2001/337

Rapport

Verzoeker klaagt er over dat - naar pas na 24 maart 1999 is gebleken - de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement 's-Gravenhage onvoldoende toezicht hebben uitgeoefend op zijn voormalige advocaat. In dit verband klaagt hij er met name over dat:

- er niet veel eerder stappen zijn ondernomen om de schorsing van bedoelde advocaat teweeg te brengen;

- informatie over het onverzekerd zijn van die advocaat is achtergehouden.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Verzoeker had zich tijdens zijn echtscheidingsprocedure laten bijstaan door de heer mr. X. Omdat hij niet tevreden was over de behandeling van zijn echtscheidingszaak door mr. X wendde verzoeker zich tot zijn huidige gemachtigde. In verband met verzoekers grieven over de afhandeling van zijn echtscheidingszaak vroeg verzoekers gemachtigde het volledige dossier op bij mr. X. Aangezien mr. X hieraan geen gevolg gaf, riep verzoekers gemachtigde bij brief van 24 maart 1999 de hulp in van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement 's-Gravenhage.

2. Naar aanleiding van de brief van 24 maart 1999 zond de deken verzoekers gemachtigde een afschrift van zijn brief van 14 april 1999 aan de raad van discipline. Uit deze brief met bijlage bleek dat er behalve de klacht van verzoeker nog een drietal klachten waren over mr. X. Deze klachten betroffen in grote lijnen het niet (tijdig) reageren van mr. X op verzoeken om informatie van cliënten en de wederpartij en het niet ondernomen hebben van acties in gerechtelijke procedures. De deken verzocht de raad van discipline in zijn brief van 14 april 1999 de klacht van verzoeker alsmede de andere drie klachten eveneens in behandeling te nemen.

II. Ten aanzien van het niet eerder ondernomen hebben van stappen

1. Verzoeker klaagt er over dat de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten te laat stappen hebben ondernomen om de schorsing van mr. X teweeg te brengen. Verzoeker vraagt zich hierbij af of, gezien de hoeveelheid klachten die de deken over mr. X heeft ontvangen, de raad van toezicht wel voldoende toezicht heeft gehouden en of er, gelet op de geestelijke toestand van mr. X, niet al veel eerder tot schorsing besloten had moeten worden. Verzoeker verwijst hierbij naar artikel 16, tweede lid van de Advocatenwet. Artikel 16, tweede lid van de Advocaten bepaalt dat een advocaat, die wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat is tot behoorlijke uitoefening van zijn praktijk, door de raad van discipline voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn praktijk kan worden geschorst (zie Achtergrond, onder 1.).

2. Uit de brief met bijlage van de deken aan de raad van discipline van 14 april 1999 blijkt dat er bij de deken op 30 oktober 1998 schriftelijk een klacht was ingediend over mr. X. Deze klacht betrof het niet antwoorden van klager door mr. X ondanks diverse telefonische en schriftelijke verzoeken. De deken had mr. X bij brief van 3 november 1998 namens de raad van toezicht meegedeeld dat er bij de raad zorgen bestonden ten aanzien van de praktijkuitoefening door mr. X. Omdat de raad in toenemende mate signalen bereikten dat mr. X de aan hem toevertrouwde belangen niet altijd even zorgvuldig behandelde, had de deken mr. X uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Dit gesprek had op 9 november 1998 plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek had de deken de lopende klachtzaken besproken waarin als centraal klachtthema naar voren was gekomen dat mr. X onvoldoende met cliënten en wederpartijen communiceerde. Mr. X had dit probleem erkend en de problematiek toegeschreven aan het feit dat hij nogal veel cliënten had die net boven de toevoegingsgrens uitkwamen en daarom door hem niet of slechts bescheiden werden gedeclareerd. Dat leidde er toe dat mr. X deze cliënten nog wel eens achterstelde. Tijdens dit gesprek had de deken afspraken gemaakt met mr. X om zijn gedrag te verbeteren, waaronder de afspraak dat mr. X verzoeken van de deken en leden van de raad van toezicht om nadere gegevens te verstrekken stipt zou opvolgen.

Uit de bijlage bij de brief van 14 april 1999 aan de raad van discipline blijkt verder dat de deken naar aanleiding van de sinds 30 oktober 1998 bij hem ingediende klachten diverse keren contact had opgenomen met mr. X. Echter op de verzoeken van de deken om contact met hem op te nemen werd door mr. X, met uitzondering van het gesprek van 9 november 1998, niet gereageerd. Om die reden had de deken op 14 april 1999 over mr. X een klacht ingediend bij de raad van discipline.

3. Voorts blijkt uit de stukken dat de raad van toezicht mr. X op 22 juni 1999 een afschrift heeft gezonden van het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 14 juni 1999 met het verzoek daarop binnen twee weken te reageren. Ook zond de raad van toezicht mr. X op 16 augustus 1999 een afschrift van het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 28 juli 1999 met het verzoek verzoekers gemachtigde alsnog binnen één week de door hem verlangde gegevens te verstrekken alsmede alsnog te reageren op het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 14 juni 1999.

4. Uit de door de deken aan de Nationale ombudsman verstrekte informatie blijkt verder dat de deken ook vóór 30 oktober 1998 klachten heeft ontvangen over mr. X. Deze klachten betreffen voornamelijk het niet kunnen krijgen van contact met mr. X. Deze klachten waren volgens de deken doorgaans te wijten aan de arbeidsongeschiktheid van mr. X. Deze klachten waren door de deken in onderzoek genomen. Een aantal van deze klachten was door bemiddeling van de deken opgelost, een aantal andere klachten was doorgeleid naar de raad van discipline. Een enkele maal is de raad van discipline overgegaan tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel, aldus de deken.

Voorts heeft de deken de Nationale ombudsman laten weten dat mr. X, in en na overleg met de deken, zich inmiddels als advocaat van het tableau heeft laten schrappen.

5. Uit het vorenstaande volgt dat de deken en de raad van toezicht een aantal klachten heeft ontvangen over mr. X. Deze klachten zagen er voornamelijk op dat mr. X onvoldoende communiceerde met zijn cliënten en de wederpartij. Uit de aan de Nationale ombudsman verstrekte informatie is verder gebleken dat de deken en de raad van toezicht naar aanleiding van de over mr. X ontvangen klachten steeds actie hebben ondernomen. In eerste instantie is door de deken getracht, conform artikel 46d van de Advocatenwet (zie Achtergrond, onder 1.), deze klachten in der minne te schikken. Aangezien mr. X geen gevolg gaf aan de diverse verzoeken van de deken om contact met hem op te nemen en zo de op 9 november 1998 met de deken gemaakte afspraken niet nakwam, heeft de deken vervolgens op 14 april 1999 de op dat moment bij hem in behandeling zijnde vier klachten over mr. X doorgeleid naar de raad van discipline. Tevens is gebleken dat de deken ook vóór 30 oktober 1998 klachten over mr. X heeft ontvangen. Deze klachten zijn door de deken of wel in der minne opgelost, dan wel door de deken verder geleid naar de raad van discipline.

6. Gelet op het vorenstaande kan niet worden gesteld dat de deken en de raad van toezicht onvoldoende actie hebben ondernomen naar aanleiding van de klachten die over mr. X zijn ingediend, en te laat stappen zouden hebben ondernomen om de schorsing van mr. X teweeg te brengen. De deken heeft conform artikel 46d van de Advocatenwet in eerste instantie geprobeerd de klachten over mr. X in der minne op te lossen, en toen dit niet lukte deze klachten verder doorgeleid naar de raad van discipline. Niet is gebleken dat de deken hierbij niet de nodige voortvarendheid in acht heeft genomen. Voor zover verzoeker van mening is dat de deken mr. X op grond van zijn lichaams- of zielsgebreken veel eerder had moeten schorsen wordt het volgende overwogen. Uit de reactie van de deken aan de Nationale ombudsman van 19 februari 2001 blijkt dat de deken de mogelijkheid heeft om bij de raad van discipline een procedure ex artikel 16, tweede lid van de Advocatenwet aanhangig te maken. De deken was echter niet gebleken dat mr. X wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat was tot een behoorlijke uitoefening van zijn praktijk. Wel had de deken ingevolge artikel 46d, derde lid van de Advocatenwet de bij hem binnengekomen klachten over mr. X ter verdere afdoening overgedragen aan de raad van discipline. Niet kan worden gesteld dat de deken door deze handelwijze niet juist zou hebben gehandeld. In dit verband wordt opgemerkt, dat afgezien van de vraag of er in het geval van mr. X wel sprake was van een zodanige lichamelijke- of geestelijke gesteldheid dat mr. X voor onbepaalde tijd in de uitoefening van zijn praktijk moest worden geschorst, het ingevolge artikel 16, tweede lid van de Advocatenwet aan de raad van discipline is voorbehouden om een dergelijke maatregel op te leggen, en niet tot de bevoegdheid behoort van de deken of de raad van toezicht.

De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.

III. Ten aanzien van achterhouden van informatie

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement 's-Gravenhage informatie hebben achtergehouden over het onverzekerd zijn van mr. X.

2. Verzoekers gemachtigde had mr. X bij brief van 14 juni 1999 aansprakelijk gesteld voor alle schade die verzoeker mocht lijden en heeft geleden als gevolg van de behandeling door mr. X van de hem toevertrouwde zaken en alle daarbij opgetreden onregelmatigheden, fouten en tekortkomingen. Aangezien verzoekers gemachtigde geen antwoord van mr. X had ontvangen op zijn brief van 14 juni 1999 verzocht hij de raad van toezicht van de orde van advocaten bij faxbericht van 28 juli 1999 hem de gegevens betreffende de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. X te verstrekken. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de raad van toezicht mr. X op 16 augustus 1999 een afschrift van het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 28 juli 1999 gezonden met het verzoek verzoekers gemachtigde de door hem verlangde informatie alsnog binnen één week te doen toekomen.

Bij faxbericht van 15 september 1999 deelde verzoekers gemachtigde de raad van toezicht mee dat hij nog steeds geen antwoord op zijn vragen had ontvangen van mr. X. De gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van mr. X zag hij gaarne alsnog tegemoet van de raad van toezicht.

3. De raad van toezicht deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 13 oktober 1999 mee waar mr. X zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering zou hebben ondergebracht. De raad ging er van uit dat verzoekers gemachtigde zelf contact met hen zou opnemen.

4. Verzoeker deelde de deken vervolgens bij brief van 6 januari 2000 mee dat hij van de verzekeraar van mr. X had vernomen dat deze de zaak die hij namens verzoeker had aangekaart om verzekeringstechnische redenen niet in behandeling kon nemen. Hij verzocht de deken hem mee te delen vanaf welke datum de deken en de raad van toezicht op de hoogte waren van het feit dat de verzekeraar geen dekking gaf voor de beroepsactiviteiten van mr. X.

5. De deken deelde de Nationale ombudsman in reactie op deze klacht mee dat artikel 2 van de Verordening op de Beroepsaansprakelijkheid 1991 bepaalt dat de advocaat verplicht is ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid verzekerd te zijn. Ingevolge artikel 5 van de verordening is de advocaat verplicht op eerste uitnodiging van de deken van zijn orde aan te tonen dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan (zie Achtergrond, onder 2.). De deken pleegt regelmatig te controleren of leden van de orde aan de betreffende verordening voldoen. Standaardprocedure is dat sinds enige jaren de deken advocaten verzoekt opgave te doen waaruit blijkt dat de betreffende verordening ook inderdaad wordt nageleefd. In enkele gevallen wordt ook verzocht om bewijsstukken te overleggen, aldus de deken.

Naar aanleiding van het verzoek van verzoekers gemachtigde om mee te delen bij welke verzekeraar mr. X zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering had ondergebracht, had de deken verzoekers gemachtigde meegedeeld dat de verzekering zou lopen via Y. Naar aanleiding van de brief van de verzekeraar Z van 22 december 1999, waaruit zou blijken dat Z de aansprakelijkstelling jegens mr. X om verzekeringstechnische redenen niet in behandeling zou kunnen nemen, was op 28 januari 2000 van de zijde van de deken telefonisch contact opgenomen met Z. Uit dit telefoongesprek was niet gebleken dat mr. X niet verzekerd was, wel dat mr. X ook in de richting van Z niet of nauwelijks verlangde informatie verstrekte.

Vervolgens had de deken, zodra de arbeidsongeschiktheid van mr. X dat toeliet, mr. X uitgenodigd voor een uitvoerig onderhoud op zijn bureau. Ondermeer heeft hij toen met mr. X gesproken over de kwestie Z en er bij mr. X op aan gedrongen deze kwestie op een ordelijke wijze op te lossen. Mr. X zou de deken hebben toegezegd rechtstreeks contact te zullen opnemen met Z, alsmede de deken opnieuw te hebben bevestigd dat hij tegen aansprakelijkheid verzekerd zou zijn.

6. Uit het vorenstaande volgt dat de deken en de raad van toezicht alle mogelijke actie hebben ondernomen naar aanleiding van verzoekers mededeling dat mr. X niet tegen aansprakelijkheid verzekerd zou zijn. Uit de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. X van 22 december 1999 (zie Bevindingen, onder C. 3.2.) blijkt overigens niet dat mr. X niet verzekerd zou zijn. Dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zich op het standpunt stelt, dat een bepaalde claim niet op de polis zou zijn verzekerd, kan de deken niet worden tegengeworpen. Voorts is niet gebleken dat informatie over het al dan niet verzekerd zijn van mr. X door de deken dan wel de raad van toezicht zou zijn achtergehouden.

De onderzochte gedraging op dit punt is eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de deken en raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement 's-Gravenhage is niet gegrond.

Onderzoek

Op 23 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H., woonachtig te Frankrijk, ingediend door de heer mr. R.J. van Hardenbroek van Ammerstol, advocaat te Balot (Frankrijk), met een klacht over een gedraging van de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement

's-Gravenhage (hierna ook: de deken van en de raad van toezicht voor de orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden) .

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De deken van de orde van advocaten deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker had zich tijdens zijn echtscheidingsprocedure laten bijstaan door de heer mr. X. Aangezien hij niet tevreden was over de behandeling van zijn echtscheidingszaak door mr. X wendde verzoeker zich tot zijn huidige gemachtigde. In verband met verzoekers grieven over de afhandeling van zijn echtscheidingszaak vroeg verzoekers gemachtigde het volledige dossier op bij mr. X. Aangezien mr. X hieraan geen gevolg gaf, riep verzoekers gemachtigde bij brief van 24 maart 1999 de hulp in van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement 's-Gravenhage.

2.1. De deken zond verzoekers gemachtigde vervolgens een afschrift van zijn brief van 14 april 1999 aan de raad van discipline. Deze brief luidt als volgt:

"…Tot mijn spijt zie ik mij genoodzaakt om ambtshalve een klacht in te dienen tegen mr. X. De klacht is eenvoudig: Mr. X. reageert niet op verzoeken om informatie van de Deken in een drietal klachtzaken en een verzoek tot advies en bemiddeling. Ik verzoek u genoemde kwesties eveneens in behandeling te nemen…"

2.2. Bijgevoegd was een samenvatting van de klachten die de deken sinds 30 november 1998 over mr. X had ontvangen. Deze samenvatting luidt als volgt:

"...Verloop van de procedure

De Deken ziet zich genoodzaakt om ambtshalve een klacht in te dienen tegen Mr X. De klacht betreft het niet reageren door Mr X op verzoeken van de Deken in een viertal zaken.

I M. / Mr X

1. Bij brief d.d. 30 oktober 1998 diende M., hierna: klager, een klacht in tegen Mr X (…). De klacht houdt in dat Mr X, ondanks diverse telefonische en schriftelijke verzoeken van klager, klager niet antwoordde.

2. Bij brief d.d. 3 november 1998 van de stafmedewerker van de Deken werd Mr X gevraagd op de klacht te reageren (…). Afschrift van deze brief werd aan klager gezonden (…).

3. Bij brief d.d. 3 november 1998 van de Deken aan Mr X uitte de Deken namens de Raad van Toezicht de zorgen die bij de Raad bestaan ten aanzien van de praktijkuitoefening door Mr X (…). Omdat de Raad in toenemende mate signalen bereiken dat Mr X de door zijn cliënten aan hem toevertrouwde belangen niet altijd even zorgvuldig behandelt wordt Mr X uitgenodigd voor een gesprek met de Deken. Genoemde bespreking vond plaats op 9 november 1998. De Deken besprak met Mr X de lopende klachtzaken waarin als centraal klachtthema naar voren komt dat Mr X onvoldoende met cliënten en wederpartijen communiceert. Mr X erkent het probleem en schrijft de problematiek toe aan het feit dat hij nogal veel cliënten heeft die net boven de toevoegingsgrens uitkomen en daarom door Mr X niet of slechts bescheiden worden gedeclareerd. Dat leidt ertoe dat Mr X dergelijke cliënten nog wel eens ten achter stelt. De Deken heeft een drietal afspraken met Mr X gemaakt: 1. Mr X zal kritischer zijn tegenover het aannemen van nieuwe cliënten; 2. Mr X zal afspraken beter vastleggen en meer met zijn cliënten en wederpartijen communiceren; 3. Mr X zal verzoeken van de Deken en leden van de Raad van toezicht om nadere gegevens te verstrekken stipt opvolgen (…).

4. Ondanks een tweetal telefonische verzoeken van de stafmedewerker op 16 november respectievelijk 27 november 1998 reageerde Mr X niet op de onderhavige klacht. Wel werd de stafmedewerker door de secretaresse toegezegd dat zij door Mr X zou worden teruggebeld.

5. Omdat Mr X opnieuw niet reageerde werd deze bij brief d.d. 7 december 1998 van de stafmedewerker gerappelleerd (…). Afschrift van deze brief werd aan klager gezonden (…).

6. Op 29 januari 1999 nam de stafmedewerker opnieuw telefonisch contact op met het kantoor van Mr X. Mr X was in bespreking maar zou de stafmedewerker op 1 februari 1999 terugbellen.

7. Omdat Mr X niet terugbelde nam de stafmedewerker op 18 februari 1999 wederom contact op met het kantoor van Mr X. De secretaresse deelde mede dat Mr X zou terugbellen.

8. Op 19 februari 1999 nam de stafmedewerker opnieuw telefonisch contact op met Mr X. Mr X deelde mede dat hij ziek was geweest maar dat hij thans op korte termijn in het onderhavige klachtdossier zou reageren.

9. Omdat Mr X naliet te reageren werd deze bij brief van de stafmedewerker van 2 maart 1999 opnieuw gerappelleerd (…). Afschrift van de brief werd aan klager gezonden (…).

10. Omdat andermaal niet van Mr X werd vernomen werd deze bij brief d.d. 9 maart 1999 gerappelleerd (…). Ook werd aangekondigd dat bij gebreke van een reactie de Deken in overweging zou moeten nemen een ambtshalve klacht tegen Mr X bij de Raad van Discipline in te dienen. Afschrift van die brief werd aan klager toegezonden (…).

11. Omdat Mr X opnieuw niet reageerde werd deze bij brief d.d. 19 maart 1999 van de stafmedewerker wederom gerappelleerd (…). Afschrift van die brief werd aan klager gezonden (…).

12. Van Mr X werd tot op heden niet vernomen.

II V./ Mr X

1. Op het Dekenspreekuur van 24 februari 1999 ontving de Deken mevrouw V., hierna: klaagster, die een klacht indiende tegen Mr X. Klaagster had Mr X in mei 1998 reeds een klachtbrief toegezonden waarop, ondanks diverse telefonische verzoeken van klaagster nooit door Mr X is gereageerd. Ook heeft klaagster zélf moeten uitvinden dat Mr X was verhuisd omdat Mr X haar nooit in kennis heeft gesteld van het feit dat zijn kantoor verhuisd was. (…). De klacht behelst het volgende. Op grond van een verkregen vonnis betreffende een huisuitzetting heeft klaagster recht op een verhuiskostenvergoeding van ƒ 5.000,-. Het vonnis zou door Mr X evenwel nooit aan de wederpartij zijn betekend waardoor klaagster het genoemde bedrag nimmer heeft ontvangen.

2. Bij brief d.d. 25 februari 1999 van de stafmedewerker werd Mr X gevraagd op de klacht te reageren (…). Afschrift van die brief werd aan klaagster gezonden (…).

3. Omdat Mr X niet reageerde werd deze bij brief d.d. 19 maart 1999 van de stafmedewerker gerappelleerd (…). Afschrift van die brief werd aan klaagster gezonden (…).

4. Van Mr X werd tot op heden niet vernomen.

III B./ Mr X

1. Op het Dekenspreekuur van 3 maart 1999 ontving de Deken de heer B., hierna: klager, die een klacht indiende tegen Mr X. De klacht behelst het feit dat klager in een appèlprocedure welke Mr X voor klager voert niet van de stand van zaken op de hoogte wordt gehouden. Daarnaast heeft Mr X toegezegd een procedure voor klager te zullen voeren bij de Rechtbank te Rotterdam. Klager werd omtrent het verloop van de procedure evenwel niet op de hoogte gehouden door Mr X. Klager heeft daarom zelf bij de griffie van de Rechtbank geïnformeerd alwaar men klager mededeelde dat de procedure niet bekend is. Tenslotte behelst de klacht het feit dat klager Mr X op grond van een met klager gesloten overeenkomst maandelijks voor zijn diensten betaalt. Klager heeft evenwel geen inzicht in de betalingen die hij reeds aan Mr X heeft voldaan en hoeveel klager nog verschuldigd zou zijn. Mr X heeft klager ondanks verzoeken daartoe ter zake geen duidelijkheid verschaft.

2. Bij brief d.d. 4 maart 1999 van de stafmedewerker werd Mr X gevraagd op de klacht te reageren (…). Afschrift van die brief werd aan klager gezonden (…).

3. Omdat Mr X niet reageerde werd deze bij brief d.d. 19 maart 1999 van de stafmedewerker gerappelleerd (…). Afschrift van die brief werd aan klager gezonden (…).

4. Bij brief d.d. 23 maart 1999 zond klager een nadere uiteenzetting van zijn klachten aan de Deken (…)

5. Van Mr X werd tot op heden niet vernomen.

IV (Verzoekers gemachtigde; N.o.) / Mr. X en (…)

1. Bij brief d.d. 24 maart 1999 ontving de Deken een verzoek om bemiddeling van (verzoekers gemachtigde; N.o), hierna: verzoeker (…). (Verzoekers gemachtigde; N.o.) is door (verzoeker; N.o.) aangezocht voortaan voor hem op te treden. Tot nog toe werd (verzoeker; N.o.) door Mr X bijgestaan. (Verzoekers gemachtigde; N.o.) heeft Mr X diverse malen gevraagd het dossier aan hem toe te zenden hetgeen tot op heden niet is gebeurd. Ook op verzoeken aan Mr X om terug te bellen werd door Mr X niet gereageerd.

2. Bij brief d.d. 26 maart 1999 van de stafmedewerker werd afschrift van de brief van (verzoekers gemachtigde; N.o.) aan Mr X gezonden en werd Mr X gevraagd het dossier binnen één week aan (verzoekers gemachtigde; N.o.) af te staan (…). Tevens werd Mr X gevraagd afschrift van zijn begeleidende brief aan (verzoekers gemachtigde; N.o.) aan de Deken toe te zenden. Afschrift van de brief van de stafmedewerker werd aan (verzoekers gemachtigde; N.o.) toegezonden (…).

3. Aan voornoemd verzoek werd door Mr X tot op heden geen gehoor gegeven…"

3. Bij brief van 7 mei 1999 liet verzoekers gemachtigde de deken het volgende weten:

"…In goede orde bereikte mij uw brief van 14 april jl. met bijlagen. Inmiddels heb ik ook het gevraagde dossier van Mr. X mogen ontvangen.

Daarentegen blijft mr. X het antwoord schuldig op de vraag wat er is gebeurd met het depot van ruim f 25.000,- dat zich onder de advocaat van de wederpartij bevond en waarnaar cliënt bij herhaling had geïnformeerd.

Cliënt deelt mij mede dat hij daarover nimmer enig bericht heeft gehad van mr. X, zulks ondanks herhaalde verzoeken. Deze is zo blijkt uit het dossier, kennelijk op eigen houtje een schikking aangegaan met de advocaat van wederpartij, en heeft ook royement gevraagd van een aanhangige procedure zonder opdracht daartoe te hebben gehad. Ook heeft hij een geldbedrag ontvangen van wederpartij dat hij nimmer aan cliënt heeft verantwoord. Aldus is de gang van zaken voor cliënt verborgen gebleven, die ook nimmer enige correspondentie ter zake van mr. X heeft mogen ontvangen.

(…) In een later stadium hoop ik de kwestie volledig met cliënt te kunnen bespreken waarna ik nog nader daarop terug zal komen.

Ik verzoek u deze klacht door te zenden aan de Raad van Discipline…"

4. Verzoekers gemachtigde deelde de raad van toezicht voor de orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden bij faxbericht van 14 juni 1999 het volgende mee:

"…Zoals aangekondigd in de klacht van 7 mei 1999 tegen mr X, kom ik thans terug op de inhoud daarvan. Inmiddels heb ik met cliënt nader overleg gehad en de kwestie verder kunnen bespreken. Daarbij is gebleken dat de door mij beschreven feiten niet op zich zelf staan.

1. Cliënt heeft van meet af aan geen of slechts summiere en onvolledige informatie betreffende de procedures van mr. X ontvangen. Gedurende de echtscheiding heeft hij van mr. X nooit de kopie van enige beschikking ontvangen. Als gevolg daarvan volgen op 4 juli 1990 betekening en op 12 juli 1990 beslag onder het ABP.

2. Hoewel mr. X bij schrijven van 8 november 1990 aankondigt dat hij een verzoekschrift wijziging voorlopige voorzieningen zal indienen, is dat zonder opgaaf van reden nooit gebeurd.

3. In de echtscheidingsprocedure is door mr. X geen dupliek genomen. Hoe dat is kunnen gebeuren heeft mr. X niet duidelijk kunnen maken.

4. De echtelijke woning is op 4 april 1990 verkocht en de opbrengst is onder de notaris gebleven. Vervolgens blijkt het resterend bedrag na aftrek der hypotheek, te zijn overgemaakt naar de advocaat van de vrouw, zonder dat cliënt daarvan kennis droeg of toestemming heeft gegeven. Van de notaris had cliënt aansluitend op de verkoop bericht ontvangen dat het restant bij deze in depot zou blijven. Ook hierover weigert mr. X aan cliënt opheldering te geven.

5. Door mr. X is een schikking aangegaan met de wederpartij zonder toestemming of medeweten van cliënt. Daarover hebt u reeds bericht gehad bij mijn eerdere brief van 7 mei 1999.

Door toedoen van mr. X tenslotte heeft de scheiding en deling zich tot mei 1994 voortgesleept terwijl de echtscheiding op 1-11-1991 was ingeschreven, de echtelijke woning al in april 1990 was verkocht en de meeste roerende goederen tussen partijen waren verdeeld. Cliënt heeft als gevolg van de gehele gang van zaken, waarbij hem steeds de noodzakelijke informatie werd onthouden, gedurende een aantal jaren onnodig leed en grote spanningen ondervonden, hetgeen onder andere tot uiting is gekomen in een voor hem ongekend groot aantal dagen van arbeidsongeschiktheid…"

5. Tevens liet verzoekers gemachtigde mr. X. bij brief van 14 juni 1999 het volgende weten:

"…Bijgaand zend ik u kopie van mijn brief van heden aan de Raad van Toezicht waarvan de inhoud voor zich spreekt.

Namens cliënt stel ik u reeds bij deze aansprakelijk voor alle schade die deze mocht lijden, leed en heeft geleden als gevolg van de behandeling door u van de u toevertrouwde zaken en alle daarbij opgetreden onregelmatigheden, fouten en tekortkomingen.

In verband met de omvang ervan en die der totale schade, die zeer aanzienlijk is, lijkt het voor de hand liggend dat uw beroepsaansprakelijkheidsassuradeur ter zake zal worden benaderd. Ik verzoek u mij diens gegevens en het polisnummer waaronder u bent verzekerd op te geven met het oog op een zo vlot mogelijke afhandeling van de kwestie…"

6. Mr. X antwoordde de orde van advocaten schriftelijk op 17 juni 1999:

"…Hierdoor deel ik u mede dat het dossier integraal is verzonden aan (verzoekers gemachtigde; N.o.), zodat ik niet in staat ben naar behoren te reageren.

Wellicht is het mogelijk de vraag nader te specificeren en aan te geven wanneer door mij enig bedrag zou zijn ontvangen.

Overigens zijn door mij geen andere beslissingen genomen dan na akkoordbevinding door (verzoeker; N.o.)…"

7. De raad van toezicht voor de orde van advocaten zond mr. X op 22 juni 1999 een afschrift van het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 14 juni 1999 met het verzoek daar binnen twee weken op te reageren.

8. In zijn faxbericht van 28 juli 1999 aan de raad van toezicht voor de orde van advocaten merkte verzoekers gemachtigde op:

"…Uw brief van 15 juli jl. met een als ik het goed tel vijfde rappel aan mr. X kwam na terugkeer van vakantie in mijn bezit.

Bij schrijven van 14 juni jl. heb ik X aansprakelijk gesteld voor alle schade door cliënt geleden en hem verzocht mij de gegevens betreffende diens beroepsaansprakelijkheidsverzekering op te geven.

Onnodig u mede te delen dat ik van mr. X geen antwoord heb ontvangen. Daarom verzoek ik aan u mij deze gegevens te verstrekken…"

9. De raad van toezicht voor de orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden zond mr. X op 16 augustus 1999 een afschrift van het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 28 juli 1999, met het verzoek verzoekers gemachtigde de door hem verlangde gegevens alsnog binnen één week te doen toekomen. Ook verzocht de raad van toezicht mr. X alsnog te reageren op het faxbericht van verzoekers gemachtigde van 14 juni 1999.

10. Verzoekers gemachtigde wees de raad van toezicht in zijn faxbericht van 15 september 1999 erop dat hij nog steeds geen antwoord op zijn vragen had ontvangen van mr. X. De gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van mr X zag hij gaarne alsnog tegemoet van de raad van toezicht.

11. De raad van toezicht antwoordde verzoekers gemachtigde schriftelijk op 13 oktober 1999:

"…U vroeg ons de gegevens betreffende de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van Mr. X te verstrekken. Ik heb telefonisch contact opgenomen met de chef de bureau van het kantoor van Mr. X. Zij deelde mij mede dat Mr. X reeds geruime tijd ziek thuis verblijft en dat naar verwachting die situatie nog wel enige tijd zal voortduren.

Ik begreep dat Mr. X zijn beroepsaansprakelijkheid heeft ondergebracht bij:

Y

Ik neem aan dat u contact met hen zult opnemen…"

12. Verzoekers gemachtigde deelde de deken bij brief van 21 oktober 1999 het volgende mee:

"…In de zaak (van verzoeker; N.o.) is er naar de mening van cliënt en mij langzamerhand een zodanige stilte aan de kant van mr. X ontstaan dat ik u verzoek om ambtshalve in te grijpen.

Dat is nu al sedert de maand juni aangekondigd en verder uitstel lijkt niet meer geloofwaardig. Gaarne verneem ik op korte termijn nader van u ook met het oog op de vast te stellen behandelingsdatum, verhinderdata e.d. zodat cliënt en ik aanwezig kunnen zijn bij de behandeling van de klacht.

Verder vraag ik uw aandacht voor een andere kwestie, zoals ik u al eerder schreef beschik ik nog steeds niet over de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van (…) X en gelet op de door deze gevolgde gedragslijn verwacht ik deze niet te ontvangen.

Ik verzoek u als toezichthoudende orde mij deze gegevens te verstrekken ten behoeve van mijn cliënt. Kunt of wilt u dat onverhoopt niet dan verneem ik graag de reden daarvan…"

13. Verzoekers gemachtigde liet de deken vervolgens bij faxbericht van 9 december 1999 het volgende weten:

"…In de zaak tegen (…) X moet ik tot mijn spijt constateren dat er geen vooruitgang te bespeuren is. Voorzover ik kan nagaan heeft mr. X tot op heden geen antwoord gegeven op hem toegezonden brieven, heeft hij geen opgaaf gedaan van zijn verzekeraar en heeft de orde die ambtshalve over deze gegevens dient te beschikken, die ook niet aan mij verstrekt.

Wel kreeg ik de naam van een tussenpersoon, niet de assuradeur en werd en passant medegedeeld dat mr. X geruime tijd ziek thuis verblijft, (…).

Het lijkt geen geheim dat mr. X al 10 jaar ziek is maar waar het om gaat is te weten of hij in staat was zijn werk als advocaat naar behoren te doen. Zelf was hij, voor zover mijn cliënt dat op grond van informatie van destijds kan bevestigen, steeds van oordeel dat hij in staat was zijn werk normaal te doen. Gelet op de stroom van klachten van

cliënten, de ter kennisneming toegezonden klachten staan duidelijk niet op zich zelf, is het de vraag in hoeverre de Raad van Toezicht wel voldoende toezicht heeft gehouden en of er niet al veel eerder tot schorsing besloten had moeten worden gelet op de geestelijke toestand van mr. X.

Gaarne verneem ik tot welke maatregelen inmiddels werd besloten…"

14. In zijn brief van 6 januari 2000 aan de deken merkte verzoekers gemachtigde vervolgens op:

"…In opgemelde zaak vernam ik van Z, de assuradeur van (…) X dat deze om verzekeringstechnische redenen de zaak die ik namens (verzoeker; N.o.) had aangekaart niet in behandeling kan nemen.

Ik verneem gaarne sedert welke datum u en de Raad van Toezicht op de hoogte zijn van het feit dat Z geen dekking geeft voor de beroepsactiviteiten van mr. X.

(...)

Onder verwijzing naar mijn eerder schrijven aan u van 9 december 1999 waarop ik nog geen reactie mocht ontvangen, verneem ik gaarne van u hoe deze kwestie verder zal worden/is afgehandeld..."

15. Verzoekers gemachtigde liet de deken bij faxbericht van 21 januari 2000 het volgende weten:

"...Op mijn schrijven van 6 januari 2000 en dat van 9 december 1999 heb ik van u nog geen antwoord ontvangen.

Ik verwacht alsnog antwoord in de beide kwesties, die van de ziekte van mr. X en die van het onverzekerd zijn, beide kwesties strekken zich over meerdere jaren uit.

Indien het is zoals ik van Z vernam dan lijkt niet alleen mr. X maar ook de Raad van Toezicht in gebreke te zijn geweest. Bovendien: de kwestie van de ziekte van mr. X is niet uit de lucht komen vallen en moet de Raad van Toezicht ambtshalve al lang bekend zijn geweest..."

Verzoekers gemachtigde stuurde een kopie van deze brief aan de raad van toezicht en de raad van discipline.

16. De raad van toezicht zond verzoekers gemachtigde voor de zekerheid op 16 februari 2000 een afschrift van de brief die de raad van discipline in het ressort 's-Gravenhage op 1 februari 2000 aan het oude adres van verzoekers gemachtigde had gezonden. Deze brief luidt als volgt:

"...Hierbij bevestig ik de goede ontvangst van uw telefax d.d. 21 januari 2000 in bovengenoemde klachtzaak. Uw telefax heb ik aan het klachtdossier toegevoegd.

Op 14 april 1999 werd door de Deken uw klacht tegen mr. X ingediend bij de Raad van Discipline ter behandeling.

Gebleken is dat mr. X reeds enige tijd ziek is en naar het zich laat aanzien voorlopig niet hersteld zal zijn. Dit betekent dat het nog wel enige tijd kan duren alvorens de Raad van Discipline uw klacht zal behandelen..."

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar de hiervoor onder A. FEITEN opgenomen brieven van zijn gemachtigde.

2. Voorts merkte verzoekers gemachtigde in zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 16 maart 2000 nog het volgende op:

"…Cliënt (…) had meerdere grieven terzake van de behandeling van zijn echtscheidingszaak. Door mij is eerst het volledige dossier opgevraagd. Dat kwam echter niet en tenslotte werd noodgedwongen de hulp ingeroepen van de Haagse deken (…), bij schrijven van 24 maart 1999.

Dan blijken er vele klagers te bestaan tegen mr X en de klachten zijn al lang tevoren ingediend, vanaf 30 oktober 1998 tot 24 maart 1999, (…), zoals blijkt uit een samenvatting van 14 april 1999 van de deken aan de Raad van Discipline te Rotterdam als bijlage bij de brief waarin 4 klachtdossiers tegen mr X aan de Raad van Discipline in behandeling worden gegeven.

Uit deze samenvatting blijkt dat de praktijkuitoefening van mr X al geruime tijd problemen oplevert. Hij antwoordt niet op brieven van cliënten en wederpartij, gebrekkige communicatie, klacht M, reageert niet op telefoontjes, belt niet terug, geeft niet door dat zijn kantoor verhuisd is, een vonnis huisuitzetting is niet betekend aan de wederpartij, waardoor verhuiskosten niet werden ontvangen, klacht V, niet aanhangig gemaakte appelprocedure inzake B en gebrek aan duidelijkheid over declaratie terzake.

Na een gesprek met de Deken op 9 november 1998 (M) belooft mr X beterschap.

1. Hij zal kritischer zijn tegenover het aannemen van nieuwe cliënten.

2. Hij zal afspraken beter vastleggen, meer communiceren met cliënten en wederpar tijen en

3. Hij zal verzoeken van Deken en Raad van Toezicht om nadere gegevens stipt opvolgen.

Al een week later blijft mr X in gebreke, ondanks telefonische verzoeken van een stafmedewerker van de Raad van Toezicht van 16 november 1998 en 27 november 1998 reageert mr X niet op een klacht. Dat gedrag zal zich voortzetten. Zie ten overvloede de zaken beschreven in de samenvatting. Het lijkt duidelijk dat de orde - te - lang heeft stilgezeten.

Op 7 mei 1999 schrijf ik aan de Deken te Den Haag dat het dossier van mr X inmiddels is ontvangen en dat er nog een aantal klachten bestaan tegen mr X, omtrent een dépot van f.25.000.-, een schikking door mr X op eigen initiatief aangegaan, medewerken aan royement eveneens zonder toestemming van cliënt. (…).

Op 14 juni 1999 wordt per fax aan de Raad van Toezicht, die de correspondentie verder voert, uitbreiding gegeven aan de eerdere klacht van 7 mei 1999. De punten van deze brief geven duidelijk aan om welke grieven het gaat.

Op dezelfde datum wordt mr X per apart schrijven per fax aansprakelijk gesteld voor alle schade die cliënt (…) mocht lijden, leed of heeft geleden als gevolg van fouten tekortkomingen e.d. bij de behandeling van zijn zaken. Ook wordt hem gevraagd de verzekeraar op te geven voor de beroepsaansprakelijkheid.

Mr X die nog niet heeft gereageerd ondanks herhaalde verzoeken van de Raad van Toezicht te Den Haag, klimt na ontvangst van de hierboven bedoelde fax meteen in de pen en schrijft aan de Orde van Advocaten, (…), op 17 juni 1999 dat hij niet kan reageren omdat hij het dossier heeft afgegeven. Ook vraagt hij om specificatie van de vraag, bedoeld is kennelijk de klacht, ook over het geldbedrag. Hij krijgt die korte tijd later via de Orde. Mr X stelt nog dat hij steeds na accoordbevinding van (verzoeker; N.o.) heeft gehandeld.

Over de beroepsaansprakelijkheidsverzekering geeft hij geen uitsluitsel en vanaf dat moment valt er weer een stilte, geen enkel bericht volgt meer van mr X.

Op 28 juli 1999 brief aan Raad van Toezicht (…), met verzoek om de gegevens te verstrekken van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van mr X.

Op 15 september 1999 Herhaald verzoek omtrent de gegevens van de verzekering.

Op 21 october 1999 per fax een brief aan de Deken met verzoek ambtshalve in te grijpen en een datum te doen vaststellen van de klachtzaak en om als toezichthoudende orde de gegevens te verstrekken van de verzekering. En als dat niet mogelijk zou zijn, de reden daarvan op te geven.

Niet prioritaire verzonden en daarom vertraagd bezorgd arriveert een brief van 13 oktober 1999 van de Raad van Toezicht met de opgaaf van : de assurantietussenpersoon. Nog steeds geen opgave van de assuradeur.

Mr X zou ziek zijn wordt bovendien medegedeeld.

Op 9 december 1999 brief aan Deken, geen voortgang in de zaak van mr X, geen antwoord, geen opgaaf verzekeraar, ook niet door de Orde, die deze gegevens ambtshalve moet hebben.

In hoeverre heeft de Raad van Toezicht wel voldoende toezicht gehouden op mr X, had er niet al veel eerder schorsing moeten volgen gelet op diens geestelijke toestand ? Verzoek om mede te delen tot welke maatregelen is besloten.

Op 6 januari 2000 brief aan de Deken, Z, die volgens de tussenpersoon de verzekeraar zou zijn, geeft geen dekking, hoelang is de Raad van Toezicht daarvan op de hoogte? Wat gebeurt er verder in deze zaak ?

Vanaf dat moment komt er in het geheel geen antwoord meer van de Orde, de deken, de Raad van Discipline. Het enige wat zij schrijven is dat de zaak tegen mr X bij de Raad van Discipline niet behandeld kan worden, wegens ziekte van mr X.

Over het onverzekerd zijn en de geestelijke toestand van mr X, waarin de Orde, de Deken en de Raad van Toezicht zelf hadden moeten handelen, ingrijpen, toezicht houden, wordt met geen woord gerept.

Het is naar mijn mening duidelijk dat de Orde hier als geheel onjuist handelt en tegen de belangen van mijn cliënt in, probeert verantwoordelijkheid voor eigen handelen en nalaten te ontlopen…"

C. Standpunt Deken van de Orde van Advocaten

1. Naar aanleiding van de klacht van verzoeker verzocht de Nationale ombudsman de deken en de raad van toezicht van de orde van advocaten te 's-Gravenhage bij brief van 2 juni 2000 op de klacht van verzoeker te reageren alsmede de volgende vragen te beantwoorden:

"…1. Heeft de raad van toezicht c.q. de deken al vóór 30 oktober 1998 signalen ontvangen dat het functioneren van mr. X te wensen overliet? Zo ja, wanneer was dat, wat waren (summier) de signalen en welke actie is er toen ondernomen?

2. Is het juist dat de raad ambtshalve dient te weten of een advocaat is verzekerd? Wanneer vernam u dat mr. X niet (meer) dan wel onvoldoende was verzekerd? Heeft dit tot enigerlei actie uwerzijds geleid?

3. Kan de raad of de deken ambtshalve schorsing van een advocaat bevorderen? Zo ja, kunt u een beschrijving van de desbetreffende procedure geven?…"

2. De deken van de orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht en de door de Nationale ombudsman gestelde vragen het volgende mee:

"…1. Voor de regeling van de tuchtrechtspraak van advocaten moge ik U kortheidshalve verwijzen naar artikel 46 tot en met 60a van de Advocatenwet. Artikel 46 (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) bepaalt dat de advocaten aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen terzake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, terzake van inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse Orde en terzake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de Raden van Discipline en in hoger beroep door het Hof van Discipline. Klachten tegen advocaten worden ingevolge artikel 46c van de Advocatenwet schriftelijk ingediend bij de Deken van de Orde waartoe zij behoren. De Deken stelt een onderzoek in naar elke bij hem ingediende klacht. Artikel 46d van de Advocatenwet verlangt van de Deken dat hij tracht klachten zo veel mogelijk in der minne te schikken. De klager kan de Deken immer verzoeken de klacht ter kennis te brengen van de Raad van Discipline. De Deken zal daartoe steeds overgaan, indien aannemelijk is dat geen oplossing in der minne kan worden bereikt. De klacht wordt schriftelijk door de Deken ter kennis van de Raad van Discipline gebracht. Voorts bestaat de bevoegdheid van de Deken om ambtshalve tegen een advocaat een onderzoek in te stellen en des nodig een klacht bij de Raad van Discipline in te dienen. Artikel 48 van de Advocatenwet bepaalt dat de Raad van Discipline indien hij oordeelt dat het tegen de betrokken advocaat gerezen bezwaar gegrond is de maatregel kan opleggen van enkele waarschuwing, berisping, schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste één jaar en schrapping van het tableau.

2. Artikel 46b van de Advocatenwet bepaalt dat elke Raad van Discipline bestaat uit een voorzitter, ten hoogste twee plaatsvervangende voorzitters, acht leden-advocaten en ten hoogste zes plaatsvervangende leden-advocaten. De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters worden door de Minister van Justitie voor de tijd van vier jaar benoemd uit leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast.

3. Artikel 28 van de Advocatenwet bepaalt dat het College van Afgevaardigden verordeningen kan vaststellen in het belang van de goede uitoefening van de praktijk. Verordeningen worden na vaststelling onverwijld medegedeeld aan de Minister van Justitie en afgekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Verordeningen zijn verbindend voor de leden van de Nederlandse Orde van Advocaten.

4. Thans kom ik toe aan de Verordening op de Beroepsaansprakelijkheid 1991 (Staatscourant 1991, 85; Advocatenblad 1991, bladzijde 305-306) (zie Achtergrond, onder 2; N.o.) Artikel 2 van voormelde verordening bepaalt dat de advocaat verplicht is terzake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid verzekerd te zijn. Artikel 3 van de verordening bepaalt aan welke voorwaarden de verzekering dient te voldoen. De advocaat is verplicht ingevolge artikel 5 van de verordening op eerste uitnodiging van de Deken van zijn Orde ten genoegen van deze aan te tonen dat hij aan zijn verplichtingen ingevolge deze verordening heeft voldaan. Een gelijke bepaling is opgenomen in enkele andere verordeningen. De Deken pleegt regelmatig te controleren of de leden van de Orde aan de betreffende verordeningen voldoen. Standaardprocedure is dat sinds enige jaren de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden verzoekt opgave te doen waaruit blijkt dat de daarvoor in aanmerking komende verordeningen ook inderdaad worden nageleefd. In enkele gevallen wordt ook verzocht om bewijsstukken over te leggen.

5. Bij brief van 24 maart 1999 heb ik een verzoek van (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) ontvangen om te bemiddelen namens zijn cliënt in een (mogelijk) geschil met Mr X. De cliënt van (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) was voordien cliënt bij Mr X. De verzochte bemiddeling had voornamelijk betrekking op het toezenden van het dossier door Mr. X aan (de gemachtigde van verzoeker; N.o.). Namens de Deken is bij brief van 26 maart 1999 afschrift van voormelde brief van (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) aan Mr X toegezonden met het verzoek er zorg voor te dragen dat het verzochte dossier binnen één week aan (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) wordt afgestaan. Toen bleek dat op 14 april 1999 nog steeds niet aan het verzoek van de Deken was voldaan is tegen Mr X een ambtshalve klacht door de Deken bij de Raad van Discipline ingediend. Basis voor deze ambtshalve klacht betrof niet alleen het niet reageren door Mr X in onderhavige aangelegenheid, maar tevens in een aantal andere aan mijn zorg toevertrouwde klachtdossiers. (De gemachtigde van verzoeker; N.o.) is van één en ander op de hoogte gesteld.

6. Ondanks het feit dat door mij een ambtshalve klacht tegen Mr X is ingediend heeft (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) bij herhaling mijn aandacht gevraagd in verband met problemen die met Mr X waren gerezen. (De gemachtigde van verzoeker; N.o.) geeft U slechts een selectie van de correspondentie tussen hem, Mr X en de Deken. Voor de volledigheid bericht ik U terzake als volgt. Op 7 mei 1999 dient (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) opnieuw een klacht tegen Mr X in. Deze klacht is door de Deken aan Mr X ter commentaar voorgelegd. De Deken rappelleert Mr X diverse keren. Bij brief van 17 juli jl. deelt Mr X de Deken mede dat het dossier waarover vragen door (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) zijn gesteld, inmiddels niet meer in zijn bezit is, reden waarom Mr X (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) uitnodigt specifieke vragen aan hem te stellen. Mede ten gevolge van langdurige arbeidsongeschiktheid van Mr X ligt de klachtbehandeling enige tijd stil. (De gemachtigde van verzoeker; N.o.) heeft Mr X inmiddels civielrechtelijk aansprakelijk gesteld. De Deken heeft (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) medegedeeld dat het niet tot de taak van de Deken behoort om zich uit te laten over de vraag of een advocaat wel of niet civielrechtelijk aansprakelijk is. Zulks is aan de rechter voorbehouden. Mr X wordt nog immer bij herhaling gerappelleerd om (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) van de nodige informatie te voorzien. Tijdens de arbeidsongeschiktheid van Mr X heb ik nog een overleg op mijn bureau met de chef de bureau van Mr X, die zich op mijn verzoek inspant om (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) zo veel mogelijk te accommoderen. Zo wordt de Deken in de gelegenheid gesteld (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) bij brief van 13 oktober 1999 te berichten dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van Mr X loopt via Y. De Deken wordt door (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) afschrift toegezonden van zijn brief van 12 december 1999 aan Z, de kennelijke beroepsaansprakelijkheidsassuradeur van Mr X. Z laat (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) bij brief van 22 december 1999 weten de aansprakelijkheidsstelling jegens Mr. X om verzekeringstechnische redenen niet in behandeling te kunnen nemen. (De gemachtigde van verzoeker; N.o.) legt deze kwestie opnieuw aan mij voor. Zulks is voor mij aanleiding geweest om mijn stafmedewerker te verzoeken telefonisch contact op te nemen met Z. Zulks is op 28 januari jl. geschied. Uit dat telefonisch contact is niet gebleken dat Mr X niet tegen beroepsaansprakelijkheid verzekerd was, wel dat Mr X ook in de richting van Z niet of nauwelijks verlangde informatie verstrekte. Onderhavige aangelegenheid blijft mijn aandacht behouden. Zodra de arbeidsongeschiktheid van Mr X zulks toeliet heb ik hem voor een uitvoerig onderhoud op mijn bureau ontvangen. Ondermeer heb ik met Mr X toen gesproken over de kwestie Z en er bij hem op aangedrongen zulks op een ordelijke wijze op te lossen. Mr X heeft mij toegezegd rechtstreeks contact op te nemen met Z. Mr X heeft mij in dat overleg opnieuw bevestigd tegen beroepsaansprakelijkheid verzekerd te zijn. Bij brief van 27 juni jl. heb ik Mr X opnieuw, ook over deze kwestie gerappelleerd mij nadere informatie te verstrekken. Mr X heeft mij bij brief van 29 juni jl. bevestigd dat hij nog niet van Z had vernomen en actie zou ondernemen.

7. Thans kom ik toe aan de beantwoording van Uw vragen 1 tot en met 3. Met betrekking tot vraag 1 bericht ik U een beroep te doen op mijn beroepsgeheim. Ten aanzien van vraag 2 ben ik van oordeel u met het vorenstaande voldoende te hebben geïnformeerd. Vooralsnog ben ik niet bekend met het feit dat Mr X niet tegen beroeps- aansprakelijkheid zou zijn verzekerd. Mocht Mr X evenwel nalatig blijven mij de verlangde bewijzen te verstrekken dan zal opnieuw tegen Mr X een ambtshalve klacht worden ingediend. Zo gebeurt dat ook tegen andere advocaten. Probleem bij Mr X is dat de aard van zijn arbeidsongeschiktheid hem nog wel eens verhindert adequaat te reageren. Dat betekent niet dat geen ambtshalve klacht wordt ingediend, wel dat in één en ander noodgedwongen vertraging kan ontstaan. Ik heb, om meerdere redenen, regelmatig en indringend overleg met Mr X. Over de inhoud van dit overleg meen ik U, opnieuw met een beroep op mijn beroepsgeheim, niet verder te kunnen informeren. Ik neem aan Uw vraag 3 reeds te hebben beantwoord. Het opleggen van een maatregel is de bevoegdheid van de Raad van Discipline (en het Hof van Discipline) en niet van de Raad van Toezicht of de Deken…"

3.1. Daarnaar gevraagd liet de deken de Nationale ombudsman bij brief van 23 oktober 2000 nog het volgende weten:

"...De Deken is ook voor 30 oktober 1998 door cliënten van Mr. X benaderd terzake van problemen die in de praktijkuitoefening van Mr. X waren gerezen. Kern van de problematiek was dat, doorgaans ten gevolge van arbeidsongeschiktheid van Mr. X, cliënten geen contact met Mr. X konden krijgen respectievelijk van Mr. X niet die informatie ontvingen waarom werd gevraagd. Op de gebruikelijke wijze heeft de Deken iedere klacht onderzocht. Een aantal klachten zijn door bemiddeling van de Deken opgelost, een aantal andere klachten zijn doorgeleid naar de Raad van Discipline. Een enkele maal heeft dat tot een tuchtrechtelijke maatregel geleid.

Ter aanvulling op mijn brief van 26 juli jl. aan u doe ik u hierbij nog toekomen afschrift van een brief van de beroepsaansprakelijkheidsassuradeur van Mr. X aan de verzekeringstussenpersoon gedateerd 22 december 1999, uit welke brief ik niet opmaak dat Mr. X niet tegen beroepsaansprakelijkheid was verzekerd, doch, zoals ik al eerder heb aangegeven, de beroepsaansprakelijkheidsassuradeur op louter technische gronden dekking heeft afgewezen.

Voorts kan ik u laten weten dat in en na overleg met mij Mr. X zich inmiddels als advocaat van het tableau heeft laten schrappen..."

3.2. De bijgevoegde brief van de beroepsaansprakelijkheidsassuradeur Z aan de verzekeringstussenpersoon Y van 22 december 1999 luidt als volgt:

"...Bijgaand een kopie van de brief met bijlagen die wij van de advocaat van de tegenpartij hebben ontvangen.

Uit de inhoud blijkt dat verzekerde (mr. X; N.o.) al vanaf 24.02.1999 op de hoogte is van deze zaak. Ondanks diverse herinneringen van de advocaat van tegenpartij en tussenkomst van de Raad van Toezicht is de zaak nooit bij Z gemeld. Op onze brieven van 3/11, 22/11 en 8/12 vernamen wij van verzekerde dat hij nooit stukken van de advocaat of de Raad van Toezicht heeft ontvangen!

Vooralsnog lijkt het erop dat er geen fouten zijn gemaakt maar dat de claim bestaat uit extra gemaakte kosten en een vergoeding voor geleden lichamelijk en geestelijk leed doordat verzekerde de betreffende echtscheidingszaak jarenlang onnodig heeft laten voortslepen en niet reageerde op brieven van de advocaat van tegenpartij.

U zult begrijpen dat dergelijke schade niet op de AVB-polis is verzekerd. Wij kunnen de zaak dan ook niet verder voor u in behandeling nemen en zullen de advocaat van de tegenpartij naar verzekerde (terug)verwijzen. Mocht u overigens over feiten beschikken die een ander licht op de zaak kunnen werpen dan zien wij die graag tegemoet..."

D. Reactie verzoeker

Verzoekers gemachtigde merkte in zijn nadere schriftelijke reactie van 23 november 2000 het volgende op:

"…Naar aanleiding van vraag 1.

Er waren al klachten ontvangen voor 30.10.1998 en er is (te) weinig actie ondernomen.

Naar aanleiding van vraag 2.

Inderdaad dient de orde te controleren of alle in aanmerking komende advocaten een deugdelijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering hebben afgesloten De kwestie van de verzekering is door de deken met mr. X besproken, helaas is de niet-melding van de zaak aan de assuradeur niet verholpen. Hier is de ziekte van mr. X mogelijk debet aan, dat is niet zeker. Het gevolg is wel dat de assuradeur zich nu van behandeling van de zaak kan onthouden.

Naar aanleiding van vraag 3.

Er bestaat de mogelijkheid van schorsing op grond van lichaams-of zielsgebreken.

In de juridische opsomming van de deken aan de ombudsman ontbreekt dit wetsartikel uit de Advocatenwet dat de schorsing voor onbepaalde tijd mogelijk maakt van de advocaat die wegens lichaams-of zielsgebreken niet in staat is tot behoorlijke uitoefening van de praktijk.

Artikel 16 lid 2 e.v. van de Advocatenwet luidt voorzoveel van belang:

Een advocaat die wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat is tot behoorlijke uitoefening van de praktijk, kan na verhoor of behoorlijke oproeping door de raad van discipline voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk worden geschorst.

De raad van discipline kan de betreffende advocaat na verhoor of behoorlijke oproeping schorsen (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.).

De deken antwoordt niet op de vraag of hij ambtshalve schorsing kan bevorderen.

Uiteraard kan de deken dat, zeker als hij over gegronde redenen beschikt. Het behoort tot zijn taak als deken. Hij is tenslotte voorzitter van de Raad van Toezicht die aan het hoofd van de orde staat waaronder alle in het arrondissement ingeschreven advocaten bij de uitoefening van hun beroep vallen.

Een bepaalde procedure is niet voorgeschreven. Het is geen straf of tuchtkwestie maar een noodzakelijke als tijdelijk gedachte maatregel ter bescherming van de betrokken advocaat zelf, de orde en de rechtzoekenden. Deze maatregel kan als daartoe aanleiding bestaat te allen tijde weer ongedaan worden gemaakt op verzoek van de advocaat.

Vergelijk ook de nota van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer in antwoord op vragen van de Vaste Kamercommissie in juni van dit jaar inzake het wetsvoorstel onbehoorlijke praktijkuitoefening. Advocatenblad 13 van 23.06.2000 p. 501. De Minister zegt onder meer: Het is de taak van de deken van de plaatselijke orde de raad van discipline te verzoeken in te grijpen in de praktijkuitoefening van de advocaat.

Onder de bestaande wetgeving kon tijdig worden ingegrepen in het geval van Mr X. Het is dan ook onbegrijpelijk waarom de deken en de orde van Den Haag deze maar hebben laten aanmodderen terwijl er duidelijk klachten lagen die er op wezen dat mr X niet in staat was zijn praktijk naar behoren uit te oefenen en de medische redenen bovendien ook bekend waren. Er waren in de jaren niet mis te verstane signalen geweest om in te grijpen en een schorsing uit te lokken. De deken schrijft zelfs over diens ziekte, het niet kunnen antwoorden op vragen en geconstateerde tekortkomingen. Wat was er nog meer nodig?

Dat hij een aansprakelijkstelling voor schade veroorzaakt door fouten in de praktijkuitoefening niet gemeld had bij zijn assuradeur, staat ook niet op zichzelf want blijkens mededelingen (van) deze laatste is daarvan regelmatig sprake geweest, met gevolg dat die gevallen niet in behandeling werden genomen!!!

De beoogde bescherming van de rechtzoekenden wordt zo teniet gedaan. De verzekeringsmaatschappij beroept zich er eenvoudig op dat de zaak niet is gemeld en weigert de zaak in behandeling te nemen. Ook in het onderhavige geval is nog steeds niet rechtgezet dat de zaak wel door de assuradeur zal worden behandeld, hoewel de deken zegt hierover met mr X contact te hebben gehad.

De deken kan bij minder zwaarwegende kwesties, zoals het niet tijdig afgeven van een dossier ambtshalve optreden en een klacht indienen. Het is duidelijk dat diezelfde deken aan de Raad van Discipline dient te signaleren als hem gezondheidsproblemen bekend zijn, die de praktijkvoering belemmeren en wanneer er een schorsing moet worden uitgesproken op grond van artikel 16 van de Advocatenwet. Het gaat dan niet alleen om de belangen van de betrokken advocaat, maar om die van de orde, van cliënten en rechtzoekenden. Door stil te zitten hoewel in confesso was dat er met mr X al langere tijd, zelfs jarenlang grote problemen waren, is de deken en ook de Haagse Orde voorzover deze ook met de kwestie bekend was, ernstig tekortgeschoten ten opzichte van de betrokken advocaat, de rechtzoekenden en de samenleving.

Reeds op 14 juni 1999, niet op 17 juli 1999 zoals de deken abusievelijk stelt, wordt uitbreiding aan de klacht gegeven en wordt mr. X aansprakelijk gesteld teneinde verjaring van mogelijke claims tegen te gaan. X antwoordt voor zijn doen opmerkelijk snel, maar zonder deugdelijke motivering en daarbij zal het blijven. Hij wordt vervolgens door de Raad onophoudelijk aangeschreven en gerappelleerd zonder enig resultaat.

Het is onaanvaardbaar dat de ziekte van mr X geheim is gehouden terwijl er door de Raad van Toezicht met grote regelmaat zinloze en misleidende rappellen aan het adres van mr X werden verzonden met kopie ervan aan de advocaat van klager. Tegelijkertijd was de deken en naar men moet aannemen de Raad op de hoogte van de medische toestand van Mr X. Toch gebeurde er verder niets. Uiteindelijk wordt mr X bewogen zichzelf als advocaat te laten schrappen van het tableau per 1.9.2000. Dat was veel te laat, zo laat dat veel schade niet is voorkomen…"

E. Reactie Deken van de Orde van Advocaten

De deken van de orde van advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden deelde de Nationale ombudsman in zijn nadere schriftelijke reactie van 19 februari 2001 het volgende mee:

"…Ik ben bekend met de procedure als omschreven in artikel 16 tweede lid van de Advocatenwet. Evenzeer ben ik bekend met de smalle marges die de tuchtrechter terzake hanteert alvorens een advocaat op grond van ziels- of lichaamsgebreken voor onbepaalde tijd te schorsen. In ieder geval heb ik nimmer overwogen om in het geval van mr X een procedure ex artikel 16 lid 2 bij de Raad van Discipline aanhangig te maken. Mij is niet gebleken dat mr X wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat was tot behoorlijke uitoefening van de praktijk. Het vorenstaande heeft overigens onverlet gelaten mijn inspanningen om met mr X in overleg te treden of mr X er niet verstandig aan zou doen om zich vrijwillig van het tableau te schrappen. Ik schreef u reeds in mijn brief van 23 oktober jl. dat mr X inderdaad niet meer op het tableau staat ingeschreven.

U verzoekt mij voorts aan te geven wanneer ik bekend ben geworden met problemen in verband met het functioneren van Mr X. Ik kan u ter zake als volgt berichten. Vanaf 1992 is mr X regelmatig voorwerp van (ambtshalve) onderzoek van de Deken. Zulks heeft op 22 december 1993 geleid tot een door de Raad van Discipline opgelegde tuchtrechtelijke maatregel van berisping. In 1997 is mr X de tuchtrechtelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. Voorts zijn een aantal tegen mr X ingediende klachten door de Raad van Discipline ongegrond beoordeeld. Overigens moet ik u erop wijzen dat ook de Raad van Discipline bij de behandeling van tegen mr X ingediende klachten niet van oordeel was dat gebruik gemaakt moest worden van de bevoegdheid als omschreven in artikel 16 lid 2 van de Advocatenwet. De Raad van Discipline kan ook ambtshalve aan de hand van voorgelegde klachten tot de beoordeling komen dat een schorsing voor onbepaalde tijd geïndiceerd is vanwege lichaams- of zielsgebreken.."

Achtergrond

1. Advocatenwet (Wet van 23 juni 1952, Stb. 365)

Artikel 16, tweede lid:

"Een advocaat, die wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat is tot behoorlijke uitoefening van de praktijk, kan na verhoor of behoorlijke oproeping door de raad van discipline voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk worden geschorst..."

Artikel 28, eerste lid:

"Het college van afgevaardigden kan verordeningen vaststellen in het belang van de goede uitoefening van de praktijk, daaronder begrepen verordeningen betreffende de verzorging van advocaten bij hoge leeftijd of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en van de nabestaanden van overleden advocaten. Het college stelt voorts de nodige verordeningen vast betreffende de huishouding en de organisatie van de Nederlandse Orde van Advocaten."

Artikel 46:

"De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline."

Artikel 46c, eerste en tweede lid:

"1. Klachten tegen advocaten worden schriftelijk ingediend bij de deken van de orde waartoe zij behoren. (...)

2. De deken stelt een onderzoek in naar elke bij hem ingediende klacht."

Artikel 46d:

"1. De deken tracht steeds de klachten in der minne te schikken, tenzij deze overeenkomstig artikel 46e onmiddellijk aan de raad van discipline ter kennis wordt gebracht.

2. Indien een minnelijke schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager, de advocaat tegen wie de klacht is ingediend en de deken ondertekend. Door een aldus vastgestelde minnelijke schikking vervalt de bevoegdheid van de klager om de terkennisbrenging van de klacht aan de raad van discipline te verlangen.

3. Is drie maanden na de indiening van de klacht geen minnelijke schikking bereikt, dan kan de klager de deken verzoeken de klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Overigens brengt de deken de klacht steeds ter kennis van de raad van discipline, indien aannemelijk is dat daarvoor geen oplossing in der minne kan worden bereikt.

4. De klacht wordt schriftelijk ter kennis van de raad van discipline gebracht. De deken stelt daarvan steeds de advocaat tegen wie de klacht is gericht en de klager schriftelijk op de hoogte. Indien hij op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, deelt hij dat met redenen omkleed bij de terkennisbrenging van de klacht aan de klager, aan de advocaat tegen wie de klacht is gericht en aan de raad van discipline mee."

Artikel 48:

"1. De beslissingen van de raad van discipline over de voorgelegde klachten zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid.

2. De raad kan, indien hij oordeelt dat het tegen de betrokken advocaat gerezen bezwaar gegrond is een der volgende maatregelen opleggen:

a. enkele waarschuwing;

b. berisping;

c. schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste een jaar;

d. schrapping van het tableau.

3. Indien enig door artikel 46 beschermd belang dat vordert kan de raad van discipline bij de beslissing houdende oplegging van een der laatstgenoemde drie maatregelen besluiten tot openbaarmaking van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij berust, op de door hem te bepalen wijze.

4. Tot de tenuitvoerlegging van maatregelen overeenkomstig dit artikel opgelegd wordt eerst overgegaan zodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan.

5. Schorsing in de uitoefening van de praktijk brengt mede verlies van de betrekkingen,

waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.

6. De raad spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De raad kan een dergelijke uitspraak, indien hij daartoe voldoende grond aanwezig acht, ook ambtshalve doen."

2. Verordening op de beroepsaansprakelijkheid 1991 (Strct. 1991, 85)

Artikel 2:

"De advocaat is verplicht terzake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid een verzekering te sluiten en in stand te houden."

Artikel 5, eerste lid:

"De advocaat is verplicht op eerste uitnodiging van de deken van zijn Orde ten genoege van deze aan te tonen dat hij aan zijn verplichtingen ingevolge deze verordening heeft voldaan."

Instantie: Orde van advocaten Den Haag

Klacht:

Onvoldoende toezicht uitgeoefend op verzoekers voormalige advocaat: te laat stappen ondernomen tot schorsing advocaat; informatie over het onverzekerd zijn van advocaat achtergehouden.

Oordeel:

Niet gegrond