2002/360

Rapport

Verzoeker klaagt over de handelwijze van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in verband met zijn telefonische melding van 4 september 2000 op het alarmnummer 112. In dit verband klaagt hij er met name over dat de politie:

- na zijn meldingen van 18.45 uur, 21.17 uur, 21.53 uur en 21.57 uur dat hij met de dood werd bedreigd, pas om 22.10 uur ter plaatse is gekomen;

- de verdachte(n) van die bedreiging niet direct heeft aangehouden;

- zijn aangifte ter zake van die bedreiging pas negen dagen later heeft opgenomen en hem van de aangifte geen afschrift heeft verstrekt;

- de verdachte(n) van die bedreiging pas later heeft verhoord.

Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland niet dan wel onvoldoende optreedt tegen het veelvuldig gebruik van het voor zijn woning gelegen voetpad door bestuurders van (brom)fietsen, motorfietsen en auto's.

Ten slotte klaagt verzoeker over de handelwijze van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland naar aanleiding van een gebeurtenis op 19 september 2000. Hij klaagt er met name over dat de politie:

- ten onrechte bij zijn aanhouding gebruik heeft gemaakt van een schriftelijke machtiging tot binnentreden waarop bovendien zijn geboortedatum onjuist was weergegeven;

- tijdens zijn insluiting in de ophoudruimte van het politiebureau niet dan wel onvoldoende heeft gereageerd op zijn bellen.

Beoordeling

Inleiding

1. Verzoeker leeft al enige tijd in onmin met enkele buurtbewoners. Op 4 september 2000 en op 19 september 2000 vonden tussen verzoeker en (een) buurtbewoner(s) confrontaties plaats. Ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland werden in beide gevallen ter plaatse gestuurd.

2. Voorop dient te worden gesteld dat het accent van politieoptreden in geval van conflicten als de onderhavige zoveel mogelijk dient te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen.

Indien het conflict echter toch escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door één van de bij het conflict betrokken partijen gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.

I. Ten aanzien van de reactie op verzoekers meldingen op 4 september 2000

1. Verzoeker klaagt over de handelwijze van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in verband met zijn telefonische melding van 4 september 2000 op het alarmnummer 112. Hij klaagt er met name over dat de politie na zijn meldingen van 18.45 uur, 21.17 uur, 21.53 uur en 21.57 uur dat hij met de dood werd bedreigd, pas om 22.10 uur ter plaatse is gekomen. Verzoeker acht het een bespottelijke gang van zaken dat hij na zijn eerste melding drie uur op de politie heeft moeten wachten.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland liet weten dat hij verzoekers klacht op dit punt ongegrond acht. Hij berichtte dat verzoeker de avond van 4 september 2000 viermaal naar het alarmnummer 112 had gebeld, waarbij hij iedere keer was doorverbonden naar de politiemeldkamer Apeldoorn. Bij het eerste gesprek, dat omstreeks 19.05 werd gevoerd, was niet gebleken dat er sprake was van een noodsituatie, aldus de korpsbeheerder. Om die reden was de melding de prioriteitscode 2 meegegeven, wat inhoudt dat politie-inzet zo spoedig mogelijk wordt verleend zodra er een eenheid beschikbaar is, aldus de korpsbeheerder.

3. De korpsbeheerder heeft tijdens het onderzoek een ambtsbericht van de groepschef meldkamer van 22 september 2000 overgelegd waarin het gesprek dat verzoeker op 4 september 2000 omstreeks 19.05 uur met de 112-centrale voerde staat samengevat. Verzoekers melding luidde dat hij de komst van de politie verzocht omdat hij ernstig met de dood werd bedreigd, aldus dit ambtsbericht. Voorts heeft de korpsbeheerder een woordelijke weergave van het telefoongesprek tussen verzoeker en de centraliste van de regionale meldkamer, mevrouw E. overgelegd. Tijdens dit gesprek meldt verzoeker tweemaal dat hij door een bepaalde persoon wordt bedreigd en éénmaal dat diezelfde persoon had meegedeeld hem met vijf man in elkaar te zullen slaan en ervoor zou zorgen dat verzoeker zou gaan verhuizen. Uit de wijze waarop het gesprek werd gevoerd, noch uit de inhoud van het gesprek is gebleken dat er sprake was van een noodsituatie of van een gespannen situatie en deze melding gaf geen noodzaak de werkzaamheden van de surveillance-eenheid meteen te onderbreken, aldus de groepschef meldkamer.

4. De meldkamercentraliste E. wist zich het telefoongesprek met verzoeker niet meer te herinneren, maar deelde mee dat zij op grond van de weergave op de bandopname weer zou besluiten de melding prioriteitscode 2 mee te geven. Uit niets bleek dat er sprake was van een noodsituatie of het verder escaleren van het conflict, aldus E.

5. Op basis van de mutatie in het dag- en nachtrapport van 19.06 uur en de verklaringen van politieambtenaren W. en S. staat vast dat verzoeker op 4 september 2000 bij zijn eerste melding omstreeks 19.05 uur de regionale meldkamer van de politie heeft meegedeeld dat hij werd bedreigd door een buurtbewoner. Voorts staat vast dat politieambtenaren W. en S., die toen met de surveillance waren belast in onder meer de woonplaats van verzoeker, omstreeks 19.30 uur door buurtbewoner V. telefonisch op de hoogte zijn gesteld van problemen tussen verzoeker en een buurtbewoner en vervolgens na een vierde oproep van verzoeker om ongeveer 22.00 uur naar verzoeker zijn gegaan.

Tevens staat vast dat de melding niet van een zodanige ernstige aard was dat de politie daaraan de hoogste prioriteit moest verlenen, doch de melding terecht de prioriteitscode 2 heeft gegeven. In die zin is de gedraging behoorlijk.

De tijdsspanne tussen de eerste melding om 19.05 en de komst rond 22.00 uur, alsook het gegeven dat verzoeker nog driemaal in die tussentijd heeft gebeld is evenwel te lang; evenmin is gebleken dat aan verzoeker uitleg is gegeven op welke manier en welk tijdstip de politie actie zou ondernemen.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

6. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De korpsbeheerder oordeelde dat er met betrekking tot de melding van verzoeker sprake was geweest van een communicatiestoring tussen de centrale meldkamer en de politieambtenaren waardoor er mogelijk een lange tijd was verstreken tussen de eerste melding en de daadwerkelijke inzet. De korpsbeheerder kan niet worden gevolgd in zijn conclusie dat verzoekers klacht op dit punt niet gegrond was omdat de politieambtenaren W. en S. niet nalatig of onzorgvuldig zijn geweest bij de afhandeling van het incident waarover verzoeker een klacht had ingediend. Het gaat er bij beoordeling van een klacht immers niet om of de betrokken ambtenaren persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt, maar of de organisatie naar behoren heeft gefunctioneerd. De conclusie van de korpsbeheerder dat er sprake was geweest van een communicatiestoornis had ertoe moeten leiden dat hij verzoekers klacht gegrond had geacht.

II. Ten aanzien van het aanhouden

1. Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland de verdachte(n) van die bedreiging niet direct hebben aangehouden. Verzoeker liet in dit verband weten dat de politie gelet op de ernst van het delict direct tot de aanhouding van de betrokkenen had dienen over te gaan. Hij heeft die avond de politie een handgeschreven aangifte overhandigd. Voorts is verzoeker van mening dat de betrokkenen door deze werkwijze de gelegenheid hebben gekregen hun verklaringen op elkaar af te stemmen.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland liet op dit punt weten dat in het verleden al vaker problemen waren geweest tussen verzoeker en overige buurtbewoners. De korpsbeheerder liet weten dat de bedreiging in dit geval had kunnen leiden tot directe aanhouding van verdachten zowel op als buiten heterdaad, maar dat de politieambtenaren hadden besloten om de eventuele aanhouding en afhandeling naar een later tijdstip te verschuiven, gezien de bekendheid van de namen van de overige betrokkenen. Voorts zagen de politieambtenaren niet de noodzaak om tot onmiddellijke aanhouding van eventuele verdachten over te gaan. Het tijdstip van handelen, de bekendheid van het probleem bij de politie, het subsidiariteitsbeginsel en de mogelijkheid van eventueel overleg de dag erna, hadden eenvoudig tot de minder ingrijpende maatregel van ontbieding van de bekende verdachten aan het bureau kunnen leiden, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt ongegrond.

3. In het algemeen wordt aangenomen dat de politie bij het verrichten van een opsporingsonderzoek in beginsel dient te kiezen voor een werkwijze die voor de verdachte het minst bezwarend is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moet zijn met eisen van gematigdheid en evenredigheid. Daarbij dient de politie er steeds alert op te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een burger door de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden zo gering mogelijk is.

Voorts speelt het uitgangspunt van de Nationale ombudsman bij beoordeling van burenconflicten een rol (zie Inleiding, onder 2.); Indien het conflict echter toch escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door één van de bij het conflict betrokken partijen gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen.

4. Het staat vast dat degenen die verzoeker - volgens zijn zeggen - hebben bedreigd niet direct op zijn aanwijzen zijn aangehouden. De politie heeft er in dit geval echter in redelijkheid voor kunnen kiezen de betrokkenen later te horen over hun betrokkenheid bij de bedreigingen van verzoeker. Hierbij is van belang dat er op dat moment sprake was van een tijdsverloop van drie uur tussen de bedreiging en het contact tussen verzoeker en de politie, dat de andere betrokkenen al in de gelegenheid waren geweest contact met elkaar te hebben, dat het een burenconflict betrof waarbij de betrokkenen bekend waren en dat voor dit strafbare feit de mogelijkheid bestond de verdachten eventueel buiten heterdaad aan te houden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de aangifte

1. Voorts klaagt verzoeker er over dat de politie zijn aangifte ter zake van die bedreiging pas negen dagen later heeft opgenomen en hem van de aangifte geen afschrift heeft verstrekt.

2. De korpsbeheerder berichtte dat verzoeker op 4 september 2000 de politie een met de hand geschreven aangifte heeft overhandigd die weliswaar niet officieel was bekrachtigd met de handtekening van de verbalisant, maar wel op schrift gesteld. Verzoeker werd korte tijd na het overhandigen van de handgeschreven aangifte in de gelegenheid gesteld zijn aangifte formeel te bekrachtigen. De korpsbeheerder berichtte voorts dat het verstrekken van een afschrift van de aangifte geen verplichting is die bij de politie rust, maar dat het wel gebruikelijk is een bewijs van aangifte te verstrekken aan de aangever, aldus de korpsbeheerder. Hij achtte verzoekers klacht op dit punt ongegrond.

3. Politieambtenaar S. verklaarde dat verzoeker hem die avond een handgeschreven aangifte overhandigde. Op 5 september 2000 werd in overleg met de teamchef besloten dat aan de hand van de geschreven aangifte een uitgebreide aangifte zou worden opgenomen. In overleg met verzoeker is die aangifte pas op 13 september 2000 opgenomen omdat verzoeker geen eerdere gelegenheid daartoe had gehad, aldus S.

4. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit in ontvangst te nemen (zie Achtergrond, onder A.).

5. Het staat vast dat verzoeker op 4 september 2000 de politie een schriftelijke aangifte heeft overhandigd. Hiermee heeft verzoeker voldaan aan de vereisten die worden gesteld aan het doen van een schriftelijke aangifte (zie Achtergrond, onder A.). Ook al kan de korpsbeheerder niet worden gevolgd in zijn stelling dat een schriftelijke aangifte met een handtekening van een politieambtenaar dan wel later formeel door de aangever dient te worden bekrachtigd, dit doet er niet aan af dat de politie het blijkbaar noodzakelijk heeft geacht om verzoeker naar aanleiding van zijn schriftelijke aangifte uitgebreid over de feiten te horen en aan de hand daarvan zelf een aangifte/proces-verbaal op te maken. De politie heeft verzoekers op 9 september 2000 hierover bericht en een afspraak gemaakt om op 13 september 2000 verzoeker over zijn aangifte te horen. De Nationale ombudsman acht deze termijn niet onredelijk lang.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6. Ten aanzien van het verstrekken van een afschrift van de (later opgenomen) aangifte wordt het volgende overwogen. In beginsel dient de politie de aangever een afschrift van de aangifte te verstrekken, gelet op het feit dat in dat geval doorgaans (nog) geen opsporingsonderzoek (onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie) naar het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan is gestart. In dat stadium dient de politie vanuit een oogpunt van dienstbetoon de aangever een afschrift of een kopie van de aangifte te verstrekken. Het is voldoende aannemelijk dat de politie verzoeker geen afschrift heeft verstrekt.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk

IV. Ten aanzien van het horen van de verdachten

1. Tevens klaagt verzoeker er over dat de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland de verdachte(n) van die bedreiging pas later heeft verhoord.

2. Zoals hiervóór onder II. is overwogen kon de politie in redelijkheid besluiten de verdachte(n) van de bedreiging niet op heterdaad aan te houden. Gelet hierop heeft de politie dan ook in redelijkheid kunnen besluiten deze verdachten later te verhoren over hun betrokkenheid bij het strafbare feit.

De onderzochte gedraging is dan ook op dit punt behoorlijk.

V. Ten aanzien van het optreden tegen het gebruiken van het voetpad

1. Verzoeker klaagt er over dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland niet dan wel onvoldoende optreedt tegen het veelvuldig gebruik van het voor zijn woning gelegen voetpad door bestuurders van (brom)fietsen, motorfietsen en auto's.

2. De korpsbeheerder berichtte op dit punt dat de mate van het houden van toezicht op verkeersovertredingen wordt bepaald door het operationele beleid, afgestemd op vastgestelde regionale en districtelijke kaders, vastgelegd in het operationele beleidsplan danwel jaarplan. Verantwoordelijk voor het operationele beleid is de lokale teamchef. In de door klager gemelde overlast van verkeersovertredingen is door de teamchef bepaald dat het toezicht hierop door de politie plaatsvindt tijdens de normale surveillance, aldus de korpsbeheerder. De teamchef heeft in dit geval vastgesteld dat hierop geen projectmatige politie-inzet wordt gepleegd, gezien de prioriteitstelling van deze vorm van verkeersovertredingen in het operationele beleidsplan. De korpsbeheerder is van oordeel dat de afweging van de betrokken teamchef in dit geval zorgvuldig is geweest en past binnen de daaraan ten grondslag liggende regionale- en districtelijke kaders van beleid. De korpsbeheerder acht verzoekers klacht op dit punt dan ook ongegrond.

3. Politieambtenaar K. verklaarde dat verkeerstoezicht bij de normale patrouilles wordt meegenomen. Indien veel mensen klagen over een bepaalde zaak dan wordt bekeken of er gericht toezicht plaats kan vinden, aldus K. Voorts berichtte K. dat het natuurlijk niet zo is dat de politie onmiddellijk komt opdraven als verzoeker belt over een verkeersovertreding.

4. Eén van de taken van de politie betreft de controle van de naleving van verkeersvoorschriften en het - waar nodig - optreden ter handhaving van die voorschriften. De mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren zijn echter niet onbeperkt. Bij het nemen van een beslissing om wel of niet te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand, dient de politie prioriteiten te stellen. Zij dient daartoe een aantal factoren tegen elkaar af te wegen, zoals de ernst en de spoedeisendheid van de betreffende melding of het verzoek, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan en de overige werkzaamheden. In dit verband is onder meer het beleidsplan van het betrokken politiekorps van belang.

De uit het Jaarplan 2000 van het District Achterhoek van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland voortgekomen lokale speerpunten van de gemeente Gx. geven weer dat de prioriteit op het gebied van het verkeer vooral ligt bij de verkeersveiligheid, in het bijzonder bij verkeersongevallen (zie Bevindingen, onder C.5.)

5. De politie heeft in beginsel de vrijheid om, binnen de door haar te stellen prioriteiten in het kader van de aan haar opgedragen werkzaamheden, te bepalen wanneer zij optreedt tegen overtredingen. Gelet op de ernst van de overtredingen, het ontbreken van spoedeisendheid om hiertegen op te treden en de prioriteit die dergelijke verkeersovertredingen hebben, heeft de politie in dit geval in redelijkheid kunnen besluiten niet de door verzoeker gewenste aandacht te besteden aan het gebruik van het voor zijn woning gelegen voetpad.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

VI. Ten aanzien van de machtiging

1. Ook klaagt verzoeker over de handelwijze van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland naar aanleiding van een gebeurtenis op 19 september 2000. Hij klaagt er met name over dat de politie ten onrechte bij zijn aanhouding gebruik heeft gemaakt van een schriftelijke machtiging tot binnentreden waarop bovendien zijn geboortedatum onjuist was weergegeven. De machtiging diende als nietig te worden beschouwd, aldus verzoeker. Verzoeker is van mening dat de politie hiermee onzorgvuldig te werk is gegaan, daarbij haar bevoegdheid heeft overschreden, met misbruik van macht en voorts in strijd met de Grondwet en het Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld. Verzoeker liet ook weten dat de betreffende machtiging hem niet was getoond.

2. De korpsbeheerder berichtte dat hij het niet tot zijn competentie rekende om over de rechtmatigheid van de aanhouding een uitspraak te doen omdat de officier van justitie en eventueel later de rechter dit zal toetsen.

3. Politieambtenaar K., die verzoeker had aangehouden, verklaarde dat hij, in het geval hij gebruik zou hebben gemaakt van de machtiging, dit zou hebben gerapporteerd. Omdat niets is vastgelegd over het gebruik van de machtiging ging hij ervan uit dat er geen gebruik is gemaakt van de machtiging.

4. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat er geen gebruik is gemaakt van de machtiging, gelet op de mededelingen van verzoeker en een betrokken ambtenaar op dit punt. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt op het punt van de onjuiste geboortedatum in de machtiging het volgende overwogen. De machtiging werd uitgeschreven met het doel verzoeker in zijn woning aan te houden en zo nodig daartoe tegen zijn wil in zijn woning binnen te treden (zie Achtergrond, onder B.). Onder de omstandigheden van dit geval was er echter geen twijfel dat de persoon die in de machtiging stond vermeld dezelfde persoon is die de politie voornemens was aan te houden. Het onjuist invullen van de geboortedatum van verzoeker is weliswaar in strijd met de vereiste zorgvuldigheid die men in acht dient te nemen bij het invullen van een machtiging tot binnentreden, maar leidt er in dit geval niet toe dat de machtiging door deze fout als nietig dient te worden beschouwd.

VII. Ten aanzien van de insluiting

1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat ambtenaren van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland tijdens zijn insluiting in de ophoudruimte van het politiebureau niet dan wel onvoldoende hebben gereageerd op zijn bellen. Verzoeker berichtte dat hij vanwege een zeer ernstig neurologisch trauma, dat hij bij een verkeersongeval had opgelopen, en omdat er niet werd gereageerd op zijn bellen buiten bewustzijn raakte en in die toestand werd aangetroffen door politieambtenaar T. Verzoeker berichtte dat hij had kunnen overlijden.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland liet weten dat drie á viermaal is gereageerd op bellen van verzoeker en dat men hem voorts bij bewustzijn en goed aanspreekbaar in de verhoorkamer heeft zien zitten. Hij achtte verzoekers klacht ongegrond.

3. Politieambtenaar T. verklaarde dat hij toen hij om 10.30 - 11.00 uur in de verhoorkamer kwam, verzoeker zittend of liggend op de grond aantrof met zijn hoofd op de stoelleuning. De stoel lag op de rugzijde. Verzoeker was op dat moment geheel bij bewustzijn en goed aanspreekbaar, aldus T. Hij lag daar ontspannen en was bij zijn positieven. Hierna had T. verzoeker verzocht mee te gaan naar een andere kamer om een verklaring van hem op te nemen, waaraan hij had voldaan. T. liet weten dat hij niets bijzonders aan verzoeker had gemerkt. Voorts liet T. weten dat verzoeker tijdens zijn aanwezigheid in de ophoudruimte hinderlijk op de bel drukte, hij belde namelijk constant.

4. Politieambtenaar Ku. liet weten dat verzoeker op een gegeven ogenblik drie à vier keer heel kort achter elkaar belde en dat hij toen naar de verhoorkamer is gelopen. Nadat Ku. de deur had geopend, zag hij dat X op de stoel achter de tafel zat. Ku. berichtte dat er niets bijzonders aan verzoeker was te zien en dat hij normaal bij bewustzijn en goed aanspreekbaar was. Ku. verklaarde voorts dat in het geval verzoeker iets anders beweert, hij dan liegt. Ku. wist zich dit nog te herinneren uit zaken die zich in het verleden hadden voorgedaan.

5. Verzoeker heeft zijn stelling dat hij een zeer ernstig neurologisch trauma heeft opgelopen en daardoor bewusteloos kan raken niet nader onderbouwd. Gelet hierop en gelet op de verklaringen die de politieambtenaren ter zake hebben afgelegd, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de gebeurtenis waarover verzoeker heeft geklaagd zich niet heeft voorgedaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het reageren op verzoekers meldingen en het niet verstrekken van een kopie van de aangifte, op die punten is verzoekers klacht gegrond.

Onderzoek

Op 21 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Gendringen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.

Nadat verzoeker bij brief van 5 april 2001 zijn verzoekschrift nader had toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd negen betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Acht van hen maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd een betrokken ambtenaar gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar T. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De betrokken ambtenaar Bo. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker leeft al enige tijd in onmin met enkele buurtbewoners. Op 4 september 2000 vond tussen verzoeker (X; No.) en enkele buurtbewoners een confrontatie plaats. Ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland werden daarop ter plaatse gestuurd.

2. In vier mutaties uit het dag- en nachtrapport van 4 september 2000 die in verband met het politieoptreden die dag werden opgemaakt staat vermeld:

" 04-SEP-00 Gemuteerd op: 19:06 04-SEP-00 (...)

Bedreiging

(...)

Melder: X (...)

Vrije tekst: auto vernield en bedreigingen door (...)

Belde buurtbewoner V: (...) , had X even samen met de buurt

binnengebracht, helemaal dol.

(...)

1e Eenh: 40-08 Tijd opdracht: 19:36 Tijd ter plaatse: 19:36"

" 04-SEP-00 gemuteerd op: 21:43 04-SEP-00

Bedreiging

(...)

1. betrokkene : V.

(...)

2. aangever/ben: X

(...)

Melding van een vernieling/beschadiging personenauto van X, (...).

Bovendien verzocht de meldkamer contact op te nemen met V.(...).

Deze deelde mede dat X aan het vervelen was geweest. Deze X is de

oorzaak van veel ellende in de buurt. Buurtbewoners inclusief V.

hebben X op een gepaste wijze zijn woning binnengebracht. Volgens

V. was er geen sprake van een vernieling. X zou morgen 05-09-00

zich aan het bureau vervoegen."

" 04-SEP-00 gemuteerd op: 13:32 05-SEP-00

Bedreiging

(...)

Verzoek van de meldkamer alsnog te gaan naar de heer X ivm

problemen die in het begin van de avond met de buurt hadden

voorgedaan. X. gaf aan dat hij die avond regelmatig naar de

meldkamer had gebeld en om directe hulp had verzocht. Uit zijn

woorden begrepen wij dat het niet ging om een vernieling van zijn

auto, maar om een bedreiging die geuit was door de heer B. Deze B.

woont op no. YY. Door B. werd o.a. gezegd dat hij be (X; No) door 5

man in elkaar liet slaan. Bovendien zou men nadat de politie was

geweest hem doden. (...) De zaak vervolgens op 05-09-00

doorgesproken met O. Zoals de afspraken op tafel liggen zal ik de

bedreiging op papier zetten en trachten wat getuigen te horen. (...) X.

stelde mij een handgeschreven aangifte van bedreiging ter hand.

Aan de hand van deze aangifte zal X. nader gehoord worden."

" 04-SEP-00 gemuteerd op: 15:43 10-SEP-00

Bedreiging

(...)

I.v.m. bedreiging t.a.v. X deze zaak besproken met O. De afspraken

liggen dat er formeel gehandeld wordt i.v.m. deze aangifte. Op

zaterdag 9-9-00 contact met X. gehad en hem uitgenodigd om zijn

handgeschreven aangifte in proces-verbaalvorm op te maken. Tijdens

dit gesprek vroeg hij of er inmiddels verdachten waren aangehouden.

Hij vond dit vreemd. Hem aangegeven dat wanneer alles op papier

staat dat er een onderzoek volgt. Hij gaf aan geen mogelijkheid te

hebben om nu naar het bureau te komen. Met hem voor a.s.

woensdag afgesproken. Hij zou om 09.00 uur op bureau zijn."

3. Op 19 september 2000 vond nogmaals een confrontatie plaats tussen verzoeker en een buurtbewoonster. In een mutatie uit het dag- en nachtrapport die B. en K., ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, van het politieoptreden in verband hiermee opmaakten staat onder meer vermeld:

" 19-SEP-00 gemuteerd op: 11:13 19-SEP-00

Gew.z.l. zonder wapen

(...)

1. verdachte : X

(...)

2. aangever/ben: We.

(...)

Belde aangeefster. huilend en geheel overstuur, met de

mededeling dat zij zojuist van haar fiets was geslagen door ve.

Ve. door de 40.08 aan laten houden en over laten brengen naar

het bureau te Y. Ve. Ve. is voorgeleid voor de Hovj O.

Aangeefster komt naar het bureau om aangifte te doen. Toen de

40.08 onderweg naar ve. was voor aanhouding, belde ve. met de

boodschap dat wij moesten komen daar hij zojuist op het voetpad

aangereden was door een fietser. Hem direct kunnen vertellen

dat wij al onderweg waren. Nadat X weer thuis afgezet was heb

ik 1e verb. nog een buurtonderzoek ingesteld. Helaas zijn er

geen getuigen die iets gezien hebben van het voorval."

4. In verband met de aanhouding van verzoeker schreef de hulpofficier van justitie O. een machtiging tot binnentreden van verzoekers woning uit, waarin onder meer staat vermeld:

"MACHTIGING TOT BINNENTREDEN IN EEN WONING

O. Inspecteur van politie en hulpofficier van justitie,

gelet op:

- de artikelen 2 t/m 9 en 12 van de Algemene Wet op het Binnentreden

- en de artikelen 53 t/m 55, 67, 96 en 97 van het Wetboek van Strafvordering

geeft machtiging aan:

B., brigadier van politie,

K., brigadier van politie,

Om voor de aanhouding van:

(...) X (...)

geboren te:(...) 28-AUG-54

(...)

verdacht van overtreding van 300 Wetboek van Strafrecht gepleegd te: Gx. (...) gemeente Gx. (...) zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning gelegen aan: (...) te Gx. bepaalt voorts dat voor zover het doel van het binnentreden dit vereist degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden zich door anderen kan doen vergezellen.

Deze machtiging is van kracht op de dag waarop zij is afgegeven tot en met 22-SEP-00."

5. Bij brief van 6 september 2000 aan het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland diende verzoeker een klacht in over het optreden op 4 september 2000. In zijn brief staat onder meer vermeld:

"Op maandagavond 4 september jl. omstreeks 18.45 h werd door mij, aangever, in opperste nood en bedreigd met verenigde krachten tegen het leven gericht (285Sr) de politie gealarmeerd d.m.v. 112 alarmnummer. Na diverse oproepen aan 112 arriveerde de politie (...) eerst om 22.10(!) derhalve ruim drie (3) uur later!!! Telkens wanneer de centrale 112 mij doorverbond met de politie was er telkens (vier pogingen) alleen een oproeptoon te horen. Ik heb aan de meldkamer verzocht tot rapportage. Ik vraag uw dringende opheldering q.q. herstel uitvoerende dienst politie Achterhoek over deze bespottelijke gang van zaken waarbij ik reëel met de dood werd bedreigd en drie uur heb zitten wachten!"

6. Verzoeker vulde zijn klacht over het politieoptreden van 4 september 2000 aan bij brief van 17 oktober 2000 aan de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland. Hij schreef onder meer:

"Ik maak er bezwaar tegen dat de desbetreffende collega's niet tot aanhouding van betrokkenen zijn overgegaan gezien de ernst van dit delict meermalen gepleegd. Dat hun dienst er om 23.00 h op zou zitten behoeft aan het voorgaande uiteraard niet in de weg te staan. Ik er voorts bezwaar tegen maak dat mijn aangifte eerst negen (9) dagen later werd opgenomen, de verhoren als gevolg van de aangifte weer véél later met betrokkenen (men had alle, alle, gelegenheid de a.s. politieverhoren met en op elkaar af te stemmen) en ik géén afschrift ontving van de aangifte."

7. Op 17 oktober 2000 deelde verzoeker de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland onder meer het volgende mee:

"Hierbij beklaag ik mij bij u over het niet-optreden van de politie (...) tegen massale overtredingen ter zake het per fiets; bromfiets; motorfiets en auto van het voor de woningen 29; 31 en 33 van de B. alhier gelegen voetpad dat deels met zogenoemde 'fietssluizen' werd afgesloten en als zodanig met een blauw gebodsbord als zodanig werd aangegeven.

Op dinsdag 19 september jl. omstreeks 11.00h werd ik als voetganger op dit voetpad opzettelijk aangereden door mevrouw We. waartegen op 21 september jl. aangifte werd gedaan. Mevrouw We. c.s. maakt geregeld per fiets gebruik van dit voetpad terwijl zij/hij zelf notabene mede initiatiefnemer is geweest bij het verzoek aan de Gemeente tot het plaatsen van de sluisjes (hekken) als voornoemd.

Doordat de politie weigert op te treden tegen overtreders ontstane schade aan onze en gemeentelijke eigendommen en kunnen voetgangers ernstig letsel oplopen."

8. De Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland deelde verzoeker bij brief van 20 september 2002 onder meer mee:

"U bent onlangs door de politie aangehouden en ingesloten en U bent het daar niet mee eens, U verwijt de politie onrechtmatig te hebben gehandeld. U wilt hier aangifte en/of klachte van doen.

Ik ben nagegaan hoe U het beste te werk kan gaan en ik heb daartoe ruggespraak gehouden met de afdeling interne onderzoeken en het klachtenbureau van onze regio en een ambtenaar van het O.M. dat ook over deze zaken gaat. Met hen ben ik van mening dat in eerste instantie het de rechter is die, wanneer Uw zaak voorkomt, de rechtmatigheid kan toetsen. Dit geschiedt op de terechtzitting, U kunt hem er dan om vragen.

Het staat U uiteraard vrij een klacht in te dienen over het politieoptreden. De klacht zal worden doorgezonden aan de korpsbeheerder. Voor alle duidelijkheid laat ik U weten dat als de rechter nog moet oordelen over een kwestie, de klacht niet vóór het oordeel van de rechter in behandeling kan worden genomen.

Van de klacht gaat een kopie naar de officier van justitie die opzijn beurt, doch ook niet vóór het oordeel van de rechter, de klacht beziet op onrechtmatigheid en strafbare feiten. Dit kan eventueel leiden tot een onderzoek."

9. Bij schrijven van 17 oktober 2000 berichtte verzoeker het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in reactie op de brief van 20 september 2000 onder meer het volgende:

"Uw mensen zijn daarbij op een uiterst onzorgvuldige wijze te werk gegaan met overschrijding van hun bevoegdheid en met misbruik van macht overigens in strijd met de GW en art 29Sv! De persoon op de mij niet getoonde machtiging tot binnentreden is niet mijn persoon! en dat werd medegedeeld. Ik ben wél de persoon van X maar niet die x, die geboren werd op 20-8-1958 e.e.a. op straffe van nietigheid enz. enz. Zoals u en uwen bekend is, ben ik recent ontslagen uit het ziekenhuis a.g.v. zéér ernstig neurologisch trauma. Omdat er bij mijn 'gijzeling' niet werd gereageerd op oproepen, raakte ik buiten bewustzijn en werd aldus aangetroffen door uw medewerker T. Ik had héél eenvoudig kunnen overlijden. U wist van mijn toestand! Er werd geen dokter gewaarschuwd!!! (...) Het gaat uiteraard niet aan dat er, wetende dat deze strafzaak geen schijn van kans maakt bij de rechter (...) X alvast zelf even te straffen, door hem van huis met veel herrie op te halen en hem op te sluiten met wellicht de gedachte 'dan heeft hij deze straf alvast te pakken …' (...) De opsluiting diende ook geen enkel doel omdat het onderzoek pas laat in de middag rond 17.00h plaats heeft gevonden, en niet tussen 12.00h en 15.00h. Ook werd mij uw excuses onthouden. U had mij via de telefoon kunnen uitnodigen op het politiebureau en anders incognito."

10. De secretaris van de klachtencommissie zond verzoeker op 15 februari 2001 de beslissing van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland op verzoekers klacht van 6 september 2000. De beslissing luidt onder meer:

"klager beklaagt zich over de volgende aspecten:

- nadat klager op dag datum tijdstip in de klacht genoemd het alarmnummer van de politie heeft gebeld, duurde het drie uren voordat de politie bij hem arriveerde

- de politie is niet direct na de melding overgegaan tot aanhouding van hen die klager hebben bedreigd

- de officiële aangifte van klager is pas negen dagen na het incident door de politie opgenomen

- klager heeft van de politie geen afschrift van de aangifte ontvangen

- andere betrokkenen zijn door de politie veel later verhoord, hetgeen hun gelegenheid gaf om verklaringen op elkaar af te stemmen.

(...)

overwegende voorts:

(...)

dat dit advies van de klachtencommissie samengevat inhoudt, dat de klacht deels ongegrond en deels niet ontvankelijk dienst te worden verklaard op grond van het rapport van de klachtenbehandelaar en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen;

dat de commissie daarbij het volgende heeft overwogen:

- dat de klachtencommissie kennis heeft genomen van de inhoud van de klachtbrief en de daarvan afgeleide klachtaspecten

- dat op dag en datum in de klacht genoemd klager om 18.45 uur middels het alarmnummer (112) de politie heeft gebeld

- dat het alarmnummer voor de politie vanuit Gx. in eerste instantie is geschakeld met de regionale meldkamer van de politie Gelderland Midden te Arnhem, waarna van daaruit terstond wordt doorgeschakeld naar de regionale meldkamer van de politie Noord- en Oost-Gelderland indien het een incident betreft dat plaats heeft gevonden in laatstgenoemde regio

- dat dit in die gevallen waarin klager het alarmnummer heeft gebeld eveneens is gebeurd

- dat dit in het onderzoeksverslag is verwerkt middels een rapportage van een groepschef van de regionale meldkamer te Arnhem

- dat klager vervolgens te woord is gestaan door een medewerker van de regionale meldkamer van de politie Noord- en Oost-Gelderland

- dat klager de politie nodig had, omdat hij die avond volgens zijn zeggen is bedreigd door een bewoner uit zijn straat

- dat klager die avond nog drie keren (om 21.17 uur, om 21,53 uur en om 21,57 uur) het alarmnummer van de politie heeft gebeld

- dat die avond een assistentie-eenheid van de politie om 22.10 uur bij klager is gearriveerd

- dat het eerste gesprek met klager woordelijk is weergegeven in het verslag van de klachtbehandelaar, naar aanleiding van een bandopname van de regionale meldkamer

- dat zowel de inhoud van dit gesprek, als de gesprekstoon en de wijze waarop het gesprek was gevoerd, geen aanleiding hebben gegeven om een noodsituatie dan wel een gespannen cq bedreigende situatie te constateren

- dat de betrokken politieman aan deze inzet de prioriteitscode 2 heeft meegegeven

- dat prioriteitscode 2 duidt op een zo spoedig mogelijke inzet van een assistentie-eenheid, indien deze beschikbaar is, conform de regionale afspraak "noodhulp"

dat diezelfde avond een betrokken buurman uit de straat van klager eveneens de politie heeft gebeld met de mededeling dat hij een incident uit zijn straat wenste te melden aan een hem bekende politieman

- dat betrokken politiemensen van de assistentie-eenheid die avond telefonisch contact hebben gehad met laatstgenoemde bewoner

- dat betrokken politiemensen door onbekende oorzaak in de veronderstelling zijn geweest dat de melding de vernieling van een auto betrof

- dat de meldkamer de betrokken politiemensen alsnog heeft verzocht om persoonlijk naar klager toe te gaan, omdat pas toen duidelijk is geworden dat klager wenste te melden dat hij was bedreigd

- dat de politiemensen van de assistentie-eenheid hierna naar klager toe zijn gegaan

- dat klager op dat moment aan betrokken politiemensen een handgeschreven aangifte heeft overhandigd van het gebeurde van die avond

- dat betrokken politiemensen de dag erna met de chef van dienst hebben overlegd over de manier waarop de aangifte van klager diende te worden afgehandeld

- dat hierover in het politieteam Gx. werkafspraken zijn gemaakt, omdat de buurtproblematiek in de wijk van klager met klager als betrokkene een bij de politie bekend probleem is

- dat betrokken politieman na overleg met klager negen dagen later een officiële aangifte van klager heeft opgenomen, nadat klager vier dagen eerder was uitgenodigd om de aangifte te doen

- dat enige tijd later een betrokken buurtbewoner door een betrokken politieman als verdachte is verhoord

- dat tijdens dit verhoor door deze bewoner eveneens is gesproken over bedreigingen door klager op de bewuste avond

- dat het proces-verbaal ter beoordeling aan de officier van justitie zal worden voorgelegd

(…)

dat de commissie daarbij tot het volgende oordeel komt:

"De klachtencommissie gaat akkoord met de uit de klachtbrief afgeleide klachtaspecten. Uit de onderzoeksverslagen blijkt de commissie dat een inwoner van Gx. die contact wenst met de politie in zijn woonplaats middels het algemene alarmnummer 112 in eerste instantie verbonden werd met de regionale meldkamer van de politieregio Gelderland Midden te Arnhem. Hierna werd, indien noodzakelijk, direct doorgeschakeld naar de regionale meldkamer van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland te Apeldoorn, zijnde het verzorgingsgebied van onder andere Gx. De commissie stelt vast dat klager op dag en datum in de klacht genoemd viermaal het alarmnummer 112 heeft gebeld en vervolgens is doorverbonden met de meldkamer te Apeldoorn. Het eerste telefoongesprek tussen klager en de meldkamer vond plaats om 19.05 uur. Het blijkt de commissie, dat tijdens dit gesprek, dat woordelijk in het onderzoeksverslag is vastgelegd, het in dit geval niet leek te gaan om een verzoek tot politie-inzet in een noodsituatie. Derhalve koppelde de medewerker van de meldkamer aan dit verzoek om assistentie de prioriteitscode 2, hetgeen inhoudt dat politie-inzet zo spoedig mogelijk wordt verleend, zodra er een eenheid beschikbaar is. De commissie oordeelt deze prioriteitsstelling als terecht en conform de regionaal geldende voorschriften hierover conform de geldende nota "noodhulp". Omdat klager tijdens dit gesprek onder andere sprak over vernieling van zijn auto is deze melding door de medewerker van de meldkamer kennelijk overgebracht naar de assistentie-eenheid van het verzorgingsgebied waartoe Gx. behoort. Op deze avond is de meldkamer eveneens gebeld door een buurtbewoner van klager. Het is de commissie gebleken dat de conflictsituatie in de woonomgeving van klager een bij de politie bekend probleem was. Toen betrokken politiemensen op die avond hoorden dat het om een bedreiging van klager ging, zijn ze alsnog naar de woning van klager gegaan en hebben ze gedurende ongeveer een uur uitvoerig met klager over het incident gesproken. Klager overhandigde hun een door hem met de hand geschreven aangifte. De commissie stelt vast dat het op de bewuste avond van 19.05 uur (tijdstip eerste melding) tot omstreeks 22.00 uur heeft geduurd voordat de politie te Gx. bij klager aanwezig was. De oorzaken hiervan zijn gelegen in de feiten, dat het incident terecht de prioriteitscode 2 had meegekregen, dat het aanvankelijk om een vernieling leek te gaan, zijnde van minder zwaar kaliber dan een bedreiging, dat de problematische situatie in de woonbuurt van klager bij de politie bekend was en dat een andere buurtbewoner van klager eveneens de politie had gebeld. Deze oorzaken zijn voor de commissie reden om te stellen dat zowel het personeel van de regionale meldkamers te Arnhem en Apeldoorn, dan wel de betrokken politieambtenaren te Gx. niet nalatig of onzorgvuldig zijn geweest tijdens de afhandeling van het incident waarover klager schrijft. Een mogelijke communicatiestoring tussen het personeel van de meldkamer en de politiemensen van de assistentie-eenheid heeft mogelijk geleid tot de lange tijd die verstreek tussen de eerste melding en de daadwerkelijke inzet. De commissie acht, alles overziend, het aspect van de klacht dat het te lang geduurd heeft voordat de politie bij klager aanwezig was dan ook ongegrond.

De commissie stelt vast dat klager tijdens het gesprek dat hij op de bewuste avond met betrokken politiemensen had aan hen een met de hand geschreven aangifte overhandigde. In het verleden waren al vaker problemen geweest tussen klager en overige buurtbewoners, hetgeen er bij de politie te Gx. toe heeft geleid dat er werkafspraken zijn gemaakt over het politieoptreden in geval dit noodzakelijk is. Het is de commissie gebleken dat reeds de volgende dag door betrokken politieambtenaren met de chef van dienst is overlegd over de afhandeling van het in de klacht genoemde incident. Hoewel de bedreiging, waarvan klager aangifte heeft gedaan, in het onderhavige geval had kunnen leiden tot directe aanhouding van verdachten zowel op als buiten heterdaad, hebben betrokken politiemensen besloten om eventuele aanhouding en afhandeling naar een later tijdstip te verschuiven, gezien de bekendheid van de namen van overige betrokkenen. Uit het onderzoeksverslag blijkt het de commissie dat betrokken politiemensen niet de noodzaak zagen om tot onmiddellijke aanhouding van eventuele verdachten over te gaan. Gezien het tijdstip van handelen, de bekendheid van het probleem bij de politie en het subsidiariteitsbeginsel, overleg de dag erna kon immers eenvoudig leiden tot de minder ingrijpende maatregel van ontbieding van de bekende verdachten aan het bureau, oordeelt de commissie dat de overwegingen van de betrokken politiemensen om niet tot onmiddellijke aanhouding over te gaan juist waren. De commissie acht het aspect van de klacht hieromtrent dan ook ongegrond.

Uit het onderzoeksverslag blijkt het de commissie dat klager reeds op de avond van het incident zijn met de hand geschreven aangifte aan de politie heeft overhandigd. Weliswaar niet officieel bekrachtigd met een handtekening van de verbalisant, maar wel op schrift gesteld. Korte tijd later stelt betrokken politieman klager in de gelegenheid om zijn aangifte formeel te bekrachtigen, hetgeen negen dagen na het incident is gebeurd. Ook stelt de commissie vast dat het niet eerder opnemen van de aangifte in deze zaak belemmeringen op zou kunnen werpen in het instellen van het onderzoek. Het is de commissie niet gebleken dat klager de politie heeft verzocht om een afschrift van de door hem gedane aangifte. Het verstekken van een afschrift is niet een verplichting die bij de politie rust.

Het is gebruikelijk om aangever een "bewijs van aangifte" te verstrekken. De commissie acht de aspecten van het late tijdstip waarop de formele aangifte is opgenomen en dat klager geen afschrift van de aangifte heeft ontvangen ongegrond."

Zoals hierboven reeds beschreven heeft de commissie vastgesteld dat de problematiek van klager in relatie tot de overige buurtbewoners bij de politie te Gx. bekend is. Na een incident bespreekt de politie hoe de zaak af te handelen. In het incident waarover klager in zijn klacht schrijft, heeft de politie besloten een officiële aangifte op te nemen en betrokkenen af te horen om vervolgens het proces-verbaal ter beoordeling voor te leggen aan de officier van justitie. Uit het onderzoeksverslag is het de commissie niet duidelijk geworden waarom overige betrokkenen twee maanden later door de politie zijn verhoord. Het onderling afstemmen van verklaringen door betrokkenen is een mogelijkheid die zich reeds zeer kort na het incident voordoet. Het is de commissie niet gebleken dat de politie zich bij de afhandeling van het onderzoek onzorgvuldig of nalatig heeft gedragen. De commissie acht dit aspect van de klacht dan ook ongegrond.

(...)

BESLUIT

- klager in zijn ingediende klacht gedeeltelijk ontvankelijk te verklaren;

- de klacht deels ongegrond en deels niet ontvankelijk te verklaren."

11. De secretaris van de klachtencommissie zond verzoeker eveneens op 15 februari 2001 de beslissing van de korpsbeheerder op verzoekers klacht van 17 oktober 2000. Deze beslissing luidt onder meer:

"klager beklaagt zich in zijn eerste klacht over het volgende aspect:

- de politie te Gx. treedt niet op tegen het veelvuldig rijden over het voetpad door fietsers, bromfietsers en motorrijders voor de woning van klager

klager beklaagt zich in zijn tweede klacht over de volgende aspecten:

- nadat klager op dag datum tijdstip in de klacht genoemd de politie had gebeld, duurde het lange tijd voordat klager politieassistentie kreeg

- diverse handelingen van de politie in verband met het aanhouden en het ophouden voor verhoor op datum en tijdstip in de klacht genoemd

(...)

dat dit advies van de klachtencommissie samengevat inhoudt, dat de klacht gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet ontvankelijk dient te worden verklaard op grond van het rapport van de klachtenbehandelaar en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen;

dat de commissie daarbij het volgende heeft overwogen:

- dat de klachtencommissie kennis heeft genomen van de inhoud van de klachtbrieven en de daarvan afgeleide klachtaspecten

- dat zowel in het onderzoeksverslag als de klacht is vermeld dat voor de woning van klager een voetpad is gelegen

- dat klager in zijn klacht heeft aangegeven dat hij overlast ondervindt van fietsers, bomfietsers en motorrijders die volgens zijn zeggen massaal rijdend gebruik maken van het voetpad voor zijn woning

- dat klager in zijn klacht de politie van Gx. heeft verweten dat deze niet optreedt tegen deze verkeersovertredingen

- dat uit het onderzoeksverslag is gebleken dat de teamchef van Gx. in zijn afgelegde verklaring niet heeft aangegeven

- dat de politie te Gx. projectmatig in dit verkeersgedrag heeft geïnvesteerd dat het toezicht op verkeersovertredingen door de politie te Gx. wordt opgenomen in het algemene politietoezicht te Gx.

- dat de prioriteitstelling in het houden van toezicht een operationele verantwoordelijkheid is van de teamchef, afgestemd op regionale- en districtelijke kaders

- dat de teamchef te Gx. het houden van extra toezicht voor de woning van klager niet een dermate hoge prioriteit heeft gegeven om hierop projectmatig toezicht te houden

- dat klager reeds eerder een klacht heeft ingediend over het lange uitblijven van politieassistentie op datum en tijdstip in de klacht voornoemd

- dat deze klacht inmiddels door de klachtencommissie is afgehandeld

- dat klager op dag, datum en tijdstip in de klacht genoemd door de politie te Gx. op heterdaad werd aangehouden ter zake mishandeling

- dat daarbij door de politie gebruik is gemaakt van een 'machtiging tot binnentreden in een woning', afgegeven door een hulpofficier van justitie

- dat in deze machtiging de geboortedatum '28 augustus 1954' is vermeld

- dat deze datum blijkens gegevens van de afdeling burgerzaken van de gemeente Gx. onjuist is en 20 augustus 1954 behoort te zijn

(...)

- dat deze vermelding, volgens de verklaring van betrokken politieambtenaar niet juist is geweest en dat overleg met de officier van justitie in deze zaak niet nodig was vanwege de heterdaadsituatie

- dat klager om deze reden in zijn klacht heeft gemeend dat de machtiging om deze redenen nietig dient te worden verklaard en het politieoptreden daarom onrechtmatig is geweest

- dat het opgemaakte proces verbaal zal worden verzonden naar de officier van justitie te Zutphen

- dat de betrokken politieman in zijn verklaring heeft aangegeven geen gebruik van de machtiging te hebben gemaakt en deze daarom ook niet heeft aan klager behoefde te tonen

- dat klager na zijn aanhouding is opgehouden voor verhoor en daartoe in een ophoudkamer in het politiebureau te Gx. is geplaatst

- dat de politie tijdens dit verblijf van klager aan het bureau diverse onderzoekswerkzaamheden heeft verricht waaronder het opnemen van de aangifte tegen klager

- dat klager in zijn klacht heeft aangegeven meerdere malen op de aanwezige bel heeft gedrukt, omdat hij zich onwel voelde

- dat, volgens de verklaring van de betrokken politieambtenaar, op dit bellen drie a vier keer is gereageerd door aanwezig politiepersoneel

- dat deze politieambtenaar, volgens zijn verklaring, klager telkens normaal bij bewustzijn en goed aanspreekbaar in de verhoorkamer heeft zien zitten

(...)

- dat in, door de politie opgemaakte ambtsedige processen verbaal is vermeld, dat het incident plaatsvond op dag en datum in de klacht genoemd omstreeks 11.15 uur, dat de aanhouding van klager plaatsvond omstreeks 11.40 uur, dat de aangifte om 13.06 uur is opgenomen, dat klager omstreeks 13.11 uur is verhoord en dat klager omstreeks 14.55 uur in vrijheid is gesteld

(...)

dat de commissie daarbij tot het volgende oordeel komt:

'De commissie gaat akkoord met de uit de klachtbrief afgeleide klachtaspecten. Uit het onderzoeksverslag en uit de klacht blijkt het de klachtencommissie dat voor de woning van klager een voetpad is gelegen, waar volgens klager vaak verkeersovertredingen worden gepleegd door bestuurders van fietsers, bromfietsers en motorrijders. De mate van het houden van toezicht op verkeersovertredingen wordt bepaald door het operationele beleid, afgestemd op vastgestelde regionale- (regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland) en districtelijke ( in deze zaak district Achterhoek) kaders, vastgelegd in het operationele beleidsplan cq jaarplan. Verantwoordelijk voor het operationele beleid is de lokale teamchef. In de door klager gemelde overlast van verkeersovertredingen is door de teamchef bepaald dat het toezicht hierop door de politie plaatsvindt tijdens de normale surveillance. De teamchef heeft in dit geval vastgesteld dat hierop geen projectmatige politie-inzet wordt gepleegd, gezien de prioriteitstelling van deze vorm van verkeersovertredingen in het operationele beleidsplan. De commissie oordeelt, dat de afweging van de betrokken teamchef in dit geval zorgvuldig is geweest en past binnen de daaraan ten grondslag liggende regionale- en districtelijke kaders van beleid. De commissie acht het aspect van de klacht waarin klager klaagt over het feit dat de politie niet voldoende toezicht op het fietspad bij zijn woning houdt, dan ook ongegrond.

Tevens stelt de commissie vast dat het in de klacht genoemde klachtaspect van de lange wachttijd op politie-inzet op datum en tijdstip in de klacht genoemd, een onderwerp is geweest waarover de klachtencommissie zich reeds bij de behandeling van een klacht heeft uitgesproken. De commissie neemt daarom dit klachtaspect niet in behandeling en verklaart dit gedeelte van de klacht derhalve niet ontvankelijk

Uit het onderzoeksverslag en de daarbij gevoegde opgemaakte ambtsedige processen verbaal blijkt dat klager op dag datum en tijdstip in de verslagen genoemd is aangehouden ter zake ontdekking op heterdaad van mishandeling, strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Hiertoe werd door een hulpofficier van justitie een 'schriftelijke machtiging tot binnentreden van een woning' afgegeven aan opsporingsambtenaren conform artikel 2 lid 1 van de 'algemene wet op het binnentreden'. De aanleiding tot de aanhouding was een telefonische melding van aangeefster dat zij door klager zou zijn mishandeld en bedreigd. De bevoegdheid tot aanhouding op heterdaad van een verdachte door eenieder is conform artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering.

De commissie constateert dat de geboortedatum van klager in de schriftelijke machtiging niet juist staat vermeld. Tevens is in de machtiging opgenomen dat omtrent de aanhouding van klager was overlegd met de officier van justitie te Zutphen. Hoewel de commissie deze fouten in de schriftelijke machtiging als onzorgvuldig beoordeelt, acht de commissie het niet tot haar competentie om een uitspraak te doen over het daardoor al dan niet rechtmatig zijn van de aanhouding. Het complete proces verbaal zal immers naar de officier van justitie te Zutphen worden verzonden ter toetsing van de rechtmatigheid door de officier van justitie cq de arrondissementsrechtbank. De commissie verklaart het gedeelte van de klacht over de al dan niet rechtmatige aanhouding dan ook als niet ontvankelijk.

Over het verblijf van klager aan het bureau van politie voor verhoor stelt de commissie vast dat aanwezige politiemensen een aantal keren hebben gereageerd op het bellen van klager. Uit niets is gebleken dat klager tijdens dit verblijf buiten bewustzijn of niet aanspreekbaar zou zijn, zoals klager in zijn klacht verwoordt. De tijd dat klager voor verhoor in het bureau van politie is verbleven is volgens de commissie in overeenstemming met artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, gezien de opsporingshandelingen die gedurende die tijd zijn verricht. (...) De commissie toont begrip voor het feit dat aanwezige politiemensen zich niet gedurende lange tijd bezig kunnen houden met aanwezige verdachten die vanuit de ophoudkamer bellen, terwijl er niets aan de hand is. Ten aanzien van de tijd dat klager voor verhoor in het bureau van politie te Gx. heeft verbleven is het de commissie (...) niet gebleken dat de politie onzorgvuldig of onachtzaam is geweest in de bejegening en behandeling van klager. De commissie acht dit aspect van de klacht daarom ongegrond.

Uit het onderzoeksverslag en de bijgevoegde stukken is het de commissie gebleken dat de betrokken politiemensen veel tijd en aandacht aan de problemen van klager en zijn woonomgeving hebben besteed. De indruk van de commissie over de bejegening van klager over de in de klachtbrief genoemde klachtaspecten door de politie is, dat de commissie deze gepast en nauwkeurig acht. Het door klager geuite wantrouwen over het gehele politieoptreden in Gx. acht de commissie dan ook ongegrond.'

dat de korpsbeheerder zich met het advies van de klachtencommissie kan verenigen en hierbij het advies overneemt;

BESLUIT

klager in zijn ingediende klacht gedeeltelijk ontvankelijk te verklaren;

de klacht ongegrond te verklaren"

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en onder A.5., A.6., A.7. en A.9.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland

1. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland berichtte in reactie op het verzoekschrift bij brief van 25 juli 2001 onder meer:

"De heer X heeft op 6 september 2000, op 7 oktober 2000 en op 17 oktober 2000 bij mij klachten ingediend over gedragingen van politieambtenaren van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland. Voor wat betreft de klachtaspecten uit deze brieven verwijs ik u naar de besluiten hierover, die reeds in uw bezit zijn.

Ik heb de klachten in behandeling genomen en ter advisering voorgelegd aan de regionale onafhankelijke klachtencommissie. De commissie heeft op basis van de onderzoeksverslagen (...) het advies gegeven de klachten deels ongegrond en deels niet ontvankelijk te verklaren. Voor de hieraan ten grondslag liggende motivering verwijs ik u naar de eerder genoemde en in uw bezit zijnde besluiten.

Nu klager vervolgens zijn klacht bij u heeft voorgelegd met het verzoek deze in onderzoek te nemen, heeft u voor mij een drietal vragen geformuleerd. Ter beantwoording hiervan heb ik uw vragen doorgezonden naar de districtschef van het district Achterhoek. Door de klachtbehandelaar is een nader onderzoek ingesteld. Het onderzoeksverslag, waarin antwoord op uw vragen wordt gegeven voeg ik bij (...). Gemakshalve verwijs ik u naar de inhoud.

(...)

Het, naar aanleiding van uw verzoek daartoe, ingestelde onderzoek heeft voor mij geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd om mijn besluiten d.d. 15 februari 2001 te herzien. Ik blijf bij mijn destijds genomen besluiten en acht de klachten ongegrond."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder onder meer een ambtsbericht van de groepschef meldkamer van de Divisie Executieve ondersteuning van het regiopolitiekorps Noord- en Oost-Gelderland, waarin onder meer staat vermeld:

"Bij het terugluisteren van de geregistreerde 1-1-2 oproepen, zoals opgenomen op de avond van 4 september jongstleden, tussen 18.30 en 22.30 uur, trof ik de navolgende, door de heer X uit Gx. gevoerde, gesprekken met de 1-1-2 centrale in Arnhem aan.

De betreffende gesprekken zijn in chronologische volgorde weergegeven, voorzien van datum, tijdstip, gespreksduur en een summiere inhoud van het gesprek.

01. 04092000 19.05u [0:17]

Dhr. X verzoekt om de politie in Gx. omdat hij 'ernstig met dood wordt bedreigd';

hij wordt doorverbonden met de politiemeldkamer in Apeldoorn.

02. 04092000 21.17u [0:21]

Dhr X verzoekt om de politie in Gx.;

Hij wordt doorverbonden met de politiemeldkamer in Apeldoorn

03. 04092000 21.53u [3:21]

Dhr. X vraagt naar de politie in Gx. en geeft aan dat hij, omdat hij al voor de derde keer belt, de chef van de meldkamer wenst te spreken. N verband met de agitatie bij dhr. X besluit de 1-1-2 centraliste het gesprek met vooraankondiging door te verbinden met de politiemeldkamer in Apeldoorn. Op de meldkamer wordt zij vervolgens in de wacht gezet [gedurende 1:57!]

Door dhr. X wordt de verbinding verbroken en hij belt opnieuw

04. 04092000 21.57u [2:43]

Dhr. X verwijt de 1-1-2 centraliste dat zij hem heeft laten wachten.

Hij voelt zich niet serieus genomen en vraagt om schriftelijke vastlegging.

De centraliste weet hem wat te kalmeren en verbindt hem wederom door met de politiemeldkamer in Apeldoorn."

3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapport van de klachtbehandelaar K. van november 2000 waarin onder meer staat weergegeven:

"Op donderdag 9 november 2000 hoorde ik:

W., agent van politie (...).

Nadat ik hem in kennis had gesteld met hetgeen, waarover ik hem wilde horen, verklaarde hij:

'Op maandag 4 september 2000 had ik DIA (dienst incident afhandeling; opm.rapp.) samen met S. Zover ik mij kan herinneren, kregen wij omstreeks 19.30 uur van de meldkamer het verzoek om contact op te nemen met de heer V. te Gx. S. heeft toen telefonisch contact opgenomen met V. Deze gaf te kennen dat er moeilijkheden waren geweest met de heer X (…) te Gx. Na dit telefoontje zijn wij verder gegaan met onze dienst. Op een gegeven moment waren wij op het bureau (...) om vorenstaande te muteren. Wij kregen toen het verzoek van de meldkamer om contact op te nemen met de heer X te Gx. Voor mijn gevoel was dit tussen 21.30 en 22.00 uur. Bij het telefoongesprek gaf X aan dat hij in de vooravond ernstig bedreigd was. Wij zijn vervolgens naar de heer X gegaan. Ten aanzien van de tijden wil ik nog aangeven hier niet zeker van te zijn'.

Op donderdag 9 november 2000 hoorde ik, telefonisch, de mij bekende:

S., hoofdagent van politie (...).

Nadat ik hem in kennis had gesteld met hetgeen, waarover ik hem wilde horen, verklaarde hij:

'Op maandag 4 september 2000 had ik samen met W. DIA dienst, Omstreeks 19.30 uur (volgens mutatie meldkamer 19.36 uur; opm.rapp) riep de meldkamer ons op en vroeg of wij de heer V. uit Gx. kenden. Ik antwoordde dat ik deze wel kende. Het verzoek was om contact met V. op te nemen. Ik heb daarop met V. gebeld. Uit zijn verhaal bleek dat er moeilijkheden geweest waren met X (...) te Gx. Zij hadden X 'naar binnen gebracht'.

Daar ik van de meldkamer niet had begrepen, dat wij contact op moesten nemen met X hebben wij dit ook niet gedaan. Wij hebben onze patrouille vervolgd en zijn na verloop van tijd naar het bureau (...) gegaan om bovenstaande bij mutatie vast te leggen. In deze mutatie (...) , d.d. 4 september 2000, 21.43 uur; opm.rapp.) moet 'V.' 'V.' zijn en waar 'X' staat, moet dit 'V.' zijn.

Het zal tussen 21.30 en 22.00 uur geweest zijn, wij waren nog op het bureau, dat de meldkamer ons verzocht contact op te nemen met de heer X. Het zou om vernieling van een auto gaan. Ik heb toen telefonisch contact gezocht met X. Uit het gesprek met hem bleek mij dat het niet ging om een vernieling maar om een, volgens X, zeer ernstige bedreiging. Vervolgens zijn wij naar Gx. naar de heer X gereden. Deze deelde mee dat hij die avond een aantal keren naar de meldkamer had gebeld en om directe assistentie had gevraagd. Er was echter, tot onze komst, geen politie geweest.

Wij zijn tot ongeveer 23.45 uur bij X geweest om de zaak door te praten. Een groot gedeelte van de tijd had X het over zijn problemen met de (plaatselijke) politie. X gaf mij een met de hand geschreven aangifte.

Op 5 september 2000 heb ik het gebeuren met de teamchef Gx., de heer O., besproken. Besloten werd dat er aan de hand van de geschreven 'aangifte' van X een uitgebreide aangifte opgenomen zou worden.

Op zaterdag 9 september 2000 heb ik contact opgenomen met X en hem gevraagd of hij naar het bureau kon komen, zodat ik een aangifte op kon nemen. X gaf aan dat dit niet mogelijk was. Ik ben toen met hem overeengekomen dat hij op woensdag 13 september 2000 naar het bureau Bergh zou komen om aangifte te doen. In verband met mijn diensten kon dit niet eerder. Op het bureau Bergh heb ik toen een aangifte opgenomen".

4. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een rapport van de klachtbehandelaar K. van 7 december 2000 waarin onder meer staat weergegeven:

"Ik ken de heer X denk ik ongeveer drieënhalf jaar. Omdat er vele problemen waren aan de (...), meestal X met diverse buren, heb ik hem toen uitgenodigd. Op het bureau hebben wij toen een langdurig gesprek gehad over de hele gang van zaken en onze aanpak hiervan.

Blijkbaar omdat wij het over de aanpak niet met elkaar eens waren, meed X mij vanaf die tijd.

In het team is X regelmatig onderwerp van gesprek en de collega's weten dat zij zaken, die door X worden gemeld, professioneel moeten afhandelen. Indien er aangifte van een strafbaar feit gedaan wordt, wordt er een aangifte opgenomen en wordt er een onderzoek ingesteld.

Nu X niets met de politie Gx. te maken wil hebben, doet hij aangiften meestal schriftelijk; of naar het bureau Gx. of naar het districtsbureau in Doetinchem. Hij wordt naar mijn mening behandeld als iedere andere burger in ons bewakingsgebied.

Er liggen momenteel nog verscheidene zaken, waaronder een aantal aangiften, welke nog in onderzoek zijn.

(...)

Ik heb nu alle zaken betreffende X verzameld en zal binnen korte tijd overleg plegen met parketsecretaris T. te Zutphen hoe zaken aan te pakken en af te handelen. Indien zaken van X voor seponering door een hulpofficier van justitie in aanmerking komen, treed ik al niet meer op als hulpofficier om zodoende geen verdenking van eventuele vooroordelen te wekken.

Het is bij de politie Gx. bekend dat X zaken simuleert en soms keihard liegt. Wat betreft zijn klacht over het niet optreden tegen massale verkeersovertredingen kan ik meedelen dat verkeerstoezicht bij de normale patrouilles wordt meegenomen. Indien vele mensen klagen over een bepaalde zaak dan bekijken wij of er gericht toezicht plaats kan vinden (...)

Het is natuurlijk niet zo dat de politie onmiddellijk op komt draven als X belt over een verkeersovertreding.

Gezien de gespannen toestand op de (...) heb ik op 19 september 2000, toen mevrouw We. belde en meedeelde, dat zij door X van de fiets was geslagen, besloten X ter zake verdenking van mishandeling aan te laten houden. Voor zover ik weet is het onderzoek nog niet afgesloten'.

(...)

De aanhouding van X is gemuteerd onder nummer 00-278850. Na zijn aanhouding is X ondergebracht in een verhoorkamer.

Omdat er een aangifte van We. opgenomen moest worden, duurde het enige tijd alvorens X gehoord kon worden.

X geeft aan dat de politie niet op zijn oproepen' reageerde en dat hij vervolgens buiten bewustzijn geraakte. De heer T. zou hem aldus hebben aangetroffen.

Op (...) december 2000 hoorde ik, nadat ik hem in kennis had gesteld met de klacht van de heer X, de mij bekende Th., die verklaarde:

'Toen ik in de verhoorkamer kwam, zat/lag X op de grond met zijn hoofd op de stoelleuning. Hij was geheel bij bewustzijn en goed aanspreekbaar. Ik verzocht X mee te gaan naar een andere kamer om een verklaring van hem op te nemen. Hieraan voldeed hij. Ik heb niets bijzonders aan X gemerkt. Bij het verhoor heb ik hem nog koffie verstrekt'.

Naar aanleiding hiervan hoorde ik op 6 december 2000, telefonisch, de mij bekende Ku. Nadat ik hem in kennis had gesteld met hetgeen, waarover ik hem wilde horen, verklaarde hij:

Op 9 september 2000, toen de heer X werd aangehouden ter zake mishandeling en werd ondergebracht in een verhoorkamer, had ik plantondienst.

Op een gegeven ogenblik belde X drie à vier keer heel kort achter elkaar. Ik ben toen naar de verhoorkamer gelopen. Nadat ik de deur had geopend, zag ik dat X op de stoel achter de tafel zat. Er was niets bijzonders aan hem te zien en hij was normaal bij bewustzijn en goed aanspreekbaar. Op zijn daartoe gestelde vraag deelde ik hem mee dat hij moest wachten tot de collega's klaar waren om hem te horen. Omdat ik aanvoelde dat hij na mijn vertrek weer zou gaan bellen, zei ik tegen hem dat hij weer mocht bellen indien hij bijna dood ging. Dit wordt wel meer gezegd tegen lastige klanten. Indien X wat anders beweert dan liegt hij. Dat hij hier niet voor terugdeinst, weet ik uit zich in het verleden voorgedane zaken'.

Op 7 december 2000 hoorde ik telefonisch die mij bekende K., brigadier (...).

Nadat ik hem in kennis had gesteld met hetgeen, waarover ik hem wilde horen, verklaarde hij:

'Ik kan mij de zaak X zo niet meer herinneren. Indien in BPS niets is gemuteerd over gebruik van de machtiging tot binnentreden dan hebben we van de machtiging geen gebruik behoeven te maken. Indien dit namelijk wel het geval geweest was, hadden wij hiervan proces-verbaal op moeten maken en daarvan een kopie aan de heer X moeten zenden".

5. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zij reactie een rapport van klachtbehandelaar G. van de Divisie Operationele Ondersteuning van 30 november 2000, waarin onder meer staat vermeld:

"Op vrijdag 6 oktober 2000 werd aan mij door H., groepschef van de Regionale Meldkamer van de Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, een cassetteband beschikbaar gesteld waarop drie telefoongesprekken met betrekking tot de melding door de heer X waren veilig gesteld.

Het eerste gesprek betreft het telefonische contact op maandag 4 september te 19.05 uur tussen de heer X en de centraliste van de Regionale Meldkamer E. Dit gesprek wordt door mij woordelijk weergegeven en luidde als volgt:

X : Ja, ik spreek met de meldkamer van de politie?

E.: Ja.

X : Ja mevrouw, een goedenavond, u spreekt met X. Zeg mevrouw, het volgende. Ik heb een aangifte gedaan wegens, bij de politie Y, wegens vernieling en dat soort zaken en zand op auto's gooien, auto's beschadigen, ruitenwissers afbreken en antennes enz. Dat is bij de politie (...) bekend en vanavond vind ik weer zand op de auto.

E.: Wat vindt U weer?

X : Zand, en ook bedreigingen van die meneer.

E.: In welke plaats is dat?

X : Dat is in Gx..

E. In Gx., en in welke straat woont u?

X : Nou, ik woon aan de (...).

E.: Wat zegt u?

X : Aan de (...) woon ik.

E.: (...) (straat; No.)

X : Ja. De meneer die de bedreigingen uit die woont aan de (...).

E.: Nummer (...)?

X : Ja. En ik denk dat het nou tijd wordt dat die meneer een keer aangehouden wordt. Ja, dat kan zo natuurlijk helemaal niet. Hij zou mij met 5 man helemaal in elkaar slaan en hij zou zorgen dat ik ging verhuizen en hij zou ik weet allemaal niet!

E. : En uw naam is?

X : Mijn naam is X.

E.: X

X : Ja.

E.: En uw telefoonnummer?

X : Dat is een geheim nummer, (...)

E.: (...) (nummer; N.o.)

X : Ja en drie nullen.

E.: Ik heb dit genoteerd en de collega's nemen contact met u op. Akkoord ja?

X : Akkoord, ja bedankt.

E.: Daag.

Vervolgens werd het gesprek verbroken. De toon van het gesprek was rustig en ontspannen. Noch uit de wijze waarop het gesprek werd gevoerd, noch uit de inhoud van het gesprek blijkt dat er sprake was van een noodsituatie en zelfs niet van een gespannen situatie. Door de centraliste E. werd de melding ingevoerd met de prioriteitscode 2 (inzet zo spoedig mogelijk, zodra een eenheid beschikbaar is). De aard van de melding gaf geen noodzaak de werkzaamheden van de surveillance-eenheid (...) terstond te onderbreken.

Verklaring centraliste regionale meldkamer E.:

Op dinsdag 7 november 2000 werd door mij de centraliste E. gehoord. Nadat ze kennis had genomen van de door de heer X ingediende klacht en de bandopnamen van de telefoongesprekken in relatie tot deze klacht had beluisterd verklaarde zij:

Ik ben als centraliste werkzaam op de Regionale Meldkamer van de Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland. Op maandag 4 september 2000 van 15.00 tot 23.00 uur deed ik dienst op de meldtafel Achterhoek. Ik kan me de melding en ook de melder niet meer herinneren. Afgaande op de bandopname heb ik de melding van de heer X wel aangenomen. Ik heb deze melding vastgelegd in BPS en heb hieraan de prioriteit 2 gegeven (inzet zo spoedig mogelijk, zodra een eenheid beschikbaar is. Ook nu ik deze melding terughoor zou ik hem opnieuw de prioriteit 2 geven. Uit niets blijkt dat er sprake is van een noodsituatie of het verder escaleren van het conflict dat aan de melding voorafging. Afgaande op het gesprek gevoerd door collega centralist J. met de eenheid (...) is deze melding ook als zodanig uitgegeven. Ik kan mij niet herinneren meerdere gesprekken met betrekking tot dit incident te hebben gevoerd. Als er nog een vervolgmelding door mij was aangenomen had ik nogmaals een verzoek aan de (...) gedaan om contact op te nemen met de heer X. Ik had deze vervolgmelding niet ingevoerd in BPS omdat dat voor dit soort incidenten niet gebruikelijk is."

6. De korpsbeheerder verstrekte bij zijn reactie voorts het Jaarplan 2000 politie van het District Achterhoek waarin de lokale speerpunten van de gemeente Gx. zijn opgenomen. Deze speerpunten luiden onder meer:

"Resultaatgebied

Speerpunt

Veiligheid

verkeersongevallen

Uit de verkeersveiligheidsanalyse blijkt dat jaarlijks rond de 260 verkeersongevallen plaatsvinden. Opvallend daarbij is het aantal slachtoffers bij flankaanrijdingen. De onveilige locaties in Gx. zijn: de kruispunten (...)

1. controles ivm weggedrag van verkeersdeelnemers in het algemeen

2. controles op genoemde wegen."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker herhaalde zijn standpunt in zijn brief van 22 augustus 2001 naar aanleiding van het standpunt van de Korpsbeheerder.

E. INLICHTINGEN ARRONDISSEMENTSPARKET ZUTPHEN

Op verzoek van de Nationale ombudsman berichtte het arrondissementsparket te Zutphen dat zowel de strafzaak tegen verzoeker terzake van mishandeling als de strafzaak terzake van de bedreiging waarbij verzoeker slachtoffer was geweest waren geseponeerd.

F. REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR Bo.

Politieambtenaar Bo. die bij het optreden op 19 september 2000 was betrokken deelde bij brief van 14 december 2001 onder meer mee:

"Op 19 september 2000 was ik met een collega (...) belast met de "Noodhulpdienst" voor de politieteams (...) en Gx. Wij waren in uniform gekleed en surveilleerden in een opvallende politieauto.

Op verzoek van de teamchef van het politieteam Gx., O., hebben wij ons vervoegd aan het politiebureau (...). De teamchef O. verzocht ons om X uit Gx. aan te houden ter zake mishandeling, op heterdaad ontdekt. O. overhandigde ons een schriftelijke machtiging tot binnentreden in de woning van X.

Vervolgens hebben wij X aangehouden en overgebracht naar het politiebureau (...). (hiervan is door ons een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt.)

Aan het politiebureau in Y is X overgedragen aan de collega's van het politieteam Gx., waarna wij onze noodhulpdienst hebben vervolgd."

G. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR t.

Op 10 december 2001 deelde politieambtenaar T. in reactie op verzoekers klacht telefonisch onder meer mee aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik wil graag reageren op een deel van de klacht van de heer X. Het betreft hier het onderdeel dat gaat over het al dan niet reageren op het bellen van de heer X toen hij was ingesloten in het politiebureau.

Ik kan mij daar het volgende nog van herinneren: De heer X was na zijn aanhouding in afwachting van zijn verhoor in de ophoud/verhoorruimte van het politiebureau geplaatst. In deze ruimte is een belknop aangebracht, die een bel in de zogenoemde publieksopvangruimte kan laten overgaan. De heer X bleef tijdens zijn aanwezigheid in de ophoudruimte hinderlijk op de bel drukken. Ik bedoel daarmee dat hij constant belde. Een collega van mij heeft hem toen gezegd daarmee te stoppen. Dat is geloof ik toen ook gebeurd. Ik weet niet hoelang de heer X in de ruimte heeft verbleven. Toen ik hem daar om 10.30 / 11.00 uur ging ophalen om hem te verhoren, zag ik dat hij daar op de vloer lag. Voorts lag daar een stoel op de rugzijde. De heer X lag daar ontspannen en was bij zijn positieven. Toen ik hem vroeg met mij mee te gaan, stond hij op en ging met mij mee. Ik heb hem toen verhoord omdat mijn collega's daarvoor geen tijd hadden."

H. Nadere reactie verzoeker

Verzoeker liet in reactie op de hem toegezonden informatie bij brief van 28 januari 2002 onder meer weten:

"In antwoord op uw brief en bijlagen bericht ik u dat voor mijn aanhouding destijds geen enkel bewijs is geweest blijkt uit de stukken door u aan mij gezonden. Men is eerst overgegaan tot aanhouding enz. enz. en is achteraf pas een onderzoek begonnen waaruit is gebleken dat er géén bewijs/getuigen zijn! Ook op mijn aangifte daarvoor werd niet gereageerd door politie en/of OM. Een kopie werd u toegezonden.

- T.a.v. de reacties op mijn bellen vanuit de cel.

Ik ben neurologisch patiënt (hersenletsel) en verloor het bewustzijn! Een kennelijk omgevallen stoel en het op de grond liggen van een dergelijke 'patiënt' is reden onverwijld een arts te waarschuwen!

- T.a.v. bedreiging (285 Sv)

Een van de betrokken deelnemers aan dit 'misdrijf' stelt tegen beter weten in, derhalve te kwader trouw dat hij, V., mij naar binnen had gebracht. In werkelijkheid werd ik bij het teruglopen naar de woning gehinderd en geduwd en geprovoceerd tot geweld! Ik hield mij zo rustig mogelijk en dat bleek ook uit de telefoongesprekken met 112. Die spreken zelf van een rustig gesprek en daarom prioriteitscode 2! Quod absurdum!"

Achtergrond

A. Aangifte

Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Artikel 163 Sv:

"1. De aangifte van eenig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar (…)

2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in schrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever (…) ondertekend. (…)

3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde ondertekend."

B. Algemene wet op het binnentreden

Artikel 5:

"1.De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in één in de machtiging te noemen woning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen.

(...)

3. Ten behoeve van de aanhouding, (...) van een in de machtiging te noemen of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk aan te wijzen persoon (...) is de advocaat-generaal bij het gerechtshof of de officier van justitie bevoegd een machtiging te geven die geldt voor iedere woning waarin bedoelde persoon (...) zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de advocaat-generaal of de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de bevoegdheid tot het geven van een machtiging toe aan de hulpofficier van justitie."

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Niet gereageerd op telefonische meldingen op alarmnummer over bedreiging en geen kopie van de aangifte van die bedreiging verstrekt.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Verdachte van bedreiging niet direct aangehouden; aangifte pas negen dagen later opgenomen; verdachte pas later verhoord, verder wordt niet voldoende opgetreden tegen veelvuldig gebruik van voetpad door (brom)fietsers en automobilisten, over handelwijze politie: ten onrechte bij aanhouding gebruik gemaakt van een schriftelijke machtiging tot binnentreden en tijdens insluiting niet dan wel onvoldoende gereageerd op zijn bellen .

Oordeel:

Niet gegrond