2003/154

Rapport

Verzoekster klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Friesland op 27 mei 1999. Verzoekster klaagt er in het bijzonder over dat ambtenaren van het betreffende politiekorps:

- haar hebben geboeid;

- disproportioneel geweld jegens haar hebben toegepast door (onder andere) haar op hardhandige wijze vast te pakken, haar arm om te draaien en op ruwe wijze achterin de politieauto te duwen;

- haar tijdens het overbrengen naar het politiebureau in de politieauto “teringwijf” hebben genoemd en dat de bestuurder haar heeft gezegd dat zij zich rustig moest gedragen, omdat zij haar anders zouden meenemen naar een stil en donker plekje om haar in elkaar te slaan;

- haar, toen ze bij het politiebureau waren aangekomen, uit de politieauto hebben gesleurd, waardoor zij op de grond is gevallen ten gevolge waarvan letsel is ontstaan;

- haar steeds opnieuw hebben gezegd dat zij haar verklaring moest ondertekenen, terwijl verzoekster daarop elke keer had aangegeven dat zij eerst de tekst wilde lezen voordat zij zou ondertekenen, maar dat zij niet beschikte over haar leesbril.

Beoordeling

I Inleiding

Op 27 mei 1999 reed verzoekster, vergezeld door Z. in haar auto richting café P. in Leeuwarden, om daar haar zoon op te halen. Bij het café aangekomen, parkeerde verzoekster haar auto op de bij het café gelegen parkeerplaats. De wijze waarop zij haar auto parkeerde, trok de aandacht van de politieambtenaren T. en Ti. Deze politieambtenaren besloten verzoekster op grond van de Wegenverkeerswet 1994 te controleren. Ambtenaar Ti. rook toen hij verzoekster aansprak een alcohollucht en hoorde dat zij met dubbele tong sprak. Verzoekster weigerde mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Toen de betrokken politieambtenaren verzoekster wegens deze weigering wilden aanhouden, mengde haar zoon zich in het geheel en escaleerde de situatie. Verzoekster werd geboeid per politieauto afgevoerd naar het politiebureau. Ook haar zoon werd - wegens overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht - aangehouden en in een andere politieauto geboeid afgevoerd naar het politiebureau.

II Ten aanzien van het boeien en de ruwe bejegening.

1. Verzoekster klaagt erover dat politieambtenaren haar hebben geboeid, haar op hardhandige wijze hebben vastgepakt, haar arm hebben omgedraaid en haar op ruwe wijze achterin de politieauto hebben geduwd.

2. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie Achtergrond onder 2.). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.

Het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten is alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen (zie Achtergrond onder 1.).

3. De korpsbeheerder heeft als reactie op de klacht op deze punten naar voren gebracht dat het boeien van verzoekster na haar aanhouding noodzakelijk was, gezien haar gedrag en ter overbrenging naar het bureau van politie. Voorts was het volgens de korpsbeheerder noodzakelijk verzoekster - gelet op haar gedrag - hardhandig aan te pakken. Verzoekster was niet op een andere manier over te brengen naar het bureau. Omdat verzoekster zich bij het uitstappen uit de politieauto verzette en zich liet vallen, moest zij stevig worden vastgepakt.

De klachtencommissie was in haar advies aan de korpsbeheerder van mening dat het politieoptreden niet buitenproportioneel hardhandig was. In het advies staat vermeld dat inspecteur Bo. een gesprek heeft gehad met de betrokken politieambtenaren. Deze hebben blijkens het advies aangegeven dat zij zeer verbaasd waren dat de zaak vanaf de staandehouding en het door verzoekster weigeren van de blaastest, zo geëscaleerd was.

4. De Nationale ombudsman merkt hier reeds op, dat noch het gebruik van de handboeien noch het toepassen van geweld bij de aanhouding zijn vermeld in het jegens verzoekster opgemaakte proces-verbaal van 27 mei 1999. Verzoekster had over de omissie met betrekking tot de handboeien een klacht ingediend bij de korpsbeheerder, welke klacht gegrond is verklaard. In genoemd proces-verbaal wordt niet gerelateerd over omstandigheden, die het boeien zouden kunnen rechtvaardigen. Ook in het jegens W. opgemaakte proces-verbaal wordt niet gerept over het gebruik van handboeien. Wel is daar te lezen dat W. bij de aanhouding van zijn moeder geweld heeft toegepast jegens de politie.

5. Vast staat dat verzoekster op 26 mei 1999 door twee politieambtenaren, T. en Ti., is aangesproken, met de bedoeling haar te controleren op grond van de voorschriften van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts staat vast dat verzoekster heeft geweigerd mee te werken aan een blaastest en dat zij daarvoor om 0.35 uur werd aangehouden. Verder staat vast dat verzoekster ook na haar overbrenging naar het politiebureau, geen gevolg heeft gegeven aan een bevel medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Verzoekster is op 3 maart 2000 door de politierechter veroordeeld voor dit feit.

Ten slotte staat vast dat om 0.36 uur op zijn beurt W. werd aangehouden, dit wegens het belemmeren van de aanhouding van B.

Over de feitelijke gebeurtenissen welke daarbij aan het gebruik van handboeien en het toepassen van geweld ten grondslag hebben gelegen, lopen de lezingen van de diverse betrokkenen echter uiteen.

5.1. Verzoekster verklaarde op 27 mei 1999 bij de politie dat zij weigerde aan een ademtest mee te werken, omdat zij in het verleden wel eens was geprikt door een dronken arts. Voorts verklaarde zij dat zij geen medewerking wenste te verlenen, omdat zij dwars was. De verklaring van W. die op dezelfde dag door de politie werd opgenomen sluit daar op aan. Hij verklaarde eveneens dat zijn moeder weigerde de ademtest te doen, omdat zij in het verleden een slechte ervaring heeft gehad met een dronken arts. Volgens W. was de agent met het donkere haar, die het testapparaat uit de auto haalde, rustig en geduldig. B. daarentegen was overstuur en zij bleef de ademtest weigeren. Uiteindelijk heeft de blonde agent zijn moeder in de richting van de politieauto getrokken. Doordat W. hiervan schrok, heeft hij vervolgens zijn moeder in tegenovergestelde richting getrokken. W. poogde zijn moeder te ontzetten, waarbij een vechtpartij ontstond. W. erkent dat hij zich met geweld heeft verzet tegen de politieagenten.

In het jegens W., wegens overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht door T. en Ti. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, staat ook vermeld dat W., op het moment dat B. werd aangehouden (0.35 uur), richting verbalisanten liep en daarbij Ti. een klap in het gezicht had gegeven. Verbalisanten melden dat W. kennelijk de bedoeling had om zijn moeder uit de handen van de politie te bevrijden.

5.2. In de verklaring van W., welke hij zelf op een later moment had opgetekend en welke door de raadsman als bijlage bij de brief van 12 juli 1999 naar de officier van justitie werd gestuurd, stelt W. eveneens dat zijn moeder tijdens de conversatie met de politieagenten overstuur was en niet mee wilde werken, maar dat de blonde agent, toen W. zijn moeder wilde zeggen dat zij de test toch moest doen, in een keer de arm van zijn moeder hardhandig beetpakte.

Bij de rechter-commissaris verklaarde W. vervolgens, dat hij zijn moeder hoorde zeggen dat zij aanvankelijk wel aan de ademtest wilde meewerken. Verder verklaarde hij dat hij hoorde dat een van de agenten naar zijn moeder de opmerking maakte dat een goede moeder om deze tijd in bed hoorde te liggen.

De Nationale ombudsman merkt daarbij op dat B. in de door haarzelf opgetekende versie van het gebeurde verklaarde dat deze opmerking jegens haar werd gemaakt voordat zij haar zoon bij zich had geroepen. Zij stelt in die versie van het gebeurde dat zij door deze opmerking overstuur raakte en beledigd was, en dat zij pas daarna haar zoon bij zich riep om te vragen wat zij moest doen. Toen deze haar adviseerde de test gewoon te doen, werd zij - volgens haar bewoordingen - in een keer op wrede wijze bij de rechter arm gepakt en werd deze arm omgedraaid. Tevens stelt zij daar - evenals W. bij de rechter-commissaris verklaarde - dat zij de politieambtenaren aanvankelijk te kennen heeft gegeven mee te willen werken aan de blaastest. De Nationale ombudsman merkt op dat dit, gezien de chronologie van haar verklaring, moet zijn geschied eveneens voordat zij haar zoon bij zich had geroepen.

W. stelt voorts in de door hemzelf opgetekende verklaring dat hij om de agent heen ging staan, teneinde zijn moeder te beschermen. Daarna werd hij in een keer door meerdere agenten op de grond gegooid en in de handboeien geslagen. Vanuit de politieauto zag hij dat zijn moeder daarna ook hardhandig in de boeien werd geslagen en hardhandig in de politieauto werd geduwd.

De Nationale ombudsman merkt overigens op dat ook de verklaringen van Z., K. en Wi. afwijken van de eerste door de politie opgetekende verklaringen van B. en W. Met name de verklaringen van Z. en K. zoals zij die zelf hebben opgetekend wijken af, in die zin dat volgens Z. en K. eerst B. werd geboeid en dat pas daarna de agenten bovenop W. sprongen en hem boeiden. Ook merkt de Nationale ombudsman op dat deze verklaringen op punten tegenstrijdig zijn met hun verklaringen zoals afgelegd bij de rechter-commissaris.

5.3. De betrokken politieambtenaar T. verklaarde ten overstaan van de rechter-commissaris dat hij verzoekster heeft aangehouden omdat zij bij herhaling weigerde mee te werken aan een ademtest. Gevraagd naar de gang van zaken bij de aanhouding, verklaarde hij dat B. opstandig was. Er kwam assistentie, gelet op het feit dat er zich een mensenmenigte had verzameld. Op een gegeven moment sprong W. tussen de politiefunctionaris en B. in, waarbij T. niet meer wist of hij die functionaris was. T. heeft B. beetgepakt door zijn armen om haar heen te slaan, omdat B. wilde armbewegingen maakte. Hij kon zich daarbij niet meer herinneren of verzoekster geboeid werd.

5.4. De betrokken politieambtenaar Ti. heeft eveneens bij de rechter-commissaris verklaard dat verzoekster werd aangehouden, omdat zij weigerde mee te werken aan een ademonderzoek. Ti. beschreef de houding van verzoekster als recalcitrant. Verzoekster werd geboeid vanwege deze houding, waarbij haar arm werd omgedraaid.

6. Hoewel de lezingen van alle betrokkenen uiteen lopen, neemt dit niet weg dat uit alle verklaringen en de processen-verbaal blijkt dat juist vanaf het moment dat verzoekster weigerde mee te werken aan de ademtest, het contact tussen politie en verzoekster moeizaam verliep. Niet relevant is of verzoekster van medewerking heeft afgezien wegens haar eerdere ervaring met een dronken arts dan wel wegens het feit dat tegen haar gezegd zou zijn dat een goede moeder inmiddels op bed had horen te liggen. De Nationale ombudsman merkt overigens op dat de korpsbeheerder verzoeksters klacht over de laatstgenoemde opmerking gegrond heeft verklaard.

De zaak escaleerde op het moment dat W. zich in de situatie mengde. Daarom moet het handelen van de politieambtenaren worden beoordeeld naar de situatie voor en de situatie na het optreden van W.

6.1.1. Met betrekking tot het jegens verzoekster toegepaste geweld voordat W. zich mengde in het geheel, geldt het volgende.

In de verklaringen van B., W., Z. en K. zoals zij die zelf hebben opgetekend en in hun verklaringen zoals zij die hebben afgelegd bij de rechter-commissaris, staat vermeld dat een politieambtenaar plotseling hardhandig de rechterarm van B. had vastgepakt. W. daarentegen verklaarde op 27 mei 1999 dat een agent zijn moeder had gepakt, om haar richting de politieauto te trekken. Uit deze verklaring blijkt dat daaraan voorafgaand zijn moeder bij herhaling werd gesommeerd mee te werken, doch dat zij weigerde. Volgens W. was de agent met het donkere haar (T.) geduldig. Desondanks was zijn moeder niet van zins aan het ademonderzoek mee te werken. Deze verklaring is in tegenspraak met zijn latere verklaringen en met de verklaringen van B., Z. en K., nu volgens deze lezingen B. juist plotseling werd beetgepakt. De Nationale ombudsman hecht in dit kader meer waarde aan de politieverklaring van W., nu deze kort na het voorval werd opgetekend en ook door W. werd ondertekend. Ook kunnen de latere verklaringen van W. en de verklaringen van B., Z. en K. weerlegd worden door de gegevens die vermeld staan in het jegens B. opgemaakte proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal blijkt dat het eerste contact met B. om 0.30 uur was, terwijl als tijdstip van haar aanhouding 0.35 uur staat vermeld. Dit maakt het aannemelijk dat de betrokken ambtenaren in elk geval tot het moment van aanhouding gedurende ongeveer 5 minuten hebben getracht verzoekster tot medewerking te bewegen. De Nationale ombudsman acht de door W. zelf opgetekende lezing bovendien niet aannemelijk, in zoverre dat daarin staat vermeld dat de ene ambtenaar het testapparaat uit de politieauto haalde en de andere ambtenaar direct daarna verzoekster al zou hebben beetgepakt.

De Nationale ombudsman gaat er aldus vanuit dat verzoekster in dit stadium in elk geval niet plotseling werd beetgepakt, maar dat verzoekster nadat zij na ongeveer 5 minuten nog altijd niet coöperatief was, door Ti. naar de politieauto werd getrokken.

6.1.2. In hoeverre dat het trekken met geweld gebeurde, wordt echter uit geen van de verklaringen duidelijk. Ti. verklaarde weliswaar dat de arm van B. werd omgedraaid, maar dit was in het kader van het omleggen van de handboeien. T. verklaarde dat hij B. had beetgepakt, omdat zij heftig met haar armen bewoog, maar verklaarde niet op welk moment hij dit had gedaan, met andere woorden, of dit reeds voor dan wel na de fysieke confrontatie met W. is geweest.

6.1.3. Geen van de verklaringen noch de processen-verbaal zijn op dit punt met elkaar in overeenstemming. Ook is niet komen vast te staan dat verzoekster zich reeds in dit stadium aanvankelijk zodanig heeft verzet bij haar aanhouding, dat het vastpakken of het omdraaien van haar armen gerechtvaardigd had kunnen worden. Nu er verder geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan de verklaring van de ene partij meer aannemelijk moet worden geacht dan die van de andere partij, kan op dit punt dan ook geen oordeel worden gegeven.

6.2. Met betrekking tot het boeien van verzoekster zijn de lezingen van W., Wi, B., Z. en K. van het gebeuren in zoverre gelijkluidend, dat verzoekster pas werd geboeid nadat haar zoon zich met de situatie had bemoeid. Uit de door W. bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat er een handgemeen was ontstaan tussen W. en de politie, waarbij W. geweld heeft gebruikt door een politieambtenaar te slaan en aan zijn moeder te trekken. Aldus bezien belemmerde W. de aanhouding en de overbrenging van zijn moeder naar de politieauto. Z., K., W., en B. verklaren later hierover, dat W. de betrokken verbalisant een schouderklopje had gegeven, een wijzende beweging met zijn arm had gemaakt dan wel slechts verbaal zijn ongenoegen kenbaar had gemaakt, doch deze lezingen acht de Nationale ombudsman op grond van de eerdere verklaring van W. niet aannemelijk.

Wi. verklaarde dat verzoekster reageerde op het feit dat haar zoon tijdens het politieoptreden op de grond lag. Zij zou niet hysterisch zijn geweest, maar wel met stemverheffing hebben gesproken. In deze context acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de verklaring van T. dat verzoekster wild haar armen heen en weer bewoog, op deze situatie betrekking heeft. Nu een politieambtenaar, toen hij verzoekster voor de eerste keer tijdens de controle aansprak, had geconstateerd dat haar adem naar alcohol rook en had waargenomen dat zij met dubbele tong sprak, en op grond van het feit dat verzoekster reeds zeer emotioneel reageerde toen haar werd gevraagd mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek, mochten de politieambtenaren een reëel veiligheidsrisico vrezen vanaf het moment dat W. zich fysiek tegen de aanhouding van verzoekster verzette. De betrokken politieambtenaren konden daarom in alle redelijkheid besluiten ook verzoekster te boeien.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6.3. Op grond van de verklaring van Ti. moet worden aangenomen dat het geweld dat is gebruikt ten tijde van verzoeksters aanhouding bestond uit het vastpakken van verzoeksters arm en het omdraaien van deze arm om verzoekster te boeien. Dit is een gebruikelijke handelwijze om tot het boeien te kunnen overgaan, welke handelwijze gezien het voorgaande niet als buitenproportioneel is aan te merken.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

6.4. Verzoekster stelt voorts dat zij op ruwe wijze achter in de politieauto is geduwd. Ook W. geeft in de door hem opgetekende verklaring aan dat zijn moeder hardhandig de auto in werd geduwd. Bij de rechter-commissaris verklaart W. dat dit vrij ruw ging.

T. heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het hoofd van verzoekster bij het instappen naar beneden heeft geleid ter voorkoming van het oplopen van letsel. Mogelijkerwijze is zij daarbij geduwd. Ti. verklaarde dat verzoekster inderdaad werd geduwd, maar dat zulks op voorzichtige wijze geschiedde. De Nationale ombudsman gaat er op grond van de genoemde verklaringen van uit dat verzoekster de auto in is geduwd. In de lijn van hetgeen onder 6.2. en 6.3. is beschreven, kan echter niet worden gesteld dat het duwen buitenproportioneel moet worden geacht, temeer niet nu uit de verklaringen van T. en Ti., afzonderlijk en in onderling verband bezien, blijkt dat de nodige voorzichtigheid in acht is genomen.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

III Ten aanzien van het schelden en bedreigen

1. Verzoekster klaagt erover dat politieambtenaren haar tijdens het vervoer naar het politiebureau in de politieauto "teringwijf" hebben genoemd en dat de bestuurder haar heeft gezegd dat zij zich rustig moest gedragen, omdat zij haar anders zouden meenemen naar een stil en donker plekje om haar in elkaar te slaan.

2. Het is een eis van professionaliteit dat een politieambtenaar zich in contacten met burgers, ook in moeilijke omstandigheden, beheerst en zorgvuldig uitdrukt, waarbij hij zich voorts dient te onthouden van opmerkingen die escalatie in de hand werken.

3. Verbalisant T. verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij niet heeft gehoord dat door een van de betrokken politiemensen "teringwijf" is geroepen. Hij kon zich ook niet voorstellen dat een dergelijke opmerking gemaakt zou zijn. Wel kon hij zich nog herinneren dat verzoekster op haar beurt zelf een onbetamelijke uitspraak had gedaan.

Betrokken ambtenaar Ti. verklaarde eveneens dat hij verzoekster niet voor "teringwijf" had uitgemaakt en dat hij ook zijn andere collega's een dergelijke opmerking niet had horen maken. De sfeer was er volgens Ti. wel naar dat een dergelijke opmerking gemaakt had kunnen worden. Volgens Ti. had verzoekster zelf vervelende opmerkingen gemaakt over het thuisfront van de ambtenaren. Ti. ontkende voorts ten stelligste dat gezegd zou zijn dat verzoekster zich rustig moest houden omdat zij anders meegenomen zou worden naar een stil en donker plekje om haar in elkaar te slaan. Ti. verklaarde dat van politieambtenaren die veel meemaken de nodige professionaliteit verwacht mag worden, waarbij een zodanige opmerking nooit wordt gemaakt.

4. Volgens het advies van de klachtencommissie en de brief van de districtschef van 4 februari 2000, hebben de betrokken ambtenaren ten overstaan van mevrouw Bo., inspecteur van politie, verklaard dat zij verzoekster niet hebben uitgescholden noch bedreigd. Wel blijkt uit het advies van de klachtencommissie dat de sfeer in de politieauto zeer emotioneel is geweest en dat er tijdens de rit over en weer woorden zijn gevallen. Wat er precies gezegd was viel echter niet meer vast te stellen.

5. Met betrekking tot de vraag of verzoekster door de betrokken politieambtenaren is uitgescholden en of deze verzoekster hebben bedreigd, staan de lezingen van de politie enerzijds en van verzoekster anderzijds tegenover elkaar, terwijl er verder geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Dit betekent dat over de onderzochte gedraging geen oordeel kan worden gegeven.

IV Ten aanzien van het sleuren uit de politieauto

1. Verzoekster klaagt er verder over dat zij door de politie, nadat zij bij het politiebureau waren gearriveerd, uit de politieauto is gesleurd, waardoor zij op de grond is gevallen ten gevolge waarvan letsel is ontstaan. Ter ondersteuning van haar klacht legde zij een medische verklaring alsmede enkele foto's over.

2. Verbalisant T. heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verzoekster op eigen kracht uit de politieauto is gestapt en dat zij zich vervolgens op haar knieën heeft laten zakken. Volgens T. is verzoekster daarna tussen politieambtenaren in meegenomen naar het bureau. T. kan zich niet herinneren of verzoekster op eigen kracht naar binnen ging dan wel naar binnen werd gesleept. Het was hem voorts niet bekend dat verzoekster invalide is.

Politieambtenaar Ti. verklaarde bij de rechter-commissaris eveneens dat verzoekster op eigen kracht uit de politieauto is gekomen en zich vervolgens onmiddellijk liet vallen.

Ze wilde niet lopen en is daarom het bureau in gesleept. Ook was het Ti. niet bekend dat verzoekster invalide is.

3. Uit het advies van de klachtencommissie blijkt dat de betrokken politieambtenaren in het kader van de klachtbehandeling hebben verklaard dat zij verzoekster bij het uitstappen uit de politieauto stevig hebben moeten vastpakken, omdat zij zich liet vallen en niet meewerkte. Ook de korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht aangegeven dat de betrokken ambtenaren hebben ontkend dat zij verzoekster uit de politieauto hebben gesleurd. Verzoekster verzette zich en liet zich vallen, waardoor zij stevig moest worden vastgepakt.

4. Verzoekster heeft verklaard dat zij door de agenten werd gesommeerd uit de auto te stappen, doch dat zij daartoe niet in staat was aangezien zij geboeid en dubbel in de auto lag en bovendien invalide is. Ze heeft wel geprobeerd zelfstandig uit de auto te stappen, maar dit lukte haar niet. Verzoekster verklaart dat de agenten hierdoor waarschijnlijk geïrriteerd raakten, waardoor zij haar met zijn tweeën uit de auto sleurden. Daarbij viel zij op de grond. Zij verklaart dat zij hierbij met haar hele gewicht op de grond was gevallen, dit terwijl ze nog immer geboeid was en daardoor op haar armen terecht was gekomen. Zij liep daarbij verwondingen op. Doordat zij zelf niet in staat was op te staan, trokken de agenten haar op wrede wijze omhoog, waarbij zij blauwe plekken had gekregen op haar bovenarmen. Ter ondersteuning van haar klacht legde verzoekster een 5-tal foto's over, waarop blauwe plekken op haar bovenarmen en door handboeien veroorzaakte striemen bij de linker pols zichtbaar zijn.

5. Met betrekking tot het uitstappen uit de politieauto staan de lezingen van de betrokken ambtenaren en verzoekster tegenover elkaar. De door verzoekster overgelegde foto's tonen weliswaar letsel aan, maar zij kunnen zowel de lezing van verzoekster, als ook de lezing van de betrokken ambtenaren ondersteunen. Indien verzoekster - zoals zij stelt - aanvankelijk zou hebben geprobeerd uit de auto te stappen en dit onder andere vanwege haar fysieke gebrek niet zou zijn gelukt, dan had het in de rede gelegen dat verzoekster zelf de betrokken ambtenaren op dat moment op de hoogte had gesteld van haar lichamelijke belemmering. Verzoekster geeft niet aan dat zij dat heeft gedaan. Nu verzoekster bovendien tegendraads was en reeds vanaf het moment dat haar werd gevraagd mee te werken aan een ademtest geen medewerking verleende, acht de Nationale ombudsman de lezing van de ambtenaren T. en Ti. dat verzoekster zelfstandig uit de auto is gestapt en zich vervolgens op de grond liet vallen, meer aannemelijk dan de lezing van verzoekster. In dit licht bezien tonen de foto's aan dat verzoekster stevig bij de bovenarmen is vastgepakt, doch niet dat meer geweld is toegepast dan strikt noodzakelijk was ter geleiding van verzoekster naar het politiebureau.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

V Ten aanzien van de ondertekening van het proces-verbaal van verhoor

1. Verzoekster klaagt er tot slot over dat de betrokken politieambtenaren haar steeds opnieuw hebben gezegd dat zij haar verklaring moest ondertekenen, terwijl verzoekster daarop elke keer had aangegeven dat zij eerst de tekst wilde lezen voordat zij zou ondertekenen, maar dat zij niet beschikte over haar leesbril.

2. In het proces-verbaal staat vermeld dat verzoekster weigerde haar verklaring, welke in concept werd opgenomen, te ondertekenen. Niet is vermeld dat deze verklaring haar is voorgelezen.

3. Politieambtenaar T. heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet kan bevestigen dat verzoekster meerdere malen is gevraagd de verklaring te ondertekenen, terwijl zij deze bij gebreke van een bril niet kon lezen. Hij herinnerde zich wel dat hij een jas en een tas uit verzoeksters auto had gehaald. Hij ging er van uit dat hij dat deed met de bedoeling verzoekster haar bril te geven. Hij wist dit echter niet meer zeker.

4. Politieambtenaar Ti. heeft verklaard dat het juist is dat verzoekster haar verklaring niet heeft getekend. Verzoekster heeft niet gezegd dat zij dat niet wilde omdat ze de verklaring niet kon lezen. Als ze dat gezegd zou hebben zou Ti. haar hebben aangeboden de verklaring voor te lezen.

5. Uit het advies van de klachtencommissie blijkt dat de betrokken politieambtenaren hebben aangegeven, dat de opgenomen verklaring wel degelijk aan verzoekster is voorgelezen, maar dat zij de indruk wekte niets meer te horen. De commissie overweegt dat het aannemelijk is dat de politie herhaalde malen heeft gevraagd of verzoekster haar verklaring wilde ondertekenen.

In het standpunt van de korpsbeheerder staat vermeld dat aan verzoekster haar verklaring werd voorgelezen, en dat zelfs nog naar haar bril is gezocht.

6. Ook bij dit klachtonderdeel lopen de lezingen over het gebeurde uiteen. Wat daarbij de aandacht van de Nationale ombudsman heeft getrokken, is het gegeven dat verzoekster in haar reactie heeft geschreven dat op het moment dat zij werd heengezonden, de agenten haar in eerste instantie zonder jas en tas wilden laten gaan. Toen zij aan de agenten vroeg hoe zij thuis moest komen, hebben de agenten volgens haar lezing haar haar spullen teruggegeven. T. verklaarde echter dat hij een jas en een tas uit verzoeksters auto had gehaald, waarschijnlijk met de bedoeling verzoekster ter tekening van haar verklaring de leesbril te overhandigen. T. weet dit echter niet meer zeker.

Politieambtenaar Ti. stelt dat het hem niet bekend was dat verzoekster haar verklaring niet wilde ondertekenen omdat zij deze niet kon lezen. Ti. zou in dat geval hebben aangeboden haar de verklaring voor te lezen. Uit de bewoordingen van Ti. valt af te leiden dat hij, nu hij deze bekendheid niet had, de verklaring zeker niet heeft voorgelezen. Dit is in strijd met het standpunt dat de korpsbeheerder inneemt. De korpsbeheerder stelt dat er zowel naar de bril is gezocht en dat tevens de verklaring aan verzoekster werd voorgelezen. Het standpunt van de korpsbeheerder gaat aldus verder dan hetgeen de betrokken ambtenaren bij de rechter-commissaris hebben verklaard. Door de discrepanties zowel in de lezingen van de betrokken politieambtenaren onderling, als in de lezingen van deze ambtenaren en het standpunt van de korpsbeheerder, acht de Nationale ombudsman de lezing van verzoekster meer aannemelijk dan die van de betrokken politieambtenaren.

7. Uitgangspunt moet zijn dat een verdachte te allen tijde de gelegenheid moet hebben een door hem afgelegde verklaring, alvorens deze te ondertekenen, te lezen, dan wel dat deze verklaring aan een verdachte wordt voorgelezen. De Nationale ombudsman acht het op grond van hetgeen onder 6. is overwogen, aannemelijk dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld de verklaring te lezen en dat deze haar ook niet is voorgelezen.

De onderzochte gedraging is daarmee niet behoorlijk.

8. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op.

Volgens verzoeksters raadsman beschikt verzoekster over een invalidenparkeerkaart. W. verklaarde bij de rechter-commissaris dat deze kaart op 27 mei 1999 zichtbaar op het dashboard van haar auto lag. T. en Ti. hebben geen van beiden deze kaart opgemerkt. Uit hun verklaringen blijkt dat verzoeksters auto door collega H. naar het politiebureau is gereden. Het had in de rede gelegen dat H., indien de invalidenparkeerkaart daadwerkelijk op het dashboard zou hebben gelegen, T. en Ti. in kennis had gesteld van verzoeksters invaliditeit. T. en Ti. hadden dan vanaf dat moment met die omstandigheid rekening kunnen houden.

Ten slotte zij opgemerkt dat de wijze waarop de mutatie van 27 mei 1999 is opgesteld, de aandacht van de Nationale ombudsman heeft getrokken. De redactie van de mutatie verwijst door het gebruik van hoofdletters naar het damspel (zie Bevindingen onder A.3.). Een dergelijke verwijzing dient geen enkel doel en strookt niet met normen van professionaliteit.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Friesland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet in de gelegenheid stellen de verklaring te lezen, dan wel deze aan verzoekster voor te lezen; in zoverre is de klacht gegrond. Ten aanzien van de klacht over de ruwe bejegening wordt geen oordeel gegeven voor zover deze klacht betrekking heeft op de situatie voorafgaand aan het optreden van W.; ook ten aanzien van het schelden en bedreigen wordt geen oordeel gegeven.

Onderzoek

Op 21 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Leeuwarden, ingediend door de heer mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Friesland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om op de klacht te reageren. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Leeuwarden over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De betrokken ambtenaren T. en Ti. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 27 mei 1999 reed verzoekster, vergezeld door Z. in haar auto richting café P. in Leeuwarden, om daar haar zoon op te halen. Bij het café aangekomen, parkeerde verzoekster haar auto op de bij het café gelegen parkeerplaats. De wijze waarop zij haar auto parkeerde, trok de aandacht van de politieambtenaren T. en Ti. Deze politieambtenaren besloten verzoekster op grond van de Wegenverkeerswet te controleren. Ambtenaar Ti. rook toen hij verzoekster aansprak een alcohollucht en hoorde dat zij met dubbele tong sprak. Verzoekster weigerde mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Toen de betrokken politieambtenaren verzoekster wegens deze weigering wilden aanhouden, mengde haar zoon zich in het geheel en escaleerde de situatie. Verzoekster werd per politieauto geboeid afgevoerd naar het politiebureau. Ook haar zoon werd - wegens overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht - aangehouden en in een andere politieauto geboeid afgevoerd naar het politiebureau.

2. De politieambtenaren T., Ti. en H. maakten van het gebeuren op 27 mei 1999 tegen verzoekster een proces-verbaal op, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

Eigen waarneming:

Op donderdag, 27 mei te 00.28 uur, zagen wij, T. en Ti., dat een persoon als bestuurster van een voertuig (…), dit bestuurde op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het X-plein te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden.

Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften, stelden wij, T. en Ti., een onderzoek in.

Laten stoppen van het voertuig:

Wij, T. en Ti., hebben de bestuurster op donderdag, 27 mei 1999 te 00.29 uur, het voertuig laten stilhouden.

Eerste contact + waarneming gedrag:

Ik, Ti., sprak de bestuurster aan. Ik, Ti., had op donderdag, 27 mei 1999 te 00.30 uur, het eerste directe contact met deze bestuurster leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Ik nam waar dat:

- De adem van de bestuurster naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook.

- Ik hoorde dat de bestuurster met dubbele tong sprak.

Aanhouding:

Wij, T. en Ti., hebben de bestuurster als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, vervolgens op donderdag, 27 mei 1999 te 00.35 uur, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het X-plein te Leeuwarden, aangehouden.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, is de verdachte overgebracht naar het politiebureau, Bureau van politie Leeuwarden, te Leeuwarden, waar zij op donderdag, 27 mei 1999 te 00.50 uur, arriveerde.

Voorgeleiding:

Op donderdag, 27 mei 1999 te 01.05 uur, werd de verdachte ten spoedigste voorgeleid voor, de hulpofficier van justitie, H., inspecteur van politie.

(…)

Op donderdag 27 mei 1999, omstreeks 02.00 uur, hoorden wij verbalisanten, een vrouw als verdachte van overtreding van ARTIKEL 8/2/A WEGENVERKEERSWET 1994.

Nadat wij de verdachte hadden medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was en waarover wij haar wensten te horen, verklaarde zij ons het volgende:

Ik reed op donderdag 27 mei 1999, omstreeks 00.30 uur als bestuurder van een motorvoertuig (…) over het X-plein te Leeuwarden. Ik wilde mijn zoon ophalen uit het café. Ik werd door de politie aangesproken. De politie wilde mij controleren op eventueel alcoholgebruik. Ik vond dat de politie idioot deed. Ik wilde niet meewerken aan een blaastest, omdat ik al eens eerder op het politiebureau ben geweest. Ik moest toen 'prikken' en toen kwam er een dronken arts. Ik heb daar toen een nare ervaring aan overgehouden. Ik hoorde dat de politie tegen mij zei dat ik mee moest werken aan een blaastest. Ik weigerde dit. Ik ben toen door de politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau (…). Op dit politiebureau werd mij toen gevraagd of ik mee wilde werken aan een ademanalyse. Ik wilde niet meewerken, omdat ik dwars was.

Ik wens deze verklaring ook niet te ondertekenen.

Bevel tot medewerking aan ademanalyse:

Op donderdag, 27 mei 1999 te 01.10 uur, heb ik, H., de verdachte bevolen haar medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2, onder A, van de Wegenverkeerswet 1994. Tevens heb ik haar medegedeeld, dat zij verplicht was tijdens dit onderzoek, gevolg te geven aan alle door de, daartoe aangewezen opsporingsambtenaar, van het ademanalyse apparaat ten dienste van dit onderzoek gegeven aanwijzingen.

Vervolgens is de verdachte medegedeeld, dat een weigering van dit onderzoek een misdrijf oplevert.

Geen gevolg aan bevel tot medewerking ademanalyse:

De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel, hetgeen mij, H., bleek uit het feit, dat: door haar in het geheel geen medewerking werd verleend aan het onderzoek.

(…)

Opmerking verbalisanten

Tijdens het verhoor herkende de verdachte ons, verbalisanten, niet als degene welke haar op straat hadden aangesproken en aangehouden. Verdachte weigerde haar verklaring, welke in concept werd opgenomen, te ondertekenen."

3. Voorts maakten de politieambtenaren T. en Ti. naar aanleiding van het gebeuren op 27 mei 1999, een mutatie op, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:

"Op donderdag 27 mei 1999 zagen wij een BMW rijden op naam van een stichting welke de DAM-sport promootte. De BMW werd bestuurd door een vrouw. Wij gaven haar een stopteken. Deze vrouw scheen de ex van de DAM kampioen Wi. te zijn, en de dochter van de legendarische politieagent Br. welke in het verre verleden ooit dienst heeft gedaan in de stad Leeuwarden. Tijdens het aanspreken roken wij een dranklucht. Na een tiental minuten met haar op niveau gesproken te hebben wilde zij niet meewerken aan een voorlopige blaasproef op straat. Want volgens haar zeggen was zij al eens geprikt door een dokter die de nodige biertjes had genuttigd. Toen wij besloten haar aan te houden was het hek van de DAM. De zoon van mevrouw bleek ook in de buurt te staan. Kennelijk was hij het niet eens met de gang van zaken en mengde zich in het gewoel. Hij vond het nodig mij, Ti., een klap in het gezicht te geven. Aangezien ik hem een ZET voor was kon ik de schade beperken tot 1 klap. Vervolgens kwam een collega ons te hulp, en als er 1 schaap over de DAM is volgen er meerdere. De verdachte W. werd met gepast geweld aangehouden. Op het bureau bleek dat W. een "snee in zijn oor" had. Op aanraden van dokter Ki. zetten collega's Kl. en H. met W. koers richting MCL-zuid. Daar werd hij gehecht."

4. In het op 27 mei 1999 jegens W. door T. en Ti. opgemaakte proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag (bedoeld is donderdag; No) 27 mei 1999, omstreeks 00.35 uur wilden wij verbalisanten de moeder, B. genaamd, van de genoemde verdachte aanhouden i.v.m. onderzoek van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Op het moment dat wij B. aanhielden zagen wij dat de genoemde verdachte in onze richting liep. Ik verbalisant Ti. zag en voelde dat de verdachte W. mij met een tot vuist gebalde hand, een klap in het gezicht gaf. Wij verbalisanten zagen dat W. ons in tegengestelde richting trok als wij de verdachte B. wilden hebben. Verdachte W. had kennelijk het doel zijn moeder uit de handen van de politie te bevrijden. Vervolgens werden wij geassisteerd door andere collega's om de verdachte W. aan te houden ter zake boven genoemd feit. Ondanks dat de verdachte W. met gepast geweld werd aangehouden, moest hij op aanraden van dokter Ki. toch even voor een paar kleine hechtingen naar het MCL-zuid. Hij had namelijk een klein sneetje in zijn linker oor."

5. De verklaring die W. op 27 mei 1999, als verdachte van overtreding van artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht, bij de politie had afgelegd en ondertekend, luidt onder meer als volgt:

"Op woensdag 26 mei 1999, tussen 19.15 uur en 21.15 uur, ben ik naar karate geweest en heb ik een uur getraind. Ik ben vervolgens weer naar huis gegaan. Omstreeks 22.30 uur ben ik samen met de vriend van mijn moeder, K., naar het (…) café (…) aan het X-plein, gegaan. (…) Ik heb daar vervolgens twee glazen Guiness gedronken. Dit waren kleine glazen.

Op donderdag 27 mei 1999, omstreeks 00.15 uur, heb ik mijn moeder, B., mobiel gebeld. Ik had met haar afgesproken dat zij mij thuis zou brengen. Mijn moeder wil dat graag, in verband met het geweld wat ik in het verleden heb meegemaakt. Op het moment dat ik mijn moeder belde was zij in het café Pe. (…). Mijn moeder zei tegen mij dat zij mij zouden komen ophalen. Mijn moeder was in het gezelschap van Z. (…) Z. is een gezamenlijke kennis van ons.

Op donderdag 27 mei 1999, omstreeks 00.30 uur, waarschuwde K. mij, dat mijn moeder en Z. waren gearriveerd. Ik keek naar buiten en ik zag dat mijn moeder naast haar auto stond. (…) Ik zag tevens dat een politieauto in de buurt van de auto van mijn moeder stond. Ik zag dat mijn moeder in gesprek was met een politieagent. Vervolgens kwam Z. het café inlopen en zei tegen mij, dat zij er waren. Ik bleef nog heel even zitten in het café, omdat ik even wou afwachten wat de politie zou gaan doen. De politieagenten bleven echter met mijn moeder praten. Ik werd op een gegeven moment ongerust en ik besloot bij mijn moeder te gaan kijken. Ik ben alleen naar buiten gegaan en ik bleef op een afstand van ongeveer 6 meter staan kijken. Ik zag dat er twee politieagenten bij mijn moeder stonden. Tevens zag ik dat Z. ook bij mijn moeder en de agenten stond. Ik zag verder dat er nog een politiewagen in de buurt stond. Ook zag ik dat er twee politieagenten uit deze wagen waren gestapt en zich in de buurt ophielden. Terwijl ik stond te kijken riep mijn moeder mij. Zij riep: 'kom eens', althans woorden van gelijke strekking. Ik ben vervolgens naar haar toegelopen. Terwijl ik bij mijn moeder stond zag ik dat de politieagent met het donkere haar en snor naar de politieauto terugliep. Ik zag dat hij terug kwam lopen met een blaastestapparaat. Ik vond deze agent rustig en geduldig. Ik zag dat deze agent met het blazen van mijn moeder wilde beginnen. Mijn moeder wilde dat echter niet. Ik hoorde dat mijn moeder zei, dat zij in het verleden een slechte ervaring met een alcoholcontrole heeft gehad. Ik zag dat mijn moeder niet mee werkte aan de blaastest. Zij was namelijk heel erg overstuur. Ik begrijp wel waarom mijn moeder niet mee wilde werken, omdat zij in het verleden een slechte ervaring met het rijden onder invloed heeft gehad. Zij is toen door een dronken arts geprikt en heeft daar een traumatische ervaring aan over gehouden. Achteraf begrijp ik ook wel, dat die ervaring losstaat van de situatie van vannacht, maar mijn moeder wist dat op dat moment niet. Terwijl mijn moeder bleef weigeren, besloot ik naar haar toe te lopen, om haar te zeggen, dat zij wel moest meewerken. De andere politieagent, met blond haar en snor, was echter niet meer geduldig. Hij trok mijn moeder in de richting van de politiewagen. Ik schrok hiervan en ik trok mijn moeder in tegenovergestelde richting. Er ontstond toen een vechtpartij, waarbij ik probeerde mijn moeder te ontzetten. Ik probeerde de blonde agent tegen te houden, ik wilde dat hij mijn moeder losliet. Ik wilde de politieagent kalmeren. Tijdens deze worsteling heb ik niet de blonde agent tegen het hoofd geslagen. Volgens mij heb ik de politieagent niet opzettelijk tegen het hoofd geslagen. Ik wilde gewoon dat de politieagenten van mijn moeder afbleven.

Op een gegeven moment kwam ik op de grond te liggen en werd ik door de politieagenten geboeid. Tijdens de schermutselingen raakte ik gewond aan mijn oor. Later bleek er een snijwond in mijn linkeroorlel te zitten. Deze snee is later nog in het ziekenhuis gehecht.

Ik erken dat ik met geweld mij heb verzet tegen de politieagenten, welke bezig waren met hun politiewerkzaamheden. Ik wist dan ook dat ik met politieagenten te maken had, omdat zij in uniform gekleed waren."

6. Op 14 september 1999 diende verzoekers raadsman de volgende klacht in bij de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Friesland, district Midden Friesland:

"Cliënte wordt verdacht van het weigeren van de ademanalyse op donderdag 27 mei 1999 te Leeuwarden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

Cliënte is gedagvaard om op vrijdag 1 oktober a.s. te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter te Leeuwarden.

Zij beklaagt zich hierbij over het optreden van de politie in deze zaak. Zij wijst hierbij op de volgende feiten en omstandigheden:

1. Cliënte vroeg aan de agenten wat zij verkeerd gedaan had door haar zoon uit de pub te halen. Zij was bang dat hem iets zou overkomen, aangezien hij al tweemaal eerder het slachtoffer was geweest van geweld. De agenten zouden hierop gereageerd hebben met de volgende woorden: 'Een goede moeder hoort op deze tijd in bed te liggen'.

Cliënte voelde zich hierdoor (bijzonder) beledigd.

2. Cliënte werd op hardhandige wijze door één of meer agenten vastgepakt. Haar rechterarm werd omgedraaid. Vervolgens werd ze in de handboeien geslagen en werd zij op ruwe wijze achterin de politieauto geduwd.

Over het gebruik van de handboeien staat niets in het proces-verbaal!

3. Tijdens de autorit naar het bureau werd zij uitgescholden en bedreigd. Zo werd zij onder meer 'teringwijf' genoemd.

Voorts stelt cliënte dat de agent die de auto bestuurde gezegd zou hebben dat zij zich rustig moest gedragen, omdat zij haar anders mee zouden nemen naar een stil en donker plekje om haar in elkaar te slaan.

4. Bij het politiebureau aangekomen sommeerden de agenten haar uit te stappen. Dit lukte niet aangezien zij geboeid in de auto lag en tevens invalide is. Cliënte probeerde wel uit de auto te komen, maar dit slaagde niet. Hierna werd zij, zo stelt cliënte, door de agenten uit de auto gesleurd en viel zij op de grond. Haar armen waren toen nog steeds geboeid. Onder meer door deze gedragingen is er letsel ontstaan. Bijgevoegde foto's geven hiervan een beeld. In verband met haar slechte gezondheidssituatie beschikt zij over een invalidenparkeerkaart. (…)

5. Cliënte stelt dat zij op het bureau een papier moest tekenen. Zij antwoordde hierop dat zij de tekst eerst wilde lezen, doch dat zij niet de beschikking had over haar leesbril. Volgens cliënte werd vervolgens de deur weer gesloten en herhaalde dit scenario zich meerdere malen.

6. Cliënte maakt zich ernstig zorgen om haar zoon W. Een en ander blijkt ook uit haar relaas, dat hierbij in kopie gaat. De opmerkingen die de agenten over haar en haar zoon maakten (…) acht zij stuitend.

Voor de volledigheid kan in dit verband worden opgemerkt dat de strafzaak tegen haar zoon W. inmiddels is geseponeerd, nadat ik hierover een gesprek heb gevoerd met de betreffende Officier van Justitie.

De Officier van Justitie heeft aan de heer W. op 22 juli 1999 een kennisgeving sepot toegezonden met daarin als reden dat hij 'zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan is getroffen'.

Cliënte en ondergetekende zullen het bovenstaande naar voren brengen tijdens de zitting van de Politierechter te Leeuwarden op 1 oktober a.s.

Daarnaast heeft cliënte besloten deze klacht bij u in te dienen."

7. Bij brief van 12 juli 1999 deelde verzoekster raadsman, als raadsman van verzoeksters zoon, onder meer het volgende mee aan de officier van justitie:

"Cliënt heeft inmiddels zijn verhaal op papier gezet. Een kopie daarvan treft u hierbij aan. Tevens treft u reacties aan van zijn moeder, mevrouw B. en twee getuigen".

7.1. De als bijlage bij deze brief overhandigde reactie van W. luidt onder meer als volgt:

"Ik sprak met mijn moeder af dat ze mij op zou komen halen. K. zag om ongeveer 00:15 uur een blauwe BMW aankomen rijden. Hij zij tegen mijn vader en mij daar komt B. al aan. K. stapte van de kruk bij de bar af en liep naar het raam om te kijken. Ik ging ook kijken. Ik zag dat het inderdaad mijn moeder was. Z. kwam binnen in P. (het café; N.o.) om te zien of wij er nog waren. Z. ging vervolgens weer naar buiten toe om tegen mijn moeder te zeggen dat wij er waren. Ik zag dat er in een keer een politieauto achter de BMW stond. Mijn moeder parkeerde de auto op de parkeerplaats voor P. Ik zag dat ze aangesproken werd door een agent. Z. stond bij de auto. Ik ben naar buiten gegaan om te gaan kijken wat er aan de hand was. Ik ben op afstand blijven staan om eerst te horen wat er aan de hand was. Op een gegeven moment zag mijn moeder mij en riep mij. Ik ben toen naar mijn moeder en Z. toegelopen. Mijn moeder vroeg aan de agenten wat ze verkeerd had gedaan. Ik kom gewoon mijn zoon ophalen. De agenten reageerden daar niet op. Een van de agenten vroeg toen of mijn moeder mee wilde werken met een blaastest. De agent met donker haar haalde het apparaatje op uit de politieauto. Mijn moeder was overstuur. Ik wilde haar kalmeren en zeggen dat ze even die test moest doen. De blonde agent (links van mij) pakte in een keer hardhandig de arm van mijn moeder beet en begon wild aan haar arm te duwen en te trekken. Ik ging toen om de agent heen staan om mijn moeder tegen zijn wilde gedrag te beschermen. In een keer werd ik met man en macht door meerdere agenten op de grond gegooid met als gevolg dat ik met mijn hoofd op de grond belandde. Er lagen meerdere agenten op mij. Mijn mobiele telefoon viel toen vanuit de binnenzak van mijn jas op de straat. Ik pakte toen mijn mobiele telefoon van de straat. De telefoon werd plotseling van mij afgepakt door een agent. Ik werd in de handboeien geslagen en lag toen weerloos met mijn hoofd op de straat. Ik kon met mijn linker oor niets meer horen en dit oor bloedde hevig. Ik werd hardhandig omhoog getrokken en naar een tweede politieauto getrokken en in de auto gemanoeuvreerd. Ik zag vanuit de politieauto dat mijn moeder eveneens hardhandig in de handboeien werd geslagen en hardhandig in de eerste politieauto werd geduwd. Ik zag mijn vader, de vriend van mijn moeder en Z. staan. Het raam van de linker voorportier van de politieauto was open. Ik hoorde mijn vader met stemverheffing praten. Ik riep nog tegen Z. dat hij een ambulance voor mij moest bellen. De eerste politieauto reed weg en wij reden daar achteraan. We reden naar het buro toe. De agenten spraken met elkaar en lachten."

7.2. De als bijlage opgenomen reactie van verzoekster luidt onder meer als volgt:

"Op donderdag 27 mei 1999 reed ik als bestuurster van een vierwielig motorrijtuig over de (…) te Leeuwarden (…). Op het X-plein alhier stopte ik, omdat ik even in de pub P. wilde zien of mijn zoon W. daar was. Het zal toen op donderdag 27 mei 1999 te omstreeks 00:15 uur zijn geweest. De bij mij inzittende Z. stapte uit en ging naar eerdergenoemde pub om te zien of mijn zoon daar zat. Op dat moment zag ik in de achteruitkijkspiegel dat er een politieauto achter mij stond. Ik dacht toen zal ik even doorrijden of zal ik wachten tot dat Z. terugkomt. Dat laatste heb ik gedaan. Enkele tellen later kwam Z. terug en zei tegen mij dat W. daar zat. Direct daarna parkeerde ik mijn auto links op de parkeerplaats aldaar. Ik stapte uit en zag dat de agenten ook waren uitgestapt en in mijn richting kwamen lopen. Inmiddels was Z. al naar de auto gelopen. Een van de agenten vroeg mij om een geldig rijbewijs. Ik zei dat ik wel over een geldig rijbewijs beschik maar dat ik het niet bij mij had, maar dat ik het wel op het buro kon laten tonen. Toen zei een van de agenten dat ze een blaastest bij mij wilden doen. Waarop ik antwoordde, jazeker wel. Ik pakte vervolgens de tas uit mijn auto en sloot het linker voorportier af. Op het moment dat ik mijn tas had gepakt en het voorportier afgesloten dacht ik in mijzelf waarom moet ik feitelijk een blaastest doen. Toen vroeg ik aan de agenten, ik wil wel een blaastest doen, maar wat heb ik eigenlijk verkeerd gedaan. Waarop ze niet reageerden. Ik vroeg aan de agenten is het verkeerd dat ik mijn zoon uit de pub haal? Omdat ik bang ben dat hem iets overkomt doordat hij al twee keer eerder het slachtoffer is geweest van zinloos geweld. (…) Wat is daar voor verkeerds aan dat ik mijn kinderen ophaal, dan ben ik toch een goede moeder. Toen zei een van de agenten een goede moeder hoort op deze tijd in bed te liggen. Waardoor ik mij heel erg beledigd voelde. Hierdoor raakte ik wat overstuur. Inmiddels waren er twee politieauto's bijgekomen. In totaal drie politieauto's. Vervolgens zag ik mijn zoon staan en riep ik hem. Mijn zoon liep vervolgens naar mij en Z. toe. Ik vroeg toen aan mijn zoon, wat moet ik nu doen W. Toen zei mijn zoon tegen mij doe die blaastest maar want er is helemaal niets aan de hand. Plotseling pakte de agent rechts van mij, mij op wrede wijze bij de rechter arm en draaide die om. Mijn zoon hield de agent tegen en zei ho ho niet zo raar doen met mijn moeder. Toen lagen er in een keer allemaal agenten op mijn zoon. Inmiddels waren ook mijn ex-echtgenoot, de vader van W. (Wi.) en mijn vriend (…) (K.) erbij gekomen want die zagen evenals mijn zoon van uit de pub drie politieauto's staan. Mijn zoon werd hardhandig tegen de grond gegooid en hardhandig in de handboeien geslagen. Op dat moment lagen er ten minste drie agenten op mijn zoon. Ik begon toen te huilen en zei dat ze dat mijn zoon niet aan moesten doen. Hij doet nooit iemand kwaad en wil alleen maar voor zijn moeder opkomen. Toen hadden de agenten mij ook al op wrede wijze in de handboeien geslagen en duwden mij eveneens op wrede wijze achter in de politieauto. Het laatste dat ik nog zag en dat mij mijn hele leven bij zal blijven is dat hoe ze tekeer gingen tegen mijn zoon. Ik ben toen in de politieauto naar het politieburo gebracht.

Voordat ik ben afgevoerd heeft mijn vriend nog tegen de politieagenten gezegd dat hij ook mee wilde naar het politieburo waarna deze ook hardhandig werd weggeduwd. Tijdens de autorit zei de bestuurder: je moet je rustig gedragen anders zullen we je mee nemen naar een stil en donker plekje en zullen we je helemaal in elkaar slaan. Waarop de andere agent dit lachend beaamde. De bestuurder zei: er zal nooit iemand achter komen want er zijn geen getuigen. De andere agent zei ja dat is zo. Waarop ik antwoordde dit heb ik allemaal opgenomen. Wat niet zo was maar uit zelfbescherming zei ik dat. Waarop de agenten even stil werden. Ik zei tegen de agenten dat ik het allemaal niet snapte. Mijn vader is 34 jaar bij de politie geweest en ik weet zeker dat hij nog nooit een vrouw zo heeft mishandeld en een onschuldige jongen zo heeft mishandeld. Waarop de bestuurder lachend zei dat was dan zeker in een of ander boeren dorpje, waar nooit iets gebeurde. Hierop antwoordde ik nee dat was 34 jaar in Leeuwarden. Toen werden de agenten weer even stil. Tijdens de autorit werd ik onder meer uitgescholden voor teringwijf en nog voor andere dingen. Bij het buro aangekomen sommeerden de agenten mij uit te stappen, maar aangezien ik geboeid en dubbel in de auto lag, alsmede invalide ben kon ik niet zelfstandig uit de auto komen. Ik probeerde wel uit de auto te komen, maar dat lukte mij niet. De agenten raakten hierdoor waarschijnlijk geïrriteerd en sleurden mij toen met zijn tweeën uit de auto. Hierdoor viel ik op de grond. Ik viel met mijn gehele gewicht op mijn rug en kwam op mijn armen terecht die nog steeds geboeid waren. Hierdoor kreeg ik allemaal verwondingen op mijn armen (zie foto's). Daar ik zelf niet in staat was om overeind te komen (door mijn rugklachten en de geboeide handen) trokken de agenten mij op wrede wijze omhoog (zie blauwe plekken op bovenarmen op foto's.) In het buro gekomen waren door alle omstandigheden mijn panty's afgezakt. Ik vroeg toen: ik schaam mij, mag ik mijn panty's even optrekken. Een van de agenten zei: Neen, dat doen we niet, want dan klaag je ons aan voor aanranding. Ik had er echter niet om gevraagd dat zij dat wilden doen, maar dat ik dat zelf mocht doen. Ik werd naar een verhoorkamer gebracht, daar werden de handboeien afgedaan en toen heb ik mijn panty's opgetrokken. Daarna werd ik naar een cel gebracht. De deur werd afgesloten. Na 20 of 30 minuten werd de deur weer geopend. De agenten hadden een papier bij zich en vroegen of ik het even wilde lezen en wilde tekenen. Ik zei dat ik dat niet kon, omdat ik mijn leesbril niet bij mij had. Het antwoord was nou goed dan gaat het deurtje weer dicht. Dit gebeurde ook. Dit scenario herhaalde zich nog meerdere malen. Ik gaf telkens hetzelfde antwoord geen leesbril geen ondertekening. Op een gegeven moment moest ik naar het toilet en vroeg of dat mocht. Dit mocht. Zij gingen met mij mee. Ik vroeg waar is mijn zoon nu. Hij kan namelijk niet een hele nacht in zo'n cel zitten. Toen zei de blonde agent die moet minstens een week zitten. Vervolgens zei de blonde agent voor iedere belediging moet uw zoon een dag langer zitten. (…) Op een gegeven moment kwam een agent die ik nog niet eerder had gezien met de hulpofficier van Justitie. Deze vroeg mij ook om het papier te lezen en te ondertekenen. Ik heb eveneens tegen deze hulpofficier van justitie gezegd dat ik dan eerst een leesbril wilde hebben en mijn zoon wilde spreken. In eerste instantie wilden de agenten mij zonder jas, tas etc. laten gaan. Toen vroeg ik aan de agenten hoe ik thuis moest komen. Ze hebben toen mijn tas terug gegeven."

7.3. De als bijlage opgenomen reactie van Z. luidt onder meer als volgt:

"Op woensdag 26 mei 1999 reed ik als passagier samen met B. als bestuurster in een vierwielig motorrijtuig over de (…) te Leeuwarden (…). Op het X-plein stopten wij voor de pub P. Ik stapte uit om te zien of de zoon van B., W., in de pub aanwezig was. Ik zag dat W. samen met zijn vader en zijn stiefvader in de bar aanwezig waren. Toen ben ik weer naar buiten gegaan om naar de auto te lopen en toen zag ik dat er een politieauto achter de auto stond. Ik liep naar de auto en zei tegen B. dat W. binnen was.. parkeerde de auto links op de parkeerplaats voor de pub. Ik liep naar de geparkeerde auto toe. Ik zag dat er twee politieagenten uitstapten en naar onze richting kwamen lopen. Een van de agenten vroeg om het rijbewijs van B. B. zei tegen de agenten dat ze wel een geldig rijbewijs heeft maar dat ze het niet bij haar had, maar dat ze het wel op het buro kon laten tonen. De agenten vroegen toen of B. aan een blaastest wilde meewerken. Daar reageerde ze op: zeer zeker. Ze vroeg aan de agenten wat ze verkeerd had gedaan. Daar reageerden de agenten niet op. Ze was buitengewoon rustig en zei dat ze haar zoon kwam ophalen. Omdat ze bezorgd is over haar kinderen. Ze zei dan ben je toch een goede moeder. Toen zei een van de agenten een goede moeder hoort nu op bed te liggen. B. werd emotioneel. B. riep haar zoon erbij. En ze vroeg aan haar zoon, wat moet ik doen. Waarop haar zoon zei, doe die blaastest maar. Een van de agenten pakte haar hardhandig bij haar rechterarm en draaide die om als een grote crimineel. Toen stapte de zoon naar voren om de boel te sussen. W. legde een hand op de schouder van de blonde agent en zei rustig aan. Toen zei ik tegen de agenten ze hebben een hele sterke band. B. werd in de boeien geslagen. W. werd hardhandig tegen de grond gewerkt en ook in de boeien geslagen. En toen lagen er in een keer allemaal agenten op W. Hij werd afgevoerd als een grote crimineel."

7.4. De als bijlage opgenomen reactie van K. houdt het volgende in:

"Op woensdag 26 mei 1999 ben ik met W. naar P. gegaan. Wi. kwam op een gegeven moment. Ik zag de BMW van mijn vriendin aan komen rijden, die W. op zou halen. Op een gegeven moment kwam Z. binnen die even zag of wij nog aanwezig waren en die toen weer naar buiten liep. Daarna zag ik de BMW rijden met een politieauto er achter. Ik liep naar het raam en zag dat mijn vriendin de auto parkeerde op de daarvoor bestemde parkeerstrook. De politieauto stopte ook en ik zag twee agenten naar mijn vriendin lopen. Ik zag haar uitstappen en dat de politie haar aansprak. Ik ging terug naar de bar en vertelde dit aan Wi. en W. W. ging naar buiten om even te kijken wat er aan de hand was. Waarop ik achter hem aan liep. Wi. kwam ons ook achterna. We hebben op een afstand rustig staan kijken. W. werd geroepen en ging er bij staan. Ik zag dat mijn vriendin hardhandig werd beet gepakt waarop W. de agent een schouder klopje gaf. En zei een beetje rustig aan met mijn moeder. Mijn vriendin werd in de boeien geslagen. Toen werd W. besprongen door drie agenten en hardhandig tegen de grond gewerkt en in de handboeien geslagen. Waarop ik toe snelde en zei kan het een beetje rustig aan heren. Ik zei tegen de agenten ik moet ook mee want ik hoor er ook bij. Dit werd echter geweigerd."

8. Op 22 november 1999 werden er ten overstaan van de rechter-commissaris door K., Z., T., Ti., W. en Wi. getuigenverklaringen afgelegd in de strafzaak tegen verzoekster.

8.1. De getuigenverklaring van K. luidt onder meer als volgt:

"Ik weet om welke zaak het gaat. Ik zat op de desbetreffende avond met Wi. en W. in de Ierse pub. Ik zat met hen aan de bar. Ik zag dat de auto van B. aan kwam rijden en op de hoek voor de pub tot stilstand kwam. Ik zag daar achter een politieauto stoppen. Z. stapte uit de auto van B. en kwam de pub binnen. Toen hij had gezien dat wij daarbinnen waren ging hij weer weg en ging naar B. om door te geven dat we er waren. Ik wist dat B. haar zoon W. kwam ophalen. B. reed vervolgens haar auto een eindje verder naar een parkeerplaats. Ik zag dat de politieauto er achter bleef hangen. Ik zag dat de politiemensen uitstapten en op de auto van B. afliepen. Ik ben voor het raam gaan staan om te kijken wat er gebeurde. W. kwam bij mij staan en heeft ook door het raam gekeken wat er gebeurde. Ik ben weer aan de bar gaan zitten en W. bleef nog even bij het raam staan kijken. Toen het hem wat te lang duurde ging hij naar buiten om te zien wat er aan de hand was. Ik ben later ook even naar buiten gegaan. Ik bleef op afstand staan kijken wat er loos was. Ik stond niet in de buurt van W. Ik hoorde dat W. door zijn moeder werd geroepen en dat W. naar haar toe ging. Er werd tussen B., W. en de politie op een normale manier gesproken. Toen zag ik dat B. plotseling door een van de politiemensen bij een arm werd gepakt en omgedraaid, met haar voorkant tegen de auto werd gezet. Ik heb er geen verklaring voor waarom de politie hiertoe overging. Ik hoorde W. zeggen: 'een beetje voorzichtig met mijn moeder.' Hierbij hief hij zijn arm enigszins op. Dit deed hij niet om te slaan. Het was meer een vorm van wijzen, om te sussen. Twee politiemensen pakten hem toen aan en drukten hem op de grond. Ik ben er toen heengelopen en heb zoiets gezegd als: rustig maar. Wi. kwam er ook bij om te vragen wat er aan de hand was. Ik heb niet goed gezien wat er zich tussen Wi. en de politie afspeelde omdat ik over W. heen gebogen stond. Wel kan ik zeggen dat de politie niet rustig reageerde op Wi. Het werd later wel weer gesust. W. en B. werden beiden afzonderlijk afgevoerd. Ze zijn beiden geboeid afgevoerd. Wanneer B. precies geboeid is en of zij al geboeid was toen zij W. riep, dat weet ik niet.

Het is juist dat er een tweede politieauto bij kwam. Dat was al na een paar minuten. Die tweede politieauto was er al toen B. werd vastgepakt en omgekeerd tegen de auto werd gezet. Toen W. en B. werden afgevoerd kwam er nog een derde politieauto aan."

8.2. Z. verklaarde bij die gelegenheid onder meer het volgende:

"Ik weet om welke gebeurtenis het gaat. Ik was die avond door B. opgehaald bij (café; No) Pe. (…)

Bij Pe. werd B. gebeld door W. vanuit de Ierse pub. Ik ben toen met B. in de auto naar de (…) pub gegaan. Wij hadden daar met W. afgesproken. Bij de (…) pub ben ik eerst uitgestapt om te kijken of W. in de pub zat. U zegt dat u zich daarover verbaast, omdat wij immers afgesproken hadden in de (…) pub. Ik heb er geen verklaring voor dat ik eerst nog even ging kijken. Ik ging toen terug naar de auto. B. was bezig de auto te parkeren. Ik zag dat de politie bij haar auto stond. Ik hoorde dat de politie vroeg om haar papieren. Die had ze niet bij zich. De politie vroeg vervolgens of ze aan een blaastest wilde meewerken. B. zei dat ze dat wel goed vond. De politie vroeg vervolgens aan B.: 'Wat doet u hier?' B. antwoordde dat ze haar zoon kwam ophalen. De politie antwoordde dat een goede moeder op dat tijdstip op bed hoort te liggen. B. vond dat geen prettige opmerking en zei, dat ze de blaastest ook wel konden vergeten. Het is juist dat B. het ook heeft gehad over een vervelende ervaring met bloedprikken in verband met alcoholonderzoek.

W. stond op een gegeven moment ook buiten. Hij stond eerst wat op de achtergrond maar werd er door B. bijgeroepen. Toen W. erbij kwam staan, werd B. even later bij haar arm gepakt en werd haar arm op haar rug gedraaid. Volgens mij sloeg dat toen nergens op. Ik heb er geen verklaring voor waarom de politie daartoe is overgegaan. Er was volgens mij geen aanleiding voor. W. kwam er toen tussen en riep iets als: 'Rustig jongens.' Op dat moment werd ik door de politie weggehaald. Er was toen al een tweede politieauto bijgekomen. Ik weet niet na hoeveel tijd die erbij kwam.

Toen ik bij mijn schouder werd weggehaald heb ik mij omgedraaid om even verder op te gaan staan. Toen ik mij weer omdraaide zag ik allemaal agenten op W. liggen. Ik denk wel een stuk of drie. Ik weet niet wat er verder met B. is gebeurd. B. is geboeid afgevoerd, evenals W. Het ging toen allemaal erg snel, zodat ik niet meer precies weet wat er is gebeurd. Ik werd ook steeds door de politie achteruit gehouden als ik automatisch weer wat stappen naar voren deed. Ik heb nog wel gehoord dat W. vanuit de politieauto riep om een ambulance."

8.3. De verklaring van T. luidt onder meer als volgt:

"In de betreffende nacht van 27 mei 1999 had ik nachtdienst. Ik reed over de (…). Op een gegeven moment zag ik een BMW rijden. Ik zag dat deze BMW vervolgens parkeerde, maar zodanig dat de bestuurder niet kon uitstappen. De BMW reed terug en stak andermaal in. Wij besloten de bestuurder te controleren. Bij het aanspreken bleek het een bestuurster te zijn. Haar werd gevraagd naar haar rij- en kentekenbewijs. Ik weet niet meer wie haar dit gevraagd heeft. Degene die dit vroeg rook dat er mogelijk alcohol in het spel was. Dit was ook te merken aan het feit dat ze met dubbele tong sprak. De bestuurster vroeg meteen waarom ze werd aangehouden. De bestuurster werd gevraagd om mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. De bestuurster weigerde dat. Ik denk dat haar wel 10 keer is gevraagd om mee te werken maar ze bleef weigeren. Ze zei onder andere dat zij in het verleden was geprikt door een dronken arts. Haar is er op gewezen dat het hier alleen maar ging om blazen en dat eventueel prikken niet aan de orde was. De bestuurster bleef weigeren. Zij is toen aangehouden en meegenomen naar het bureau. Ik ben niet aanwezig geweest bij de voorgeleiding. Mevrouw is vervolgens in een ophoudkamer geplaatst. Ik heb de gegevens ingevoerd in de computer voor de ademanalyse. Bij de ademanalyse zelf ben ik niet betrokken geweest. Ik heb mevrouw B. ook niet het bevel gegeven om mee te werken aan de ademanalyse. Ik heb ook niet gehoord dat iemand haar dat bevel heeft gegeven. Ik weet wel dat het bevel gegeven is. Ik heb later van collega's gehoord dat mevrouw B. niet wilde blazen.

U vraagt mij thans over de gang van zaken rond de aanhouding. Ik herinner mij dat mevrouw B. opstandig was. Ze zei dat ze alleen maar haar zoon ophaalde. Gevraagd naar haar alcoholgebruik, verklaarde ze dat ze 1 of 2 wijntjes had gedronken. De vraag waarom ze haar zoon ophaalde is, voor zover ik weet, niet gesteld. Ik begreep dat haar zoon in de (…) pub zat. Dat gezegd zou zijn: 'een goede moeder hoort op deze tijd in bed te liggen', heb ik niet gehoord. Ik heb het in ieder geval niet gezegd en ik heb het ook niet een collega horen zeggen. U vraagt mij naar eventueel fysiek contact dat er is geweest tussen mevrouw B. en de aanwezige politiefunctionarissen. Ik herinner mij daarvan dat er allemaal mensen om ons heen kwamen staan. Op een gegeven moment sprong de zoon van mevrouw B. tussen de politiefunctionaris en haar in. Het zou kunnen zijn dat ik die politiefunctionaris was maar ik kan mij dat niet meer herinneren. Ik hoor de raadsman zeggen dat die zoon W. heet. Gelet op het feit dat er zich allemaal mensen om ons heen verzamelden, kregen wij assistentie. Ik herinner mij dat ik op een gegeven moment mevrouw B. heb beetgepakt door mijn armen om haar heen te slaan. Mevrouw B. maakte namelijk wilde bewegingen met haar armen. Of mevrouw B. in de handboeien is geslagen, weet ik niet. Ik hoor de raadsman zich afvragen of je iets dergelijks, zeker als het een vrouw betreft, snel vergeet. Mijn reactie is dat ik ongeveer gemiddeld 3 tot 4 mensen per week in de boeien moet slaan. Onder die mensen bevinden zich regelmatig vrouwen. Het is zeer goed mogelijk dat je het boeien van een vrouw enige tijd geleden vergeet. Van het mevrouw in de auto doen plaatsnemen herinner ik mij dat ik haar hoofd bij het instappen naar beneden heb geleid. Ik doe dat in een dergelijke situatie altijd ter voorkoming van het oplopen van letsel aan het hoofd bij het instappen. Het is best mogelijk dat mevrouw de auto ingeduwd is, gezien de mensenmenigte die zich inmiddels verzameld had. Dat er geroepen zou zijn door één van de politiemensen: 'teringwijf' heb ik niet gehoord. Ik kan mij dat ook niet voorstellen. Ik herinner mij wel dat toen onze politieauto ter hoogte van (…) was mevrouw B. zei: 'neuk je vrouw en je kinderen maar.' Ik voelde mij toen beledigd en heb gezegd dat zij haar mond moest houden. Ik heb niet gezien dat mevrouw uit de auto is gesleurd toen wij op het politiebureau aangekomen waren. Ik herhaal hier nog een keer dat ik niet weet of zij al dan niet geboeid was. Ik herinner mij dat zij op eigen kracht uit de auto stapte en zich vervolgens buiten de auto op haar knieën liet zakken. We hebben haar toen tussen ons in meegenomen het bureau in. Of zij daar bij gesleept is dan wel op eigen kracht naar binnen ging, weet ik niet meer.

Het was mij niet bekend dat mevrouw mogelijk invalide was. De raadsman geeft aan dat mevrouw gebruik maakte van een invalidenparkeerkaart. Een dergelijke kaart heb ik niet in de auto gezien. Het is juist dat de auto meegenomen is naar het bureau. De verklaring van mevrouw dat ze meerdere malen is gevraagd de verklaring te tekenen terwijl ze die bij gebreke van een leesbril niet kon lezen, kan ik niet bevestigen. Ik herinner mij overigens wel dat ik nog een jas en een tas uit haar auto heb gehaald. Ik ga er vanuit dat ik dat deed met de bedoeling om mevrouw haar leesbril te geven; ik weet dat niet meer zeker."

8.4. Verbalisant Ti. verklaarde bij de rechter-commissaris onder meer als volgt:

"Ik herinner mij van deze zaak het volgende. In de nacht van 27 mei 1999 had ik dienst. Wij zagen op een gegeven moment een auto 2 keer insteken om te parkeren. Dit trok onze aandacht. Wij besloten deze bestuurder te controleren. Bij het aanspreken van de bestuurder bleek dat er mogelijk alcohol in het spel was. Een van ons heeft haar medewerking gevraagd voor een voorlopig ademonderzoek. Of ik dat was of collega T., dat weet ik niet meer. Ik zie thans in het proces-verbaal dat ik diegene was. Mevrouw B. weigerde. We hebben haar ongeveer wel 10 keer gevraagd om toch wel medewerking te verlenen maar ze bleef weigerachtig. Daarna is mevrouw door ons aangehouden. Inmiddels was haar zoon naar buiten gekomen. De zoon zei dat hij het maar vreemd vond dat zijn moeder mee moest. Ik herinner mij niet of mevrouw B. inmiddels de handboeien waren aangedaan. U vraagt mij waarom ze geboeid moest worden. Ik antwoord dat mevrouw zeer recalcitrant was en niet mee wilde. We hebben mevrouw in de auto geduwd. U vraagt mij hoe dat ging. Ik antwoord dat het misschien gek is, maar je houdt er altijd rekening mee dat het een vrouw is. Ik bedoel daar mee te zeggen dat je haar dan voorzichtiger in de auto plaatst dan je bij een man zou doen. Dat er gezegd zou zijn: 'een goede moeder hoort om deze tijd in bed te liggen', heb ik niet gehoord. Ik weet zeker dat ik het niet gezegd heb en ik heb het geen van mijn aanwezige collega's horen zeggen. U vraagt mij of de arm van mevrouw B. werd omgedraaid. Ik antwoord daarop dat als je de handboeien wilt aanbrengen moeten de handen van de verdachte op de rug worden gebracht. Werkt de verdachte mee dan doet dit geen pijn, bij tegenwerking kan dit min of meer pijnlijk zijn. Het op de rug brengen van de arm is een normale procedure bij het handboeien. Ik weet niet waarom het boeien en de consternatie rond de aanhouding niet in het proces-verbaal is opgenomen. Ik heb niet de woorden gebruikt 'teringwijf' en ik heb geen van mijn collega's dat horen zeggen. Ik weet wel dat mevrouw B. in de auto persoonlijk begon te worden en sprak over ons thuisfront. Ik vond dat bijzonder vervelend. Ze heeft meerdere malen gezegd dat haar vader bij de politie heeft gewerkt en dat wij niets voorstelden. De sfeer was er wel naar dat een dergelijke opmerking geplaatst had kunnen worden. Bij het uit de auto gaan op het bureau zag ik dat mevrouw B. op eigen kracht uit de auto stapte maar zich onmiddellijk daarna liet vallen. Ze wilde niet lopen. We hebben haar toen het bureau in gesleept. Mij was niet bekend dat mevrouw mogelijk invalide is. Ik heb ook niet een invalidenparkeerkaart in haar auto gezien. De auto is meegenomen naar het bureau door collega H. Het is juist dat mevrouw haar verklaring niet heeft ondertekend. Zij heeft niet gezegd dat ze dat niet wilde omdat ze de verklaring niet kon lezen. Als ze dat gezegd zou hebben, zou ik haar hebben aangeboden om die verklaring voor te lezen.

Op vragen van de raadsman antwoord ik als volgt.

(…)

U houdt mij voor de opmerking in de brief van de raadsman inhoudende dat mevrouw B. zich rustig moest gedragen en dat zij anders meegenomen zou worden naar een stil en donker plekje om haar in elkaar te slaan. Die opmerking zou gemaakt zijn door de bestuurder van de politieauto. Mijn reactie is dat ik u vraag of ik daar serieus op in moet gaan. Het is absoluut onwaar dat een dergelijke opmerking is gemaakt. Wij maken een hoop mee en u mag wel de nodige professionaliteit bij ons verwachten. Een dergelijke opmerking wordt natuurlijk nooit gemaakt."

8.5. W. verklaarde over het gebeuren van 27 mei 1999 bij de rechter-commissaris onder meer het volgende:

"Ik bevond mij op de avond van 27 mei 1999 in de (…) pub in Leeuwarden. Op een gegeven moment kwam Z. binnen. Z. was met mijn moeder meegereden. K. had mij er reeds op gewezen dat mijn moeder er aan kwam. Ik verwachtte dat mijn moeder binnen zou komen. Omdat het zo lang duurde ging ik buiten kijken. Ik zag dat achter de auto van mijn moeder een politieauto stond. Ik zag dat mijn moeder uitstapte. Ik bleef staan kijken. U houdt mij voor dat ik zojuist verklaarde dat het vrij lang duurde voor mijn moeder kwam. Uit het feit dat ik, omdat het zo lang duurde, naar buiten ging en vervolgens zag dat mijn moeder uitstapte, leidt u af dat mijn moeder dus tamelijk lang in de auto is blijven zitten. Mijn reactie is dat het voor mijn gevoel vrij lang duurde. Ik bleef op een afstand van ongeveer 6 meter van de auto staan kijken. Op een gegeven moment zei mijn moeder tegen mij dat ik moest komen.

Toen ik bij mijn moeder stond hoorde ik dat een van de agenten vroeg of mijn moeder een ademtest wilde ondergaan. Ik hoorde mijn moeder zeggen dat ze dat wel wilde. Ik zag een van de agenten naar de auto lopen om een apparaatje te halen. Ik ging er vanuit dat dat was voor de test waar ze het over hadden. Op een gegeven moment begon mijn moeder te vertellen over een ervaring die zij in het verleden had opgedaan. Het betrof het prikken door een dronken arts. Ik hoorde mijn moeder op een gegeven moment vragen: 'wat heb ik verkeerd gedaan; ik kom mijn zoon ophalen'. Een van de agenten antwoordde toen: 'een goede moeder hoort op deze tijd in bed te liggen.' De voor mij links staande agent greep plotseling mijn moeder bij haar arm beet en draaide die op haar rug. Dat gebeurde op ruwe wijze. Ik kwam er toen tussen en vroeg of alles niet wat rustiger kon. Ik heb daarbij een armbeweging gemaakt met de bedoeling om tot rust te manen. Beide agenten smeten mij toen tegen de straat. Er sprongen ook nog een paar andere net aangekomen agenten op mij. U merkt op dat u zich moeilijk een beeld van de situatie kunt vormen. U snapt de reactie van de betreffende politieagenten niet gelet op hetgeen ik hier zojuist verklaarde. Ik blijf bij mijn verklaring. U vraagt mij of het misschien mogelijk was dat publiek naar buiten kwam en (zich; No) mogelijk opdrong in de richting van de agenten. Ik antwoord dat er ongeveer 4 andere personen, naast ons en de politiemensen, bij het incident aanwezig waren. Deze mensen stonden op afstand. Er was geen reden voor de agenten om zich bedreigd te voelen. U vraagt mij hoeveel ik gedronken had die avond. Ik antwoord dat ik 2 halfpints had gedronken.

Op vragen van de raadsman antwoord ik als volgt:

Het is juist dat 1 van de agenten de arm van mijn moeder op haar rug draaide. Ik heb gezien dat mijn moeder in de politieauto, die voor de politieauto waarin ik zat, werd geduwd. Dat ging vrij ruw.

Toen mijn moeder in de politieauto werd geplaatst, was ze geboeid.

(…)

Ik verklaar nog nader dat de invalidenparkeerkaart van mijn moeder die avond van buitenaf zichtbaar op het dashboard zichtbaar was. Het verbaasde mij dus extra waarom men zo ruw was."

8.6. Wi. verklaarde onder meer het volgende bij de rechter-commissaris:

"Ik weet dat het gaat om de gebeurtenis op 27 mei 1999. Op de betreffende avond vond er een incident plaats tussen mijn ex-echtgenote en de politie. Ook mijn zoon was daarbij betrokken. Ik zag op enig moment vanuit de (…) pub door het raam dat er politie in de buurt van mijn ex-vrouw stond. Op het moment dat er meer politiemannen verschenen, ging ik naar buiten om poolshoogte te nemen. Ik zag dat mijn zoon op de grond lag en dat hij door de politie werd vastgehouden. Men zat of lag half op hem. Ook zag ik dat mijn ex-echtgenote hardhandig door de politie werd vastgehouden. Men had haar bij 1 arm vast en hield die arm op de rug. Ik zag dat ze reageerde op het feit dat mijn zoon op de grond lag. Zij was niet hysterisch maar sprak wel met stemverheffing. Ik vond dat de politie bijzonder fel optrad. Toen ik naar buiten kwam en mij in de richting van mijn zoon wou begeven, werd ik op een vervelende manier door de politie vastgepakt. Op dat moment was het bij de politie bekend dat ik de vader was van de man die op de grond lag. Ik was heel boos en ben later die nacht naar het politiebureau gegaan. Ik wilde precies weten wat er aan de hand was. Ik heb daar mijn besluit genomen om een klacht in te dienen tegen de politie. Ik heb die nacht op het politiebureau mijn ongenoegen kenbaar gemaakt. Ik weet ook zeker dat ik toen daar het woord "klacht" heb gebruikt. U vraagt mij hoeveel mensen zich buiten verzameld hadden. Ik antwoord dat er ongeveer 5 mensen als toeschouwer aanwezig waren. Van deze mensen ging geen dreigende werking uit.

Op vragen van de raadsman antwoord ik als volgt.

Zoals ik reeds verklaarde heb ik gezien dat de politie mijn ex-vrouw haar arm op de rug hield. Ik heb niet gezien dat zij geboeid was of werd.

Ik heb ook niet gezien dat mijn ex-vrouw in de auto werd geduwd. Mij was, zoals ik reeds verklaarde, te verstaan gegeven en wel op een onplezierige wijze om mij te verwijderen. Ik had mij inmiddels verwijderd. Ik zag dat mijn zoon op de grond lag en pijn had. Verder zag ik dat mijn ex-vrouw op een onplezierige manier werd vastgehouden."

9. Bij brief van 4 februari 2000 reageerde de chef van het district Midden Friesland als volgt op de namens verzoeker ingediende klacht van 14 september 1999:

"…In november 1999 heeft mevr. Bo. (chef van de betrokken politiefunctionarissen) samen met u en uw cliënte, mevrouw B., de klacht besproken.

Tijdens dit gesprek heeft mevrouw Bo. aan mevrouw B. medegedeeld, dat zij alle vier betrokken politiefunctionarissen onafhankelijk van elkaar heeft gehoord over de toedracht bij de aanhouding van mevrouw B. Voor alle duidelijkheid, volgt hieronder wat de verbalisanten aan haar hebben verklaard:

* dat mevrouw B. weigerde te blazen op een 'Drager'

* dat haar medewerking aan een ademanalyse onderzoek minstens 4 maal is verzocht

* dat mevrouw alle medewerking weigerde

* dat mevrouw zich verzette bij haar aanhouding

* dat alle verbalisanten eigenlijk verbaasd waren over dit verzet

* dat mevrouw B. tijdens het vervoer naar het bureau voor de verbalisanten krenkende opmerkingen maakte

* dat zij mevrouw B. nimmer hebben bedreigd of uitgescholden.

Vervolgens verklaarde de toenmalige hulpofficier van justitie, waaraan mevrouw B. werd voorgeleid, dhr. He., dat mevrouw B. de indruk wekte niet te luisteren. Haar werd haar verklaring over het gebruik van alcoholhoudende drank voorgelezen, doch mevrouw B. weigerde te tekenen.

De verbalisanten verklaarden tevens, dat er abusievelijk niet in het proces-verbaal vermeld stond, dat er gebruik was gemaakt van de handboeien. Verbalisant T. kon zich het gebruik van handboeien nog wel herinneren, doch verbalisant Ti. kon dit niet meer met zekerheid zeggen.

Geen van de verbalisanten kon zich herinneren dat de volgende zinsnede door een van hen gebezigd was: 'Een goede moeder hoort op deze tijd in bed te liggen,' of woorden van gelijke strekking.

(…)

Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat de klacht van mevrouw B. in dezen ongegrond is…"

10. Op 29 maart 2000 diende de raadsman van verzoeker de volgende klacht in bij de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Friesland:

"…Bij beslissing van 4 februari jl. van de Politie Friesland is haar klacht ongegrond verklaard. (…)

Cliënte tekent bezwaar aan tegen deze beslissing.

Zij wijst opnieuw op de volgende feiten en omstandigheden:

1. Cliënte vroeg aan de agenten wat zij verkeerd gedaan had door haar zoon uit de pub te halen. Zij was bang dat hem iets zou overkomen, aangezien hij al tweemaal eerder het slachtoffer was geweest van geweld. De agenten zouden hierop gereageerd hebben met de volgende woorden: 'Een goede moeder hoort op deze tijd in bed te liggen.'

Cliënte voelde zich hierdoor (bijzonder) beledigd.

(…)

2. Cliënte werd op hardhandige wijze door één of meer agenten vastgepakt. Haar rechterarm werd omgedraaid. Vervolgens werd ze in de handboeien geslagen en werd zij op ruwe wijze achterin de politieauto geduwd.

Over het gebruik van de handboeien staat niets in het proces-verbaal!

De verbalisant Ti. geeft bij de Rechter-Commissaris toe dat er handboeien zijn gebruikt. Ook andere getuigen maken hiervan melding.

Met betrekking tot de ruwe bejegening door verbalisanten verwijs ik naar de verklaringen van de getuigen K. en Z.

3. Tijdens de autorit naar het bureau werd zij uitgescholden en bedreigd. Zo werd zij onder meer 'teringwijf' genoemd. De getuige Ti. zegt in zijn verklaring bij de Rechter-Commissaris: 'De sfeer was er wel naar dat een dergelijke opmerking geplaatst had kunnen worden.'

Voorts stelt cliënte dat de agent die de auto bestuurde gezegd zou hebben dat zij zich rustig moest gedragen, omdat zij haar anders mee zouden nemen naar een stil en donker plekje om haar in elkaar te slaan.

Cliënte herhaalt deze opmerking telkens tijdens de conferenties op kantoor en wordt dan opnieuw emotioneel.

4. Bij het politiebureau aangekomen sommeerden de agenten haar uit te stappen. Dit lukte niet aangezien zij geboeid in de auto lag en tevens invalide is. Cliënte probeerde wel uit de auto te komen, maar dit slaagde niet. Hierna werd zij, zo stelt cliënte, door de agenten uit de auto gesleurd en viel zij op de grond. Haar armen waren toen nog steeds geboeid. Onder meer door deze gedraging is er letsel ontstaan. De reeds toegestuurde foto's geven hiervan een beeld. Deze foto's zijn direct na haar thuiskomst door haar zoon genomen. (…)

Verbalisant Ti. zegt ook nog iets over het optreden van de verbalisanten: 'Ze wilde niet lopen. We hebben haar toen het bureau ingesleept.'

In verband met haar slechte gezondheidssituatie beschikt zij over een invalidenparkeerkaart.

(...)

5. Cliënte stelt dat zij op het bureau een papier moest tekenen. Zij antwoordde hierop dat zij de tekst eerst wilde lezen, doch dat zij niet de beschikking had over haar leesbril. Volgens cliënte werd vervolgens de deur weer gesloten en herhaalde dit scenario zich meerdere malen. Verbalisant T. zegt op pagina 3 bij de Rechter-Commissaris iets over de leesbril. Dit is naar mijn mening een ondersteuning van de verklaring van klaagster.

6. Cliënte maakte zich ook ernstig zorgen om haar zoon W. Zij zag hoe ruw haar zoon werd bejegend. Hij werd hardhandig tegen de grond gewerkt. Zie hiervoor ter ondersteuning de verklaringen van getuige K. en ook Z. Verschillende agenten sprongen bovenop hem, hij werd geboeid en vervolgens afgevoerd. W. bleek een scheur in zijn oor te hebben en moest voor onderzoek naar het ziekenhuis.

In verband met het optreden van de politie is de strafzaak tegen W. (verzet tegen politie en mishandeling) inmiddels geseponeerd, nadat ik hierover een gesprek heb gevoerd met de betreffende Officier van Justitie.

De Officier van Justitie heeft aan W. op 22 juli 1999 een kennisgeving sepot toegezonden met daarin als reden dat hij 'zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan is getroffen'.

7. Mevrouw B. heeft ook de ademtest op straat geweigerd. Dit is een Wet Mulder-gedraging. Zij zou ƒ 180 moeten betalen. Hiertegen is beroep ingesteld. Haar vader en haar zoon hebben vervolgens bij de Officier van Justitie de hele voorgeschiedenis en het optreden van de verbalisanten gemeld. Hierna is de beschikking op 'nihil' gesteld.

8. Inmiddels heeft de Politierechter te Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak wegens het weigeren van de ademanalyse. De Officier van Justitie hield al rekening met de bijzondere omstandigheden in deze zaak en eiste, lager dan de richtlijnen, een geldboete van ƒ 1900 en een rij-ontzegging van negen maanden. Na pleidooi wijzigde hij zijn eis en vroeg ƒ 1600 en zes maanden rij-ontzegging. De Politierechter ging nog verder en vond dat er in deze zaak veel fout is gegaan. Uiteindelijk is zij veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1350 en een geheel voorwaardelijke rij-ontzegging van zes maanden.

Op grond van alle bovengenoemde feiten verzoek ik u de beslissing op de klacht te vernietigen en opnieuw uitspraak te doen…"

11. In het advies van de klachtencommissie aan de korpsbeheerder dat vervolgens is opgesteld staat onder meer het volgende vermeld:

"1. Inhoud van de klacht.

Bij brief van 14 september 1999 beklaagt mevrouw B. zich over een aantal gedragingen van de politie van het district Midden Friesland.

1. Klaagster voelt zich bijzonder gekwetst door de opmerking van de politie, dat 'Een goede moeder op deze tijd op bed zou moeten liggen.'

2. Klaagster beklaagt zich erover, dat zij op hardhandige wijze werd vastgepakt en in de handboeien geslagen.

3. Het gebruik van handboeien werd niet vermeld in het proces-verbaal.

4. Klaagster werd tijdens haar overbrenging naar het politiebureau in de politieauto uitgescholden en bedreigd.

5. Klaagster werd daarna uit de auto gesleurd, waarbij letsel is ontstaan.

6. Klaagster werd aan het bureau herhaalde malen gevraagd haar verklaring te ondertekenen. Zij deed dit niet, omdat zij haar verklaring zelf niet kon lezen.

2. Bestreden besluit.

Bij brief van 4 februari 2000 verklaart de chef van het politiedistrict Midden Friesland de klacht ongegrond. Klaagster verzoekt bij brief van 29 maart 2000 aan de korpsbeheerder haar klacht opnieuw te onderzoeken.

3. Hoorzitting.

Op woensdag 17 mei 2000 vond de zitting van de klachtencommissie plaats. Aanwezig waren klaagster, haar raadsman Mr. W. Anker, haar zoon W. en haar vader. De politie was aanwezig in de persoon van inspecteur, mevrouw Bo. Mr. Anker vond het zeer bevreemdend, dat in het proces-verbaal van de politie, dat tegen klaagster was opgemaakt terzake het weigeren van de ademanalyse niets was vermeld over de problemen die er waren geweest bij de staandehouding, bij het weigeren van de blaastest, de aanhouding, de overbrenging naar het politiebureau en het verblijf van klaagster op het politiebureau. Zo was er geen melding gemaakt van het gebruik van handboeien. Het in verhouding tot het voorgevallene zeer summiere proces-verbaal is de belangrijkste reden voor het indienen van deze klachten. Klaagster voelde zich diep gekwetst door de opmerking, dat een goede moeder op deze tijd op bed zou moeten liggen, waarmee werd geïmpliceerd, dat zij geen goede moeder zou zijn. Klaagster vond het heel erg, dat ze niet werd geloofd.

Mevrouw Bo. gaf aan dat tot de verbazing van de politie deze zaak vanaf de staandehouding en het door klaagster weigeren van het meewerken aan een blaastest, zo escaleerde. Het gebruik van handboeien werd abusievelijk niet vermeld in het proces-verbaal. Geen van de betrokken politiemensen heeft kwetsende woorden aan het adres van klaagster geuit over het zijn van goede moeder. Na aanhouding is klaagster per surveillanceauto overgebracht naar het politiebureau. Tijdens deze rit zijn over en weer woorden gevallen. Wat precies gezegd is, is niet vast te stellen, maar de sfeer was zeer emotioneel. Bij het uitstappen uit de auto heeft de politie klaagster stevig moeten vastpakken, omdat zij zich liet vallen en niet meewerkte. Op het politiebureau heeft de politie formeel correct gehandeld.

4. Nader onderzoek.

In het tegen klaagster opgemaakte proces-verbaal terzake weigeren van de ademanalyse is het gebruik van handboeien na de aanhouding abusievelijk niet vermeld. Evenmin is vermeld, dat de verklaring van verdachte aan haar is voorgelezen. De betrokken politiemensen geven aan, dat de opgenomen verklaring wel degelijk aan klaagster is voorgelezen, maar dat zij niets meer leek te horen. De foto's die klaagster heeft laten maken tonen het gebruik van handboeien aan. Uit enkele blauwe plekken op haar linker bovenarm valt op te maken dat zij daar stevig is vastgepakt.

5. Overwegingen.

1. De commissie acht het aannemelijk, dat bij de staandehouding in een woordenwisseling met klaagster door de politie is gezegd, dat een goede moeder op deze tijd op bed zou moeten liggen.

2. Niet is gebleken, dat het optreden van de politie buitenproportioneel hardhandig is geweest.

3. Het gebruik van handboeien is niet vermeld in het proces-verbaal. De toepassing van geweldmiddelen dient in het proces-verbaal te worden vermeld.

4. Niet is komen vast te staan dat klaagster werd uitgescholden en bedreigd door de politie tijdens de overbrenging naar het politiebureau.

5. Niet is kunnen worden vastgesteld, dat klaagster uit de surveillanceauto werd gesleurd en op de grond is gevallen.

6. Aannemelijk is, dat de politie herhaalde malen heeft gevraagd, of klaagster haar verklaring wilde ondertekenen. Het was duidelijk, dat klaagster dat niet wilde. Onduidelijk is of klaagster in deze omstandigheden niet eerder had kunnen worden heengezonden.

6. Conclusie van de commissie ex artikel 61 lid 2 sub a van de Politiewet.

Gelet op de onderliggende stukken, de verkregen informatie ter zitting en informatie uit het nadere onderzoek komt de commissie (tot; No) de conclusie dat de gedraging van de politie ten aanzien van:

Het hardhandig optreden (2);

De overbrenging naar het politiebureau (4);

Het uitstappen uit de surveillanceauto (5);

behoorlijk is geweest.

De commissie acht de gedraging van de politie niet behoorlijk ten aanzien van de kwetsende opmerking bij de staandehouding (1);

het niet vermelden in het proces-verbaal van het gebruik van handboeien (3)

het niet vermelden in het proces-verbaal dat de verklaring aan verdachte is voorgelezen (6)…"

12. Op 22 juni 2000 deelde de korpsbeheerder verzoekster onder meer het volgende mee:

"Gelet op de klachtenregeling en het advies van de klachtencommissie, heb ik als volgt beslist.

Beslissing op uw klacht.

Ik verklaar uw klacht gegrond voor zover het betreft de gemaakte kwetsende opmerkingen bij uw staandehouding, het niet vermelden in het proces-verbaal van het gebruik van handboeien en het niet vermelden in het proces-verbaal, dat de verklaring aan de verdachte is voorgelezen.

Voor het overige verklaar ik uw klachten ongegrond."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Friesland

De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht per brief van 25 september 2000 onder meer het volgende mee:

"In uw brief van 19 september 2000 vraagt u mij te reageren op de klachten van mevrouw B. te Leeuwarden.

Deze klachten zijn dezelfde als welke door mevrouw B. bij mij werden ingediend op 29 maart 2000. Ik heb mij ten aanzien van die klachten laten adviseren door de klachtencommissie van de politie Friesland, alvorens een beslissing te nemen. Zowel bedoeld advies als mijn beslissing op de klachten zijn in uw bezit. Waar ik geen reden zie terug te komen op mijn beslissing, verwijs ik dan ook naar de inhoud van de beide belegstukken.

Overigens voeg ik daar nog het volgende aan toe.

- Het boeien van klaagster was na haar aanhouding, gelet op haar gedrag en ter overbrenging naar het bureau van politie, noodzakelijk;

- Klaagster is, gelet op haar gedrag, hardhandig aangepakt. Er was echter geen sprake van disproportioneel geweld. Anders gezegd:

Mevrouw B. was niet op een andere manier over te brengen naar het politiebureau;

- De verklaring van mevrouw B., dat zij tijdens de overbrenging naar het politiebureau teringwijf werd genoemd en dat er gedreigd werd haar in elkaar te slaan, wordt ten stelligste bestreden door de beide betrokken politiemannen. Wat er zich feitelijk heeft afgespeeld, kan ik dan niet ook niet vaststellen;

- De verklaringen van mevrouw B. dat zij uit de politieauto werd gesleurd, op de grond is gevallen en daardoor letsel heeft opgelopen, wordt door de betrokken politiemensen ontkend. Omdat mevrouw B. zich verzette en zich liet vallen, moest zij stevig worden vastgepakt;

- Hoewel niet in het proces-verbaal vermeld, is aan mevrouw B. haar verklaring voorgelezen. De politie heeft zelfs nog naar de bril van mevrouw B. gezocht, om haar in staat te stellen zelf haar verklaring te lezen.

Zoals ik reeds in mijn beslissing op de klacht van mevrouw B. heb aangegeven, acht ik haar klachten met betrekking tot het niet vermelden van het gebruik van handboeien in het proces-verbaal, alsmede het niet vermelden in het proces-verbaal dat haar verklaring aan haar is voorgelezen, gegrond."

D. Reactie verzoekster

Verzoeksters raadsman reageerde in de brief van 11 december 2000 als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:

"…Cliënt en ik hebben de reactie van de zijde van de Beheerder van het Regionale Politiekorps Friesland besproken.

Met betrekking tot het vertrouwelijke mutatierapport merk ik het volgende op. Cliënte en ondergetekende hebben zich verbaasd over en gestoord aan de inhoud van dit mutatierapport. De inhoud lijkt symptomatisch voor de kwaliteit en de wijze van optreden van de politie in deze strafzaak. Wat betreft cliënte past dit rapport in de reeks klachten die zij en haar familieleden hebben als het gaat om het optreden van het Politiekorps.

(…)

Tevens is op verzoek van ondergetekende de strafzaak tegen W. geseponeerd aangezien 'u zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan bent getroffen.' (…)

Met betrekking tot de brief van de Korpsbeheerder van 25 september 2000 nog het volgende. Cliënte is het volledig oneens met de constatering dat haar gedrag maakte dat handboeien gebruikt moesten worden.

Tevens is zij het geheel oneens met de passage waarin gesteld wordt dat er geen sprake was van disproportioneel geweld van de zijde van de politie. De getuigenverklaringen spreken voor zich als het gaat om de houding van cliënte.

Ook wordt in deze verklaringen gewag gemaakt van gewelddadig optreden van de politie ten opzichte van mevrouw B.

Een dergelijke houding van de zijde van de politiefunctionarissen past ook in de sfeer van het hele gebeuren. Ik wijs daarbij op de kwetsende opmerking die gebezigd is ten opzichte van cliënte, het feit dat er handboeien worden gebruikt zonder dat dit vermeld wordt in het proces-verbaal, het ruwe optreden ten opzichte van zoon W., de lacherige wijze van rapporteren in het mutatierapport etc., etc.

(…)

De vraag of de politie gebruik heeft gemaakt van handboeien is naar mijn mening al overtuigend beantwoord. Dit was zeker het geval. Opvallend blijft echter wel dat Ba., Districtschef Politie Midden-Friesland in zijn brief van 4 februari jl. aan ondergetekende meldt dat verbalisant T. zich het gebruik van de handboeien nog wel kon herinneren, doch dat verbalisant Ti. dit niet meer met zekerheid kon zeggen.

Het is wel erg opvallend dat juist verbalisant T. bij de Rechter-Commissaris op 22 november 1999 stelt dat hij niet weet of mevrouw B. in de handboeien is geslagen. Verbalisant Ti. draait er niet omheen en geeft het gebruik van de handboeien ronduit toe.

Ook hier derhalve weer onzorgvuldigheid van de zijde van de Politie Friesland.

Ten slotte hecht cliënte er nog aan te vermelden dat de door de verbalisanten aan haar toegedichte uitspraken volledig uit de lucht gegrepen zijn. Telkens wanneer dit onderwerp op kantoor aan de orde komt, is zij gekwetst en emotioneel…"

E. foto's

Op 18 januari 2001 heeft verzoeksters raadsman kopieën van de foto's welke van de armen van verzoekster zijn gemaakt, aan de Nationale ombudsman toegestuurd.

F. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Friesland

De korpsbeheerder reageerde per brief van 8 oktober 2001 op de reactie van verzoekers raadsman en deelde daarbij mee, dat zij persisteert bij de beslissing van 22 juni 2000.

G. Kopie proces-verbaal

Op 19 december 2002 heeft het openbaar ministerie te Leeuwarden een kopie van het strafdossier van W. overgelegd.

H. Verklaringen betrokken Ambtenaren

Bij mail van 11 februari 2003 deelde de heer Bo., contactambtenaar van het regionale politiekorps Friesland, desgevraagd aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee dat de politieambtenaren T. en Ti. zich niets meer van de zaak B. kunnen herinneren en dat zij blijven bij hetgeen zij bij de rechter-commissaris hadden verklaard.

Achtergrond

1. Handboeien ten behoeve van vervoer

1.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.

Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.

Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.

1.2. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:

"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

1.3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

1.4. In artikel 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.

2. Geweld

2.1 Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2.2. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994):

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

Instantie: Regiopolitie Friesland

Klacht:

Verzoekster geboeid, disproportioneel geweld toegepast, op ruwe wijze uit politieauto gesleurd.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Friesland

Klacht:

Verzoekster niet in gelegenheid gesteld om verklaring te lezen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Friesland

Klacht:

Verzoekster op ruwe wijze in politieauto geduwd, uitgescholden en bedreigd.

Oordeel:

Geen oordeel