2002/202

Rapport

Verzoekers klagen er over dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort:

1. met zijn reactie van 10 oktober 2001 niet afdoende inhoudelijk heeft gereageerd op de brief van verzoekers van december 2000, waarin zij een aantal vragen stellen over de ontruiming en sloop van het pand Spaarnestraat 78 te Amersfoort;

2. niet heeft gereageerd op de brief van verzoekers, waarin zij de gemeente Amersfoort aansprakelijk stellen voor de schade die is ontstaan tengevolge van de sloop van het pand Spaarnestraat 78;

3. het verzoek om een financiële tegemoetkoming van f 10 per dag wegens gederfd woongenot heeft afgewezen;

4. zich, blijkens zijn brief van 10 oktober 2001, op het standpunt stelt dat er geen bezwaren zijn tegen een tijdelijke bewoning van de schuur behorende bij de gesloopte woning, zonder dat het college zich op de hoogte heeft gesteld van de feitelijke situatie en door het college een woonvergunning is afgegeven en

5. eerst op 10 oktober 2001 heeft gereageerd op de klacht van verzoekers van 18 juni 2001, terwijl de afdeling concernondersteuning van de gemeente Amersfoort bij tussenbericht van 17 juli 2001 schreef dat de klacht voor 1 augustus 2001 zou worden afgehandeld.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Tijdens graafwerkzaamheden op 23 augustus 2000 ten behoeve van de ontmanteling van een onder een woning te Amersfoort gelegen explosief uit de Tweede Wereldoorlog bleek dat dit explosief zodanig ongunstig was gesitueerd, dat de geplande ruiming geen doorgang kon vinden. Uit nader onderzoek bleek dat sloop van de gehele woning noodzakelijk was, welke op 2 oktober 2000 aanving. Op 27 oktober 2000 werd het explosief, een vliegtuigraket, verwijderd.

2. Op 1 december 2000 wendden verzoekers, die in de nabijheid van de gesloopte woning wonen, zich middels twee brieven tot de burgemeester van de gemeente Amersfoort.

II. Inzake de reactie van het college van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2001.

1. Op 1 december 2000 ontving de gemeente Amersfoort een aan de burgemeester gerichte brief van verzoekers, waarin zij hun kritiek uiten over de wijze waarop de ruiming van de vliegtuigbom was aangepakt en uitgevoerd (zie A. FEITEN, onder 4.2.). Zo stellen verzoekers onder andere dat de informatieavonden over de op handen zijnde ruiming vaak kort van tevoren werden aangekondigd en dat tijdens deze avonden de te verwachten overlast zwaar werd gebagatelliseerd. Daarnaast merken verzoekers op dat al met de sloop van de woning was begonnen, voordat er een sloopvergunning was aangevraagd en pas anderhalve week na aanvang van de sloop een eerste inspectie was uitgevoerd naar de omliggende woningen. In het verlengde van hun kritiek stellen verzoekers de burgemeester een aantal specifieke vragen.

2. In de ambtelijke notitie van 8 januari 2001 (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 3.2.3.), wordt, naar aanleiding van de ontvangst van verzoekers brief, verwezen naar de reactie van de burgemeester van 4 januari 2001 waarin wordt ingegaan op een van tien omwonenden van de gesloopte woning ontvangen brief. In deze brief (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 3.2.4.), uiten de omwonenden, waaronder verzoekers, hun ongenoegen over de gang van zaken rond de ruiming van het explosief. De omwonenden merken onder andere op dat zij nimmer zijn gehoord in de verschillende fasen van de besluitvormingsprocedure en steeds voor voldongen feiten zijn geplaatst. Tevens wordt opgemerkt dat eerst anderhalve week na aanvang van de sloop de woningen van binnen zijn getaxeerd in verband met eventuele schade.

3. In haar reactie van 4 januari 2001, welke tevens is verstuurd aan verzoekers, schrijft de burgemeester van de gemeente Amersfoort dat, toen bleek dat de vastgestelde planning voor de ruiming van het explosief niet kon worden gerealiseerd, er voor was gekozen om procedures versneld in gang te zetten om de overlast voor de buurt niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk. Daarnaast schrijft de burgemeester dat de opname van de omliggende bebouwing heeft plaatsgevonden voor aanvang van de werkzaamheden en er, naar aanleiding van ontvangen klachten, opdracht is gegeven voor een aanvullende opname, zodat de huidige staat van de woningen kan worden vergeleken met de vooropname.

4. Onder verwijzing naar de inhoud van de reactie van de burgemeester, waarin onder andere wordt ingegaan op enkele van de door verzoekers in hun brief gestelde vragen, wordt in de ambtelijke notitie de vraag aan de orde gesteld of de brief van verzoekers nog als klacht in behandeling genomen moet worden of dat de brief van de burgemeester van 4 januari 2001 de klachten reeds ondervangt. Onder verwijzing naar de klachtenregeling wordt de loco-secretaris gevraagd telefonisch contact op te nemen met verzoeker.

5. Uit de telefoonnotitie van het gesprek tussen de loco-secretaris en verzoeker op 17 januari 2001 (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 3.2.5.), blijkt dat verzoeker is geïnformeerd over de ontvangst van zijn brief en is meegedeeld dat deze is aangemerkt als officiële klacht. Uit de gespreksnotitie blijkt echter niet of, en zo ja op welke wijze verzoeker heeft aangegeven dat met het telefoongesprek aan zijn klacht naar genoegen is tegemoet gekomen.

6. In reactie op de klachten van verzoekers stelt het college van burgemeester en wethouders dat er, naar aanleiding van het telefoongesprek van 17 januari 2001, geen signalen zijn ontvangen dat de klacht op deze wijze niet goed zou zijn afgedaan.

Verzoeker daarentegen stelt dat hij reeds tijdens het gesprek heeft aangegeven nog een antwoord van de gemeente te verwachten.

7. Ingevolge het bepaalde in artikel 9:5 van de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 1.) vervalt de verplichting tot het verder toepassen van het bepaalde in hoofdstuk 9, zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht is tegemoet gekomen.

Blijkens de Memorie van Toelichting beoogt voornoemd artikel bestuursorganen zoveel mogelijk ruimte te bieden voor een snelle en informele afhandeling van klachten.

“Van de verdere procedure kan in ieder stadium worden afgezien wanneer <<naar tevredenheid van de klager>> aan diens klacht tegemoet is gekomen. Die tevredenheid behoeft niet op een bepaalde wijze te blijken, maar bij onzekerheid over de vraag of zij aanwezig was moet het bestuursorgaan kunnen aantonen dat daarvan sprake was. Zij kan niet worden aangenomen louter op grond van het feit dat het bestuur zelf overtuigd was van de adequaatheid of redelijkheid van de eigen reactie op de klacht: het gaat immers om de vraag of de klager tevreden was, en niet of hij naar het oordeel van het bestuursorgaan tevreden had behoren te zijn. Teneinde te voorkomen dat verschil van mening hierover eerst veel later blijkt, kan het verstandig zijn dat het bestuursorgaan de klager schriftelijk meedeelt er vanuit te gaan dat de klacht naar tevredenheid is afgehandeld. Indien de klager niet tevreden blijkt over de meer informele afhandeling van zijn klacht, zal deze klacht overeenkomstig dit hoofdstuk verder moeten worden afgehandeld. Een verplichting tot schriftelijke bevestiging door het bestuursorgaan leidt naar ons oordeel evenwel tot onnodige bestuurslasten en is daarom niet opgenomen.”

8. Uit het vorenstaande blijkt dat ook de wetgever zich op het standpunt stelt dat voor zowel het betrokken bestuursorgaan als de klager duidelijk moet zijn dat de klacht naar tevredenheid van de klager is afgedaan, voordat de verplichting tot verdere klachtbehandeling vervalt.

In het onderhavige geval dient te worden vastgesteld dat deze duidelijkheid er wellicht wel voor het college van burgemeester en wethouders was, maar niet voor verzoeker. Daarbij geldt dat uit de telefoonnotitie niet opgemaakt kan worden of, en zo ja op welke wijze verzoeker heeft aangegeven dat de klacht naar tevredenheid is afgedaan.

9. Alhoewel begrip kan worden opgebracht voor de aanname van het college van burgemeester en wethouders, mede omdat de burgemeester in haar brief van 4 januari 2001 nader op de door diverse omwonenden, onder wie verzoeker, ingediende grieven is ingegaan, had het in het onderhavige geval in de rede gelegen om verzoeker schriftelijk te informeren over hetgeen tijdens het telefoongesprek op 17 januari 2001 was besproken en om daarbij aan te geven dat het college er van uitging dat daarmee de klacht naar tevredenheid was afgedaan.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel niet behoorlijk.

III. Inzake het niet reageren op de aansprakelijkstelling.

1. Verzoekers stellen in hun brief die eveneens op 1 december 2000 door de gemeente Amersfoort is ontvangen (zie A. FEITEN, onder 4.1.) de gemeente Amersfoort aansprakelijk voor de materiële schade aan hun woning, tengevolge van de sloop. In hun verzoekschrift, zoals dat op 2 november 2001 bij de Nationale ombudsman is ontvangen, stellen zij dat zij nog immer geen reactie van het college van burgemeester en wethouders op deze aansprakelijkstelling hebben ontvangen.

2. Uit de van het college van burgemeester en wethouders ontvangen stukken (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 3.1. e.v.) blijkt dat de gemeente Amersfoort direct na de ontvangst van de brief van verzoekers opdracht heeft gegeven om een schouw uit te voeren. Ook uit de notitie omtrent het telefoongesprek van 17 januari 2001 tussen de loco-secretaris en verzoeker (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 3.2.4.) blijkt dat er afspraken zijn gemaakt over de behandeling van de aansprakelijkstelling. Een en ander heeft geleid tot de brief van 27 juni 2001, waarin een aannemingsbedrijf wordt verzocht contact op te nemen met verzoekers, voor het plannen van de herstelwerkzaamheden zoals aangegeven in het opnamerapport van 16 februari 2001.

3. Alhoewel door de gemeente Amersfoort niet expliciet is gereageerd op de aansprakelijkstelling door verzoekers kan, gelet op de acties die door de gemeente of in opdracht van de gemeente zijn ondernomen en de contacten die daaromtrent tussen verzoeker en de gemeente enerzijds en tussen verzoeker en het expertisebureau en het aannemingsbedrijf anderszins zijn geweest, niet worden gesteld dat door de gemeente Amersfoort in het geheel niet is gereageerd.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel behoorlijk.

4. In reactie op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders lieten verzoekers op 26 januari 2002 onder meer weten dat de herstelwerkzaamheden nog niet zijn uitgevoerd. Naar aanleiding van deze opmerking is het college van burgemeester en wethouders gevraagd toe te zien op het alsnog op korte termijn (laten) uitvoeren van deze werkzaamheden. Dit is namens het college toegezegd.

IV. Inzake de afwijzing van een financiële tegemoetkoming wegens gederfd woongenot.

1. In hun rappelbrief van 18 juni 2001 (zie hiervoor A. FEITEN, onder 5) vragen verzoekers om een tegemoetkoming van f 10 per dag, wegens gederfd woongenot in verband met de tijdelijke bewoning van de schuur op het perceel van Spaarnestraat 78.

2. In hun brief van 10 oktober 2001 wordt dit verzoek door het college van burgemeester en wethouders afgewezen, omdat de begrotingspost voor de ruiming van de vliegtuigbom geen ruimte laat voor een dergelijke vergoeding.

3. In reactie op verzoekers klachtonderdeel stelt het college (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 1.) dat de gebruikte motivering door verzoeker kennelijk niet goed wordt begrepen, maar dat het de bedoeling was om duidelijk te maken dat het college ook na de eerdere afwijzing van het door diverse omwonenden ingediende verzoek om financiële vergoeding wegens ondervonden ongemak, geen reden zag om een dergelijke vergoeding te verlenen.

4. In zijn standpunt dat de beslissing op het verzoek om een financiële tegemoetkoming niet kan worden aangemerkt als een zelfstandig schadebesluit kan het college worden gevolgd, zodat de Nationale ombudsman in beginsel bevoegd is om een onderzoek in te stellen naar het klachtonderdeel inzake de afwijzende beslissing van het college op het verzoek om financiële tegemoetkoming.

5. Volgens vast beleid (zie Achtergrond, onder 2.) stelt de Nationale ombudsman zich bij de beoordeling van een dergelijke beslissing terughoudend op. De burgerlijke rechter is immers de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende beslissing heeft kunnen komen, wordt de beslissing tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

6. In het onderhavige geval stelt het college van burgemeester en wethouders zich, blijkens zijn reactie van 10 oktober 2001 op verzoekers brief overeenkomstig de reactie van de burgemeester van 4 januari 2001 op de brief van de direct omwonenden, op het standpunt dat de verzoeken om een financiële tegemoetkoming moeten worden afgewezen, omdat de component immateriële schadevergoeding geen onderdeel uitmaakt van de kostenbegroting.

7. Het college is evenwel voorbijgegaan aan een feitelijke beoordeling van verzoekers verzoek om schadevergoeding, aangezien het voor de beslissing niet relevant is of bij het opstellen van de begroting voor de ruiming van de vliegtuigbom met een dergelijke vergoeding rekening is gehouden. De door het college aangevoerde motivering kan de beslissing tot afwijzing niet dragen. Het is niet juist dat het college van burgemeester en wethouders bij de klachtafhandeling niet nader op de motivering is ingegaan.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

8. De enkele stelling van verzoekers dat het tijdelijk bewonen van de schuur, waarbij vanuit deze schuur inkijk mogelijk is in de achterzijde van verzoekers woning is echter ontoereikend om aannemelijk te achten dat verzoekers als gevolg daarvan in persoon zijn aangetast, hetgeen tot een vergoeding van de gevraagde immateriële schade zou moeten leiden (zie Achtergrond, onder 3). Hoewel op zich voorstelbaar is dat verzoekers aan het feit dat de tijdelijke bewoning van de schuur langer is gaan duren dan vooraf verwacht, een meer of minder sterk gevoel van onbehagen hebben overgehouden of zich gekwetst hebben gevoeld, zijn dergelijke gevoelens niet voldoende om te kunnen spreken van geestelijk letsel of aantasting in de persoon. Onder deze omstandigheden bestaat er onvoldoende aanleiding om het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort de aanbeveling te doen alsnog in te gaan op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.

V. Inzake het toestaan van de tijdelijke bewoning van een schuur.

1. In reactie op het klachtonderdeel van verzoeker schrijft het college van burgemeester en wethouders (zie C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS, onder 2.) dat de op het perceel van de woning Spaarnestraat 78 gelegen schuur als tijdelijk onderkomen wordt gebruikt in afwachting van herbouw van de woning. Hiertoe zijn enkele provisorische voorzieningen aangebracht. Het gemeentebestuur heeft, in verband met de tijdelijkheid, geen bezwaar gemaakt tegen de bewoning van de schuur.

Op 16 oktober 2001 is een bouwvergunning verleend voor de herbouw van de woning. Het college merkt op dat de bewoning van de schuur uiteindelijk langer heeft geduurd dan oorspronkelijk aangenomen, omdat de gemeente geen medewerking wilde verlenen aan herbouw van de woning buiten de geldende normen van het bestemmingsplan.

2. De Woningwet (zie Achtergrond, onder 4.) bepaalt dat uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu, technische voorschriften worden gegeven omtrent het bouwen en de staat van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen.

Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Woningwet kan in een in de gemeentelijke bouwverordening gegeven voorschrift worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd zijn ontheffing te verlenen van dat voorschrift.

3. In reactie op dit klachtonderdeel van verzoekers schrijft het college van burgemeester en wethouders dat, om de bewoner/eigenaar van de woning Spaarnestraat 78 niet nog meer te duperen, is gedoogd dat hij tijdelijk in zijn schuur ging wonen en hem in verband daarmee is toegestaan enkele voorzieningen te treffen om de schuur voor hem bewoonbaar te maken.

4. Blijkens het bepaalde in artikel 60, eerste lid, van de Woningwet is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders (de woonvergunning) een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon niet ongeschikt voor bewoning en welk gebouw laatstelijk niet of wederrechtelijk als woning werd gebruikt, als woning in gebruik te geven of te nemen.

Deze vergunningseis is, ingevolge het derde lid echter niet van toepassing op het als woning in gebruik geven of nemen van een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon ongeschikt voor bewoning, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften voor bewoning geschikt is gemaakt.

5. Nu blijkens de reactie van het college in de schuur, met medeweten van de Afdeling Bouw- en gebruikskwaliteit, provisorische voorzieningen zijn getroffen, dient er van uit te worden gegaan dat de schuur, ofschoon ongeschikt voor bewoning, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften voor bewoning geschikt is gemaakt. Het bepaalde in artikel 60, eerste lid, van de Woningwet dat het verboden is om zonder woonvergunning een (gedeelte van een) bestaand gebouw als woning in gebruik te nemen is derhalve op de bewoning van de schuur niet van toepassing.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel behoorlijk.

VI. Inzake de voortvarendheid van de klachtbehandeling.

1. Op 1 december 2000 ontving de gemeente Amersfoort de brief van verzoekers waarin zij hun kritiek uiten op de voorbereiding en uitvoering van de ruiming van de vliegtuigbom.

Naar aanleiding van deze brief heeft de loco-secretaris op 17 januari 2001 telefonisch contact met verzoeker gehad. Zoals hiervoor (onder II.) reeds is opgemerkt had de gemeente Amersfoort uit dit telefoongesprek niet automatisch de conclusie mogen trekken dat de klacht hiermee naar tevredenheid van verzoeker was afgedaan.

2. In reactie op verzoekers brief van 18 juni 2001, waarin zij aangaven dat zij nog immer een reactie van de gemeente verwachtten, ontvingen verzoekers een behandelingsbericht gedateerd 17 juli 2001, bericht waarin werd aangegeven dat de klacht voor 1 augustus 2001 zou worden afgedaan.

3. Het college van burgemeester en wethouders heeft er terecht op gewezen dat het behandelingsbericht van 17 juli 2001 bij verzoekers de verwachting heeft gewekt dat klachtafhandeling voor 1 augustus 2001 zou plaatsvinden. Het is dan ook niet juist dat de klacht van verzoekers pas op 10 oktober 2001 is afgehandeld, te meer daar klachtafhandeling voor 1 augustus 2001 volgens het college gemakkelijk had gekund.

De onderzochte gedraging is wat betreft dit klachtonderdeel niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedragingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort is gegrond wat betreft de klachtonderdelen dat met de reactie van 10 oktober 2001 niet afdoende inhoudelijk is gereageerd op de brief inzake de voorbereiding en uitvoering van de ruiming van de vliegtuigbom, de afwijzende beslissing op het verzoek om een financiële tegemoetkoming en het niet tijdig afdoen van de klacht van 18 juni 2001.

De klacht over de onderzochte gedragingen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort is niet gegrond wat betreft het uitblijven van een reactie op de brief van verzoekers inzake de aansprakelijkstelling en het toestaan van de tijdelijke bewoning van de schuur op het perceel Spaarnestraat 78.

Onderzoek

Op 2 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X en mevrouw Y te Amersfoort, met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het college een aantal specifieke vragen gesteld.

Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van het college van burgemeester en wethouders gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 22 december 1997 wendde de bewoner van de Spaarnestraat 78 te Amersfoort zich tot het college van burgemeester en wethouders met het verzoek een onderzoek te laten instellen naar een mogelijk onder zijn woning gelegen bom uit de Tweede Wereldoorlog.

2. Uit een op 14 oktober 1998 door de Explosieven Opruiming Dienst van de Koninklijke Landmacht verricht onderzoek bleek dat er waarschijnlijk een explosief onder de woning Spaarnestraat 78 lag. De uiteindelijke opdracht tot opsporing en - indien noodzakelijk - ruiming werd op 20 juni 2000 door het college van burgemeester en wethouders verstrekt.

3. De datum van de daadwerkelijk ontmanteling werd vastgesteld op 23 augustus 2000. Tijdens graafwerkzaamheden rees het vermoeden dat het explosief zich op een - voor ontmanteling - ongunstige plek bevond. Uit precisiemetingen van de Explosieven Opruiming Dienst bleek dat het explosief, waarvan inmiddels was vastgesteld dat het een vliegtuigraket betrof, op een diepte van 4.20 - gerekend vanaf de balkenlaag van de huiskamervloer - lag, vlak onder de voorgevel en op een afstand van 1.25 meter uit de zijgevel. Door de ligging van de vliegtuigraket bleek het noodzakelijk de woning Spaarnestraat 78 in zijn geheel te slopen. Op 2 oktober ving de sloop aan, waarna het explosief op 27 oktober 2000 werd verwijderd.

4. Op 1 december 2000 wendden verzoekers, die enkele huizen verderop wonen, zich met twee brieven tot de burgemeester van de gemeente Amersfoort.

4.1. In hun eerste brief stelden verzoekers de gemeente Amersfoort aansprakelijk voor de materiële schade die, tengevolge van de sloop van de woning Spaarnestraat 78, was ontstaan aan hun woning.

4.2. In hun andere brief uitten verzoekers kritiek op de wijze waarop de ruiming van het explosief was aangepakt en uitgevoerd. Zo wezen verzoekers er op dat de informatieavonden over de op handen zijnde ruiming vaak kort van tevoren werden aangekondigd en de te verwachten overlast tijdens deze avonden zwaar werd gebagatelliseerd. Daarnaast werd opgemerkt dat al met de sloop van de woning was begonnen, voordat er een sloopvergunning was aangevraagd en pas anderhalve week na aanvang van de sloop een eerste inspectie was uitgevoerd naar de omliggende woningen.

In het verlengde van hun kritiek stelden verzoekers de burgemeester onder meer de volgende vragen:

“Hoe is het mogelijk dat de sloop (…) op 2 oktober is begonnen, terwijl de aanvraag voor de sloopvergunning pas op 4 oktober bij de gemeente is binnengekomen? Op 11 oktober is de aanvraag (…) bekend gemaakt. Wat heeft het dan voor zin om bezwaar te maken tegen sloop, terwijl er nog slechts enkele muren van het pand overeind staan?

Wat is de reden achter de beslissing om de sloop reeds op 2 oktober te laten beginnen en de omwonenden pas op 29 augustus officieel in te lichten over de sloop?

Waarom is er gekozen om pas een inspectie van de huizen van omwonenden te laten doen op het moment dat de sloop al anderhalve week aan de gang was?

Waarom zijn de omwonenden niet volledig geïnformeerd over de mogelijke overlast en mogelijke schade?

(…)

Op welke wijze is de illegale kap van de boom in de voortuin (…) door de gemeente afgehandeld?”

5. Bij brief van 18 juni 2001 wendden verzoekers zich wederom tot de burgemeester van de gemeente Amersfoort, met de mededeling dat zij nog immer geen reactie hadden gekregen op de door hen in hun brief van december 2000 gestelde vragen inzake de ontmanteling van de vliegtuigbom. Verzoekers schreven in hun brief onder meer het volgende:

“Op ons zoveelste telefonische verzoek kregen wij onlangs tot onze verbazing te horen dat onze brief telefonisch was afgehandeld. Deze telefonische afhandeling is ons totaal onbekend, dus wij willen nogmaals verzoeken om een schriftelijke reactie op deze brief.”

Daarnaast merkten verzoekers op nog een reactie te verwachten op de bewoning van de schuur op het perceel Spaarnestraat 78, aangezien hiervoor geen woonvergunning is afgegeven. Verzoekers merkten op dat zij reeds eind april 2001 hadden laten weten dit een grote inbreuk op hun privacy te vinden en zij verzochten de burgemeester hun een vergoeding toe te kennen van f 10 per dag vanaf 1 mei 2001 tot datum einde bewoning van de schuur.

6. Op 17 juli 2001 werd de ontvangst van de brief van verzoekers bevestigd en meegedeeld dat de klacht voor 1 augustus 2001 zou worden afgedaan.

7. Bij brief van 10 oktober 2001 reageerde het college van burgemeester en wethouders op de brief van verzoekers van 18 juni 2001.

In zijn brief schreef het college onder meer dat de bouwvergunning voor de herbouw van de woning Spaarnestraat 78 binnenkort kon worden afgegeven en er - gegeven de omstandigheden - geen bezwaar bestond tegen de tijdelijke bewoning van de schuur tot aan het moment van ingebruikname van de herbouwde woning.

Het verzoek om een vergoeding van f 10 per dag werd afgewezen, omdat de begrotingspost geen ruimte liet voor een vergoeding, zoals door verzoekers gevraagd.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt college van burgemeester en wethouders

1. Bij de opening van het onderzoek werden door de Nationale ombudsman bij brief van 19 november aan het college van burgemeester en wethouders de volgende vragen gesteld:

“1. Is het college bereid om alsnog een inhoudelijke reactie te geven op de door verzoekers gestelde vragen inzake de ruiming van de vliegtuigbom aan de Spaarnestraat 78 en zo ja, binnen welke termijn is deze reactie te geven?

2. Binnen welke termijn zal het college reageren op de brief van verzoekers waarin zij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort aansprakelijk stellen voor de schade tengevolge van de sloop van de woning?

3. In hoeverre is het college van burgemeester en wethouders van mening dat de beslissing op deze aansprakelijkstelling dient te worden aangemerkt als een zelfstandig schadebesluit, waartegen voor verzoekers een wettelijk geregelde bestuursrechtelijke voorziening openstaat?

4. In hoeverre is het college van burgemeester en wethouders van mening dat zijn beslissing om een financiële tegemoetkoming wegens gederfd woongenot dient te worden aangemerkt als een zelfstandig schadebesluit, waartegen voor verzoekers een wettelijk geregelde bestuursrechtelijke voorziening openstaat?

5. Op grond van welke overwegingen stelt het college zich op het standpunt dat er geen bezwaren zijn tegen de tijdelijke bewoning van de schuur, mede gelet op de bepalingen van de Huisvestingswet en de Woningwet?

6. Waarom is de toezegging, zoals gedaan in het tussenbericht van 17 juli 2001, om de klacht van verzoekers voor 1 augustus 2001 af te handelen geen gestand gedaan?

7. In hoeverre is naar de mening van het college, ten aanzien van de brief van verzoekers van 18 juni 2001, voldaan aan de bepalingen van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht?”

2. In reactie op de klachten van verzoekers ontving de Nationale ombudsman op 11 januari 2002 een rapportage, zoals opgesteld door de behandelend medewerker van de gemeente Amersfoort, inclusief bijlagen. In zijn brief van 7 januari 2002 liet het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman weten met de inhoud van deze rapportage in te stemmen.

In deze rapportage staat onder meer het volgende:

“Naar aanleiding van een klacht van (verzoekers; N.o.) - verwoord in hun brief die werd ontvangen op 1 december 2000 - (…), wijs ik op de brief van (het met de sloop van de woning belaste aannemingsbedrijf; N.o.) d.d. 12 december 2000 gericht aan de Gemeente Amersfoort. In die brief (…) wordt t.a.v. (de woning van verzoekers; N.o.) opgemerkt dat aan het expertisebedrijf opdracht is gegeven om een schouw uit te voeren (…).

De twee - ongedateerde - brieven van (verzoekers; N.o.) die op 1 december 2000 zijn ontvangen bij de gemeente, zijn nog op diezelfde dag gefaxt naar (het aannemingsbedrijf; N.o.) teneinde de in die brieven gemelde schades zo snel mogelijk in behandeling te nemen (…).

Er is ook de correspondentie tussen (het expertisebedrijf; N.o.) en (verzoekers; N.o.), waaruit blijkt dat (het expertisebedrijf; N.o.) er kennis van droeg dat zij de gemeente Amersfoort aansprakelijk hadden gesteld voor schade aan hun woning. Uit de stukken blijkt dat op 16 februari 2001 inspectie van het interieur van hun woning heeft plaatsgevonden. Toen is de huidige staat van hun woning vergeleken met de staat zoals die in de eerdere (voor)opname rapporten is vastgesteld. Die eerdere vooropname van de woning (…) was al op 28 juli 2000 gebeurd toen het exterieur van de woning is geïnspecteerd.

Bij brief van 9 maart 2001 heeft (het expertisebedrijf; N.o.) e.e.a. schriftelijk bevestigd aan (verzoekers; N.o.).

Separaat is bij de stukken ook een fotokopie gevoegd van de door (verzoekster; N.o.) teruggestuurde brief (…). Op die brief van 13 juni 2001 verwijst (verzoekster; N.o.) naar de door haar gemaakte opmerkingen (…). Bij brief van 27 juni 2001 heeft (een dochter van het moederbedrijf van het met de sloop belaste aannemingsbedrijf; N.o.) het Aannemersbedrijf (K.; N.o.) verzocht om contact op te nemen met (verzoekster; N.o.) om bedoelde werkzaamheden aan de woning (…) te plannen. (…)

De conclusie kan worden getrokken dat de gemeente Amersfoort wel zorgvuldig, correct en adequaat heeft gereageerd op de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 20 oktober 2000 en op de beide ongedateerde brieven die op 1 december 2000 zijn ontvangen (…).

Hoe ging het met de bewoner van de afgebroken woning Spaarnestraat 78?

De (…) bewoner/eigenaar van de woning Spaarnestraat 78, gebruikt de op zijn perceel staande bestaande schuur als tijdelijk onderkomen (…). De Afdeling Bouw- en gebruikskwaliteit (bouw- en woningtoezicht) heeft gedoogd dat er enkele provisorische voorzieningen t.b.v. die tijdelijke bewoning zijn aangebracht. Het gemeentebestuur heeft tegen die bewoning van de schuur door de bewoner/eigenaar van de gesloopte woning geen bezwaar gemaakt wegens het tijdelijke karakter daarvan. Dat verblijf ging evenwel langer duren dan was voorzien.

De oorzaak daarvan is gelegen in het feit dat de (bewoner/eigenaar; N.o.) een grotere woning wilde terugzetten in plaats van zijn afgebroken woning. Bij het ontwerp c.q. bouwplan van de nieuw te bouwen woning was echter sprake van strijdigheid met het ter plekke geldende bestemmingsplan (wegens overschrijding van gevelrooilijnen). Burgemeester en wethouders hebben aan dat grotere bouwplan van hem geen medewerking willen verlenen.

E.e.a. heeft toen geleid tot vertraging bij de herbouw van de nieuwe woning. Uiteindelijk is toch overeenstemming bereikt binnen de geldende normen van het bestemmingsplan; op 16 oktober 2001 is de bouwvergunning verleend.

Bij de uitvoering van de ruimingwerkzaamheden heeft uiteraard steeds als uitgangspunt gegolden dat er geen schade mag zijn aan de omliggende woningen. Alle materiële schade is c.q. wordt hersteld op kosten van de overheid; immateriële schade is niet vergoed. Dat is ook aan de buurtbewoners meegedeeld. Het (expertisebedrijf; N.o.) heeft de toestand van de woningen in schouwrapportages vastgelegd.

Alle door buurtbewoners gevraagde schadeloosstellingen wegens immateriële schade - bijv. wegens aantasting van het woongenot door verstoring van de doorstroming van het verkeer in de straat, of door het niet kunnen parkeren van hun auto direct voor hun woning of door verstoring van de rust op straat of door aantasting van de privacy - zijn door het gemeentebestuur afgewezen.

Eerdere klachtbrief van (verzoekers; N.o.)

(Verzoekers; N.o.) hebben eerder ook een - ongedateerde - brief ingediend bij de burgemeester van Amersfoort, die op het stadhuis ook is ontvangen op 1 december 2000. Die ene brief is aangemerkt als een formele klacht en die klacht is vervolgens niet door de behandelend ambtenaar zelf afgehandeld, maar door zijn chef; dat is de loco-gemeentesecretaris (…). De (loco-secretaris; N.o.) heeft op woensdag 17 januari 2001 met (verzoeker; N.o.) overleg gehad over zijn brief van 1 december 2000. Verwezen wordt naar de bijlage d.d. 17 januari 2001, waarin de afspraken zijn verwoord die toen tussen (verzoeker; N.o.) en de (loco-secretaris; N.o.) zijn gemaakt. Er zijn geen signalen ontvangen dat die klacht op deze wijze niet goed zou zijn afgedaan. Ook heeft (verzoeker; N.o.) nimmer meer contact gezocht met de (loco-secretaris; N.o.).

Schadeloosstelling

Afschriften van correspondentie met (verzoekers; N.o.) zijn ter informatie bijgevoegd. Daaruit blijkt dat het gemeentebestuur tot tweemaal toe een gevraagde financiële vergoeding wegens ongemak heeft afgewezen. Bij brief van 20 oktober 2000 heeft (verzoeker; N.o.) (tezamen met andere omwonenden) een vergoeding van f 18,- (€ 8,17) per dag gevraagd voor elke dag dat de werkzaamheden duren, van het begin op 7 augustus 2000 tot de dag dat de hekken worden verwijderd. Het college van burgemeester en wethouders heeft die brief beantwoord bij brief van 4 januari 2001 (…).

(Verzoekers; N.o.) hebben bij brief van 18 juni 2001 aan de burgemeester van Amersfoort wederom een financiële vergoeding gevraagd, nu van f 10,- (€ 4,54) per dag, en nu wegens aantasting van hun privacy door de tijdelijke bewoning van de schuur achter op het perceel Spaarnestraat 78 door de bewoner van de gesloopte woning (…). Ook die gevraagde geldelijke vergoeding hebben burgemeester en wethouders afgewezen (bij brief van 10 oktober 2001 (…). Het college heeft toen geantwoord "dat de begrotingspost geen ruimte laat" voor het verlenen van een geldelijke vergoeding ter compensatie van de bewoning van de schuur door (de bewoner; N.o.) van nr. 78. Die motivering wordt door (verzoekers; N.o.) kennelijk niet goed begrepen, maar het was de bedoeling om duidelijk te maken: wij zien ook nu geen reden om u een financiële vergoeding te verlenen omdat een buurman (…) percelen verderop nu zijdelings bij u in de achterkamer kan kijken.

Het eerste deel van de brief van 18 juni 2001 van (verzoekers; N.o.), waarin ze zich beklagen over de behandeling van hun brief van december 2000 is niet terecht, omdat die brief correct is afgedaan in overleg met de (loco-secretaris; N.o.). Er zijn toen duidelijke afspraken gemaakt met (verzoekers; N.o.). Zie het rapport van bevindingen van (de loco-secretaris; N.o.) d.d. 17 januari 2001 (…), waarin die afspraken zijn verwoord.

Het tweede deel van hun brief d.d. 18 juni 2001, is beantwoord door burgemeester en wethouders bij brief van 10 oktober 2001 (…). De bewoning van de schuur wordt door de gemeente tijdelijk gedoogd zolang de woning (…) wordt opgebouwd. Die mededeling had eerder aan (verzoekers; N.o.) kunnen worden meegedeeld.

Dat is niet gebeurd om redenen dat de gemeente hen ook graag tegelijkertijd had willen meedelen dat de bouwvergunning voor de te herbouwen woning inmiddels was verleend.

De bouwvergunning kon evenwel niet op korte termijn worden verleend.

Terugkijkend had in het tussenbericht d.d. 17 juli 2001 aan (verzoekers; N.o.) beter kunnen worden gemeld, dat er een voorbehoud moest worden gemaakt t.a.v. de spoedige afdoening van hun brief. Dat er geen voorbehoud is gemaakt valt de gemeente wel te verwijten!

Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen klachten van andere buurtbewoners zijn ontvangen; ook niet van de bewoners (…) die direct aanwonend zijn aan het afgebroken hoekhuis.

Brief Nationale Ombudsman d.d. 19 november 2001; antwoorden op de gestelde vragen:

1. Uit het voorgaande moge blijken dat alle door verzoekers gestelde vragen zijn beantwoord. Het spreekt voor zich dat de gemeente gaarne bereid is om desgewenst nog een verduidelijking aan (verzoekers; N.o.) te geven.

2. Uit het voorgaande valt af te leiden dat de gemeente al heeft gereageerd op de aansprakelijkheidstelling.

3. Uit het voorgaande is te concluderen dat alle mogelijke schade aan de woningen die het gevolg is van de ruimingwerkzaamheden wordt hersteld. Na voltooiing van de herbouw van de woning aan de Spaarnestraat 78 zal de schade aan de woningen van alle betrokkenen nog eens worden opgenomen door het onafhankelijk expertisebureau, waarna de herstelwerkzaamheden kunnen aanvangen. De gemeente Amersfoort vergoedt dus alle materiële schade, maar immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Burgemeester en wethouders zijn voorshands van mening dat er terzake geen sprake kan zijn van een zelfstandig schadebesluit, omdat er geen schadeveroorzakend besluit is. Daarom voldoet het besluit tot schadevergoeding - i.c. de materiële schade aan de woningen - niet aan de connexiteitseis (ABRS 6 mei 1997, AB 1997/229). Daarnaast is de relatie tussen de gemeente en de uitvoerder van de bomruiming van privaatrechtelijke aard.

4. Bij brief van 18 juni 2001 hebben verzoekers gevraagd om een dagvergoeding van f 10,- (€ 4,54) als compensatie voor de tijdelijke bewoning van de schuur door de bewoners van Spaarnestraat 78. Dit verzoek is met zoveel woorden afgewezen in de brief van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2001. De gemeente is van mening dat hier geen sprake is van een zelfstandig schadebesluit. In de eerste plaats is er wederom geen connexiteit met een schadeveroorzakend besluit. Daarnaast zijn wij van mening dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 25 februari 2000 (AB 2000. 189), in de brieven van (verzoekers; N.o.) geen verzoek tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit gelezen hoeft te worden.

5. Teneinde de betrokken bewoner niet nog meer te duperen dan nu reeds het geval is door de sloop van zijn woning, heeft het gemeentebestuur gedoogd dat hij tijdelijk in zijn eigen schuur op het perceel Spaarnestraat 78 mag verblijven totdat zijn woning is herbouwd. In verband daarmee is toegestaan enkele voorzieningen te treffen om die schuur voor hem bewoonbaar te maken.

6. Het gemeentelijke tussenbericht d.d. 17 juli 2001 heeft bij (verzoekers; N.o.) de verwachting gewekt dat hun brief van 18 juni 2001 afgehandeld zou worden voor 1 augustus 2001. Gebleken is dat dit niet is gebeurd, terwijl dat gemakkelijk had gekund. Deze nalatigheid valt de gemeente Amersfoort te verwijten.”

3. Bij de van de gemeente Amersfoort ontvangen rapportage waren diverse bijlagen gevoegd.

3.1. Inzake de aansprakelijkstelling voor de door de sloop ontstane schade kan uit de meegestuurde bijlagen het volgende worden opgemaakt.

3.1.1. Blijkens aantekeningen op de brief van verzoekers inzake de schade, alsmede een Begeleidingsformulier van de gemeente Amersfoort werd op 1 december 2000 een afschrift van de brief van verzoekers aan het moederbedrijf van het met de sloop belaste aannemingsbedrijf gestuurd en verzocht te rapporteren omtrent de stand van zaken van de schouw van de woningen.

3.1.2. Op 12 december 2000 informeerde het moederbedrijf de gemeente Amersfoort over de wijze waarop de sloop had plaatsgevonden en werd tevens meegedeeld dat aan een expertisebureau opdracht was gegeven om een schouw uit te voeren op het pand van verzoekers.

3.1.3. Bij brief van 12 januari 2001 verzocht het met de schouw van de woning belaste expertisebureau verzoekers een afspraak te maken voor het expertisebezoek, waarbij de huidige staat van de woning onder andere zou worden getoetst aan de foto-vooropname, die eerder van het pand werd gemaakt.

3.1.4. Bij brief van 9 maart 2001 werden verzoekers door het expertisebureau geïnformeerd over de bevindingen van de op 16 februari 2001 uitgevoerde inspectie. In zijn brief schreef het expertisebureau onder meer het volgende:

“Zoals inmiddels bij u bekend is, hebben wij via (het aannemingsbedrijf; N.o.) (…) van de gemeente Amersfoort de opdracht gekregen om een onderzoek in te stellen naar de toedracht en de omvang van bovengenoemde aangelegenheid. (...)

Op 10 januari 2001 bereikte ons via de aannemer het bericht dat u de Gemeente Amersfoort aansprakelijk heeft gesteld voor schade aan uw woning. Naar aanleiding van uw aansprakelijkstelling hebben wij op 16 februari 2001 een inspectie ter plaatse uitgevoerd. (…)

U attendeerde ons op het gegeven dat de sloop van het pand Spaarnestraat 78 op 2 oktober 2000 is gestart, en u stelde dat op dat moment nog geen (voor)opname had plaatsgevonden. In dit verband hebben wij u reeds laten weten dat op 28 juli 2000 een vooropname is gemaakt van het exterieur van de woning, terwijl de opname van het interieur van de woning op 12 oktober 2000 ( dat is na de start van de sloop) heeft plaatsgevonden.”

Het slot van de brief bevatte een opsomming van de, ten opzichte van de opnamerapporten, vastgestelde verschillen, waarbij een onderverdeling werd gemaakt tussen het exterieur en het interieur van de woning. Ten aanzien van het interieur was vervolgens een onderverdeling gemaakt tussen de kapverdieping, de badkamer, slaapkamer aan de achterzijde en de overloop op de eerste verdieping en de woonkamer.

3.1.5. Bij brief van 13 juni 2001 werden verzoekers door een dochter van het moederbedrijf van het met de sloop belaste aannemingsbedrijf gevraagd aan te geven welke van de op het opnamerapport van 16 februari 2001 genoemde punten zij vooruitlopend op de afronding van de totaalwerkzaamheden uitgevoerd wilden hebben.

Blijkens aantekeningen op het meegestuurde afschrift van de brief van het expertisebureau van 9 maart 2001 werd door verzoekers gevraagd om in ieder geval de geconstateerde verschillen aan het exterieur en de kapverdieping van het interieur zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor half september, te verhelpen in verband met zwangerschap van verzoekster.

Ten aanzien van de overige onderdelen werd opgemerkt dat deze iets langer kunnen wachten, maar dat verzoekers dit ook graag op korte termijn gerepareerd zag. Ten aanzien van twee onderdelen (oude scheurvorming in het plafond van de slaapkamer en de overloop) werd door verzoekers aangegeven dat zij dit reeds zelf hadden verholpen.

3.2. Inzake de behandeling van de klacht over de werkzaamheden met betrekking tot de ruiming van de vliegtuigbom kan uit de meegestuurde bijlagen het volgende worden opgemaakt.

3.2.1. De brief van verzoekers werd, blijkens een op deze brief geplaatste stempel, op 1 december 2000 ingeboekt als klacht, waarbij als fatale datum 15 december 2000 staat vermeldt.

3.2.2. Via een interne notitie van 14 december 2000 werd de met de behandeling van de klacht belaste ambtenaar door het hoofd van de afdeling communicatie geïnformeerd over in verband met de ruiming uitgebrachte extra Stadsberichten, de gehouden informatieavonden en het tijdstip van uitnodiging voor deze avonden.

3.2.3. Op 8 januari 2001 wendde de behandelend ambtenaar zich via een interne notitie tot de loco-secretaris. In deze notitie werd verwezen naar de reactie van de burgemeester van de gemeente Amersfoort van 4 januari 2001, waarin nader was ingegaan op de brief van tien buurtbewoners van 20 oktober 2000. Deze brief was mede ondertekend door verzoeker.

In zijn notitie vroeg de behandelend ambtenaar de loco-secretaris of de brief van verzoekers, welke op 1 december 2000 was ontvangen en waarin zij klaagden over de ruiming van het explosief, nog als klacht in behandeling genomen moest worden of dat de brief van de burgemeester van 4 januari 2001 de, door verzoekers geuite klachten reeds onderving.

Daarnaast werd opgemerkt dat verzoekers brief inzake de aansprakelijkstelling reeds op 1 december 2000 om commentaar aan het met de sloop belaste aannemingsbedrijf was verstuurd.

Onder verwijzing naar de klachtenregeling van de gemeente Amersfoort, werd de loco-secretaris gevraagd telefonisch contact op te nemen met verzoekers en hun te vragen of op hun brieven inzake zowel de schademelding als de algemene klacht inmiddels afdoende was ingegaan.

3.2.4. De door de gemeente meegestuurde stukken bevatte onder andere de brief van tien buurtbewoners, onder wie verzoeker, aan de burgemeester van de gemeente Amersfoort van 20 oktober 2000. In deze brief maakten de direct omwonenden hun ongenoegen kenbaar over de gang van zaken rondom de ruiming van de vliegtuigbom.

Onder andere werd opgemerkt dat men nimmer overtuigd was geweest van de noodzaak van de ruiming. Daarnaast uitte men hun ongenoegen over de manier waarop de gemeente tot de beslissing tot ruiming was gekomen. Gezien de ondervonden overlast werd de gemeente Amersfoort gevraagd een geldelijke vergoeding van f 18 voor elke dag dat de werkzaamheden hadden geduurd toe te kennen.

In haar reactie van 4 januari 2001, welke ook persoonlijk aan verzoekers was toegestuurd, werd door de burgemeester onder andere nader ingegaan op de noodzaak tot ruiming en de gevolgde procedure. De burgemeester merkte onder meer het volgende op:

“Ik kan mij goed voorstellen dat u kritiek heeft op de ruimingwerkzaamheden omdat de activiteiten anders zijn verlopen dan u aanvankelijk was meegedeeld. De vastgestelde planning van werkzaamheden kon niet worden gerealiseerd i.v.m. de ongelukkige situering van de vliegtuigbom op een behoorlijke diepte onder de voorgevel.

Dat bleek pas later uit nauwkeurige metingen op diep niveau. Uiteindelijk heeft dat geleid tot het besluit om de woning Spaarnestraat 78 te gaan slopen, waarna herbouw van deze woning zal plaatsvinden. Toen is er voor gekozen om de overlast voor de buurt niet langer te laten duren dan nodig is, met als gevolg dat procedures versneld in gang zijn gezet.

(…)

De herbouw van de betreffende woning zal gedurende zes maanden nog leiden tot bouwactiviteiten in dit gedeelte van de Spaarnestraat. Uiteraard zal hierbij de gebruikelijke procedure m.b.t. het verlenen van een bouwvergunning worden gevolgd.

(…)

Enkele omwonenden hebben om een financiële compensatie gevraagd (…). Zonder afbreuk te willen doen aan de overlast die omwonenden hebben ervaren van de werkzaamheden (…), merk ik op dat de component immateriële schadevergoeding geen onderdeel uitmaakt van de kostenbegroting.”

3.2.5. Aangezien een afschrift van de gespreksnotitie van 17 januari 2001 niet bij de meegezonden bijlagen werd aangetroffen, werd deze op 14 maart 2002 alsnog opgevraagd en op 15 maart 2002 ontvangen.

In de gespreksnotitie van de loco-secretaris staat het volgende:

“Vandaag, woensdag 17 januari 2001, heb ik telefonisch contact gehad met (verzoeker; N.o.). Ik heb hem uitgelegd, dat zijn brief (…) aangemerkt is als officiële klacht. Ik heb hem tevens gevraagd of hij behoefte heeft hierover nader te worden gehoord.

(Verzoeker; N.o.) deelde mee het gevoel te hebben, niet altijd serieus te zijn genomen. De communicatie is niet altijd optimaal geweest. Het tijdstip van sloop enz. van de woning heeft hem overvallen. Weliswaar is op 12 oktober iemand van (het expertisebureau; N.o.) wezen kijken naar de situatie in hun woning maar daardoor is de situatie in de periode tussen 2 oktober (start afbraak) en 12 oktober buiten beeld gebleven. Binnenkort komt (het expertisebureau; N.o.) de zaak opnieuw opnemen maar (verzoeker; N.o.) maakt zich ongerust of daarmee wel een goed totaalbeeld ontstaat.

Wij hebben het volgende afgesproken:

(Verzoeker; N.o.) zal zo snel mogelijk een afspraak maken met (het expertisebureau; N.o.) (ligt reeds een verzoek daartoe); dat zal wel tweede helft februari worden aangezien (verzoeker; N.o.) de eerste twee weken van februari met vakantie is.

Het rapport van (het expertisebureau; N.o.) wordt afgewacht, zodra dit binnen is, zal de gemeente (verzoeker; N.o.) uitnodigen om de zaak mondeling gezamenlijk door te nemen.

In de tussentijd mag (verzoeker; N.o.) te allen tijde contact met mij opnemen.

(Verzoeker; N.o.) was het eens met deze afspraken.”

D. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders schreven verzoekers de Nationale ombudsman op 26 januari 2002 onder meer het volgende:

“Met uitzondering van het aangrenzende huis, waar volledige inspectie heeft plaatsgevonden, heeft de genoemde inspectie voor de overige huizen alleen aan de buitenkant plaatsgevonden. Pas naar aanleiding van klachten van meerdere omwonenden zijn deze van binnen geschouwd.

Voortgang werkzaamheden

De sloopvergunning is inderdaad op 4 oktober aangevraagd, terwijl de sloop op 2 oktober al begonnen was.

Correspondentie (…)

Op 13 juni hebben wij inderdaad een reactie (…) gestuurd. Wij hebben daarin aangegeven welke werkzaamheden wij op korte termijn wilden laten uitvoeren. Deze werkzaamheden zijn tot op de dag van vandaag niet uitgevoerd. Als gevolg van gezinsuitbreiding waren wij uiteindelijk genoodzaakt een aantal zaken zelf te repareren.

Eerdere klachtbrief (…)

In de meegezonden stukken heb ik de bijlagen d.d. 17 januari 2001 (…) niet terug kunnen vinden. Ik weet op dit moment dan ook niet welke afspraken de (loco-secretaris; N.o.) bedoelt. Het is in ieder geval zo, dat ik heb aangegeven dat ik op de brief van 1 december 2000 nog steeds een antwoord verwachtte. De (loco-secretaris; N.o.) heeft hierbij tevens toegezegd, dat er door de gemeente nog contact zou worden opgenomen om na te gaan of de klacht correct is afgehandeld.

Naar aanleiding van het vervolgens uitblijven van het antwoord hebben wij hierover telefonisch contact gehad met de (behandelend ambtenaar; N.o.) Er is in deze gesprekken door de (behandelend ambtenaar; N.o.) nimmer aangegeven, dat wij hiervoor de (loco-secretaris; N.o.) moesten benaderen. Uiteindelijk heeft de (behandelend ambtenaar; N.o.) na onderzoek aangegeven, dat de klacht volgens de gemeente telefonisch al was afgehandeld. In dat gesprek heb ik hem verteld, dat dat niet mijn opvatting is. De gemeente Amersfoort was dus wel degelijk op de hoogte van het feit, dat ons inziens de klacht niet goed was afgedaan.

Schadeloosstelling

De redenering van de gemeente Amersfoort vinden wij wat al te makkelijk. Naar het zich nu laat aanzien zal de betreffende schuur zo'n anderhalf jaar bewoond zijn. Dit vinden wij toch een forse periode.

Indien de gemeente Amersfoort zelf eens polshoogte zou gaan nemen, zou de situatie een stuk duidelijker worden. Indien men namelijk de plaats van de dakkapel beziet ten opzichte van de omliggende huizen zal het duidelijk zijn, dat de direct aanliggende panden inderdaad weinig tot geen overlast ondervinden. Ons pand is immers als enige naar achteren toe uitgebouwd en bestaat aan de achterkant volledig uit een glazen schuifpui. Inmiddels hebben wij via verhalen uit de buurt vernomen dat er destijds bij de bouw van de dakkapel vanwege dezelfde redenen protest is aangetekend door omwonenden inclusief de toenmalige bewoners van ons pand.

Daarnaast gaat in de buurt het verhaal rond, dat er wel degelijk een “volledige” woonvergunning is afgegeven voor de betreffende schuur. Omdat dit ons met het oog op de toekomst grote zorgen baart, willen wij hier graag duidelijkheid over.

Indien de gemeente de betrokken bewoner niet nog meer heeft willen duperen waarom geven ze hem dan niet wat hem toekomt namelijk vervangende woonruimte.”

E. Nadere reactie college van burgemeester en wethouders

Naar aanleiding van de mededeling van verzoekers dat de werkzaamheden nog niet zijn uitgevoerd deelde het college daarnaar gevraagd mee dat zal worden toegezien op het alsnog op korte termijn (laten) uitvoeren van deze werkzaamheden.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:5:

“Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de verplichting tot het verder toepassen van dit hoofdstuk.”

Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 1997-1998, 25 837, nr. 3, pag. 15 en 16)

“Van de verdere procedure kan in ieder stadium worden afgezien wanneer <<naar tevredenheid van de klager>> aan diens klacht tegemoet is gekomen. Die tevredenheid behoeft niet op een bepaalde wijze te blijken, maar bij onzekerheid over de vraag of zij aanwezig was moet het bestuursorgaan kunnen aantonen dat daarvan sprake was. Zij kan niet worden aangenomen louter op grond van het feit dat het bestuur zelf overtuigd was van de adequaatheid of redelijkheid van de eigen reactie op de klacht: het gaat immers om de vraag of de klager tevreden was, en niet of hij naar het oordeel van het bestuursorgaan tevreden had behoren te zijn. Teneinde te voorkomen dat verschil van mening hierover eerst veel later blijkt, kan het verstandig zijn dat het bestuursorgaan de klager schriftelijk meedeelt er vanuit te gaan dat de klacht naar tevredenheid is afgehandeld. Indien de klager niet tevreden blijkt over de meer informele afhandeling van zijn klacht, zal deze klacht overeenkomstig dit hoofdstuk verder moeten worden afgehandeld. Een verplichting tot schriftelijke bevestiging door het bestuursorgaan leidt naar ons oordeel evenwel tot onnodige bestuurslasten en is daarom niet opgenomen.”

2. Toetsing door de Nationale ombudsman van de klacht over een beslissing van een bestuursorgaan tot afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding.

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

3. Immateriële schadevergoeding

1. Artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek:

“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;

c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.”

2. Nieuw Burgerlijk Wetboek Tekst en Commentaar:

"Letsel en andere aantastingen in de persoon (lid 1 sub b).

"Vergoeding van immateriële schade kan ook plaatsvinden indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Aantasting in de persoon. Onder aantasting in de persoon vallen mede ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer (MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 380; HR 30 oktober 1987, NJ 1988, 277; Naturistengids en HR 1 november 1991, NJ 1992, 58; K./Staat). Ook het toebrengen van psychische storingen valt hieronder, mits de storingen zo ernstig zijn dat zij een aantasting in de persoon opleveren (Eindverslag I, Parl. Gesch. 6, p. 389). Geestelijk letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting in de persoon, maar daarvoor is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen (HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366; Ontvanger/Bos; HR 23 januari 1998, NJ 1998, 366; B./Stichting FIOM)."

4. Woningwet (Wet van 1 juli 1998, Stb. 458)

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d:

“Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

d. woonkeet: een loods, keet of ander soortgelijk bouwwerk, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid;”

Artikel 8, eerste en tweede lid, onder a:

“1. De gemeenteraad stelt een bouwverordening vast, die uitsluitend de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, bevat.

2. De bouwverordening bevat voorschriften omtrent:

a. het gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en standplaatsen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot:

1°. de beschikbaarheid van drinkwater en energie;

2°. de reinheid;

3°. het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte;

4°. de brandveiligheid en

5°. voor zover het woningen, woonketen of woonwagens betreft, het aantal personen dat in een dergelijk gebouw mag wonen;”

Artikel 11:

1. Bij een in de bouwverordening gegeven voorschrift kan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn van dat voorschrift vrijstelling te verlenen, tenzij het een voorschrift betreft waarmee de bouwverordening krachtens artikel 8, negende lid, in overeenstemming is gebracht.

2. Bij een in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, achtste lid, gegeven voorschrift kan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van dat voorschrift.

3. Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste of tweede lid, mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarop de voorschriften, waarvan vrijstelling wordt verleend, het oog hebben.”

Artikel 60:

“1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders (woonvergunning) een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon niet ongeschikt voor bewoning, laatstelijk niet of wederrechtelijk als woning of woonwagen werd gebruikt, als woning of woonwagen in gebruik te geven of te nemen.

2. De woonvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien het beoogde gebruik van het gebouw dan wel het gedeelte van het gebouw niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening of in strijd is met het desbetreffende bestemmingsplan.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op het als woning of woonwagen in gebruik geven of nemen van een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon ongeschikt voor bewoning, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften voor bewoning geschikt is gemaakt.

Instantie: Gemeente Amersfoort

Klacht:

Niet afdoende inhoudelijk gereageerd op brief verzoekers waarin zij vragen stellen over ontruiming en sloop van een pand in Amersfoort; afwijzende beslissing op het verzoek om een financiële tegemoetkoming en klacht niet tijdig afgedaan .

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Gemeente Amersfoort

Klacht:

Uitblijven van een reactie inzake de aansprakelijkstelling en het toestaan van de tijdelijke bewoning van de schuur op het betreffende perceel.

Oordeel:

Niet gegrond