LBIO, eveneens van oordeel dat het LBIO onvoldoende daadkrachtig is opgetreden. Het LBIO heeft in deze periode weliswaar zekere acties ondernomen. Zo heeft het de deurwaarder, nadat deze bij brief van 27 maart 2001 had laten weten dat het beslag op de woning van de heer T. niets had opgeleverd, de deurwaarder verzocht executoriaal beslag te leggen op roerende zaken van de heer T. De deurwaarder ondernam hiertoe op 15 mei 2001 een poging. Voorts deed het LBIO op 30 augustus 2001 een poging tot het leggen van beslag op door de heer T. genoten loon, onder een mogelijke werkgever. Deze beslagpogingen leverden echter niets op. Er werden verder geen verhaalsmogelijkheden achterhaald, zo liet de deurwaarder het LBIO weten.

Ondanks het feit dat verzoekster het LBIO al op 29 mei 2001 had laten weten (opnieuw) een rechtstreekse betaling te hebben ontvangen van de heer T., ging het LBIO er pas drie maanden later - eind augustus 2001 - toe over een verdergaand verhaalsonderzoek te doen via het algemene (RINIS-)bevragingssysteem. Dat het LBIO heeft nagelaten (tijdig) overige verhaalsmogelijkheden te onderzoeken, en de deurwaarder met klem te verzoeken andere acties dan het leggen van (loon)beslag te ondernemen, is niet juist.

4. Het LBIO heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de gang van zaken bij de behandeling van deze zaak kunnen rechtvaardigen. Alles overziend moet dan ook worden beoordeeld dat het LBIO gedurende de onderzochte periode is tekortgeschoten met betrekking tot de invordering van de aan verzoekster verschuldigde kinderalimentatie.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van de informatieverstrekking over het naar verwachting te ontvangen bedrag uit het beslag

Bevindingen

1. Verzoekster klaagt er in de tweede plaats over dat het LBIO haar in 2001 onduidelijke informatie heeft verstrekt over de hoogte van het bedrag dat zij tegemoet kon zien na de verkoop van de woning van haar ex-echtgenoot op 1 februari 2001. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat het LBIO haar ertoe heeft bewogen toestemming te geven tot het doorhalen van het beslag op die woning, met de belofte dat er voor haar een bedrag van ƒ 900 beschikbaar zou komen. Van dit bedrag is ruim ƒ 850 aan de deurwaarder betaald wegens de door hem gemaakte executiekosten, en is een bedrag afgeboekt op de opslagkosten van het LBIO. Op de vordering van verzoekster werd uiteindelijk ƒ 24,80 afgeboekt.

Gebleken is dat er bij verzoekster gedurende enige tijd verwarring heeft bestaan onder meer over de vraag door wie de executiekosten nu werden voldaan.

2.1. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Eind januari 2001 legde de deurwaarder in opdracht van het LBIO beslag op de woning van de heer T. De deurwaarder liet het LBIO op 1 februari 2001 telefonisch weten dat de verkoop van de woning die middag, om 15:00 uur, zou plaatsvinden. Ten behoeve van deze verkoop moest het beslag met spoed van de woning worden gehaald, aldus de deurwaarder. De deurwaarder deelde het LBIO verder mee dat, indien het beslag zou worden doorgehaald, uit de verkoop een bedrag van ƒ 900 voor de vordering van het LBIO zou vrijkomen, en dat dit bedrag niet toereikend zou zijn om de kosten te voldoen.

Een medewerker van het LBIO nam op die dag telefonisch contact op met verzoekster, met de vraag of zij toestemming gaf voor de opheffing van het beslag. Verzoekster gaf die toestemming bij faxbericht. Het LBIO berichtte de deurwaarder hierover, die het beslag nog op dezelfde dag ophief en overging tot executoriale verkoop van de woning. Van het telefoongesprek tussen de medewerker van het LBIO en verzoekster is geen notitie opgemaakt. Derhalve kan niet meer worden achterhaald wat er toen precies is gezegd.

2.2. Verzoekster vroeg het LBIO bij brief van 29 mei 2001 waarom de belofte niet werd ingelost haar ƒ 900 te betalen uit de opbrengst van de verkoop van de woning. Het LBIO reageerde hierop bij brief van 5 juli 2001. Het liet weten dat bij de doorhaling van het beslag op de woning inderdaad ƒ 900 was vrijgekomen. De deurwaarder had deze gelden echter nog niet afgedragen. Zodra het LBIO het geld zou ontvangen, zou het dit na aftrek van kosten aan verzoekster doorbetalen, aldus het LBIO.

Op 13 juli 2001 ontving het LBIO de afrekening van de deurwaarder. Verzoekster ontving vervolgens het bedrag van ƒ 24,80.

Bij brief van 1 augustus 2001 eiste verzoekster van het LBIO dat het bedrag van ƒ 900 alsnog aan haar zou worden overgemaakt. Verzoekster stelde zich op het standpunt dat het LBIO haar met de belofte dat er ƒ 900,- zou vrijkomen uit de verkoop van de woning, had gechanteerd om toestemming te geven het beslag op te heffen. Zij liet weten zich door het LBIO opgelicht te voelen.

Het LBIO reageerde bij brief van 6 augustus 2001. Het liet weten dat voor verzoekster kennelijk onvoldoende helder was geweest dat op het bedrag van ƒ 900 nog deurwaarderskosten in mindering moesten worden gebracht, voordat het aan het LBIO en vervolgens aan verzoekster kon worden doorbetaald. Het LBIO liet weten dat naar nu bleek (derhalve op 6 augustus 2001) de deurwaarderskosten ruim ƒ 850 bedroegen, zodat slechts een fractie van de ƒ 900 voor het LBIO overbleef. Bij brief van 27 augustus 2001 liet het LBIO verzoekster nog weten het met haar eens te zijn dat er slechts een klein en teleurstellend bedrag voor haar was overgebleven.

3. Het LBIO heeft in reactie op de klacht aangegeven het te betreuren dat verzoekster in de veronderstelling verkeerde dat het bedrag dat uit de verkoop van de woning beschikbaar kwam volledig aan haar zou worden overgemaakt. Het LBIO was van mening dat de informatieverstrekking in de richting van verzoekster beter had gekund, nu het een en ander klaarblijkelijk voor haar niet helder was. Het LBIO liet weten dat het niet de intentie van zijn medewerkers was geweest om op grond van verkeerde informatie van verzoekster toestemming te verkrijgen voor het doorhalen van het beslag. Het LBIO heeft daar geen baat bij, zo liet het weten.

Bij brief van 12 november 2001 heeft het LBIO verzoekster laten weten het spijtig te vinden dat de deurwaarder slechts beschikte over een bedrag van ƒ 900, en dat de kosten van de deurwaarder dat bedrag bij benadering beliepen. Dit was echter niet aan het LBIO te verwijten, aldus het LBIO.

Beoordeling

1. Niet kan worden vastgesteld wat er tijdens het telefoongesprek van 1 februari 2001 precies is gezegd, nu de betreffende medewerker van het LBIO daarvan geen notitie heeft gemaakt.

2.1. Niet is echter gesteld of gebleken dat het LBIO op enig moment vóór verzending van de brief van 5 juli 2001, aan verzoekster duidelijk heeft gemaakt dat op het bedrag dat bij de verkoop van de woning beschikbaar zou komen executiekosten in mindering zouden worden gebracht, alvorens het bedrag op de vordering van verzoekster zou worden afgeboekt. Het wordt er dan ook voor gehouden dat het LBIO tot de voornoemde brief van 5 juli 2001, derhalve gedurende een periode van vijf maanden na de verkoop van de woning, heeft nagelaten verzoekster hierover in te lichten. Dit is niet juist.

2.2. Voorts is niet gesteld of gebleken dat het LBIO op enig moment vóór de verzending aan verzoekster van de brief van 6 augustus 2001, haar erover heeft ingelicht dat de executiekosten naar verwachting relatief hoog zouden uitvallen. Ook in de brief van 5 juli 2001 heeft het LBIO hier immers geen helderheid over verschaft. Ook dit is niet juist. Deze gang van zaken klemt te meer, nu de deurwaarder het LBIO al op 1 februari 2001 telefonisch had laten weten dat het bedrag van ƒ 900 dat voor de vordering van het LBIO vrij zou komen, niet toereikend zou zijn om de kosten te voldoen.

Het valt het LBIO, alles overziend, derhalve te verwijten dat verzoekster niet tijdig en niet goed is geïnformeerd over de hoogte van het bedrag dat na de verkoop van de woning van de heer T. op de vordering kinderalimentatie zou worden afgeboekt.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

3. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het niet juist is dat het LBIO heeft nagelaten van het telefoongesprek met verzoekster van 1 februari 2001 een notitie op te maken met een zakelijke weergave van de inhoud van dat gesprek.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is gegrond.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennis genomen dat het LBIO inmiddels maatregelen heeft genomen die naar verwachting zullen voorkomen dat de termijnen in het selectietraject nog zullen worden overschreden, en dat het de doorlooptijden op de incassoafdeling aan een nadere beschouwing zou onderwerpen.

Onderzoek

Op 19 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw H. te Joure, met een klacht over een gedraging van het LBIO te Gouda. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen het LBIO en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Informatieoverzicht

De volgende - chronologisch gerangschikte - bronnen van informatie zijn van belang voor de bevindingen van het onderzoek. De inhoud van de stukken is, voor zover van belang, uiterst vereenvoudigd weergegeven:

1. 18 juni 1993: beschikking van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden inzake de kinderalimentatie; verzoeksters ex-echtgenoot is uit hoofde van deze beschikking aan verzoekster een maandelijks bedrag verschuldigd van ƒ 100 per kind per maand vanaf de dag van de aanvang van de voogdij, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering.

2. 18 maart 1999: verzoek van verzoekster aan het LBIO om de inning van de kinderalimentatie over te nemen. Verzoekster verschafte het LBIO informatie over een eigen bedrijf van haar ex-echtgenoot.

3. 12 mei 1999: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot over zijn betalingsachterstand. Het LBIO verzoekt hem alsnog binnen 3 weken de achterstallige betalingen aan verzoekster te voldoen.

4. 12 mei 1999: brief van het LBIO aan verzoekster met informatie over de stand van zaken.

5. 6 juni 1999: brief van verzoekster aan het LBIO met het verzoek de inning van de kinderalimentatie over te nemen, omdat haar ex-echtgenoot nog niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

6. 21 juni 1999: brief van verzoekster aan het LBIO met de mededeling dat zij een bedrag rechtstreeks van haar ex-echtgenoot had ontvangen.

7. 9 augustus 1999: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot waarin het LBIO hem vraagt aan te tonen dat hij aan zijn betalingsverplichting voldoet, en hem maant om zo nodig alsnog te betalen. Verzoeksters ex-echtgenoot dient van deze betaling binnen 14 dagen bewijs te sturen aan het LBIO, bij gebreke waarvan het LBIO over zal gaan tot de inning van de kinderalimentatie.

8. 9 augustus 1999: brief van het LBIO aan verzoekster met informatie over de stand van zaken.

9. 13 september 1999: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot waarin het LBIO meedeelt de inning van de kinderalimentatie over te nemen. Het LBIO laat verzoeksters ex-echtgenoot weten dat hij voortaan de alimentatiebetalingen, vermeerderd met opslagkosten, aan het LBIO dient te voldoen. Ook informeert het LBIO hem over de betalingsachterstand. Het LBIO doet een voorstel voor een betalingsregeling, voor het geval betaling in één keer niet mogelijk is.

10. 13 september 1999: brief van het LBIO aan verzoekster waarin het LBIO meedeelt de inning van de kinderalimentatie over te nemen.

11. 22 september 1999: bericht van verzoekster aan LBIO met de mededeling dat zij rechtstreeks een bedrag heeft ontvangen van haar ex-echtgenoot. Dit bedrag is volgens verzoekster niet correct.

12. 24 september 1999: brief van LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot met sommatie om het achterstallige bedrag zo spoedig mogelijk aan het LBIO te betalen, en om de lopende maandelijkse bijdrage inclusief de opslagkosten aan het LBIO te voldoen. Het LBIO laat weten dat indien niet voor 15 oktober 1999 de betreffende betaling is ontvangen, het LBIO genoodzaakt zal zijn om tot beslaglegging over te gaan.

13. 3 oktober 1999: faxbericht van verzoekster aan het LBIO waarin zij laat weten dat zij rechtstreeks een bedrag heeft ontvangen van haar ex-echtgenoot.

14. 24 oktober 1999: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot met informatie over de hoogte van de betalingsachterstand. Het LBIO sommeert hem het bedrag zo spoedig mogelijk aan het LBIO te betalen en om daarna maandelijks aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het LBIO kondigt aan beslag te zullen leggen indien het de betaling niet vóór 15 oktober 1999 heeft ontvangen.

15. 5 november 1999: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot met informatie over de hoogte van de betalingsachterstand. Het LBIO laat weten dat de betaling via het LBIO dient te lopen. Het LBIO geeft aan dat indien verzoeksters ex-echtgenoot zijn verplichting over de maand december 1999 niet aan het LBIO voldoet, er beslag zal worden gelegd op een gedeelte van zijn inkomen.

16. 12 december 1999: faxbericht van verzoekster aan het LBIO met de mededeling dat zij een bedrag rechtstreeks heeft ontvangen van haar ex-echtgenoot.

17. 23 januari 2000: faxbericht van verzoekster aan het LBIO waarin zij laat weten dat zij een bedrag rechtstreeks heeft ontvangen van haar ex-echtgenoot. Verzoekster doet het LBIO het dringende verzoek om actie te ondernemen en om haar te informeren.

18. 25 januari 2000: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot waarin hij wordt gesommeerd voortaan aan het LBIO te betalen, en niet rechtstreeks aan verzoekster. Het LBIO laat hem weten dat indien hij in maand februari niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, het LBIO zonder nadere aankondiging tot beslaglegging zal overgaan.

19. 25 januari 2000: brief van het LBIO aan verzoekster met informatie over de stand van zaken.

20. 26 januari 2000: brief van LBIO aan de Kamer van Koophandel met verzoek om informatie uit het Handelsregister.

21. 27 januari 2000: uitdraai van informatie uit het Handelsregister, verkregen van het Internet, met gegevens over een onderneming die wordt gedreven voor rekening van de heer T.

22. 9 maart 2000: faxbericht van verzoekster aan het LBIO, waarin zij laat weten een rechtstreekse betaling te hebben ontvangen, zonder de jaarlijkse indexering. Ook laat verzoekster weten dat de achterstallige indexeringsbedragen nog niet zijn betaald.

23. 9 maart 2000: telefoonnotitie van het LBIO naar aanleiding van een inkomend gesprek met verzoekster. Verzoekster vraagt aan het LBIO om beslag te leggen; zij geeft aan het sterke vermoeden te hebben dat haar ex-echtgenoot naar Oekraïne zal verhuizen.

24. 22 oktober 2000: faxbericht van verzoekster aan het LBIO met dringend verzoek om actie.

25. 26 oktober 2000: telefoonnotitie van het LBIO naar aanleiding van een inkomend gesprek met verzoekster. Verzoekster laat weten dat haar ex-echtgenoot zijn woning te koop heeft aangeboden, in verband met zijn aanstaande emigratie naar Oekraïne.

26. 26 oktober 2000: brief van het LBIO aan het Kadaster met verzoek om Kadastraal uittreksel en Hypothecair uittreksel.

27. 26 oktober 2000: brief van het LBIO aan de Kamer van Koophandel met verzoek om informatie over een eventueel eigen bedrijf van verzoeksters ex-echtgenoot.

28. 30 oktober 2000: brief van het LBIO aan verzoeksters ex-echtgenoot met betalingsherinnering.

29. 1 november 2000: telefoonnotitie van het LBIO naar aanleiding van een inkomend gesprek met verzoekster. In de notitie staat te lezen dat verzoekster het LBIO inlichtte dat de woning van de heer T. te koop stond. Verzoekster verschafte het LBIO de naam en het adres van de verkopende makelaar.

30. 11 december 2000: faxbericht van verzoekster aan het LBIO met dringend verzoek om actie. Verzoekster laat onder meer weten dat haar ex-echtgenoot zijn woning heeft verkocht, en in deze week of de week daarop naar Rusland zal verhuizen.

31. 18 december 2000: brief van het LBIO aan de deurwaarder met incasso-opdracht.

32. 18 december 2000: brief van het LBIO aan verzoekster met het bericht dat de zaak in opdracht van het LBIO zal worden onderzocht door de deurwaarder. Het LBIO laat weten verzoekster te zullen berichten, zodra het LBIO haar meer kan vertellen over de te verwachten afdrachten.

33. 10 januari 2001: brief van de deurwaarder aan het LBIO met het bericht dat de zaak in behandeling is genomen.

34. 25 januari 2001: faxbericht van het Kadaster aan de deurwaarder, met informatie over een woning van verzoeksters ex-echtgenoot en gegevens met betrekking tot daarop rustende hypotheek en beslag.

35. 26 januari 2001: exploot van de deurwaarder betekend aan de heer T., houdende bevel tot betaling onder meer achterstand kinderalimentatie, en aanzegging beslag.

36. 30 januari 2001: proces-verbaal opgetekend door de deurwaarder met als inhoud dat executoriaal beslag is gelegd op de woning van verzoeksters ex-echtgenoot op verzoek van het LBIO, opdat alsnog betaling plaatsvindt van het verschuldigde bedrag.

37. 1 februari 2001: telefoonnotitie van het LBIO naar aanleiding van een inkomend gesprek met de deurwaarder. In deze notitie staat te lezen dat om 15:00 uur die middag de verkoop van de woning van verzoeksters ex-echtgenoot zal plaatsvinden. Met spoed moet het beslag van de woning worden gehaald, anders kan de verkoop niet plaatsvinden. Verder staat in de notitie vermeld dat, indien het beslag wordt doorgehaald, uit de verkoop een bedrag van ƒ 900 voor het LBIO zal vrijkomen, en dat deze ƒ 900 niet toereikend zijn om de kosten te voldoen.

38. 1 februari 2001: faxbericht van verzoekster aan het LBIO met de mededeling - in reactie op een vraag daarover van het LBIO - dat het beslag mag worden doorgehaald.

39. 1 februari 2001: faxbericht van het LBIO aan de deurwaarder met toestemming tot doorhaling beslag op woning van verzoeksters ex-echtgenoot.

40. 8 februari 2001: proces-verbaal opgemaakt door de deurwaarder, houdende een vaststelling dat het gelegde beslag is opgeheven.

41. 15 maart 2001: brief van het LBIO aan de deurwaarder met een overzicht van betalingen en verplichtingen van verzoeksters ex-echtgenoot.

42. 21 maart 2001: brief van het LBIO aan verzoekster in reactie op een telefoongesprek met verzoekster op haar initiatief van 20 maart 2001. Het LBIO laat weten dat het binnenkort bij de deurwaarder zal informeren naar de stand van zaken.

43. 27 maart 2001: brief van de deurwaarder aan het LBIO met het advies geen verdere kosten te maken in deze zaak. Het beslag op de onroerende zaak heeft niets opgeleverd. De deurwaarder sluit bij een afschrift van een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie, waaruit blijkt dat verzoeksters ex-echtgenoot uitsluitend nog een postadres heeft.

44. 3 april 2001: brief van het LBIO aan de deurwaarder met het verzoek zijn inspanningen in deze zaak te beëindigen.

45. 12 april 2001: brief van de deurwaarder aan het LBIO waarin staat dat de deurwaarder de zaak afwikkelt.

46. 15 mei 2001: proces-verbaal van een poging tot het leggen executoriaal beslag op roerende zaken van verzoeksters ex-echtgenoot door de deurwaarder, op verzoek van het LBIO. Uit het proces-verbaal blijkt echter dat het bij de deurwaarder bekende adres een postadres betrof.

47. 21 mei 2001: brief van de deurwaarder aan het LBIO, met de mededeling dat het informatie heeft ontvangen van onder meer het Kadaster over een woning van verzoeksters ex-echtgenoot. De deurwaarder bericht dat hij het eindsaldo aan het LBIO zal overmaken.

48. 29 mei 2001: brief van verzoekster aan het LBIO met informatie over rechtstreeks door haar ontvangen betalingen.

Verder vraagt verzoekster het LBIO waarom de belofte niet wordt ingelost haar ƒ 900 te betalen uit de opbrengst van de verkoop van de woning van haar ex-echtgenoot.

49. 5 juli 2001: reactie van het LBIO aan verzoekster met info over de geïncasseerde ƒ 900 bij de doorhaling van het beslag en mededeling dat er vooralsnog geen inning kan plaatsvinden. Het LBIO laat weten de zaak in beginsel open te laten in afwachting van tijden waarin inning wel mogelijk zal zijn.

50. 10 juli 2001: brief van de deurwaarder aan het LBIO, waarin de deurwaarder aangeeft met het LBIO af te rekenen. De deurwaarder zal een bedrag van ƒ 51,74 aan het LBIO overmaken.

51. 1 augustus 2001: brief van verzoekster aan het LBIO met grieven; zij eist dat het LBIO de ƒ 900 alsnog aan haar overmaakt, en dat het LBIO verdergaat met inning op alle mogelijke manieren. Verzoekster geeft aan dat er nog bronnen zijn om de vordering uit te kunnen verhalen, waaronder een grote aanhangwagen die duizenden guldens waard zou zijn. Verzoekster laat weten ontevreden te zijn met het uit het beslag ontvangen bedrag van ƒ 24,85; naar haar zeggen was haar ƒ 900 beloofd. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het LBIO haar heeft gechanteerd om toestemming te geven het beslag op te heffen, met de belofte dat er dan ƒ 900 voor haar zou vrijkomen.

52. 6 augustus 2001: brief van het LBIO aan verzoekster met reactie op grieven. Het LBIO geeft aan dat kennelijk onvoldoende helder is geweest voor verzoekster dat op het bedrag van ƒ 900 nog deurwaarderskosten in mindering moesten worden gebracht voordat het aan het LBIO en vervolgens aan verzoekster kon worden doorbetaald.

53. 23 augustus 2001: telefoonnotitie van het LBIO van een inkomend gesprek met verzoekster. Verzoekster vraagt het LBIO de zaak nog eens grondig te bestuderen. Zij laat weten dat de heer T. wel geld heeft om te trouwen met een vrouw uit Rusland, en om haar naar Nederland te halen, maar dat hij niet voor zijn kinderen betaalt.

54. 27 augustus 2001: brief van het LBIO aan verzoekster met bericht dat het LBIO geen mogelijkheden ziet in deze zaak tot invordering te komen.

55. 29 augustus 2001: uitdraai met informatie over bronnen van inkomsten van de heer T., verkregen na bevraging van het algemene (RINIS-)bevragingssysteem. Op deze uitdraai staat informatie te lezen over een inkomstenbron van de heer T.

Uit een interne memo van het LBIO van 13 november 2001 blijkt echter dat deze informatie niet juist is, omdat het bij de zoekopdracht gehanteerde sofi-nummer niet dat van de heer T. was.

56. 30 augustus 2001: brief van LBIO aan een schildersbedrijf, (mogelijk) werkgever van verzoeksters ex-echtgenoot, met kennisgeving dat onder dat bedrijf beslag wordt gelegd op het door hem genoten loon.

57. 31 augustus 2001: uitdraai met informatie over bronnen van inkomsten van de heer T., verkregen na bevraging van het algemene (RINIS-)bevragingssysteem. Op deze uitdraai staat te lezen dat de heer T. in de periode van 2 april 2001 tot en met 31 juli 2001 loon uit arbeid ontving van een met naam genoemde werkgever.

58. 18 oktober 2001: verzoekschrift.

59. 12 november 2001: brief van het LBIO aan verzoekster naar aanleiding van haar klacht over het LBIO bij de Nationale ombudsman. In deze brief staat onder meer te lezen dat het onderzoek dat het LBIO bij de Kamer van Koophandel had gedaan, was ingesteld naar aanleiding van de mededeling van verzoekster op het incassoverzoek dat haar ex-echtgenoot een eigen bedrijf had.

Het LBIO achtte de klacht voor zover hier relevant gegrond wat betreft de periode vanaf de indiening van het incassoverzoek, tot aan het moment van het inschakelen van de deurwaarder. Met betrekking tot de periode na het inschakelen van de deurwaarder achtte het LBIO de klacht niet gegrond. Wat betreft de informatieverstrekking omtrent het geïncasseerde bedrag van ƒ 900 gaf het LBIO echter aan dat dit eerder en beter had gekund.

60. 14 november 2001: faxbericht van verzoekster aan LBIO met een reactie op de brief van het LBIO van 12 november 2001. Verzoekster laat onder meer weten dat het bedrag van ƒ 900 haar kinderen toekwam. Verzoekster geeft aan dat aan haar was gevraagd om akkoord te gaan met de opheffing van het beslag, met een mededeling van de strekking dat zij dan op de ontvangst van het bedrag van ƒ 900 kon rekenen.

61. 15 november 2001: brief van verzoekster aan het LBIO, met informatie.

62. 15 november 2001: faxbericht van verzoekster aan het LBIO, met onder meer verzoek om toezending van het vrijgekomen bedrag van ƒ 900.

63. 15 november 2001: brief van LBIO aan verzoekster ter bevestiging van de ontvangst van haar klachtbrief van 14 november 2001.

64. 4 december 2001: brief van LBIO aan verzoekster met daarin een reactie op haar klachten, vervat in de faxberichten van 14 en 15 november 2001. Deze brief bevat onder meer uitleg dat de door de deurwaarder gemaakte kosten op grond van de artikelen 1:408, lid 3 en lid 10 van het Burgerlijk Wetboek, direct op de ontvangen bedragen in mindering mogen worden gebracht. Daarna wordt het bedrag aan het LBIO overgemaakt, waarna het LBIO de ontvangen bedragen naar rato verdeelt over de openstaande alimentatievordering, en de bij het LBIO openstaande vorderingen aan opslagkosten.

65. 7 december 2001: kennisgeving van het LBIO aan een vermeende werkgever van verzoeksters ex-echtgenoot, tot het leggen van beslag op het loon van verzoeksters ex-echtgenoot onder die werkgever.

66. 14 december 2001: brief van LBIO aan verzoekster met als inhoud dat een poging tot het leggen van beslag op het inkomen van haar ex-echtgenoot is mislukt; hij was niet meer werkzaam voor de door het LBIO aangeschreven werkgever. Het LBIO laat weten dat wordt onderzocht of er zich nieuwe beslagmogelijkheden voordoen, wellicht op het inkomen van zijn nieuwe echtgenote.

67. 15 februari 2002: standpunt van het LBIO.

68. 9 september 2002: reactie van verzoekster op het standpunt van het LBIO.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen om de door haar ex-echtgenoot verschuldigde kinderalimentatie te innen en onduidelijke informatie verstrekt over de hoogte van het bedrag dat zij tegemoet kon zien na verkoop van onroerende zaak van ex-echtgenoot.

Oordeel:

Gegrond