2003/258

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Brabant-Oost/Kantoor Oss haar op de klacht in haar brief aan de Belastingdienst telefonisch heeft laten weten niets meer voor haar te kunnen doen. In haar brief aan de Belastingdienst klaagde verzoekster er over dat de Belastingdienst een voor haar bestemde teruggaaf heeft gestort op een rekening die staat op naam van haar zoon, en dat de Belastingdienst verzuimt het bedrag aan haar uit te betalen. Zij wijst er op dat haar financiële problemen door de handelwijze van de Belastingdienst nog groter zijn geworden en dat haar gezondheid daaronder lijdt.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekster heeft in november 2002 langs elektronische weg aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting over het jaar 2001 bij de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Oss (hierna: de Belastingdienst). Zij was niet beschreven voor de inkomstenbelasting en had geen aangiftebiljet of -diskette van de Belastingdienst ontvangen. Voor haar aangifte heeft zij gebruik gemaakt van een aangiftediskette welke haar ter beschikking werd gesteld door de FNV Belastingservice. Daarvóór had zij voor het laatst aangifte gedaan over het jaar 1994. Verzoekster heeft op de aangifte voor het jaar 2001 geen rekeningnummer vermeld waarop een eventuele teruggaaf door de Belastingdienst moest worden gestort.

2. Verzoekster heeft met dagtekening 20 december 2001 een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001 ontvangen met een terug te geven of te verrekenen bedrag van € 1.470. Op de Voorlopige teruggaaf stond vermeld dat de Belastingdienst dit bedrag of het gedeelte daarvan dat zou overblijven na verrekening, zou storten op rekeningnummer x. Dit was een rekening ten name van verzoeksters zoon. Deze zoon woonde tot 8 april 2003 op hetzelfde adres als verzoekster. Op 3 januari 2003 is van de teruggaaf een bedrag van € 1.398 gestort op de rekening van de zoon.

3. Verzoekster wendde zich in januari 2003 in een ongedateerde brief tot de Belastingdienst met een verzoek om opheldering. Naar aanleiding van deze brief heeft de Belastingdienst in een brief van 3 februari 2003 het op de rekening van de zoon gestorte bedrag teruggevorderd, evenwel zonder resultaat.

4. Omdat zij op haar onder 3. bedoelde brief geen antwoord kreeg, heeft verzoekster zich telefonisch gewend tot de Belastingdienst. In dat gesprek is haar verteld dat de Belastingdienst niets meer voor haar kon doen.

II. Ten aanzien van verzoeksters klacht

1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst haar heeft laten weten niets meer voor haar te kunnen doen.

2. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat hij niet is gehouden het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2001 dat op de rekening van verzoeksters zoon is gestort, alsnog aan haar uit te betalen. De Belastingdienst noemt daarvoor de volgende argumenten:

a. Verzoekster heeft geen rekeningnummer vermeld op de door haar ingediende aangifte inkomstenbelasting 2001. De storting heeft plaatsgevonden op de rekening die verzoekster in 2001 heeft vermeld op het kaartje DB 4 dat haar in maart 2001 was toegezonden ter gelegenheid van een teruggaaf motorrijtuigenbelasting 2001. Daarbij heeft zij door het aankruisen van een vakje aangegeven dat alle toekomstige teruggaven op dat rekeningnummer konden worden overgemaakt. De Belastingdienst mocht naar zijn oordeel derhalve op redelijke grond aannemen dat hij de teruggaaf inkomstenbelasting 2001 op die rekening kon storten;

b. Verzoekster heeft niet gereageerd op de vermelding van het rekeningnummer van haar zoon op de aan haar met dagtekening 20 december 2003 toegezonden Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001.

Op grond van deze argumenten stelt de Belastingdienst zich kennelijk op het standpunt dat hij bevrijdend heeft betaald. Nu verzoeksters zoon niet heeft gereageerd op de terugvordering van het op zijn rekening gestorte bedrag, dient verzoekster zelf de nodige stappen jegens haar zoon te ondernemen en het bedrag waarmee hij ongerechtvaardigd is verrijkt van hem terug te vorderen.

3. De Belastingdienst kan in zijn standpunt niet worden gevolgd.

Vast staat dat de Belastingdienst het bedrag van € 1.398 van de Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001 niet heeft gestort op een rekening die stond op naam van verzoekster. De Belastingdienst heeft dan ook niet aan haar betaald. Voorts is niet gesteld of gebleken dat verzoekster door de storting op de rekening van haar zoon is gebaat.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van haar zoon bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Nu niet is gebleken van aanwijzingen dat verzoekster bedoeld heeft het bedrag van de Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001 aan haar zoon te laten uitbetalen, kan daarvan alleen sprake zijn wanneer de Belastingdienst op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag heeft gestort ten tijde van die storting stond op naam van verzoekster. Het bepaalde in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) betekent dat de Belastingdienst op dat punt te goeder trouw moet zijn geweest, dat wil zeggen dat de Belastingdienst niet wist en ook niet behoefde te weten dat het betrokken rekeningnummer niet op naam stond van verzoekster.

5. Als vaststaand wordt aangenomen dat de Belastingdienst niet wist dat de betrokken rekening stond op naam van verzoekers zoon.

Daarmee staat echter niet vast dat de Belastingdienst dit ook niet behoefde te weten. Niet alleen op grond van het criterium van artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, maar ook op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 2.) rust op de Belastingdienst een onderzoeksplicht.

In zijn rapport 2002/308 van 10 oktober 2002 (zie Achtergrond, onder 4.) heeft de Nationale ombudsman aangegeven dat de Belastingdienst onvoldoende invulling geeft aan de op hem rustende onderzoeksplicht, wanneer de Belastingdienst gebruik maakt van een in zijn bestand voorkomend rekeningnummer in een situatie waarin geen aangifte is uitgereikt waarop de Belastingdienst het bij hem bekende rekeningnummer ter verificatie door de belastingplichtige heeft afgedrukt en waarin de belastingplichtige op de aangifte ook zelf geen rekeningnummer heeft ingevuld. Voor een dergelijke situatie, waarvan ook in dit geval sprake is, heeft de Nationale ombudsman in genoemd rapport de aanbeveling gedaan dat de Belastingdienst de indiener in de gelegenheid stelt het verzuim binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn te herstellen.

De Belastingdienst heeft verzoekster niet in de gelegenheid gesteld alsnog het rekeningnummer op te geven waarop zij de (voorlopige) teruggaaf inkomstenbelasting 2001 wenste te ontvangen. In zoverre heeft de Belastingdienst derhalve niet juist gehandeld, wegens strijd met de zorgvuldigheid door ontoereikend onderzoek te verrichten.

6. Aan bovenstaande doet niet af het argument van de Belastingdienst dat hij op grond van het kaartje DB 4 ervan mocht uitgaan dat hij de teruggaaf kon storten op het betrokken rekeningnummer.

Daarvoor is het volgende van belang.

Blijkens de tekst ervan had het kaartje DB 4 (opgenomen onder Bevindingen C. Standpunt Belastingdienst/Brabant-Oost, bij 2.) betrekking op (een teruggaaf van) de motorrijtuigenbelasting. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de Belastingdienst aan het feit dat verzoekster op dat kaartje heeft aangegeven dat alle toekomstige teruggaven op het door haar ingevulde rekeningnummer konden worden gestort, uitsluitend de conclusie mag verbinden dat zij heeft bedoeld aan te geven dat dit zou gelden voor toekomstige teruggaven motorrijtuigenbelasting. Dit oordeel is mede gebaseerd op de opmaak van het betrokken kaartje. In het hoofd van het kaartje, direct onder de regel waarop de naam van de betrokken belastingplichtige kan worden ingevuld, is met vetgedrukte hoofdletters het woord MOTORRIJTUIGENBELASTING afgedrukt. De Nationale ombudsman acht het daarom niet aannemelijk dat verzoekster met het aankruisen van het vakje heeft willen aangeven dat ook toekomstige teruggaven voor andere belastingen dan de motorrijtuigenbelasting op deze rekening konden worden gestort. Bij dit oordeel is mede van belang dat juist bij de motorrijtuigenbelasting rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de werkelijke gebruiker van het motorrijtuig een ander is dan degene op wiens of wier naam het kenteken is geregistreerd en dat de werkelijke gebruiker de kosten zoals de motorrijtuigenbelasting voor zijn rekening neemt en daarom ook feitelijk rechthebbende is op een teruggaaf motorrijtuigenbelasting.

7. Ook het argument van de Belastingdienst dat verzoekster niet heeft gereageerd op de vermelding van het rekeningnummer van haar zoon op de voorlopige teruggaaf leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor is van belang dat het rekeningnummer op het biljet van de Voorlopige teruggaaf uitsluitend is opgenomen in de vorm van een mededeling dat de storting op die rekening zal plaatsvinden. Aan belastingplichtige wordt niet gevraagd de juistheid van het nummer te controleren en ook niet om bij eventuele onjuistheid binnen een bepaalde termijn contact op te nemen met de Belastingdienst. Ook wordt niet vermeld wanneer de opdracht voor de storting is of zal worden gegeven. Onder deze omstandigheden is het te billijken dat verzoekster niet op het vermelde nummer heeft gereageerd.

8. Het hiervoor overwogene leidt tot de oordeel dat de Belastingdienst met de storting op de rekening van verzoeksters zoon niet bevrijdend heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van een bedrag van € 1.398 aan verzoekster en dat de Belastingdienst haar ten onrechte heeft laten weten niets meer voor haar te zullen doen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Dit oordeel is aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

9. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het niet juist is dat de Belastingdienst verzoekster in reactie op haar ongedateerde brief van januari 2003 tot het moment dat zij zich wendde tot de Nationale ombudsman uitsluitend mondeling heeft laten weten niets meer voor haar te zullen doen. De Belastingdienst geeft weliswaar aan dat het nog niet tot een schriftelijke bevestiging is gekomen omdat de mogelijkheid bestond dat verzoeksters zoon alsnog tot terugbetaling van het ten onrechte ontvangen bedrag zou overgaan maar gelet op deze gang van zaken had de Belastingdienst verzoekster in een (schriftelijk) behandelbericht over de procedure en de daarmee naar verwachting gemoeide tijd moeten informeren.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Oost-Brabant, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, is gegrond.

Aanbeveling

De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst het bedrag van € 1.398 alsnog stort op een door verzoekster op te geven rekeningnummer.

Aanbeveling

1. De Minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Particulieren Middelburg het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 alsnog aan verzoekster uitbetaalt.

2. Voorts wordt de Minister van Financiën in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst in geval teruggave plaatsvindt op basis van een aangiftebiljet waarop het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer niet is afgedrukt en de vraag naar het rekeningnummer niet is ingevuld, de indiener in de gelegenheid stelt dit verzuim binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn te herstellen.”

Aanvankelijk liet de staatssecretaris van Financiën de Nationale ombudsman weten de aanbeveling niet over te nemen, onder meer omdat verzoekster de Belastingdienst niet zou hebben bericht dat toekomstige teruggaven op een ander nummer betaald moeten worden.

Nadat de Nationale ombudsman de staatssecretaris had verzocht de aanbeveling opnieuw in overweging te nemen, berichtte de staatssecretaris hem op 30 januari 2004 dat hij - gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval - de Belastingdienst opdracht zou geven het bedrag van de teruggave ad € 1398 alsnog over te maken op een door verzoekster aan te geven rekeningnummer.

Onderzoek

Op 25 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 23 april 2003, van mevrouw T. te 's-Hertogenbosch, ingediend door de heer L. Maas te Vught, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Oss (sinds 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst Oost-Brabant).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Financiën verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Belastingdienst berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Door toedoen van de FNV Belastingservice en met behulp van een aangiftediskette diende verzoekster op 25 november 2002 bij de Belastingdienst Oss een aangifte inkomstenbelasting in over het jaar 2001. Op de aangifte vermeldde zij geen bank- of girorekeningnummer waarop zij een eventuele teruggaaf wenste te ontvangen.

2. Met dagtekening 20 december 2002 ontving zij Voorlopige teruggaaf 2001. Hierop was onder meer de volgende tekst afgedrukt:

Te ontvangen of te verrekenen bedrag € 1.470

Het bedrag, of het deel dat overblijft na verrekening, wordt overgemaakt op rekeningnummer (x; N.o.)”

3. Met dagtekening 31 december 2002 ontving verzoekster een Mededeling van de Centrale betalingsadministratie (Cba) van de Belastingdienst. De Mededeling hield in dat van de Voorlopige teruggaaf ter grootte van € 1.470 een bedrag van € 72 was verrekend met een openstaande schuld aan motorrijtuigenbelasting en dat het resterende bedrag van € 1.398 werd overgeschreven op rekeningnummer x. Dit bedrag werd op 3 januari 2003 op dit rekeningnummer bijgeschreven.

4. In een ongedateerde brief schreef verzoekster de Cba van de Belastingdienst het volgende:

“…Doordat u de teruggave inkomstenbelasting 2001 op de verkeerde rekening hebt overgemaakt, zit ik in financiële problemen.

U hebt het n.l. op de rekening van mijn zoon gestort. Deze heeft het geld gebruikt om zijn schulden af te lossen. Hij dacht n.l. dat zijn achterstallige uitkering gestort was.

Aangezien ik ziek ben, mijn contract niet verlengd is begin nov. door allerlei problemen een tijd lang geen geld ontvangen heb, ben ik in de problemen gekomen. Het geld had ik gereserveerd om de belangrijkste schulden te betalen, o.a. huur gedreigd met deurwaarder.

Mijn vragen zijn:

Hoe is het mogelijk dat dit gebeurd is?

2 verschillende namen: van mij (T.; N.o.)

Mijn zoon (N.; N.o.)

2 verschillende rekeningnummers (…)

Hoe denkt u dit te voorkomen in het vervolg?

Voor de te maken extra kosten of kosten die voortkomen uit beslaglegging en wat nog meer komt, stel ik u bij deze voor verantwoordelijk…”

5. In een brief van 6 februari 2003 vorderde de Belastingdienst/Brabant-Oost het op zijn rekening gestorte bedrag van € 1.398 zonder succes terug van verzoeksters zoon.

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht. De gemachtigde merkte in het verzoekschrift namens verzoekster voorts nog het volgende op:

“…Protest aangetekend met verzoek de kwestie op te lossen. Bijlage 5. (opgenomen bij A. Feiten, onder 4; N.o.)

Tot op heden geen antwoord ontvangen van de Belastingdienst.

(…)

Naar aanleiding van bijlage 5 heeft de Belastingdienst alleen een dreigbrief gezonden aan (verzoeksters zoon; N.o.).

(…)

Gebeld met Belastingdienst 3e week maart 2003.

Hr. (O; N.o.) deelde mee dat er geen probleem was. Zoon betaalde moeder en alles was opgelost.

Helaas.

Zoon heeft veel bekende en onbekende schulden. Toen er geld op zijn rekening kwam, heeft hij meteen dit gebruikt om schulden af te lossen, kan moeder dus niet betalen.

Standpunt (verzoekster; N.o.):

Belastingdienst heeft verzuimd nr. op te vragen. Schuld ligt geheel bij de Belastingdienst daar er geen nr. vermeld was, werd er zomaar op een nummer gestort zonder het te controleren of het juist was.

(…)

Gezien de Belastingdienst op geen enkele wijze naar (verzoekster; N.o.) gereageerd heeft en bij telefonische navraag zegt niets meer te kunnen doen, wendt zij zich tot u…”

C. Standpunt Belastingdienst/Brabant-oost

1. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst in een brief van 8 mei 2003 het volgende weten:

“…Op 25 november 2002 dient (verzoekster; N.o.) met hulp van FNV Belastingservice een aangifte inkomstenbelasting 2001 in. Er wordt geen rekeningnummer ingevuld. De aangifte leidt tot een voorlopige teruggaaf met dagtekening 20 december 2002. Het terug te geven bedrag (€ 1470) wordt deels uitbetaald op rekeningnummer (x; N.o.) (€ 1.398) en deels verrekend met een aanslag Motorrijtuigenbelasting (€ 72).

De teruggaaf wordt op 3 januari 2003 gestort op rekening (x). Deze rekening staat op naam van (…), zoon van (verzoekster; N.o.). Tot 8 april 2003 woonde hij op het adres van zijn moeder (verzoekster). Vanaf die datum zijn hij en (V; N.o.) gaan wonen op het adres (R straat) te Den Bosch.

Uit een door verzoekster overgelegd rekeningafschrift van haar zoon blijkt het volgende. Op 31 december 2002 was het saldo op de rekening € 86,45 negatief. Na storting van de teruggaaf op de girorekening is op 6 januari 2003 bij geldautomaten respectievelijk € 10 (10:07 uur), € 250 (11:34 uur) en € 1.000 (12:53 uur) opgenomen. Via een betaalautomaat is om 11:37 uur nog een bedrag van € 49,12 betaald. Na deze transacties resteerde nog een bedrag van € 2,43.

Uit het bestand waarin de gegevens van bank- en girorekeningen zijn opgenomen, blijkt dat rekeningnummer (x) vanaf 20 februari 2001 is opgenomen. In verband met een teruggaaf motorrijtuigenbelasting 2001 is aan (verzoekster; N.o.) gevraagd haar rekeningnummer aan de Belastingdienst te verstrekken. Volgens de ontvangen opgave (zie hierna, onder 2; N.o.) diende de teruggaaf uitbetaald te worden op rekeningnummer (x) ten name van (verzoekster; N.o.). Hierbij is aangegeven dat alle toekomstige teruggaven op dat rekeningnummer konden worden overgemaakt.

Ik ben van oordeel dat de Belastingdienst op redelijke gronden mocht aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2001 heeft gestort, ten tijde van die storting op naam stond van verzoekster. De Belastingdienst was ten tijde van die storting te goeder trouw als omschreven in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen dat de Belastingdienst niet wist en ook niet behoefde te weten dat het rekeningnummer niet (meer) bij verzoekster in gebruik was.

Nu uit het voorgaande blijkt dat oorzaak van de uitbetaling op rekeningnummer (x) niet aan de Belastingdienst kan worden tegengeworpen, gaat de Belastingdienst niet tot uitbetaling over. In zo'n geval licht de Belastingdienst de belanghebbende schriftelijk in over zijn bevindingen. Aan de ongerechtvaardigd verrijkte wordt een brief gestuurd waarin wordt aangegeven dat hij ten onrechte een bedrag heeft ontvangen en waarin hem wordt verzocht dit gehele bedrag binnen twee weken na dagtekening te retourneren op een rekeningnummer van de Belastingdienst.

Als de ongerechtvaardigd verrijkte aangeeft dat hij het bedrag niet wil of kan terugbetalen of in het geheel niet reageert, stelt de Belastingdienst belanghebbende hiervan op de hoogte. Daarbij wordt aangegeven dat de bemoeienis van de Belastingdienst daarmee is geëindigd en dat belanghebbende zelf de nodige stappen moet ondernemen om het nog ontbrekende bedrag bij de ongerechtvaardigd verrijkte te innen, onder vermelding van de adresgegevens van de ongerechtvaardigd verrijkte.

Op 3 februari 2003 is door Belastingdienst/Oost-Brabant kantoor 's-Hertogenbosch de aan de Centrale Belastingadministratie gerichte brief ontvangen. Op 6 februari 2003 is een brief gericht aan (verzoeksters zoon; N.o.) met het verzoek het bedrag terug te storten. Tot op heden heeft (verzoeksters zoon; N.o.) niet aan dit verzoek voldaan. Het voorgaande is - toen men contact zocht met de Belastingdienst - telefonisch medegedeeld. Tot een schriftelijke bevestiging is het nog niet gekomen, omdat de mogelijkheid nog bestond dat terugbetaald zou worden. (Verzoekster; N.o.) dan wel (haar gemachtigde; N.o.) zal derhalve nog een schriftelijk bevestiging ontvangen.

Het is te betreuren dat - nu haar zoon niet wil of kan overgaan tot terugbetaling - (verzoekster; N.o.) door deze situatie in financiële problemen is gekomen. Gelet op het voorgaande bestaat er evenwel geen aanleiding om alsnog de teruggaaf aan haar uit te betalen.

2. Bij de brief van de Belastingdienst was een afschrift gevoegd van een zogenaamd kaartje DB 4. Dit kaartje werd aan verzoekster toegezonden (en door haar kennelijk ingevuld geretourneerd) ter gelegenheid van een teruggaaf motorrijtuigenbelasting 2001.

De tekst van het ingevulde kaartje luidt als volgt:

“Ondergetekende, (naam) (niet ingevuld; N.o.) verzoekt de TERUGGAAF  MOTORRIJTUIGENBELASTING 2001 AANSLAGNUMMER  (…)  f 129,00

uit te betalen door: geboortedatum (ingevuld met de pen is verzoeksters geboortedatum; N.o.)

bijschrijving op girorekening (…)

(ingevuld met de pen is rekeningnummer x; N.o.) naam v.d. bank: Postbank te Den Bosch

ten name van: (ingevuld met de pen is verzoeksters naam en adres; N.o.).

Ondergetekende verzoekt tevens alle toekomstige teruggaven, tot nader schriftelijk bericht zijner/harerzijds, op het hierboven vermelde rekeningnummer over te maken

⊠ja ⃞nee (Het van toepassing zijnde vakje aankruisen)

Handtekening:

(onleesbaar; N.o.)…”

3. Naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman gaf de Belastingdienst in een brief van 28 mei 2003 nog de volgende aanvullende informatie:

“…Naar aanleiding van de nadere vragen die u mij op 19 mei jl. stelde, kan ik u als volgt antwoorden.

U vroeg of (verzoekster; N.o.) in het verleden regelmatig aangiften toegestuurd kreeg of dat er sprake was van een incidentele aangifte.

De laatste aangifte die (verzoekster; N.o.) heeft ingediend voor de aangifte inkomstenbelasting 2001 is de aangifte inkomstenbelasting 1994 geweest. Deze Is afgewikkeld in juni 1995.

De aangifte is op diskette ingediend. U vroeg of op het betreffende formulier waarbij de diskette is toegezonden een rekeningnummer was vermeld en zo ja welk?

Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een 'spontaan ingediende aangifte' die afkomstig is van de Belastingservice van de FNV. Er is derhalve geen aangifte (diskette) vanuit de Belastingdienst toegezonden.

Wellicht ten overvloede wijs ik u nog op het volgende. De teruggaaf motorrijtuigenbelasting is naar aanleiding van de opgaaf van (verzoekster; N.o.) omstreeks maart 2001 uitbetaald op rekeningnummer (x; N.o.). Gelet op de periode die verstreken was tussen het moment van opgaaf van het rekeningnummer en de uitbetaling van de teruggaaf inkomstenbelasting 2001 (iets meer dan 1½ jaar), mocht de Belastingdienst er op vertrouwen dat uitbetaald kon worden op het betreffende rekeningnummer. Dit temeer nu expliciet door verzoekster was verzocht om 'alle toekomstige teruggaven, tot nader bericht zijner/harerzijds, op het hierboven vermelde rekeningnummer over te maken'.

Tevens wijs ik er op dat op de voorlopige teruggaaf is vermeld dat de teruggaaf uitbetaald zou worden op rekeningnummer (x; N.o.). De dagtekening was 20  december 2002. Met dagtekening 31 december 2002 ontving (verzoekster; N.o.) bericht dat de teruggaaf wordt overgeschreven op datzelfde girorekeningnummer. De daadwerkelijke betaling heeft plaatsgevonden op 3 januari 2003. Niet gebleken is dat (verzoekster; N.o.) in die periode de Belastingdienst heeft geïnformeerd over het feit dat het bedrag op een verkeerd rekeningnummer zou worden overgemaakt…”

D. Reactie verzoekster

In antwoord op de reactie van de Belastingdienst liet verzoeksters gemachtigde in een brief van 8 juli 2003 het volgende weten:

“…(Verzoekster; N.o.) heeft zeker vanaf 1999 geen gironummer meer.

(…)

Wat betreft no. opgeven terugstorten motorrijtuigenbelasting:

Kaart is door zoon ingevuld en ondertekend. Zonder medeweten (verzoekster; N.o.). Auto stond op naam (verzoekster; N.o.); zoon betaalde de belasting. Zodoende ook zijn nummer ingevuld. Tevens was hij ervan overtuigd dat dit alleen de motorrijtuigenbelasting zou betreffen…”

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek

Artikel 3:11

“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.

Artikel 6:34, eerste lid:

“De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.”

Artikel 6:114

"1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.

2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd."

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”

3. Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/

1081M

"Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.

l. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige

1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluiting kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening") wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.

2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:

heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;

dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.

3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt. De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner (geen wettelijke gemeenschap van goederen) waarbij de ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.

4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld) alsnog kan invorderen.

II. Betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige

1. Ingeval de ontvanger een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag doet bijschrijven op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige heeft hij, indien die ander niet bevoegd is tot ontvangst van de betaling, in beginsel niet bevrijdend betaald. In dat geval dient de ontvanger opnieuw uit te betalen. Hij vordert tevens het onverschuldigd betaalde bedrag terug van degene aan wie hij (eerst) heeft betaald.

2. In een aantal gevallen is, ondanks betaling aan een derde die onbevoegd is tot ontvangst van de betaling, wel sprake van een bevrijdende betaling dan wel kan daarop een beroep worden gedaan door de ontvanger. Hier wordt gewezen op de volgende gevallen:

de belastingplichtige bekrachtigt de betaling of is er door gebaat (artikel 6:32 BW);

de belastingplichtige heeft de schijn gewekt dat de ander bevoegd was de betaling te ontvangen;

de ontvanger heeft op redelijke gronden aangenomen dat degene aan wie is betaald als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (artikel 6:34, eerste lid, BW). De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, niet beter wetende dan dat de rekening (nog) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten. Daarvan is sprake indien de belastingdienst de rekening waarop daadwerkelijk is betaald ter verificatie (bijvoorbeeld via het aangiftebiljet) aan de belastingplichtige had aangeboden. De ontvanger is in dat geval ten tijde van de betaling subjectief én objectief te goeder trouw.

3. In de gevallen van een bevrijdende betaling op een rekening die niet op naam staat van de belastingplichtige speelt doorgaans niet de problematiek van de betaling op een geldig uitgesloten rekening. Ingeval wel sprake is van een betaling op een geldig uitgesloten rekening, is het bepaalde onder 1.2 tot en met 1.4 van toepassing. Gewezen wordt op de betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige terwijl de belastingplichtige door de betaling is gebaat (het betaalde is in zijn vermogen gevloeid, artikel 6:32 BW). Er kan hierbij worden gedacht aan de betaling op een rekening ten name van de partner van de belastingplichtige ingeval sprake is van een wettelijke gemeenschap van goederen.

III. Vergoeding van rente en schade

Indien het bedrag van de teruggaaf is uitbetaald met vertraging en de belastingplichtige verzoekt om vergoeding van rente, handelt de ontvanger overeenkomstig artikel 28, § 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990. Daarbij wordt een vertraging ten gevolge van een eerdere betaling van het bedrag van de teruggaaf op een uitgesloten rekening of een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige toegeschreven aan de belastingdienst. Een verzoek om schadevergoeding anders dan renteschade wordt door de ontvanger, voorzien van een feitenbeschrijving en een advies, ter behandeling gezonden aan de directie Bestuursondersteuning Belastingdienst. Voor de mogelijkheid van beperking van schade zij verwezen naar hetgeen is bepaald onder 1.4."

4. Rapport 2002/308 van de Nationale ombudsman, uitgebracht op 10 oktober 2002

“…3. Het staat vast dat de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 van verzoekster niet aan haar heeft betaald. De rekening waarop de Belastingdienst het bedrag van die teruggaaf heeft gestort, stond ten tijde van die storting immers niet (meer) op haar naam maar op naam van een derde, mevrouw Y. Verzoekster is door de betaling van de Belastingdienst aan mevrouw Y op geen enkele wijze gebaat.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (...) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van de derde bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Hiervan kan onder de omstandigheden van het geval alleen sprake zijn indien de Belastingdienst op redelijke gronden mocht aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag heeft gestort, ten tijde van die storting stond op naam van verzoekster. Dit betekent dat de Belastingdienst op dat punt te goeder trouw moet zijn geweest als omschreven in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.), dat wil zeggen dat de Belastingdienst niet wist, maar ook niet behoefde te weten dat het betrokken rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was.

5. Tijdens het onderzoek is niet gebleken van gegevens of aanwijzingen op grond waarvan kan worden gesteld dat de Belastingdienst op de hoogte was van het feit dat het betrokken rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was. Verzoekster heeft de Belastingdienst niet geïnformeerd over de opheffing van de betrokken rekening. Ook is niet gebleken dat de Belastingdienst door de bank op de hoogte is gesteld van die opheffing, en de toekenning van het nummer aan een derde. Derhalve is aannemelijk dat de Belastingdienst niet wist dat het rekeningnummer niet meer op naam stond van verzoekster.

6. Met het overwogene onder 5. staat echter niet vast dat de Belastingdienst ook niet behoefde te weten dat het rekeningnummer niet meer op verzoeksters naam stond. Niet alleen op grond van het criterium van artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, maar ook op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht rust op de Belastingdienst een onderzoeksplicht.

Voor de beoordeling van de vraag of de Belastingdienst in voldoende mate aan de op hem rustende onderzoeksplicht heeft voldaan, is enerzijds van belang dat verzoekster niet jaarlijks een aangiftebiljet van de Belastingdienst krijgt toegezonden waarop het bij de Belastingdienst van haar bekende rekeningnummer is afgedrukt en waarop haar de gelegenheid wordt geboden dit nummer te wijzigen. Anderzijds is van belang dat verzoekster op het door haar ingediende T-biljet bij de vraag naar het rekeningnummer voor een eventuele teruggaaf niets heeft ingevuld en dat zij de Belastingdienst niet heeft geïnformeerd over de opheffing van het eerder in het verkeer met de Belastingdienst gebruikte rekeningnummer.

7. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de Belastingdienst ten aanzien van de terugbetaling aan verzoekster in onvoldoende mate invulling heeft gegeven aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.

De Belastingdienst heeft niet zorgvuldig gehandeld door zonder onderzoek aan te nemen dat het rekeningnummer dat ruim vier jaar eerder door verzoekster was opgegeven, nog steeds bij haar in gebruik zou zijn. De Belastingdienst is daarmee voorbijgegaan aan de alleszins reële kans dat zich in die periode veranderingen hebben voorgedaan.

Ook gaat de Belastingdienst er ten onrechte van uit dat verzoekster wist of begreep dat haar oude rekeningnummer nog steeds in zijn administratie voorkwam. Verzoekster deed slechts incidenteel aangifte door middel van een T-biljet. Zij werd dan ook niet jaarlijks door een afdruk op het aangiftebiljet geïnformeerd over het in de administratie van de Belastingdienst voorkomende rekeningnummer. Bovendien wordt een T-biljet niet op naam uitgereikt, zodat daarop ook niet het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer is afgedrukt. Het kan verzoekster daarom niet worden verweten dat zij de Belastingdienst niet op de hoogte heeft gesteld van de opheffing van de betrokken rekening.

Verzoekster kan wel worden verweten dat zij bij de vraag naar haar rekeningnummer op het T-biljet niets heeft ingevuld. Gelet op bovenstaande had het echter voor de hand gelegen dat de Belastingdienst verzoekster in de gelegenheid had gesteld dit verzuim te herstellen en haar had gevraagd haar rekeningnummer alsnog op te geven, dan wel haar had gevraagd of het oude, nog bij hem bekende, rekeningnummer ook nu weer diende te worden gebruikt. Het is niet juist dat de Belastingdienst dit heeft nagelaten.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Dit oordeel geeft aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

(…)

Aanbeveling

1. De Minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Particulieren Middelburg het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 alsnog aan verzoekster uitbetaalt.

2. Voorts wordt de Minister van Financiën in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst in geval teruggave plaatsvindt op basis van een aangiftebiljet waarop het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer niet is afgedrukt en de vraag naar het rekeningnummer niet is ingevuld, de indiener in de gelegenheid stelt dit verzuim binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn te herstellen.”

Instantie: Belastingdienst/Oost-Brabant

Klacht:

N.a.v. klachtbrief telefonisch laten weten niets te kunnen, klacht was dat voor verzoekster bestemde teruggave was gestort op rekening zoon en niet aan haar was uitbetaald, waardoor haar financiële problemen groter zijn geworden.

Oordeel:

Gegrond