2000/173

Rapport

Op 14 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond misbruik van zijn bevoegdheid en ambt heeft gemaakt door op 2 oktober 1998 een bekeuring uit te schrijven voor een verkeersovertreding. Naar de mening van verzoeker schreef deze ambtenaar de bekeuring slechts uit als reactie op een eerder incident tussen hem en die ambtenaar, die tevens zijn buurman is.

Achtergrond

1. Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

Artikel 10, eerste lid:

Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8, gebruiken de rijbaan. Zij mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad of het ruiterpad."

2. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Artikel 2, eerste lid:

"Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten."

Artikel 3, eerste en tweede lid:

"1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

De betrokken ambtenaar werd telefonisch gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 2 oktober 1998 legde politieambtenaar U. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een administratieve sanctie op aan verzoeker ter zake van het deels op het trottoir geparkeerd staan van verzoekers auto.

2. Bij brief van 27 oktober 1998 diende verzoeker over dit optreden van U. een klacht in bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Verzoeker schreef onder meer het volgende:

"Bij dezen wil ik mij beklagen over het opmerkelijke optreden van Dhr. U. (…).

Op of omstreeks 24 september 1998, reed ik met mijn auto merk, Ford, type Escort, voorzien van het kenteken Y, in de Van Eversdyckstraat richting de Katendrechtse Lagendijk. Er kwam een auto, merk Nissan, type 100NX, Kleur rood, voorzien van het kenteken X met hoge snelheid van links aangereden op de Katendrechtse Lagendijk richting Dorpsweg. De Rode Nissan kon nog maar net stoppen om mij voorrang te verlenen (want ik was namelijk al te ver de kruising opgereden) en de mannelijke bestuurder was zichtbaar geïrriteerd en maakte wat handgebaren die waarschijnlijk voor mij bedoeld waren. Ik heb vervolgens zijn kenteken genoteerd (wat ik altijd beroepshalve doe bij onregelmatigheden) en heb mijn weg vervolgd.

Op 2 oktober 1998 werd aan mijn vader een schikkingsvoorstel aangeboden (…) inzake het verkeerd parkeren van een motorvoertuig. Het betreft hier de reeds eerder genoemde personenauto met het kenteken Y, waar ik thans eigenaar van ben, maar de tenaamstelling staat op mijn vader.

Na veel telefoontjes naar het Politieburo Zuidplein en het C.J.I.B. ben ik er achter gekomen waarom en wie mij de bekeuring heeft gegeven.

Op vrijdag 16 oktober 1998 heb ik daarom de desbetreffende verbalisant (…) gevraagd waarom hij de bekeuring had uitgedeeld. Dhr. U. vertelde mij dat ik schuin geparkeerd stond met een wiel op het trottoir. Ik vertelde hem daarop dat ik op de Katendrechtse Lagendijk pech kreeg en uit 2 opties kon kiezen: Optie 1 was het voertuig ter plaatse verlaten om hulp te gaan halen. Het verkeer zou hinder ondervinden en er zou sprake zijn van dubbel parkeren.

Optie 2 was om het voertuig handmatig van de rijbaan te verwijderen en hem in een open plekje in file aan de Katendrechtse Lagendijk te parkeren, zodat een goede verkeersstroom op de toch al zo smalle Katendrechtse Lagendijk gehandhaafd blijft.

Ik vertelde Dhr. U. dat ik voor optie 2 heb gekozen en de auto alleen en handmatig in het open plekje heb geduwd.

Ik erkende dat de auto ietwat scheef kwam te staan met het rechter voorwiel op het trottoir.

Ik vond dat ik voor een nette oplossing had gekozen om vervolgens het probleem aan de auto te verhelpen.

Dhr. U. heeft geen mini proces-verbaal onder mijn ruitenwisser gedaan en was niet voor rede vatbaar. Ik kondigde Dhr. U. aan stappen te zullen ondernemen in de vorm van een klacht.

Naar aanleiding van het incident met de rode Nissan en het daarbij behorende kenteken kwam ik er achter dat de bestuurder Dhr. U. was en woonachtig is aan (…).

Opmerkelijk is, dat diezelfde heer U. voor het PV heeft gezorgd en tevens mijn buurman is!!

Welnu ik vind deze bekeuring tegen alle ethiek in, en verbetert een buursituatie niet. Tevens ben ik niet gediend van dit soort ambtsmisbruik.”

3. De chef van het district Zuid van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond reageerde op 17 februari 1999 als volgt:

"…Naar aanleiding van de door u ingediende klacht (…) deel ik u het volgende mede.

Door de Inspecteur van Politie van de basiseenheid Charlois-Noord, de heer T., is een onderzoek naar uw klacht ingesteld.

In het kader van het onderzoek zijn de betrokken politiemedewerkers gehoord en hebben er gesprekken met u plaatsgevonden.

Tijdens het persoonlijke gesprek kwam naar voren dat u het voornamelijk oneens was met de verkregen bekeuring en dat u denkt dat er een 'lastercampagne' tegen u zou worden gevoerd.

De betrokken politiemedewerker heeft tijdens het uitvoeren van zijn taken een bekeuring uitgeschreven aan u, terzake van een overtreding van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens.

Dit behoort tot de dagelijkse taakuitoefening van een politiemedewerker.

Van een 'lastercampagne' is dan ook in het geheel geen sprake.

Ik acht uw klacht dan ook ongegrond en wil de klacht hierbij als afgedaan beschouwen…”

4. Verzoeker tekende tegen de administratieve sanctie beroep aan bij de officier van justitie te Rotterdam. Deze verklaarde op 4 mei 1999 het beroep gegrond, en vernietigde daarom de bestreden sanctie. De officier van justitie motiveerde zijn uitspraak als volgt:

"Naar aanleiding van het beroepschrift van betrokkene heeft de officier van justitie de politie om nadere inlichtingen verzocht. Aan dit verzoek is niet voldaan. De officier kan op grond van de in het dossier aanwezige informatie geen oordeel geven omtrent de juistheid van de beschikking en geeft derhalve aan betrokkene het voordeel van de twijfel."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt KORPSBEHEERDER

1. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Op 27 oktober 1998 heeft de heer K. (verzoeker; N.o.) zijn klacht over het optreden van de heer U., die als vrijwillig ambtenaar van Politie Rotterdam-Rijnmond, district Zuid met enige regelmaat dienstdoet, ingezonden aan de heer T., hoofd van de basiseenheid.

Helaas moet ik vaststellen dat de afhandeling van de klacht veel langer heeft geduurd dan de termijnen die daarvoor in de regionale klachtenregeling staan. Bij brief van 17 februari 1999 heeft de districtschef de heer K. laten weten dat de uitgeschreven bekeuring behoort tot de dagelijkse taakuitoefening van de politiemedewerker en dat van een lastercampagne geen sprake is. De districtschef achtte de klacht ongegrond en liet klager weten de klacht als afgedaan te willen beschouwen.

(…)

Ik ben op grond van de mij verstrekte informatie, die afkomstig is van de politie en van de brieven die u mij ter beschikking hebt gesteld, tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van een parkeerovertreding die uit rancune is uitgeschreven.

Ik mag u in dit opzicht tevens verwijzen naar de inhoud van twee rapporten die op 8 januari van dit jaar zijn opgemaakt en die in afschrift bij deze brief zijn gevoegd. Het ene rapport is opgesteld door de heer U. en bevat zijn verklaring over het opmaken van de bekeuring (zie hierna, onder C.2.; N.o.) (…). Het andere is een rapport (…) van hoofdagent M., dat weergeeft hoe een telefoongesprek op 16 oktober 1998 tussen de heren K. en U. is verlopen (zie hierna, onder C.3.; N.o.).

Het komt mij voor dat dit klachtdeel ongegrond is.”

2. Het rapport van betrokken ambtenaar U. van 8 januari 1999 houdt onder meer het volgende in:

"Ik verbalisant U. heb op kenteken een mini proces verbaal uitgeschreven op 2 oktober 1998.

(…)

Het voertuig, met het kenteken Y een rode Ford escort, stond namelijk in een bocht half op de straat en half op het trottoir. Ik heb echter geen kennisgeving van beschikking kunnen achter laten bij het voertuig.

Het verbaasde mij echter dat ik enige tijd later via het politiebureau Zuidplein een verzoek kreeg om telefonisch contact op te nemen met de eigenaar van het voornoemde voertuig. Op het politiepostje op het winkelcentrum heb ik aan dit verzoek voldaan en heb een gesprek gevoerd met de gebruiker van dit voertuig, de heer K.

Ik heb hem verteld dat ik de beschikking niet wilde seponeren daar ik nog steeds van mening ben dat een dergelijke manier van achterlaten van een voertuig gevaar of hinder voor het overige wegverkeer oplevert en derhalve bekeuringswaardig blijft.

Hier ging de heer K. niet mee accoord en ik heb hem geadviseerd om een klacht in te dienen bij de inspecteur van politie T.

Ik verbalisant ben verontrust om het feit dat kennelijk bij de heer K. mijn naam en toenaam bekend is, dat hij weet in welk privé voertuig ik mij regelmatig bevind en dat mijn adres geheel bekend bij hem is.

Ik refereer daarbij bij de (…) brief gericht aan mijn lijnchef de heer T. (zie hiervoor, onder A.2.; N.o.).

Ik wil tevens opmerken, dat na mijn telefoongesprek met de heer K., mijn personenauto voor mijn woning werd beschadigd. Er was een deuk in geschopt.

Ook wil ik opmerken dat (…) K. mij beticht van het misbruiken van mijn ambt. Ik U. voel mij hierdoor danig gekwetst en in mijn integriteit aangetast.”

3. Het rapport van politieambtenaar M. van 8 januari 1999 houdt onder meer het volgende in:

"Ik M. hoofdagent van politie te Rotterdam ben op vrijdag 16 oktober 1998 getuige geweest van een telefoongesprek met collega U. met de mij ambtshalve bekende K. betreffende een uitgeschreven bekeuring met betrekking van het parkeren van een motorvoertuig op het trottoir.

Ik hoorde dat het gesprek als volgt verliep:

Nadat U. telefonisch contact kreeg met K. werd een en ander betreffende bovenstaande gelegd en door K. weer weerlegd. Ik hoorde nadat de telefoon op handsfree was gezet en dat het gehele gesprek via een luidspreker was te volgen dat de collega U. uiterst correct aan K. vertelde dat hij de parkeerovertreding naar zijn mening verkeersonveilig was en dat hij niet van plan was om de uitgeschreven bekeuring in te trekken. Ik hoorde dat K. zich niet met de uitleg wilde verenigen en voorts haatdragende en vernederende opmerkingen maakte naar collega U. omtrent het als vrijwillig ambtenaar van politie in dienst te zijn van ons politiekorps. Hij zei dat collega U. een nepagent was en dat hij hem wel wist te vinden.

Voorts hoorde ik, rapporteur M., dat collega U. wederom de situatie uitlegde aan K. Ik hoorde dat K. geheel niet meer wilde luisteren naar de uitleg en dat hij dreigde een klacht te doen bij de lijnchef van collega U.

Ik hoorde dat U. aan K. vertelde dat hij het recht had om een klacht te doen en dat hij die klacht moest richten aan de inspecteur H. of inspecteur T.

Hierna werd het gesprek beëindigd."

D. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoeker onder meer mee dat de verklaring van politieambtenaar M. van 8 januari 1999 alleen was opgemaakt ter misleiding. Verzoeker deelde mee dat hij niet had gezegd dat U. een nepagent was.

Verzoeker deelde verder mee dat in de verklaring van politieambtenaar U. ten onrechte wordt gesuggereerd dat hij de beschadigingen aan de auto van U. zou hebben toegebracht.

E. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR u.

Op 6 december 1999 deelde de heer U., ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende mee:

"Ik heb in de stukken gelezen dat verzoeker stelt dat ik op 2 oktober 1998 een bekeuring heb uitgeschreven naar aanleiding van een eerder incident dat zou hebben plaatsgevonden op 24 september 1998, waarbij ik als bestuurder van een rode Nissan voorzien van kenteken X geïrriteerd zou zijn geraakt, omdat ik nog maar net kon remmen om verzoeker voorrang te verlenen.

Ik kan hierover verklaren dat ik wel regelmatig de betreffende Nissan bestuur, maar dat het incident waarover verzoeker heeft geschreven niet heeft plaatsgevonden.

Ik heb op 2 oktober 1998 een bekeuring uitgeschreven omdat verzoekers auto fout stond geparkeerd. De auto stond schuin met drie wielen op de stoep. Ik constateerde dat toen ik op weg was naar het politiebureau Zuidplein om te gaan werken. Omdat ik op dat moment mijn "bonnenboekje" nog niet bij me had, heb ik geen proces-verbaal op de voorruit kunnen achterlaten. Ik kende verzoeker op dat moment nog niet. Verzoeker is niet mijn buurman. Mij is inmiddels gebleken dat hij ongeveer honderdvijftig meter bij mij vandaan woont."

Beoordeling

1. Op 2 oktober 1998 legde politieambtenaar U. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aan verzoeker een administratieve sanctie op ter zake van het deels op het trottoir geparkeerd staan van verzoekers auto.

2. Verzoeker stelde dat U. deze sanctie slechts had opgelegd naar aanleiding van een eerder incident dat had plaatsgevonden op of omstreeks 24 september 1998, waarbij U. als bestuurder van een rode Nissan voorzien van kenteken X geïrriteerd was geraakt, omdat hij nog maar net kon remmen om verzoeker voorrang te verlenen. Verzoeker erkende wel dat zijn auto op 2 oktober 1998 deels op het trottoir stond.

Verzoeker klaagt erover dat U., die tevens zijn buurman is, misbruik van zijn bevoegdheid en ambt heeft gemaakt door de betreffende sanctie op te leggen.

3. Betrokken ambtenaar U. deelde mee dat hij wel regelmatig de betreffende Nissan bestuurde, maar dat het incident waarover verzoeker sprak niet had plaatsgevonden. U. had de administratieve sanctie opgelegd omdat verzoekers auto schuin met drie wielen op het trottoir stond geparkeerd.

U. deelde verder mee dat hij verzoeker op dat moment nog niet kende, en dat deze ook niet zijn buurman was. Verzoeker woonde zo'n honderdvijftig meter verderop, aldus U.

4. Eén van de taken van de politie betreft het toezicht op de naleving van de Wegenverkeerswetgeving.

Artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 bepaalt dat auto's (onder meer) niet op het trottoir mogen worden geparkeerd (zie achtergrond, onder 1.). Op grond van artikel 3, tweede lid van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zijn politieambtenaren bevoegd om ter zake van op het trottoir geparkeerd staande auto's een administratieve sanctie op te leggen (zie achtergrond onder 2.). Zoals de korpsbeheerder ook heeft gesteld, behoort het uitschrijven van zulke parkeerboetes tot de dagelijkse taakuitoefening van een politieambtenaar.

Uit de door betrokkenen in deze zaak verstrekte inlichtingen is niet aannemelijk geworden dat politieambtenaar U. de administratieve sanctie ter zake van het deels op het trottoir geparkeerd staan van verzoekers auto heeft opgelegd uit rancune. Al met al is er naar objectieve maatstaven gemeten geen reden om te oordelen dat U. door het opleggen van de betreffende sanctie misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Maakt misbruik van bevoegdheid en ambt door een bekeuring uit te schrijven voor verkeersovertreding.

Oordeel:

Niet gegrond