2002/133

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, op het moment waarop verzoeker zich wendde tot de Nationale ombudsman, geen beslissing hebben genomen op verzoekers op 12 september 2000 gedane verzoek om een boerderij in de gemeente Bennebroek op de provinciale monumentenlijst te plaatsen.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat de provincie Noord-Holland, op het moment waarop verzoeker zich wendde tot de Nationale ombudsman (26 oktober 2001), geen beslissing heeft genomen op verzoekers op 12 september 2000 gedane verzoek om een boerderij in de gemeente Bennebroek op de provinciale monumentenlijst te plaatsen.

2. Verzoeker had zijn verzoek bij gedeputeerde staten eerder gedaan bij brief van 4 januari 1999. Naar aanleiding van zijn rappelbrief van 8 augustus 2000, deelden gedeputeerde staten hem bij brief van 7 september 2000 (verzonden 11 september 2000) mee dat zijn verzoek van januari 1999 niet in hun registratie was aangetroffen en dat niet meer viel na te gaan of genoemd verzoek door gedeputeerde staten was ontvangen. Gedeputeerde staten gaven verzoeker in overweging om een kopie van zijn verzoek van 4 januari 1999 toe te sturen, zodat zijn verzoek alsnog in behandeling kon worden genomen. Verder werd verzoeker meegedeeld dat de procedure voor het al dan niet plaatsen van een pand op de provinciale monumentenlijst maximaal zes maanden in beslag neemt.

Naar aanleiding hiervan stuurde verzoeker bij brief van 12 september 2000 gedeputeerde staten een kopie van zijn verzoek van 4 januari 1999.

3. In reactie op de klacht deelden gedeputeerde staten mee dat geen beslissing op verzoekers verzoek was genomen, vanwege het feit dat dit verzoek binnen de betreffende afdeling uit het zicht was geraakt. Gedeputeerde staten lieten verder weten dat zij niet de in de procedure voor plaatsing op de provinciale monumentenlijst benodigde adviezen hebben gevraagd.

Het alsnog in gang zetten van de procedure tot plaatsing van de boerderij op de provinciale monumentenlijst is volgens gedeputeerde staten thans niet meer aan de orde, omdat de boerderij inmiddels is gesloopt.

Ook verzoeker is deze mening toegedaan.

4. Gedeputeerde staten hebben niet binnen de door hen aangegeven termijn van maximaal zes maanden op verzoekers verzoek beslist. Zij hebben zelfs geen advies gevraagd aan de adviescommissies, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g en h, en artikel 4 van de Provinciale Monumentenverordening 1996 (zie Achtergrond, onder 1).

Het spreekt voor zich dat de door gedeputeerde staten aangevoerde verklaring jegens verzoeker niet kan gelden als een rechtvaardiging van deze handelwijze.

Hetgeen aan het indienen van verzoekers verzoek in september 2000 vooraf is gegaan (zie hierboven onder 2), maakt een en ander extra pijnlijk. Gedeputeerde staten hadden in deze voorgeschiedenis juist aanleiding moeten zien om bijzonder alert te zijn ten aanzien van de behandeling van verzoekers in september 2000 ingediende verzoek.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt.

Verzoeker had, op het moment waarop hij zich wendde tot de Nationale ombudsman, geen enkele reactie ontvangen op zijn klacht van 22 augustus 2001 aan (de Commissaris van de Koningin van) de provincie Noord-Holland over het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek tot aanwijzing als provinciaal monument.

Ook dit is niet juist en in strijd met de in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde minimumvereisten van een behoorlijke klachtbehandeling, die onder meer voorschrijven dat de ontvangst van een schriftelijke klacht wordt bevestigd (artikel 9:6 van de Awb; zie Achtergrond, onder 2).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland is gegrond.

Onderzoek

Op 26 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Bennebroek, met een klacht over een gedraging van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werden gedeputeerde staten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Gedeputeerde staten van de provincie Nood-Holland gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 4 januari 1999 verzocht verzoeker gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland om een boerderij in de gemeente Bennebroek op te nemen in de provinciale monumentenlijst. De gemeente Bennebroek had kort daar voor aangekondigd bereid te zijn een sloopvergunning voor bedoelde boerderij af te geven. Verzoeker wilde sloop voorkomen.

2. Verzoeker deelde gedeputeerde staten op 8 augustus 2000 mee geen reactie te hebben ontvangen op zijn verzoek van 4 januari 1999. Tevens deed hij gedeputeerde staten enkele aanvullende stukken toekomen.

3. Gedeputeerde staten berichtten verzoeker op 18 augustus 2000 als volgt:

“In uw brief van 8 augustus 2000 deelt u mee, dat u op 4 januari 1999 bij ons een verzoek heeft ingediend voor toekenning van de status van provinciaal monument aan de boerderij, (…) in Bennebroek. U heeft daarop van ons taal noch teken vernomen.

Wij zullen uw klacht onderzoeken. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat een brief zo lang onbeantwoord blijft. In verband met de vakantie is de personeelsbezetting momenteel echter gering. Het is ons niet mogelijk u vóór 1 september a.s. te laten weten of wij uw verzoek tot aanwijzing van provinciaal monument al dan niet kunnen honoreren. Wij vragen hiervoor uw begrip.

Op 17 augustus jl. hebben wij telefonisch - bij mond van de heer D. - met u afgesproken dat wij op onderzoek uitgaan en dat u begin september wordt geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere procedure…”

4. Bij brief van 7 september 2000 (verzonden 11 september 2000) lieten gedeputeerde staten verzoeker het volgende weten:

“…In vervolg op onze brief van 18 augustus 2000 delen wij u mee, dat uit onderzoek is gebleken, dat uw brief van 4 januari 1999, waarin u ons verzoekt de boerderij (…) in Bennebroek op de provinciale monumentenlijst te plaatsen, niet bij ons staat geregistreerd. Wij kunnen dus helaas niet meer nagaan of deze brief bij ons is aangekomen. Wellicht is hij elders in het ongerede geraakt.

Wij geven u in overweging of om een kopie van uw brief van 4 januari 1999 aan ons te sturen met een begeleidend briefje of een nieuw verzoek in te dienen.

Voor wat betreft de procedure merken wij op, dat wij ons omtrent de plaatsing van een monument op de provinciale monumentenlijst laten adviseren door een door ons ingestelde adviescommissie.

De gehele voorbereidingsprocedure neemt maximaal 6 maanden in beslag…”

5. Verzoeker reageerde bij brief van 12 september 2000:

“…Bijgaand gelieve u zoals gevraagd een kopie van mijn brief van 4 januari 1999 aan te treffen. De brief is naar mijn mening wel degelijk destijds aangekomen, omdat ik kort na verzending nog telefonisch contact daarover met uw desbetreffende afdeling heb gehad.

Het gaat mij er niet om gelijk te krijgen of de brief al dan niet is aangekomen.

Belangrijker vind ik dat de procedure, gezien de opgelopen vertraging, spoedig op een correcte wijze kan worden afgehandeld…”

6. Bij brief van 8 november 2000 deed verzoeker gedeputeerde staten nadere informatie toekomen in verband met zijn aanvraag om de boerderij als provinciaal monument aan te wijzen.

7. Verzoeker diende bij brief van 22 augustus 2001 de volgende klacht in bij de Commissaris van de Koningin van de provincie Noord-Holland:

“…Betreft: klacht

Op 4 januari 1999 heb ik na telefonisch vooroverleg bij uw Bureau Monumentenzorg en Archeologie een gefundeerde aanvrage ingediend voor verkrijging van de status van provinciaal monument, c.q. beeldbepalend dorpsgezicht voor een historische boerderij (…) in Bennebroek.

Bennebroek kent geen eigen monumentenverordening en de lijst met monumenten wordt bijgehouden door de provincie.

Naast de aanvrage van de provinciale monumentenstatus heb ik een aanvrage ingediende bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg tot verkrijging van het predikaat beschermd monument in de zin van artikel 1 van de Monumentenwet 1988. Aanleiding van beide aanvragen was een door de gemeente Bennebroek voorbarig verleende sloopvergunning aan een projectontwikkelaar om in plaats van de boerderij drie villa's op de circa 750 vierkante meter bouwgrond te persen. Nota bene met een nieuw te maken uitrit in de gevaarlijkste bocht van Bennebroek, waar regelmatig ongelukken gebeuren. Vorig jaar met dodelijke afloop voor twee mensen.

Intussen heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vastgesteld dat de onderhavige boerderij van algemeen belang is vanwege architectuurhistorische- en cultuurhistorische waarden, in ieder geval van plaatselijk en regionaal belang. De Rijksdienst vond de voornoemde waarden niet van dusdanig buitengewoon belang, dat gesproken kan worden van een `vergeten' monument van oudere bouwkunst. Deze uitkomst heb ik bij uw dienst bekend gemaakt toen ik in november 2000 nog steeds geen enkele reactie op mijn aanvrage had ontvangen.

Tegen deze afwijzing heb ik een bezwaarschrift ingediend. Immers, het feit dat uit de periode van oudere bouwkunst (periode tot 1850) slechts incidenteel nog monumenten worden aangewezen, omdat de kans erg klein is dat deze met name nog binnen de bebouwde kom worden aangetroffen, mag op zich juist zijn doch impliceert allerminst dat in het onderhavige geval dus geen sprake kan zijn van eventuele aanwijzing. In dit verband mag ik u wijzen op het feit dat gedurende drie jaar intensieve correspondentie over deze kwestie noch door de gemeente, noch door enige andere instantie nimmer een stuk op tafel kon worden gebracht waaruit zou blijken dat de boerderij ooit in een eerdere inventarisatie van mogelijke monumenten en/of voorselectie daartoe is genomineerd of bekeken.

Naar aanleiding van mijn bezwaarschrift besloot de Rijksdienst `halverwege de wedstrijd' ineens mij als tegenpartij te diskwalificeren. Ik zou geen belanghebbende zijn. Deze kwalificatie is intussen door de rechtbank in Haarlem herroepen.

Op 8 november 2000 heb ik, wederom na telefonisch vooroverleg met de desbetreffende afdeling, opnieuw een aanvrage tot aanwijzing van provinciaal monument van voornoemde boerderij bij uw provincie ingediend. Evenals de eerste keer heb ik tot nu geen enkele reactie mogen ontvangen. Kennelijk is zelfs een bevestiging van ontvangst te veel gevraagd.

Feitelijk is intussen komen vast te staan dat de boerderij als zodanig herkenbaar staat ingetekend op een kaart in het Rijksarchief in Haarlem van 1746. De sober uitgevoerde boerderij staat boven een als `rijk' getypeerde gewelfde kelder, die waarschijnlijk honderden jaren ouder is dan de vestigingsdatum van de boerderij (vermoedelijk 17e eeuw). Tot op heden is er nimmer deugdelijk bouwhistorisch onderzoek naar de leeftijd van boerderij en kelder verricht.

De projectontwikkelaar heeft er alle belang bij om de boerderij zo snel mogelijk tegen de vlakte te krijgen. Hij wordt daarin gesteund door de gemeente, die het liefst zo snel mogelijk van deze vervelende affaire af wil zijn omdat er -zoals vaker in het verleden van Bennebroek- nogal overhaast toestemming voor sloop en nieuwbouw werd verstrekt, zonder eerst na te gaan of er wellicht sprake zou kunnen zijn van eventuele monumentale waarde. Ook werd voorbarig een kapvergunning verstrekt op monumentaal groen. Het `sterk misleidende' ambtelijk advies dat, naar wij aannemen opzettelijk onjuist werd ingevuld, moest deze bestuurlijke en barbaarse `wandaad' camoufleren. De kapvergunning heb ik tussen eind 1998 en nu driemaal door interventie via de rechtbank in Haarlem met succes kunnen tegenhouden.

Gaarne verzoeken wij u derhalve uw invloed aan te wenden om sloop van de boerderij te verhinderen en deze zo mogelijk voor het nageslacht te behouden…”

Op deze brief had verzoeker, op het moment dat hij zich wendde tot de Nationale ombudsman (26 oktober 2001), geen reactie ontvangen.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt gedeputeerde staten

1. Gedeputeerde staten lieten in reactie op de klacht bij brief van 13 november 2001 het volgende weten:

“…Het gaat hierbij om een klacht van (verzoeker; N.o.) over het systematisch uitblijven van antwoord op correspondentie. (Verzoeker; N.o.) heeft op 10 augustus 2000 bij ons een verzoek tot plaatsing van de boerderij (…) te Bennebroek op de provinciale monumentenlijst ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft u een aantal vragen aan ons gesteld waar wij bij deze antwoord op zullen geven.

Vragen uwerzijds en antwoorden onzerzijds.

“1. Heeft de provincie een beslissing genomen op verzoekers bovenbedoelde verzoek”?

Nee. Op uw verzoek sluiten wij een kopie van onze toelichtende brief 24 oktober 2001, hierover bij.

“2. Welke beslissingstermijn geldt volgens u voor het beslissen op een dergelijk verzoek ? Waar is deze neergelegd ?”

Voorafgaand aan het besluit om een object op de provinciale monumentenlijst te plaatsen winnen wij advies in van de adviescommissie Monumenten en Archeologie en de Statencommissie ZWC. Nadat de Statencommissie ZWC haar advies heeft uitgebracht nemen wij binnen twaalf weken een besluit.

Bovengenoemde procedure is neergelegd in de “Verordening op het behoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten in Noord-Holland.”

Genoemde adviezen zijn tot op heden nog niet ingewonnen en kunnen, nu het betreffende pand gesloopt blijkt, ook niet meer worden ingewonnen.

“3. Wat is de oorzaak van de lange behandelingsduur van verzoekers verzoek? “

Zoals blijkt uit ons besluit van 24 oktober 2001 (bijgaand) hebben wij aan (verzoeker; N.o.) aangegeven dat zijn verzoek, overigens geheel ten onrechte en tegen onze gewoonte in, binnen de betreffende afdeling uit het zicht is geraakt. Gezien het feit dat het pand (…) te Bennebroek inmiddels is gesloopt is het alsnog in gang zetten van een procedure tot plaatsing van dit pand op de provinciale monumentenlijst, niet meer aan de orde.

“4. Wanneer ontvangt verzoeker alsnog een beslissing.”

(Verzoeker; N.o.) is bij brief van 24 oktober jl. van het bovenstaande op de hoogte gesteld…”

2. De in bovengenoemd schrijven bedoelde brief van gedeputeerde staten van 24 oktober 2001 luidt:

“…Op 10 augustus 2000 is uw verzoek tot plaatsing van de boerderij (…) te Bennebroek op de provinciale monumentenlijst bij ons binnengekomen.

De laatste mededeling hierover van onze zijde dateert van 7 september 2000 (…). In deze brief hebben wij u medegedeeld dat de procedure voor het al dan niet plaatsen van een pand op de provinciale monumentenlijst maximaal zes maanden in beslag zou nemen.

Omdat u ruim na deze zes maanden nog niets van ons had vernomen, heeft u hierover een klacht ingediend aan het adres van de Commissaris van de Koningin, de heer Van Kemenade.

Wij hebben inmiddels begrepen dat uw brief, overigens geheel ten onrechte en tegen onze gewoonte in, binnen de betreffende afdeling uit het zicht is geraakt.

Wij streven er uiteraard naar om brieven van burgers altijd tijdig af te handelen. Wij bieden u onze oprechte verontschuldigingen aan voor het feit dat hieraan in uw geval geen gevolg is gegeven.

Wij hebben begrepen dat het pand (…) te Bennebroek inmiddels is gesloopt en dat, alleen al op die grond, het alsnog in gang zetten van een procedure tot plaatsing van dit pand op de provinciale monumentenlijst, niet meer aan de orde is.

Het spijt ons u niet anders te kunnen berichten…'

3. Bij brief van 13 december 2001 stuurden gedeputeerde staten, hiernaar gevraagd, nadere informatie betreffende de Verordening op het behoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten in Noord-Holland.

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde mee dat in de laatste week van augustus 2001 een aanvang was gemaakt met het slopen van (de daken van) de boerderij. Eind 2001 stonden alleen nog de muren overeind. Gelet hierop heeft volgens verzoeker een besluit van gedeputeerde staten op zijn aanvraag om de boerderij op de provinciale monumentenlijst te plaatsen geen zin meer.

Verder deelt verzoeker mee het merkwaardig - zo niet ongeloofwaardig - te vinden dat zijn verzoek om de boerderij op de provinciale monumentenlijst te plaatsen, gelet op de voorgeschiedenis omtrent de behandeling van zijn verzoek, uit het zicht zou zijn geraakt.

Achtergrond

1. Verordening op het behoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten in Noord-Holland (Provinciale Monumentenverordening 1996)

Artikel 1:

“In deze verordening wordt verstaan onder

(…)

b. monument: roerende of onroerende zaak die van belang is voor de provincie Noord-Holland wegens haar cultuurhistorische waarde;

c. beschermd monument: monument, ten aanzien waarvan is besloten tot plaatsing op de monumentenlijst;

d. monumentenlijst: de lijst die ingevolge artikel 3 door gedeputeerde staten wordt bijgehouden;

(…)

g. commissie: de vaste adviescommissie uit provinciale staten, die gedeputeerde staten adviseert met betrekking tot toepassing van deze verordening;

h. adviescommissie: de commissie, die door gedeputeerde staten ingevolge artikel 2 wordt ingesteld.”

Artikel 2, tweede lid:

“De adviescommissie adviseert gedeputeerde staten omtrent de plaatsing van een monument op de monumentenlijst en de aanwijzing van een structuur.”

Artikel 3:

“Gedeputeerde staten kunnen besluiten een monument op een daartoe door hen bij te houden lijst te plaatsen dan wel dit daarvan af te voeren.”

Artikel 4:

“lid 1

Voorafgaande aan het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 3 winnen gedeputeerde staten advies in van de adviescommissie en de Commissie.

lid 2

Binnen twaalf weken nadat de Commissie overeenkomstig het eerste lid haar advies heeft uitgebracht, nemen gedeputeerde staten een besluit.

lid 3

Zij doen mededeling van hun besluit aan (…) de eigenaar en aan het betrokken gemeentebestuur.

lid 4

Gedeputeerde staten doen iedere plaatsing van een registergoed op de monumentenlijst onverwijld inschrijven in de openbare registers bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

(…)”

Artikel 5:

“lid 1

Gedeputeerde staten nemen een besluit tot plaatsing (…) onverwijld op in de monumentenlijst.

(…)

lid 3

Bijgewerkte exemplaren van de lijst worden ter kennisneming gezonden aan de Minister belast met de monumentenzorg, aan de Dienst van het Kadaster en Openbare Registers in Noord-Holland en aan de betrokken gemeentebesturen.”

Artikel 7:

“lid 1

Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

lid 2

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van gedeputeerde staten:

a een beschermd monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

(…)”

2. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:2:

“Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.”

Artikel 9:6:

“Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk.”

Artikel 9:10, eerste en tweede lid:

“1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.”

Artikel 9:11:

“1. Het bestuursorgaan handelt de klacht af binnen zes weken (…)

2. Het bestuursorgaan kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.”

Artikel 9:12:

“1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

2. Indien vervolgens nog een klacht kan worden ingediend bij een persoon of college, aangewezen om klachten over het bestuursorgaan te behandelen, wordt daarvan bij de kennisgeving melding gemaakt.”

Instantie: Gedeputeerde Staten provincie Noord-Holland

Klacht:

Geen beslissing genomen op verzoek om een boerderij in de gemeente Bennebroek op de provinciale monumentenlijst te plaatsen.

Oordeel:

Gegrond