2001/290

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen haar pas op 10 maart 1999 heeft meegedeeld dat zij per 3 augustus 1998 niet meer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet. Als gevolg daarvan dient zij aan het ziekenfonds een schadevergoeding te betalen aangezien zij over de periode 3 augustus 1998 tot en met 25 maart 1999 onrechtmatig verzekerd is geweest.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoekster ontving een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) van de gemeente Nijmegen. Op 3 augustus 1998 trad zij in het huwelijk met de heer L. Naar aanleiding van dit huwelijk werd de uitbetaling van verzoeksters uitkering opgeschort. Bij brief van 10 maart 1999 deelde de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen verzoekster mee dat haar uitkering vanaf 3 augustus 1998 was beëindigd in verband met haar huwelijk en het feit dat haar echtgenoot een inkomen had dat hoger lag dan het bijstandsniveau voor gehuwden. Vervolgens ontving verzoekster op 22 december 1999 een brief van haar voormalig ziekenfondsverzekeraar, waarin haar werd verzocht een schadevergoeding ad f 1.620,59 te betalen, omdat zij over de periode 3 augustus 1998 tot en met 25 maart 1999 ten onrechte een verplichte verzekering had genoten.

II. Ten aanzien van de klacht

1. Verzoekster klaagt er over dat de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen haar pas op 10 maart 1999 heeft meegedeeld dat zij per 3 augustus 1998 niet meer in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Abw. Als gevolg daarvan dient zij aan het ziekenfonds een schadevergoeding te betalen aangezien zij over de periode 3 augustus 1998 tot en met 25 maart 1999 onrechtmatig verzekerd is geweest.

2. Verzoekster stelt dat zij in verband met haar huwelijk contact had opgenomen met de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen. Dit omdat zij onder meer wilde weten wat de gevolgen van haar huwelijk zouden zijn voor haar uitkering. Als reactie op haar vraag zou aan verzoekster de belofte zijn gedaan dat dit zou worden uitgezocht, aldus verzoekster. Na haar huwelijksreis had verzoekster opnieuw contact opgenomen met de gemeente Nijmegen, maar volgens verzoekster had niemand haar de benodigde informatie kunnen geven. Daarbij speelde een rol dat het dossier van verzoekster zou zijn zoekgeraakt als gevolg van een interne verhuizing. Aan verzoekster werd wederom de toezegging gedaan het verder uit te zoeken, aldus verzoekster. Ondanks diverse loze telefoontjes duurde het vervolgens tot 10 maart 1999 alvorens verzoekster van de gemeente te horen kreeg dat haar uitkering per 3 augustus 1998 was beëindigd als gevolg van haar huwelijk.

Verder verwees verzoekster de gemeente naar de toelichting bij de toekenning van een Abw-uitkering. In deze toelichting staat vermeld "Als uw uitkering wordt beëindigd wordt u afgemeld bij het ziekenfonds. U moet ook zelf uw ziekenfonds op de hoogte stellen dat uw uitkering is beëindigd".

3. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen stelt zich op het standpunt dat het onder de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster valt om wijzigingen in haar leef- en financiële situatie door te geven aan haar ziektekostenverzekeraar, zeker als dit gevolgen heeft voor de vraag of zij al dan niet verplicht verzekerd is zoals bedoeld in de Ziekenfondswet. Het college was dan ook niet bereid het door verzoekster aan het ziekenfonds te betalen bedrag te betalen.

4. In haar nadere reactie verwees verzoekster nogmaals naar de hierboven onder 2. vermelde toelichting. Aangezien verzoekster niet eerder wist dan 10 maart 1999 dat haar uitkering per 3 augustus 1998 was beëindigd, kon zij het ziekenfonds niet eerder van dit feit in kennis stellen. Aangezien het aan de gemeente was te wijten dat haar dit pas op 10 maart 1999 was kenbaar gemaakt, is verzoekster van mening dat de gemeente dit geschil met haar ziektekostenverzekeraar moest oplossen.

5. Het college van burgemeester en wethouders merkte daarop op dat uit bestendige jurisprudentie met betrekking tot artikel 5 van de Ziekenfondswet en artikel 22 van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering (zie Achtergrond, onder 1. en 2.) blijkt dat op een verzekerde de verplichting rust om relevante wijzigingen door te geven aan het Ziekenfonds. Het niet of te laat afmelden door de werkgever of de uitkeringsinstantie doet daar niet aan af, aldus het college.

6. Volgens verzoekster blijkt uit jurisprudentie van de Centrale Raad voor Beroep dat een redelijke rechtstoepassing met zich meebrengt dat voor het hanteren van een bevoegdheid om schadevergoeding te vorderen van degene die niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 14, derde en vierde lid van het Inschrijvingsbesluit de eis moet worden gesteld dat verzekerde wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat sprake was van feiten of omstandigheden welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde leiden (zie Achtergrond, onder 2. en 3.).

7. Het college van burgemeester en wethouders erkent in zijn reactie op verzoeksters klacht aan de Nationale ombudsman dat het tijdsverloop tussen het blokkeren van verzoeksters uitkering en de uiteindelijke beëindiging van de uitkering te lang is geweest. De reden van dit lange tijdsverloop was gelegen in de grote werkvoorraad die er destijds was bij de beëindigingen van uitkeringen. Volgens het college kon verzoekster echter ervan op de hoogte zijn dat zij per 3 augustus 1998 geen recht meer kon doen gelden op een uitkering krachtens de Abw, dit gelet op de bestaande feiten en omstandigheden, te weten haar huwelijk en het feit dat haar echtgenoot over inkomsten boven de bijstandsnorm beschikte en jegens haar een onderhoudsplicht had alsmede het feit dat verzoekster zelf op enig moment ook over voldoende inkomsten uit eigen onderneming ging beschikken. Voorts bleek uit de Ziekenfondswet en het Inschrijvingsbesluit duidelijk dat verzoekster zelf verplicht was om relevante wijzigingen te melden aan het Ziekenfonds, aldus het college.

8. Uit het vorenstaande volgt dat het niet juist is dat de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen verzoekster pas op 10 maart 1999 schriftelijk heeft bericht dat verzoeksters uitkering per 3 augustus 1998 was beëindigd. De door het college van burgemeester en wethouders hiervoor gegeven verklaring kan deze trage afhandeling mogelijk verklaren maar niet rechtvaardigen. Te dien aanzien heeft de afdeling Sociale Zaken en Werk niet met de vereiste voortvarendheid gehandeld. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

9. Voor zover verzoekster van mening is dat de gemeente Nijmegen het geschil dat als gevolg van de te late uitschrijving uit het ziekenfonds is ontstaan met de ziektekostenverzekeraar moet oplossen en dus de aan haar opgelegde schadeclaim dient te vergoeden, wordt het volgende opgemerkt. Ondanks het feit dat de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen verzoeksters uitkering niet met de vereiste voortvarendheid heeft beëindigd, rust er ingevolge de Ziekenfondswet en het Inschrijvingsbesluit op verzoekster een eigen verantwoordelijkheid om haar ziektekostenverzekeraar in kennis te stellen van het feit dat zij is gehuwd en dat er dus een verandering is opgetreden in haar leef- en financiële situatie. Haar ziektekostenverzekeraar had dan kunnen nagaan of verzoekster aan de hand van haar nieuwe leef- en financiële situatie nog in aanmerking kwam voor een verplichte ziekenfondsverzekering of niet meer. De toelichting waarnaar door verzoekster wordt verwezen en waarin wordt vermeld dat zij het Ziekenfonds in kennis moet stellen dat haar uitkering is beëindigd, en dat zij dit dus pas na 10 maart 1999 kon doen, doet hier niet aan af, te meer daar haar uitkering reeds met ingang van 3 augustus 1998 in verband met haar huwelijk was opgeschort. De door verzoekster aangehaalde jurisprudentie gaat, afgezien van de vraag of verzoekster niet redelijkerwijs had kunnen weten dat er sprake was van feiten of omstandigheden welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde leiden, over de bevoegdheid van een ziekenfonds tot het vorderen van schadevergoeding van een verzekerde, en ziet niet op de relatie tussen verzoekster en de gemeente Nijmegen. Immers het is niet de gemeente Nijmegen die een vordering heeft op verzoekster, maar haar voormalig ziektekostenverzekeraar.

Gelet op hetgeen door het college van burgemeester en wethouders in reactie op de klacht van verzoekster is aangevoerd, en mede gezien het vaste beleid van de Nationale ombudsman ten aanzien van klachten over de afwijzing van schadevergoeding (zie Achtergrond, onder 4.), is er geen aanleiding voor het oordeel dat de aanspraak van verzoekster op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen niet in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen geen aanleiding te zien het geschil dat is ontstaan tussen haar en haar ziektekostenverzekeraar op te lossen.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, is gegrond, behoudens ten aanzien van het door de afdeling Sociale Zaken en Werk ingenomen standpunt geen aanleiding te zien

het geschil dat is ontstaan tussen verzoekster en haar ziektekostenverzekeraar op te lossen; te dien aanzien is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 18 december 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw L. te Nijmegen, ingediend door de Stichting Rechtsbijstand Mobiliteitsbranche te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van het college van burgemeester en wethouders gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 25 februari 2000 deelde verzoeksters gemachtigde de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen het volgende mee:

"…Op 3 augustus 1998 is cliënte in het huwelijk getreden met de heer L. Cliënte heeft in verband met het komende huwelijk toentertijd contact gehad met u. Dit in verband met de nieuwe woonsituatie en het startend ondernemersschap van cliënte ten opzichte van de uitkering die cliënte op dat moment genoot. Cliënte kreeg van u als reactie de belofte dat uitgezocht zou worden wat de gevolgen hiervan voor de uitkering van cliënte zouden zijn. Na haar huwelijksreis heeft cliënte wederom contact opgenomen met u, maar niemand kon cliënte informeren omtrent de betreffende situatie. Het dossier van cliënte was zoekgeraakt als gevolg van een interne verhuizing. U heeft vervolgens toegezegd dat u het verder zou uitzoeken.

Na diverse loze telefoontjes van cliënte deed vervolgens de heer O. de toezegging aan cliënte het echt uit te zoeken. Op 10 maart 1999 kwam de uiteindelijke afwijzing voor de uitkering van cliënte (…).

Op 22 december (bedoeld wordt september; N.o.) 1999 kreeg cliënte echter een brief van (de zorgverzekeraar: N.o.) alwaar cliënte haar ziekenfondsverzekering had, met een claim van f 1.620,59, omdat cliënte over de periode van 3 augustus 1998 tot en met 25 maart 1999 onrechtmatig een verplichte verzekering had genoten.

Uit bijlage 2 (toelichting op de beschikking) blijkt, dat u cliënte afmeldt bij haar ziekenfondsverzekeraar na beëindiging van haar uitkering. Uit het voorgaande blijkt echter duidelijk dat u nagelaten heeft cliënte met terugwerkende kracht af te melden bij haar Ziekenfondsverzekeraar. Nu cliënte met een vordering ad f 1.620,59 wordt geconfronteerd, verzoekt zij u contact op te nemen met (haar zorgverzekeraar; N.o.) om het onderhavige geschil op te lossen…"

1.2. Bijgevoegd was het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 10 maart 1999 waarin verzoekster werd meegedeeld dat haar uitkering vanaf 3 augustus 1998 was beëindigd in verband met haar huwelijk en het feit dat haar echtgenoot een inkomen had dat hoger lag dan het bijstandsniveau voor gehuwden.

1.3. Bijgevoegd was voorts de toelichting bij het besluit van de gemeente Nijmegen tot toekenning destijds van een Abw-uitkering aan verzoekster. Deze toelichting luidt onder meer:

"…Ziekenfondsverzekering

U bent verplicht verzekerd volgens de Ziekenfondswet gedurende de periode dat u een (Abw-uitkering: N.o.) ontvangt.

Bij toekenning van de uitkering ontvangt u een aanmeldingskaart. Deze moet u zo spoedig mogelijk opsturen aan uw ziekenfonds, anders bent u niet verzekerd.

Als uw uitkering wordt beëindigd wordt u afgemeld bij het ziekenfonds. U moet ook zelf het ziekenfonds op de hoogte stellen dat uw uitkering is beëindigd…"

2. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen antwoordde verzoeksters gemachtigde schriftelijk op 19 april 2000:

"…De gemeente Nijmegen is niet voornemens de achterstallige ziekenfondspremie van uw cliënte (…) te betalen. De uitkering van (verzoekster; N.o.) is per 3 augustus 1998 beëindigd omdat zij vanaf die datum als gevolg van haar huwelijk met de heer L. geacht wordt over voldoende middelen te beschikken om in haar levensonderhoud te voorzien. Het valt onder haar eigen verantwoordelijkheid om wijzigingen in haar leef- en financiële situatie door te geven aan haar ziektekostenverzekeraar, zeker als dit consequenties heeft voor de vraag of zij al dan niet verplicht verzekerd (is) zoals bedoeld in de Ziekenfondswet. De consequenties van dit nalaten kunnen, ons inziens, niet worden afgewenteld op de openbare middelen, in casu de Algemene bijstandswet…"

3. Verzoeksters gemachtigde liet de gemeente Nijmegen bij brief van 17 mei 2000 het volgende weten:

"…In uw brief van 19 april jl. schrijft u dat het onder de eigen verantwoordelijkheid van cliënte valt om wijzigingen in haar financiële en levenssituatie door te geven aan haar ziektekostenverzekeraar. Zeker als het consequenties heeft voor de vraag of zij alsdan niet verplicht verzekerd (is) zoals bedoeld in de ziekenfondswet.

U redeneert hierbij wel erg kort door de bocht. In de toelichting op de beschikking (zie hiervoor onder 1.3.; N.o.) staat letterlijk: "Als uw uitkering wordt beëindigd wordt u afgemeld bij het ziekenfonds." Ook staat er dat cliënte zelf haar ziekenfonds op de hoogte dient te stellen dat haar uitkering is beëindigd. In casu wist cliënte niet eerder dan 10 maart 1999 dat zij vanaf 3 augustus 1998 geen recht meer had op een uitkering. Door toedoen van uw kant is deze informatie niet eerder aan cliënte kenbaar gemaakt, zodat zij zich niet eerder kon afmelden bij haar ziekenfonds.

Het kan toch niet zo wezen dat u cliënte opzadelt met het feit dat u pas op 10 maart 1999 wist dat zij op 3 augustus 1998 geen recht meer had op een uitkering. Ik verzoek u daarom alsnog met klem om contact op te nemen met (de zorgverzekeraar; N.o.), om onderhavig geschil op te lossen…"

4. Het college van burgemeester en wethouders deelde verzoeksters gemachtigde bij brief van 18 mei 2000 het volgende mee:

"…Uw brief van 17 mei jongstleden brengt geen verandering in ons standpunt. Uit bestendige jurisprudentie met betrekking tot artikel 5 van de Ziekenfondswet en artikel 22 van het Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering (zie Achtergrond, onder 1. en 2.: N.o.) blijkt dat op verzekerden de verplichting ligt om relevante wijzigingen door te geven aan het Ziekenfonds. Het niet of te laat afmelden door de werkgever of de uitkeringsorganisatie doet daar niet aan af. De hieruit voortvloeiende schade kan niet worden afgewenteld op de werkgever of uitkeringsorganisatie. Wij blijven ons ergo op hetzelfde standpunt stellen als weergegeven in onze brief van 19 april 2000. In alle redelijkheid is het natuurlijk ook zo dat uw cliënte wist, althans behoorde te weten, dat de wijziging in haar leefsituatie zowel consequentie had voor het recht op uitkering als voor de ziektekostenverzekering. Het is deze nalatigheid die uiteindelijk tot het ontstaan van de schade bij uw cliënte heeft geleid…"

5. In zijn brief van 19 juli 2000 aan de gemeente Nijmegen merkte verzoeksters gemachtigde het volgende op:

"…Nadat ik deze jurisprudentie heb bestudeerd, kan ik u als volgt berichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 maart 1987 (RZA 1987, 116) (zie Achtergrond, onder 3.: N.o.) in een identieke casus uitspraak gedaan. Zij is van oordeel dat een redelijke rechtstoepassing meebrengt dat voor het hanteren van een bevoegdheid om schadevergoeding te vorderen van degene die niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 14 derde en vierde lid van het Inschrijvingsbesluit de eis moet worden gesteld dat verzekerde wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat sprake was van feiten of omstandigheden welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde leiden.

In casu wist cliënt niet eerder dan 10 maart 1999 dat zij vanaf 3 augustus 1998 geen recht meer had op een uitkering. Door toedoen van uw kant is deze informatie niet eerder aan cliënte kenbaar gemaakt, zodat zij zich niet eerder kon afmelden bij haar ziekenfonds.

Op grond van deze jurisprudentie verzoek ik u ten laatste male om uw reeds eerder ingenomen standpunt te wijzigen en contact op te nemen met (de zorgverzekeraar; N.o.) om onderhavig geschil op te lossen…"

6. Het college van burgemeester en wethouders antwoordde verzoeksters gemachtigde schriftelijk op 25 juli 2000:

"…De gemeente Nijmegen blijft bij haar standpunt dat het primair aan (verzoekster; N.o.) is om de relevante wijziging in haar leef- en inkomenssituatie, die het in het huwelijk treden toch onmiskenbaar is, mede te delen aan de Ziektekostenverzekeraar. Daarnaast is het zo dat zij het redelijkerwijs kon weten dat deze wijziging in haar leef- en inkomenssituatie ook inhield dat daarmee het recht op bijstand zou eindigen. Zij beschikte immers vanaf die dag over voldoende bestaansmiddelen…"

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar de hiervoor onder A. Feiten opgenomen brieven van haar gemachtigde.

C. Standpunt college burgemeester en wethouders

1. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht bij brief van 15 maart 2001 het volgende mee:

"…Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen is van oordeel (dat) de klacht van (verzoekster; N.o.) ongegrond is.

De motivering hiervan is de volgende. De betaling van de Abw uitkering van betrokkene is geblokkeerd vanaf 1 augustus 1998, naar aanleiding van haar mededeling op de maandelijkse inkomsten-verklaring dat zij op 3 augustus 1998 in het huwelijk is getreden met de heer L. Naar toen reeds bleek had de heer L. freelance inkomsten die lagen boven de bijstandsnorm zoals die geldt voor hen beiden.

Op 19 januari 1999 heeft (verzoekster; N.o.) telefonisch contact gehad met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken en Werk (SoZaWe). In dit gesprek deelde zij mee dat zij weliswaar was gehuwd met de heer L., maar dat zij niet met hem samenwoonde. Daarbij stelde zij de vraag of dit voor het recht op uitkering enig verschil maakte.

Haar is toen uitgelegd, zo blijkt uit de rapportage, dat een en ander voor het recht op uitkering niet uitmaakt, haar echtgenoot is immers onderhoudsplichtig jegens haar. Bovendien deelde zij de medewerker van de afdeling SoZaWe toen mee dat ook haar eigen inkomsten uit eigen bedrijf voldoende waren om in haar levensonderhoud te voorzien. De medewerker van de afdeling SoZaWe heeft haar in datzelfde telefoongesprek meegedeeld dat zij vanaf 3 augustus 1998 geen recht op uitkering meer had. De uitkering stond overigens ook nog steeds geblokkeerd. Op 12 maart 1999 is aan haar de beschikking verstuurd waarmee de uitkering formeel wordt beëindigd.

Het tijdsverloop tussen het blokkeren van de betaling van de uitkering en de uiteindelijke beëindiging daarvan is lang, dat erkent en betreurt het college. De reden van dit lange tijdsverloop ligt in de grote werkvoorraad die er destijds was bij de beëindigingen van uitkeringen. Het was echter niet zo dat betrokkene in het duister tastte, althans behoefde te tasten, over haar recht op uitkering, gelet op de bestaande feiten en omstandigheden.

Daarnaast ontslaat een en ander haar niet van de verplichting om alle relevante informatie door te geven aan het ziekenfonds. Immers - en dat is cruciaal in deze zaak - uit Ziekenfondswet en Inschrijvingsbesluit blijkt dat verzekerden zelf verplicht zijn om alle relevante wijzigingen te melden aan het Ziekenfonds.

(Verzoekster; N.o.) heeft kennelijk nagelaten - en dat is in de correspondentie van de zijde van mevrouw ook niet weersproken - om door te geven aan het ziekenfonds dat zij in het huwelijk is getreden en dat er een relevante wijziging is gekomen in haar inkomenssituatie. Ten eerste als gevolg dat de heer L. over inkomsten boven de bijstandsnorm beschikte en ten tweede dat zij zelf op enig moment ook over voldoende inkomsten ging beschikken.

Ons inziens is dat een schending van de verplichting die zij als ziekenfonds-verzekerde heeft om alle relevante informatie door te geven aan het ziekenfonds en zich - zoals in dit geval aan de orde was - zelf af te melden als verzekerde bij het ziekenfonds.

(…)

Dat had het, ons inziens, ook moeten zijn als het gaat om het doorgeven van alle relevante wijzigingen aan het ziekenfonds. Het nalaten hiervan is de oorzaak van de ontstane schade, hetgeen (verzoekster; N.o.) ten volle is aan te rekenen, zo menen wij…"

2. Bijgevoegd was onder meer een rapportage van de gemeente Nijmegen van 20 januari 1999. Deze rapportage luidt als volgt:

"…nader onderzoek i.v.m. beëindiging uitkering januari 1999

Uitkering staat geblokkeerd m.i.v. 01/08/1998 om reden huwelijk op 03/08/1998 en omdat de fm-er niet meer wist wat wel en wat niet te vergoeden voor wat betreft bijzondere bijstand.

Betrokkene heeft freelance activiteiten en partner (…) (geen uitkering) zou ook freelance inkomsten hebben.

In september 1998 is het dossier naar afdeling BZ verstuurd. Reden is ondergetekende onbekend, daar betrokkene geen lening heeft aangevraagd. BZ stuurt het dossier dan ook in oktober 1998 terug. Gelijk hebben ze.

Ondergetekende heeft in januari 1999 gebeld met (verzoekster; N.o.) en deze deelde mee dat zij reeds vele malen gebeld had in september en oktober 1998 en dat zij er nu toch wel genoeg van had.

Zij is op gesprek geweest op 19/01/1999 en heeft de naam van de gehuwde partner doorgegeven en verteld dat zij gehuwd is met hem, maar niet samenwoont met hem. Haar medegedeeld dat tijdens huwelijk sprake is van onderhoudsplicht (…). Haar eigen inkomsten uit een inmiddels eigen bedrijf (…) zijn volgens haar voldoende om van te leven.

Trouwboekje kon zij niet meer vinden.

Ondergetekende uitgelegd dat er m.i. geen recht meer op uitkering is m.i.v. 03/08/1998 omdat partner al inkomsten boven norm had…"

D. Reactie verzoekster

Verzoeksters gemachtigde liet de Nationale ombudsman in zijn nadere reactie van 5 juni 2001 het volgende weten:

"…De gemeente Nijmegen vergeet echter dat verzoekster reeds enige malen vóór 3 augustus 1999 (bedoeld wordt 1998; N.o.) telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Nijmegen omtrent het komende huwelijk en alle daarop mogelijke complicaties.

Voorts bevestigt verzoekster dat zij op 19 januari 1999 een medewerker van de eerdergenoemde afdeling telefonisch heeft gesproken. Zij betwist echter ten stelligste dat in dit gesprek een mededeling zou zijn gedaan inzake een aanvullende uitkering. De medewerker van betreffende afdeling kon haar slechts mededelen dat het dossier verhuisd was naar aanleiding van de verhuizing van betreffende afdeling. De medeweker kon het dossier niet vinden en derhalve ook geen uitspraak doen inzake de aanvullende uitkering.

Met betrekking tot de stellingname van de gemeente Nijmegen dat verzoekster de verplichting heeft alle relevante informatie door te geven aan het ziekenfonds, heeft zij reeds in het verzoekschrift alsmede de daarin vervatte bijlagen haar mening gegeven…"

Achtergrond

1. Ziekenfondswet (Wet van 15 oktober 1964, Stb. 1964, 392)

Artikel 5, eerste, tweede en vierde lid:

"1. De verzekerde, die de aanspraken, welke hem en zijn medeverzekerden ingevolge dit hoofdstuk toekomen, geldend wil maken, meldt zich daartoe aan bij een ziekenfonds, werkende in de gemeente of in het deel van de gemeente waar hij woont, welk ziekenfonds verplicht is hem als zodanig in te schrijven. (…)

2. Al hetgeen verder de inschrijving als verzekerde betreft wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld. Daarbij kunnen verplichtingen worden opgelegd aan verzekerden, gewezen verzekerden, alsmede aan hun werkgevers of vroegere werkgevers.

4. Van degene, die de regelen, bedoeld in het tweede lid, niet naleeft, kan het ziekenfonds een vergoeding vorderen van de deswege geleden schade. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald overeenkomstig regelen, te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur."

2. Inschrijvingsbesluit ziekenfondsverzekering (Besluit van 28 december 1965, Stb. 1965, 653)

Artikel 14, eerste, derde en vierde lid:

"1. De verzekerden, de medeverzekerden en de werkgevers alsmede de gewezen verzekerden, de gewezen medeverzekerden en de gewezen werkgevers zijn gehouden een ziekenfonds tijdig alle inlichtingen te verstrekken, desverlangd schriftelijk, die het ziekenfonds behoeft voor een goede uitvoering van de verzekering.

3. Degenen, die bij een ziekenfonds zijn ingeschreven, zijn verplicht dit ziekenfonds, terstond in kennis te stellen van feiten of omstandigheden, welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde of medeverzekerde leiden.

4. De kennisgevingen, bedoeld in het vorige lid, dienen uiterlijk in de week na die, waarin de bedoelde feiten of omstandigheden zich voordoen, aan het ziekenfonds te worden gedaan."

Artikel 22, eerste lid:

"Onverminderd het bepaalde in het tweede lid wordt de schade, die is geleden als gevolg van de omstandigheid dat degene, die niet verzekerd is dan wel anderszins niet voor inschrijving als verzekerde in aanmerking komt, zich niettemin als zodanig heeft doen inschrijven alsmede de schade, die is geleden als gevolg van de omstandigheid dat degene, die is ingeschreven in de verzekering, heeft verzuimd het ziekenfonds, waarbij hij is ingeschreven, overeenkomstig het bepaalde in de leden 3 en 4 van artikel 14, in kennis te stellen van het einde van zijn verzekering of die van zijn medeverzekerden, gesteld op een door het College voor zorgverzekeringen vast te stellen bedrag, gebaseerd op de landelijk gemiddelde jaarlijkse kosten per hoofd, berekend over de periode van hun onrechtmatige inschrijving. Het College voor zorgverzekeringen kan ter zake verdere regelen stellen."

3. In zijn uitspraak van 12 maart 1987, RZA 1987, 116, is de Centrale Raad van Beroep van oordeel dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat voor het hanteren van de bevoegdheid om schadevergoeding te vorderen van degene die niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 14, derde en vierde lid, van het Inschrijvingsbesluit, de eis moet worden gesteld dat de verzekerde wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat sprake was van feiten of omstandigheden, welke tot beëindiging van de inschrijving als verzekerde leiden.

4. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Gemeente Nijmegen

Klacht:

Pas in maart 1999 meegedeeld dat verzoekster per augustus 1998 niet meer in aanmerking komt voor Bijstandsuitkering als gevolg waarvan zij aan het ziekenfonds een schadevergoeding moet betalen.

Oordeel:

Niet gegrond