1999/400

Rapport
Op 5 november 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te Issyk (Kazachstan), gedateerd 13 augustus 1997, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke marechaussee te Schiphol en een gedraging van het grenshospitium te Amsterdam. Naar deze gedragingen, die aanvankelijk werden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie respectievelijk van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Tijdens het onderzoek bleek echter dat de klacht geen betrekking had op het grenshospitium te Amsterdam, maar op het passantenverblijf West te Schiphol. De klacht betrof aldus alleen gedragingen van de Koninklijke marechaussee. De klacht werd uiteindelijk als volgt geformuleerd:Verzoekster, van Kazachstaanse nationaliteit, klaagt over de wijze waarop zij is behandeld door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, nadat haar op 10 december 1996 op Schiphol de toegang tot het Schengengebied was geweigerd. Zij klaagt er met name over dat:zij eerst is vastgehouden op Schiphol en vervolgens heeft verbleven in het grenshospitium in Amsterdam zonder dat haar de reden en de te verwachten duur van het oponthoud in een voor haar begrijpelijke taal waren meegedeeld, terwijl men ook geen contact heeft opgenomen met haar zuster in Duitsland, naar wie zij op weg was; men haar ervan heeft beschuldigd dat zij in Duitsland als prostitu e wilde gaan werken; zij diverse malen langdurig is gefouilleerd en daarbij seksueel is betast door mannelijk personeel, terwijl zij bij de eerste keer is gedwongen om te lachen. Verder klaagt verzoekster erover dat zij gedurende haar verblijf in het passantenverblijf West te Schiphol van 10 tot 11 december 1996:- de nacht heeft moeten doorbrengen in een verblijf waarin ook mannen aanwezig waren; - de nacht het verblijf heeft moeten delen met een persoon die was overleden.

Achtergrond

1. Artikel 7a van de Vreemdelingenwet:"1. De vreemdeling aan wie het niet krachtens de artikelen 8 tot en met 10 is toegestaan in Nederland te verblijven en die zich toegang heeft verschaft door middel van het vervoer, bedoeld in artikel 7, tweede lid, eerste volzin, dient, als zijn verdere toegang wordt geweigerd door een ambtenaar, belast met de grensbewaking, onmiddellijk Nederland te verlaten met dat vervoer of een hem door die ambtenaar daarbij aangewezen vervoermiddel.2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien de vreemdeling een aanvraag om toelating indient of heeft ingediend. Deze vreemdeling, dan wel de vreemdeling die niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting voldoet, kan verplicht worden zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.3. Een ruimte of plaats, bedoeld in het tweede lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek teneinde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang te verschaffen.4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het voor de ruimte en plaats bedoeld in het tweede lid geldende regime, waaronder begrepen de nodige beheersmaatregelen. (...)"2. Grensbewakingscirculaire 1995 (vastgesteld door de Staatssecretaris van Justitie bij besluit van 2 maart 1995):2.1. Deel A, hoofdstuk 6 van de circulaire: "4.5.4. Toepassing van art. 7a Vw (...) 4.5.4.3. Aanwijzen van een plaats of ruimte (...) b. Plaats of ruimte als bedoeld in art. 7a, tweede lid, j derde lid, Vw. De aanwijzing van een plaats of ruimte als hier bedoeld heeft het karakter van een vrijheidsontnemende maatregel. Het gaat hier immers om plaatsing in een afgesloten en anderszins tegen ongeoorloofd vertrek beveiligde ruimte. Dit houdt in dat deze ruimte of plaats voor wat betreft het regime moet voldoen aan de eisen die in het algemeen gelden voor dergelijke ruimten, namelijk een verblijfsklimaat waar recht op privacy binnen de ruimte is gewaarborgd, vrije toegang van (rechts)hulpverleners, geen verdere beperkingen dan die samenhangen met het doel van de maatregel. (...)"2.2. Deel A, hoofdstuk 11 van de circulaire: "Inleiding De vreemdeling moet in een voor hem begrijpelijke taal worden ingelicht over de voor hem geldende verplichtingen, de op hem toegepaste maatregelen, de voorwaarden waaronder hem een bijzondere doorlating wordt verleend, dan wel de weigering aan de grens of verwijdering uit Nederland. Als hulpmiddel hierbij zijn folders in verschillende talen opgesteld. (...) Indien ondanks deze hulpmiddelen geen of onvoldoende contact met de vreemdeling kan worden verkregen, kan de hulp worden ingeroepen van een tolk die als voldoende bekwaam en objectief is te beschouwen (...)..."3. Fouillering Op grond van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet heeft een ieder – behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen – recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, en op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Ook het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) eisen een wettelijke grondslag voor het rechtmatig maken van een inbreuk op deze grondrechten. Aangezien (ook) door fouillering inbreuk wordt gemaakt op de hiervoor aangeduide grondrechten is daarvoor een wettelijke legitimering vereist. 4. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):4.1. Artikel 6, eerste lid, van de Politiewet: "Aan de Koninklijke marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:(...) f. de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40) opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister van Justitie aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde; (...)"4.2. Artikel 9, eerste en vierde lid, van de Politiewet: "1. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken wordt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft, een ambtsinstructie voor de politie en voor de Koninklijke marechaussee vastgesteld." "4. Bij algemene maatregel van bestuur of krachtens algemene maatregel van bestuur bij ministeri le regeling worden regels gegeven omtrent maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen met het oog op hun insluiting kunnen worden onderworpen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van hun veiligheid of de veiligheid van anderen. De algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld op voordracht van Onze Ministers van Justitie, en van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft."5. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar5.1. Artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie: "In dit besluit wordt verstaan onder ambtenaar:(...) d. de militair van de Koninklijke marechaussee in de uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993 (zie hierv r onder 4.1.; N.o.); (...)"5.2. Artikel 28 van de Ambtsinstructie: "1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen." 5.3. Artikel 30 van de Ambtsinstructie: "De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de meerdere." 6. Uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Haarlem, van 9 februari 1996, MR 1996, 56 In deze uitspraak overwoog de rechtbank onder meer het volgende:"Naar aanleiding van het onderzoek ter plaatse in het passantenverblijf Airside stelt de rechtbank vast dat in dit passantenverblijf aan de ingevolge artikel 8 van het Reglement regime grenslogies aan verweerder opgelegde zorgverplichting slechts marginaal wordt voldaan. Gelet evenwel op het feit dat in de meest elementaire behoeften wordt voorzien en de vreemdeling voorts zijn oponthoud in voornoemd passantenverblijf zelf aanzienlijk kan verkorten (door of een aanvraag om een verblijfstitel in te dienen of door op eigen initiatief Nederland te verlaten) oordeelt de rechtbank dat een verblijf van 48 uur onder deze omstandigheden nog als rechtmatig is te beschouwen."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Ook de Minister van Justitie werd verzocht op de klacht te reageren. Daarnaast werd aan negen ambtenaren van de Koninklijke marechaussee de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Drie ambtenaren maakten van deze gelegenheid gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de Ministers en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden aan de Minister van Defensie, de Minister van Justitie, en aan verzoekster een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van betrokken ambtenaar V. gaf aanleiding het verslag te wijzigen en aan te vullen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 10 december 1996 werd op Schiphol door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee (Kmar) aan verzoekster de toegang tot het Schengengebied geweigerd op grond van artikel 7a van de Vreemdelingenwet (zie achtergrond, onder 1.). Verzoekster is van Kazachstaanse nationaliteit, en was op dat moment op doorreis naar haar zuster in Keulen.2. Ambtenaren van de Kmar brachten haar na de weigering over naar het passantenverblijf West – ook wel passantenverblijf Airside genoemd - op Schiphol. Op 11 december 1996 brachten ambtenaren van de Kmar haar over naar het grenshospitium te Amsterdam. In dit hospitium heeft zij verbleven tot 12 december 1996. Op 12 december 1996 haalden ambtenaren van de Kmar verzoekster op uit het grenshospitium en brachten haar terug naar het passantenverblijf West op Schiphol. Diezelfde dag vertrok verzoekster met het vliegtuig naar haar zuster in Keulen. Op 1 februari 1997 keerde verzoekster met het vliegtuig rechtstreeks vanuit Keulen terug naar Kazachstan.3. Bij brief van 7 mei 1997 diende verzoekster bij de Nederlandse ambassade te Kazachstan een klacht in over de Koninklijke marechaussee te Schiphol. De klacht is opgesteld in het Russisch, en door een advocate te Kazachstan voorzien van een informele vertaling in het Engels. Deze informele vertaling hield onder meer het volgende in:"(Verzoekster; N.o.) went to Germany by the invitation of her own sister who lives in Cologne. Sister had taken an obligation, in the invitation, on herself to provide material security and pay for (verzoekster; N.o.) her accommodation and rest in Germany and bought the trip ticket to Almaty. 10.12.1996 in the day of (verzoeksters; N.o.) arrival into the airport of Amsterdam (verzoekster; N.o.) was delayed by the representatives of local power. The cause of the arrest, by their explanation, was the absence at (verzoekster; N.o.) of the definite sum in cash and aeroplane ticket on the reverse trip and that she has overstepped some line. On the moment of the delay (verzoekster; N.o.) was exposed the psychological violence from the side of one of the employees who accused (verzoekster; N.o.) that she intended to set to prostitution in Germany, with this action he had roughly humbled her dignity both as a woman and a human. Together with the word outrages, the present-representative of power who delayed her in the airport began active actions, they thrice, on the place of the delay, in the airport made personal search of (verzoekster; N.o.) with the most rough breach of the human rights, for example, she was twice searched by the employee man (male). Who, while searching her emprudently, smiled and showed with the gesture '...you have very nice hair' and forced her to smile to him and said 'smile or you will be back to Kazachstan' and showed in the direction of aircrafts. The most terrible, that was endured (verzoekster; N.o.) during search was: the man who searched her for a long time left his hands on (verzoeksters; N.o.) underclothes, on her body, for a very long time touched all seams as if there she should hide something in the seams of the brassiere or in her pants. All actions of this man should be regarded as sexual solicitations of the representative of the local power in the attitude to (verzoekster; N.o.). (...) Everything that had happened, (verzoekster; N.o.) considers to be as her personal tragedy. The situation was redoubled by the thing that (verzoekster; N.o.) was under arrest in one and the same prison cell with men (male) according to which her security, honour and dignity were under the threat. For the three twenty-four hours of the arrest she went through the whole horror of being in the prison in one cell with the persons of the opposite sex. Three days without sleep because of the fear for her security she was afraid to sleep. (Verzoekster; N.o.) felt constantly on herself terrible looks of the men who together with her were in the cell. And what is more one, one of the prisoners had died at night and to all previous fears that she had in the cell, added one more fear that she had to spent a whole night near the dead body. In the conditions that were done against her during three twenty-four hours, namely: they had not invite the interpretor to her, absolute absence of the information for how much time could last her arrest (days, months...) and in what were her crime that she has being in prison like a criminal offender, during her arrest (verzoekster; N.o.) felt horror for her further destiny, nobody tried to explain to her her real situation, she felt deep moral humiliation and physical sufferings that then outgrow into the great nervous stress from which she cannot get rid till the present time. For the first time of her all life she had felt herself like a criminal offender. (...) In addition, in the Amsterdam airport (verzoekster; N.o.) had passed to the representatives of power telephone number and the address of her sister who lives in Cologne. But during the whole time of the arrest nobody tried to connect with (verzoeksters; N.o.) sister. The sister had met airplane in the Cologne airport which came without (verzoekster; N.o.) and she, by herself found (verzoekster; N.o.) in the Amsterdam prison. And only in the force of making efforts from the side of (verzoeksters; N.o.) sister, she was free from the prison."4. Op 12 mei 1997 stuurde de Nederlandse Ambassade te Kazachstan de klacht van verzoekster door naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken met het verzoek deze klacht in behandeling te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurde de klacht vervolgens door naar de Koninklijke marechaussee te 's-Gravenhage. Bij brief van 18 juni 1997 deelde de commandant van de Koninklijke marechaussee te 'sGravenhage aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder meer het volgende mee:"1. Gelet op de inhoud van de in de Engelse taal gestelde vertaling van de klachtbrief van (verzoekster; N.o.) (...), waarin een ernstige verdachtmaking wordt geuit in de richting van personeel van de Koninklijke marechaussee behorende tot het District KMAR luchtvaart te Schiphol, heb ik de onderhavige klacht ter beoordeling voorgelegd aan het Openbaar Ministerie te Arnhem.2. De betrokken officier van justitie Hoofd Afdeling Militaire Zaken mr. Be. beoordeelde dat het in te stellen onderzoek terzake diende te worden verricht door personeel van het Bureau Interne Onderzoeken van mijn Staf. Indien tijdens het in te stellen onderzoek mocht blijken dat door personeel van de Koninklijke marechaussee geen strafbare feiten zijn gepleegd ten aanzien van (verzoekster; N.o.) dan diende het onderzoek conform de gebruikelijke klachtenprocedure te worden afgehandeld.3. Op 10 juni 1997 werd door personeel van het Bureau Interne Onderzoeken bij het District Koninklijke marechaussee Luchtvaart te Schiphol een onderzoek terzake ingesteld. Daarbij werd vastgesteld, dat de ambtenaren van mijn Dienst Grensbewaking die betrokken waren bij de inreis-weigering van (verzoekster; N.o.) en de verdere afhandeling daarvan, niet betrokken waren bij dan wel als verdachte konden worden aangemerkt van het plegen van enig strafbaar feit jegens (verzoekster; N.o.). Van het vorenstaande werd mededeling gedaan aan de betrokken officier van justitie waarna conform de bij mijn dienst geldende klachtenprocedure het onderhavige als klacht werd afgehandeld. (...) Samengevat kom ik tot de conclusie dat (verzoekster; N.o.) klaagt over de volgende punten.1. Dat zij op 10 december 1996 bij haar aankomst op de Luchthaven Schiphol dan wel bij haar inreis in het Schengengebeid door een controlerende ambtenaar van mijn Dienst Grensbewaking seksueel werd ge ntimideerd en dat er tegen haar insinuerende opmerkingen werden gemaakt.2. Dat zij op genoemde datum door een mannelijke ambtenaar van mijn dienst op en in haar kleding en op/aan haar lichaam voor langere tijd seksueel werd betast. (...)4. Dat zij daarna gedurende langere tijd in de door haar bedoelde gevangenis met meerdere personen van een andere sekse in een cel heeft moeten doorbrengen. Daarbij zou n van de gevangenen in de nacht zijn overleden waardoor zij genoodzaakt was de gehele nacht naast het dode lichaam door te brengen.5. Dat haar gedurende haar aanwezigheid bij mijn dienst dan wel in de door haar bedoelde gevangenis informatie werd onthouden met betrekking tot eventuele garantstelling van haar familie woonachtig te Duitsland die zij wilde bezoeken. (...) Ten aanzien van punt 1 Op 10 december 1996, omstreeks 10.00 uur vervoegde de Kazachstaanse vreemdelinge (verzoekster; N.o.) zich op de Luchthaven Schiphol bij een inreis-balie van mijn dienst Grensbewaking. Aan de controlerende ambtenaar verstrekte zij inzage in haar reis- en identiteitspapieren. Zij was in het bezit van een geldig visum. Tevens was zij in het bezit van een enkele reis vliegticket Almaty – Keulen. Ten aanzien van haar middelen van bestaan toonde (verzoekster; N.o.) een bedrag van vijftig Duitse mark. Zij was niet in het bezit van een garantverklaring met betrekking tot haar kosten voor levensonderhoud gedurende haar voorgenomen verblijf bij familie in Keulen. Op grond van het vorenstaande werd aan (verzoekster; N.o.) de toegang tot het Schengengebied geweigerd. Ter verdere afhandeling werd zij daarna overgedragen aan andere ambtenaren van mijn dienst op de Luchthaven Schiphol. Door het dienstdoende hoofd doorlaatpost werd vervolgens aan (verzoekster; N.o.) formeel de toegang tot het Schengengebied geweigerd aangezien zij niet voldeed aan het gestelde in de artikelen 8-10 van de Vreemdelingenwet. Aan haar werd een in de Engelse taal gestelde 'Brochure on legal remedies' uitgereikt waarin de inreis-weigering is gesteld. Tevens werd aan haar een beschikking ingevolge artikel 7a van de Vreemdelingenwet uitgereikt met betrekking tot de aanwijzing van een plaats van verblijf. Als voorlopig verblijf werd aan (verzoekster; N.o.) het Passantenverblijf West op de Luchthaven Schiphol aangewezen. Dit is een plaats geschikt voor het verblijf van meerdere personen en is daartoe aangewezen door het Ministerie van Justitie. Uit het door mij ingestelde onderzoek heb ik niet kunnen vaststellen dat (verzoekster; N.o.) door een of meerdere in het onderhavige betrokken ambtenaren van mijn dienst op enigerlei wijze seksueel werd ge ntimideerd of dat er insinuerende opmerkingen tegen haar gemaakt zijn. Het behoort niet tot het gedrag van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee om zich op een dergelijke wijze tegenover het publiek te gedragen. Ten aanzien van de gedane inreis-weigering kom ik tot de conclusie dat de betrokken ambtenaren zich conform de vigerende regelgeving hebben gedragen. Ik beoordeel de klacht op dit punt dan ook als ongegrond. Ten aanzien van punt 2 Nadat (verzoekster; N.o.) was overgebracht naar de aan haar aangewezen plaats van verblijf, zijnde het Passantenverblijf West op de Luchthaven Schiphol, werd zij conform de daarvoor gestelde regels, ingeschreven in de daarvoor bij mijn dienst gebruikte registers. Alvorens zij in het Passantenverblijf kon worden toegelaten diende een voorgeschreven veiligheidsfouillering aan haar kleding plaats te vinden. Blijkens de aanteke- ning daaromtrent in bedoelde registers, werd de veiligheidsfouillering bij (verzoekster; N.o.) uitgevoerd door een mij bekend zijnde vrouwelijke ambtenaar van mijn dienst. Betrokken ambtenaar verklaarde dat zij de veiligheidsfouillering had uitgevoerd met gehandschoende handen en dat zij (verzoekster; N.o.) conform de daarover gestelde regelgeving uitsluitend en alleen aan haar kleding had onderzocht. Daarbij had zij pertinent niet het blote lichaam van (verzoekster; N.o.) afgetast. Wel is het bij bedoelde fouillering gebruikelijk dat over de kleding het gehele lichaam wordt afgetast naar de aanwezigheid van mogelijke veiligheidsgevoelige voorwerpen. Gelet op de administratieve verantwoording, met betrekking tot de veiligheidsfouillering van (verzoekster; N.o.), die in mijn bezit is en hetgeen de betrokken vrouwelijke ambtenaar daarover verklaarde, beoordeel ik de klacht op dit punt eveneens als ongegrond. (...) Ten aanzien van punt 4 Bij het door mij ingestelde onderzoek heb ik de klacht van (verzoekster; N.o.) met betrekking tot het overlijden van een persoon nauwkeurig onderzocht. Ik heb op geen enkele wijze kunnen vaststellen dat bij mijn dienst dan wel in het Grenshospitium van het Ministerie van Justitie te Amsterdam op 10, 11 of 12 december 1996 een persoon die aldaar verblijf hield, is overleden. Ik beoordeel de klacht op dit punt dan ook als ongegrond. Ten aanzien van punt 5 Door bij de inreis-weigering van (verzoekster; N.o.) betrokken ambtenaren van mijn dienst is telefonisch contact gelegd met de door haar aangewezen familie te Keulen. Daarbij werd verwezen naar ambtenaren van de Bundes Grenzschutz. Op een later tijdstip werd via de Bundes Grenzschutz vernomen dat (verzoekster; N.o.) op 12 december 1996 het Schengengebied met bestemming Keulen in kon reizen. (Verzoekster; N.o.) is in de diverse stadia van het vorenstaande daarvan, voorzover personeel van mijn dienst daarbij betrokken was, op de hoogte gesteld. Ik bedoordeel de klacht op dit punt eveneens als ongegrond." Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstuurde dit oordeel aan de Nederlandse ambassade te Kazachstan, die het oordeel vervolgens aan verzoekster meedeelde.B.       STANDPUNT VERZOEKSTER1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder klacht.2. Verder deelde verzoekster in haar verzoekschrift, dat op informele wijze door een medewerkster van de Nederlandse ambassade in Kazachstan is vertaald, nog onder meer het volgende mee:"When (verzoekster; N.o.) was stopped at the airport in Amsterdam the translator was not invited and as a result during three days spent under the control (verzoekster; N.o.) absolutely didn't know the reason of her delay, her future fate and a duration of her delay. 'Book of Legal Means of Defence of Rights' given to her at the moment she was stopped was written in the English language which she didn't know. That is why all the conversations with the members of the Royal Gendarmery were conducted with the help of gestures and pictures which were drawn by those people and which she keeps till now. Nevertheless with the help of gestures the members of the Royal Gendarmery didn't explain her that she is officially delayed till clearing up of some circumstances and they only ordered her to smile showing with the help of hands that she has a beautiful smile and hair. They also made it clear for her that without a smile she would go 'back to Kazachstan'. (...) And to be precise: on 11.12.1996 (verzoekster; N.o.) after her delay at the airport was transferred to the Border House-hostel of the Ministry of Justice in Amsterdam. Till this moment she already underwent the horror of two searches which were made: one in the airport and the other one – during the transference to the Border House-hostel of the Ministry of Justice in Amsterdam. According to (verzoekster; N.o.) on the day of her returning back from the Border House-hostel to the airport of Amsterdam at approximately lunch time in a room in which there was nobody but (verzoekster; N.o.) a member of the Royal Gendarmery, a man of approximately 45 years old, height 185 cm, with a fair light brown hair, with a big body in a blue uniform and in a light blue shirt with a marriage ring on his finger demanded from (verzoekster; N.o.) to obey him for making a search. Fear and horror possessed all forces of (verzoekster; N.o.). At that moment she was in a state of shock because looking at his aggressive appearance she couldn't imagine what can be expected further. He demanded from (verzoekster; N.o.) to take off her clothes till her underclothes and he touched her underclothes seams for a very long time. He touched with his hands without gloves her brassiere and again touched seams on it for a very long time. Doing this he intentionally touched her body for several times."3.1. Verzoekster stuurde bij haar verzoekschrift een afschrift van de weigeringsbeschikking van 10 december 1996 en een afschrift van een Engelstalige folder 'rechtsmiddelen', die zij naar aanleiding van de weigering ontving. In de weigeringsbeschikking, ook wel model D 31 genoemd, staat onder meer het volgende vermeld:"Beschikking tot aanwijzing ruimte of plaats ingevolge art. 7a lid 2 of lid 2 en 3 van de Vreemdelingenwet Ondertekende, R. adjudant-onderofficier der Koninklijke marechaussee, belast met de grensbewaking en dienstdoende als Hoofd van de doorlaatpost Schiphol, Overwegende dat:Naam              : (verzoekster; N.o.) (...) [X] het niet krachtens de artikelen 8-10 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven [X] zich toegang tot Nederland heeft verschaft en hem/haar de verdere toegang tot Nederland is geweigerd en hij/zij niet onmiddellijk naar het buitenland kan vertrekken; (...) BESLUIT:1. aan betrokkene(n) als plaats of ruimte als bedoeld in artikel 7a lid 2 en lid 3 van de Vreemdelingenwet, aan te wijzen:[X] Passantenverblijf West 2. dat deze aanwijzing tevens het vervoer van en naar de aangewezen plaats of ruimte, alsmede overplaatsing eventueel om redenen van openbare orde dan wel op grond van medische indicatie naar een andere plaats of ruimte als bedoeld in artikel 7a lid 2 of lid 2 en 3 van de Vreemdelingenwet inhoudt. Deze beschikking is door mij onverwijld aan de vreemdeling ter hand gesteld; de betekenis ervan is de vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal medegedeeld onder meer door uitreiking van de folder model D. Haarlemmermeer, 10 december 1996, De ambtenaar belast met de grensbewaking,. "3.2. In de Engelstalige folder 'rechtsmiddelen' is onder meer het volgende opgenomen:"                 Brochure on legal remedies [X] Entry into the Netherlands has been denied to you. [ ] A travel/identity document has been collected from you. If you do not agree with this decision, you can appeal to the Ministry of Justice according to article 31, first paragraph, of the Aliens Law. Your petition has to be lodged in double within 28 days from the day the disputed decree has been handed out to you or to your legal representative."C.       STANDPUNT STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIEDe Staatssecretaris van Justitie reageerde onder meer als volgt:"Bij aankomst op de luchthaven Schiphol beschikte (verzoekster; N.o.) niet over voldoende middelen van bestaan. Daarop is aan (verzoekster; N.o.) de toegang tot Schengen geweigerd omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang zoals gesteld in de artikelen 8-10 van de Vreemdelingenwet. In het geval dat een visumplichtige vreemdeling bij inreis in het Schengengebied niet blijkt te beschikken over voldoende middelen van bestaan, zal in alle gevallen door de Koninklijke Marechaussee een onderzoek worden ingesteld. Op het moment dat feitelijk bleek dat er een garantstelling voor (verzoekster; N.o.) was ondertekend, is de toegangsweigering door de Koninklijke Marechaussee opgeheven. De rechtmatigheid van de toegangsweigering en de daarop volgende doorlating is overigens niet door (verzoekster; N.o.) betwist. Conform de daarvoor staande procedure is (verzoekster; N.o.) eerst in het Passantenverblijf op de luchthaven geplaatst en vervolgens in het Grenshospitium. Een veiligheidsfouillering maakt deel uit van deze procedure. Uit rapportages van de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst; N.o.) op Schiphol blijkt dat de IND niet is betrokken bij de weigering en de daarop volgende toelating. Voor een inhoudelijke reactie op de door u in onderzoek genomen klacht over de Koninklijke Marechaussee volsta ik, gelet op het vorenstaande, met een verwijzing naar de Minister van Defensie, die door u eveneens om een reactie op de klacht is gevraagd."D.       STANDPUNT MINISTER VAN DEFENSIE1. De Minister van Defensie reageerde onder meer als volgt:"De beantwoording van de klacht aan verzoekster, zoals gesteld in de brief van de Commandant Koninklijke marechaussee dd. 18 juni 1997 (...), vond plaats door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. (...) Met betrekking tot (het eerste; N.o.) klachtonderdeel verwijs ik naar het gestelde in de bovengenoemde brief. Daarin wordt onder punt 1 gesteld dat aan verzoekster door het dienstdoende hoofd doorlaatpost formeel de toegang tot het Schengengebied werd geweigerd, aangezien zij niet voldeed aan het gestelde in de artikelen 8-10 van de Vreemdelingenwet. Aan verzoekster werd daarbij een in de Engelse taal gestelde 'Brochure on legal remedies' uitgereikt, waarin de inreisweigering is gesteld. Tevens werd aan haar een beschikking ingevolge artikel 7a van de Vreemdelingenwet uitgereikt met betrekking tot de aanwijzing van een plaats van verblijf. Onder punt 5 wordt gesteld dat door de betrokken ambtenaren telefonisch contact is gelegd met de door haar aangewezen familie in Keulen. Daarbij werd verwezen naar ambtenaren van de Bundes Grenzschutz. Op een later tijdstip werd via de Bundes Grenzschutz vernomen dat verzoekster op 12 december 1996 het Schengengebied richting Keulen in kon reizen. Verzoekster is in de diverse stadia van het vorenstaande op de hoogte gesteld, voor zover de Koninklijke marechaussee daarbij betrokken was. (...) Met betrekking tot dit tweede onderdeel van de klachtformulering deel ik u mee dat de formele inreisweigering tot het Schengengebied aan verzoekster en de daaruit voortvloeiende procedurele handelingen als routinematig incident werd beschouwd. Mede op grond daarvan kon het betrokken personeel tegenover de met het onderzoek belaste ambtenaren geen nadere informatie verstrekken. Zij herinnerden zich verzoekster niet. (...) Ik maak u er op attent dat de klacht van verzoekster dat zij op 10 december 1996 tijdens haar verblijf bij de Dienst Grensbewaking in of nabij het passantenverblijf op de Luchthaven Schiphol door een man werd gefouilleerd, als onjuist dient te worden aangemerkt. De administratieve aantekening daaromtrent geeft aan dat verzoekster door een vrouw werd gefouilleerd (...). Gelet op het tijdstip waarop de fouillering heeft plaatsgevonden is een constante visuele waarneming door derden, zoals personeel en passanten, aanwezig. Ik acht de beschuldiging dat daarbij ongewenste intimiteiten hebben plaatsgevonden uitgesloten. (...) In de brief van 13 augustus 1997 (zie hierv r onder B.2.; N.o.) (...) wordt (...) door verzoekster een nieuwe klacht toegevoegd aan de reeds bekend zijnde klachten. Zij zou op 12 december 1996, nadat zij vanuit het grenshospitium te Amsterdam was overgebracht naar mijn dienst op de Luchthaven Schiphol, omstreeks lunchtijd, in een vertrek waarin zij op dat moment alleen aanwezig was, door een mannelijke ambtenaar van de Koninklijke marechaussee zijn gefouilleerd. De ambtenaar zou haar daarbij op onzedelijke wijze hebben betast. Uit het nader onderzoek is mij gebleken, dat verzoekster op 12 december 1996 op een tijdstip gelegen tussen 10.10 en 10.25 uur in het passantenverblijf op de luchthaven Schiphol arriveerde. Zij was afkomstig uit het grenshospitium Amsterdam (...) en in afwachting van haar uitreis uit Nederland. Op dat tijdstip verbleven in het passantenverblijf vijf mannen en twee vrouwen. Gelet op de gebruikelijke procedure met betrekking tot het verblijf van personen in het passantenverblijf, kan bij verzoekster een veiligheidsfouillering zijn gehouden. Een aantekening in de mutatierapporten daaromtrent is echter niet geconstateerd. Ook kan niet worden vastgesteld of een veiligheidsfouillering heeft plaatsgevonden. Het behoort tot de procedure dat een vrouwelijke passant gefouilleerd wordt door een vrouwelijke beambte in aanwezigheid van een andere beambte. De fouilleringen vinden daar plaats waar te allen tijde visuele waarneming door derden mogelijk is. Een aparte afgesloten ruimte is daarvoor niet aanwezig. Op 12 december 1996 op een tijdstip gelegen tussen 12.15 uur en 12.45 uur (...) werd in het passantenverblijf op de luchthaven Schiphol ten behoeve van de aanwezige passanten de lunch aangevoerd. Op dat moment verbleef verzoekster in het gezelschap van andere passanten. De ruimte waarin zij verbleef is constant visueel waarneembaar voor derden. Uit niets valt af te leiden dat verzoekster omstreeks dat tijdstip in een afzonderlijk afgesloten ruimte heeft moeten verblijven. Bovendien is een dergelijke ruimte in het passantenverblijf (behoudens kantoorruimte) niet aanwezig. Ik acht het dan ook uitgesloten dat verzoekster omstreeks genoemd tijdstip in afzondering werd gesteld en een (veiligheids)fouillering diende te ondergaan. Ook kan door mij geen reden worden aangevoerd waarom een fouillering omstreeks dat tijdstip zou hebben moeten plaatsvinden. (...) Een mannelijk persoon die voldoet aan de beschrijving van verzoekster is mij overigens niet bekend kunnen worden. (...) Gedurende de data 10, 11 en 12 december 1996 zijn (in het grenshospitium; N.o.) evenals in het passantenverblijf geen personen overleden. Het wordt dan ook uitgesloten geacht dat verzoekster de nacht heeft moeten doorbrengen naast het lichaam van een overleden persoon. Met betrekking tot de gehele klachtformulering merk ik overigens op dat verzoekster, alvorens zij op 12 december 1996 Nederland verliet, op geen enkele wijze bij de Koninklijke marechaussee op de Luchthaven Schiphol melding heeft gemaakt van de thans voorliggende klacht."2.1. De Minister van Defensie voegde bij zijn standpunt onder meer afschriften van door de Kmar opgemaakte mutatieverslagen van het passantenverblijf van 10, 11 en 12 december 1996, afschriften van de door het bewakings- en beveiligingsbedrijf Group 4 opgemaakte dienstrapporten van het passantenverblijf van 10, 11 en 12 december 1996, een afschrift van het mutatieverslag van het bureau uitzettingen - ook wel reisbureau genoemd -, van 12 december 1996, en afschriften van door de Kmar opgemaakte incidentennotities van 10 en 11 december 1996. In de notities en verslagen is niet opgenomen dat een ingesloten persoon op die data is overleden. Tevens stuurde de Minister onder meer een afschrift van een brief van ambtenaar Dr. aan de brigadecommandant van de dienst grensbewaking van de Kmar van 6 juni 1997, en een door ambtenaar W. en D. opgemaakt proces-verbaal met daarin een verklaring van ambtenaar Dr. van 10 juni 1997.2.2. In de door de Kmar opgemaakte mutatieverslagen van het passantenverblijf is onder meer het volgende opgenomen:"DATUM: 10-12-1996 (...) 11.00             wmr xxxxxx brengt (verzoekster; N.o.) (...) 11.00             wmr P. zorgt voor fouillering van (verzoekster; N.o.) (...) 21.15             aanwezig in PVW (passantenverblijf West; N.o.) 7 mannen en 1 vrouw (...)                               DATUM: 12-12-1996 (...) 10:10    (...) wmr W. brengt vanuit het GHOS (grenshospitium; N.o.)(verzoekster; N.o.) (...) 13:05             wmr S. brengt (verzoekster; N.o.)"2.3. In de handgeschreven mutatieverslagen van het passantenverblijf van bewakings- en beveiligingsbedrijf Group 4 is onder meer het volgende opgenomen:"DATUM: 10-12-96 (...) 10:20             wmr B. brengt 1 persoon voor het pvw (verzoekster; N.o.) (...) DATUM: 11-12-1996 (...) 07.00             (...) aanwezig in PVW: 07 mannen, 01 vrouwen (...) 11.10             wmr Ve. haalt 3 personen * (verzoekster; N.o.) (...) DATUM: 12-12-96 (...) 10:25             wmr W. brengt 1 persoon voor het pvw                                     (verzoekster; N.o.) (...) 13:05             wmr S. haalt 1 persoon op voor uitreis                                     (verzoekster; N.o.)"2.4. In het mutatieverslag van het bureau uitzettingen staat onder meer het volgende vermeld:"DATUM: 12 december 1996 (...) 09.45             wmr. W. haalt de dames (verzoekster; N.o.) en Pe. op uit GHOS (...) 13.00             wmr's H. en S. brengen (verzoekster; N.o.) naar B06"2.5. In de door de Kmar opgemaakte incidentennotities staat onder meer het volgende vermeld:"NAAM: (Verzoekster; N.o.) (...) DATUM/TIJD: 10 december 1996 10:16 uur (...) BIJZONDERHEDEN:Betrokkene heeft maar Dm 50,- bij zich. Haar ticket eindigt in Keulen. Heeft geen ticket terug. Zegt te verblijven bij zuster deze is niet te bereiken. Geen garantsteller te vinden. Betrokkene was in het bezit van visum geldig tot 260297. Aanvulling op 11-12-96:Familie van betrokkene heeft gebeld met de vraag waarom betrokkene geweigerd was. Uitgelegd dat het gaat om onv. mid. van bestaan en geen retour ticket. Tevens aan familie uitgelegd dat er een mogelijkheid is om garant te staan voor betrokkene en dat dan betrokkene met toestemming van de BGS (Bundes Grenzschutz; N.o.) alsnog door kan naar Keulen. Familie (mevr Ber.) heeft contact gehad met BGS Keulen, Herr Sc., en zal alles met de BGS regelen zodat betrokkene op do 12-12-96 alsnog naar Keulen kan. HDLP Bet.(hoofd doorlaatpost; N.o.) op de hoogte gebracht van de zaak en medegedeeld dat er vanuit de BGS Keulen (Herr Sc.) toestemming is gekomen om betrokkene door te laten vliegen. Telefoonnummers:BGS Keulen: 0049 - (...) Mevr Ber.: 0049 - (...)"2.6. De brief van ambtenaar Dr. van 6 juni 1997 aan de brigadecommandant van de Kmar hield onder meer het volgende in:"Ten eerste wijs ik alle beschuldigingen van de hand die op mij van toepassing zouden kunnen zijn. Op de desbetreffende dag verrichtte ik dienst op post 1.2. Tijdens deze dienst waren twee vrouwelijke collega's aanwezig. Als er een onderzoek aan kleding zou moeten gebeuren dan wordt dit altijd gedaan door iemand van dezelfde sekse conform de vigerende bepalingen. Tevens is de werkwijze van een weigering als volgt:Een persoon meldt zich aan de balie. Er wordt geconstateerd dat er iets niet in orde is. De collega meldt dit aan de collega die de afhandelingen doet. Deze gaat verder met het controleren van de papieren. Voldoet de persoon niet aan de voorwaarden voor binnenkomst dan wordt deze persoon na overleg met Hoofd doorlaatpost geweigerd. De gegevens worden ingevoerd en de persoon wordt daarna naar het Passantenverblijf West gebracht en daar houdt voor ons het contact met de geweigerde op. Het lijkt mij dan ook zeer onwaarschijnlijk dat wanneer er een vrouwelijke passagier met documenten zich bij ons meldt er een onderzoek aan kleding nodig zou zijn en dat dit onderzoek dan ook nog gedaan zou zijn door een mannelijke collega terwijl er twee vrouwen op dienst zijn. Het is dan ook uitgesloten dat het voorval zoals beschreven in de klacht hier gebeurd zou zijn temeer deze post in het zicht van alle passagiers ligt. Verder zitten alle collega's van groep 108 zo in elkaar dat er op dergelijk voorval direct afwijzend zou worden gereageerd. (...) Dit alles overwegende moet ik concluderen dat de klacht tegen mijn persoon op een misverstand moet berusten. Door deze gang van zaken voel ik mij gegriefd en in mijn eer en goede naam aangetast." 2.7. In het door de ambtenaren W. en D. opgemaakte proces-verbaal van 10 juni 1997 is nog onder meer het volgende opgenomen:"Betreft: Verklaring van getuige:Naam: Dr. (...) Ik zal nu verklaren hoe de gang van zaken is met betrekking tot personen die de toegang tot Nederland op Schiphol worden geweigerd. Nadat een persoon geweigerd is wordt die overgebracht naar het passantenverblijf West, Terminal 3 op Schiphol. In principe wordt de persoon onder begeleiding van twee leden van de Koninklijke marechaussee daar naartoe gebracht. Aldaar aangekomen wordt de persoon overgegeven aan een collega van de marechaussee en of aan een persoon van Group 4. De persoon wordt aldaar ingesloten in een voor dergelijke personen bestemd vertrek. Voordat de insluiting plaatsvindt wordt de persoon in kwestie gefouilleerd door het aldaar dienstdoende personeel."E.       REACTIES BETROKKEN AMBTENAREN VAN DE KMAR1. Betrokken ambtenaar H. reageerde onder meer als volgt:"Op 12 december 1996 deed ik dienst op de doorlaatpost op terminal I (doorlaatpost Schengengebied); mijn taak op de doorlaatpost is onder andere het begeleiden van (ongewenste) vreemdelingen van het passantenverblijf naar het vliegtuig en andersom. Dit doen wij gemiddeld 4 keer per week, de klacht heeft zich ongeveer 14 maanden geleden afgespeeld, dus ik heb ongeveer 200 personen begeleid. Uit de administratie blijkt dat ik en collega S. betrokkene naar het vliegtuig Keulen-Bonn omstreeks 13.00 uur hebben begeleid. Daar dit zo lang geleden is heb ik persoonlijk geen herinnering aan deze begeleiding."2. Betrokken ambtenaar W. liet in zijn reactie onder meer het volgende weten:"Ik heb van u begrepen dat een en ander zou hebben plaatsgevonden rond 10 december 1996. Ik was rond die tijd werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee District Luchtvaart, Dienst Grensbewaking. Na enig speurwerk aan mijn kant ben ik er achter gekomen dat ik op 12 december 1996 dienst heb gedraaid op terminal 3. Ik zou die dag onder meer belast zijn geweest met transport van personen van het grenshospitium te Amsterdam naar Schiphol. Dit zou voor mij het enige contact geweest kunnen zijn met (verzoekster; N.o.). Ik heb de door u beschreven aantijgingen van (verzoekster; N.o.) bekeken en ben tot de conclusie gekomen dat geen van deze op mij van toepassing kunnen zijn. Ik was alleen verantwoordelijk voor het transport van personen en kom in deze dus niet voor in haar 'verhaal', waarin zij haar grieven uit. (Verzoekster; N.o.) is mij onbekend. De aantijgingen die (verzoekster; N.o.) aan het adres van de Koninklijke Marechaussee uit hebben naar mijn idee een fantasierijke strekking."3. Betrokken ambtenaar V. liet telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman weten dat hij dienst had op 11 december 1996. Hij kon zich verzoekster niet herinneren, maar volgens hem kon het zo zijn dat hij verzoekster op 11 december 1996 van het passantenverblijf West naar het grenshospitium had gebracht. Hij bracht wel vaker vreemdelingen over. Voorts deelde hij mee dat de vreemdeling tijdens dit transport nooit wordt gefouilleerd. Betrokken ambtenaar P. liet telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman weten dat zij zich verzoekster niet kon herinneren.F.       REACTIE VERZOEKSTER1. De Nationale ombudsman ontving via de Nederlandse ambassade in Kazachstan een Engelse vertaling, waarin de reactie van verzoekster is opgenomen. Deze reactie hield onder meer het volgende in:"Having been arrested and put in prison for three twenty-four hours she did not know what her fault was and how long she would stay there, because they did not invite the interpretor to her and she could not read the 'Brochure of legal means for Defending human Rights' written in English as she does not speak English. That's why the officials communicated with her by gestures and drawings which she has still kept. The representatives of Royal Gendarme Department did not explain to her that she would be under the arrest until some additional facts about her arrival would be found but they forced her to smile and threatened her to be sent back to Kazachstan if she would not obey them. (Verzoekster; N.o.) says that on the day of the departure from the Frontier Boarding House of Justice Ministry to the airport of Amsterdam she was searched by one of the employees of Royal Gendarme Department who was a strong man about 45 years old, 185 centimetres of height with blond hair and a wedding ring on his finger. He was wearing a blue uniform. The man ordered her to undress. She was so frightened and shocked that she could not move. The man was very aggressive and (verzoekster; N.o.) wondered what would happen to her. The man touched all the seams of her pants and brassiere for a long time and touched her body intentionally."2. Vervolgens verzocht de Nationale ombudsman verzoekster om nadere gegevens te verstrekken omtrent de ambtenaren die haar hadden gefouilleerd, de plaatsen waar dit zou hebben plaatsgevonden, en de precieze data waarop dit zou zijn gebeurd. In reactie op deze vragen ontving de Nationale ombudsman via de Nederlandse ambassade te Kazachstan een Engelse vertaling, waarin een nadere reactie van verzoekster is opgenomen. De reactie luidde onder meer als volgt:"On 10th of December 1996, (verzoekster; N.o.), a citizen of Kazachstan, arrived to the airport Schiphol with the available visa. When arriving (verzoekster; N.o.) was held. She was denied the arrival to the Schengen territory. Since than she has become a victim of sexual solicitation. Namely: at Arrival Transit West at the airport to which she was brought from the airport, in a chamber where she was held (by; N.o.) the employee of the Royal police. Using the situation that there was no one except for (verzoekster; N.o.) and him in the chamber he requested her to take off her clothes to the underwear for checking. In doing so, he was several times and for long touching her body and checking seams on the brassiere and the underwear. (Verzoekster; N.o.) thinks that after she had undergone two searches at the airport this third search was only a shelter for the officer to satisfy his sexual intentions. The search was made by the officer of the royal police. He is app. 40 years old, high, in blue uniform, has light brown hair. If the service which is investigating (verzoeksters; N.o.) complaint presents photos of the staff, she would recognize him because the face of the soliciting man is still before her eyes. In her complaint (verzoekster; N.o.) informed about the horror she encountered that moment and didn't know what would happen to her next minute. The horror she survived is still in her now."G.       REACTIE MINISTER VAN DEFENSIE1. De Minister van Defensie reageerde onder meer als volgt op vragen van de substituut-ombudsman:"De 'Brochure on legal remedies' is officieel in de navolgende talen uitgebracht:Nederlands, Engels, Frans en Spaans. In de loop der tijd is door de zorg van het Bedrijfsbureau Hoofddoorlaatpost van het District KMAR Luchtvaart in samenwerking met tolken, die brochure in de navolgende talen vertaald en verschenen:Darsi, Farsi, Hindi, Punjabi, Tamil, Tigrinia, Urdu, Somalisch, Portugees, Russisch, Servo-Croatisch en Turks-Koerdisch. Het is thans niet meer na te gaan of de handgeschreven brochure in de Russische taal in december 1996 al beschikbaar was gekomen. (...) Indien bij een vervolgonderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van een vreemdeling communicatie niet mogelijk is dan wordt altijd de hulp van een tolk ingeroepen. Dit kunnen zijn personeelsleden van de KMAR, de aanvoerende luchtvaartmaatschappij of een officieel erkende tolk. Het is mij niet bekend geworden of op 10 december 1996 en volgende data in de onderhavige kwestie in enige vorm een tolk werd ingeschakeld. Ik neem aan dat eenvoudige communicatie in de Engelse taal met (verzoekster; N.o.) mogelijk is geweest mede gelet op het gegeven dat zij haar reisdoel en het adres en telefoonnummer van haar zuster bekend heeft kunnen stellen. (...) Met betrekking tot geweigerde vreemdelingen kan door het dienstdoende hoofd doorlaatpost ten aanzien van het tijdelijk verblijf uit twee opties gekozen worden, namelijk:a. verblijf in de lounge gelegen in de Airside van de Luchthaven Schiphol; b. verblijf in het passantenverblijf (een door het Ministerie van Justitie aangewezen ruimte geschikt voor het verblijf van meerdere personen). Bij verblijf in de lounge vindt geen fouillering plaats. Bij verblijf in het passantenverblijf wordt de geweigerde vreemdeling, voorafgaande aan zijn of haar onderbrenging, aan een fouillering onderworpen. Dit is een maatregel in het belang van de orde en veiligheid in het passantenverblijf almede ter bescherming van de vreemdeling zelf. De fouillering betreft een oppervlakkig onderzoek aan de kleding en vindt plaats op grond van artikel 8 van de Politiewet en op de wijze zoals omschreven in artikel 28 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (zie achtergrond, onder 5.2; N.o.). Voorts wordt in bijlage A behorende bij de Werkinstructie Sectie Arrestanten-passantenwacht DKMAR LV, punt 02, onder a. en b., verwezen naar bedoelde fouillering (...) (zie hierna onder G.2.; N.o.). De fouillering wordt in beginsel uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen. Voor een fouillering zoals die door het personeel van het passantenverblijf wordt uitgevoerd wordt niet uitdrukkelijk voorgeschreven daarover een mutatie te stellen. Deze fouillering wordt toegepast op iedere aldaar verblijf houdende vreemdeling. Het is gebruikelijk dat van het dienstdoende personeel werkzaam in het passantenverblijf (2 personen) er n de daadwerkelijke fouillering uitvoert terwijl de ander aantekening maakt van de bij de fouillering ingenomen voorwerpen. De ambtenaar die de fouillering uitvoert is altijd de dienstdoende KMAR-ambtenaar. (Verzoekster; N.o.) werd gefouilleerd door een vrouwelijke KMAR-ambtenaar. Geweigerde vreemdelingen worden nimmer bij de inreisbalie gefouilleerd. Hiervoor is geen rechtsgrond aanwezig. Vreemdelingen van wie bij de inreisbalie wordt geconstateerd dat zij niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het Schengengebied kunnen formeel worden geweigerd door het dienstdoende hoofd doorlaatpost. Persoonlijk contact tussen hoofd doorlaatpost en de geweigerde vreemdeling vindt alleen plaats indien zich ernstige problemen voordoen met de vreemdeling. De controlerende ambtenaar vraagt advies aan het hoofd doorlaatpost hoe te handelen met de betreffende vreemdeling. Het Hoofd doorlaatpost neemt formeel een besluit op grond van aan hem toegekende bevoegdheden al of niet na vooraf verkregen machtiging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De door het Hoofd doorlaatpost genomen beslissing wordt daarna uitgevoerd door de betrokken ambtenaar of ambtenaren. De uitreiking van de 'Brochure on legal remedies' en de Beschikking tot aanwijzing ruimte of plaats ingevolge artikel 7a, lid 2 en 3, van de Vreemdelingenwet aan de betrokken vreemdeling vindt plaats namens het Hoofd doorlaatpost. De inreisweigering van (verzoekster; N.o.) kan worden aangemerkt als een routinematige weigering. (...) De in het mutatieverslag van 10 december 1996 genoemde (waarnemer) xxx is mij in de aanvang van het onderzoek en ook thans niet bekend kunnen worden. Het meest aannemelijke is dat dit de ambtenaar der Kmar B., wachtmeester 1e klas, ingedeeld bij het District KMAR Luchtvaart is geweest. Genoemde ambtenaar was op 10 december 1996 belast met de dienst halen/wegbrengen passanten. In het dienstrapport van Group 4, dd. 10 december 1996 (handgeschreven) staat bij het tijdstip 10.20 uur geschreven: 'wmr (B.) brengt 1 persoon voor het PVW (verzoekster; N.o.) (...)'. Dit dienstrapport is een getypte/uitgewerkte versie van het hiervoor genoemde mutatieverslag. Hierin wordt gesteld, dat te 11.00 uur (verzoekster; N.o.) door wmr xxxxxx (B.?) naar/in het passantenverblijf wordt gebracht. (...) Van de U reeds bekend gestelde lijst met namen van de betrokken ambtenaren is de wachtmeester 1e klas P. de enige vrouwelijk ambtenaar. Zij heeft blijkens de daarover gestelde mutatie de fouillering van (verzoekster; N.o.) uitgevoerd. (...) Met betrekking tot het tijdstip wanneer contact is verkregen met de zuster (familie) van (verzoekster; N.o.) kan worden aangenomen dat op 10 december 1996 daartoe pogingen zijn ondernomen doch dat contact niet mogelijk was. Op 11 december 1996 heeft in de loop van de dag contact met de familie plaatsgevonden. De familie van (verzoekster; N.o.) heeft zoals in de incidentennotitie wordt gesteld zelf contact opgenomen met de Koninklijke marechaussee (...) (zie hierv r onder D.2.4.; N.o.). In de avond van 11 december 1996 heeft contact met de Bundes Grenz Schutz plaatsgevonden over de garantstelling voor en de toelating van (verzoekster; N.o.) tot Duitsland. Een vlucht vanaf de Luchthaven Schiphol naar Keulen was toen niet meer mogelijk. Op 12 december 1996 heeft (verzoekster; N.o.), nadat eerst de benodigde formaliteiten daarvoor waren geregeld, Nederland kunnen verlaten."2. De Minister voegde bij zijn reactie onder meer een werkinstructie voor de sectie arrestanten-passantenwacht. In deze werkinstructie is onder meer het volgende opgenomen:"Fouillering a. Alvorens een vreemdeling wordt ondergebracht in het passantenverblijf wordt hij/zij door het personeel van de passantenwacht aan een fouillering onderworpen. Dit is een maatregel in het belang van de orde en veiligheid in het passantenverblijf alsmede ter bescherming van de vreemdeling zelf. b. Deze - huishoudelijke - fouillering betreft een oppervlakkig onderzoek aan de kleding, overeenkomstig de terzake geldende voorschriften. Alle daarbij aangetroffen voorwerpen waarmee de vreemdeling zichzelf of een ander kan verwonden of die anderszins gevaar kunnen opleveren, inclusief rookwaren, dienen te worden ingenomen."3. Verder voegde de Minister bij zijn reactie de mutatieverslagen van het hoofd doorlaatpost van 10, 11 en 12 december 1996. Uit deze verslagen blijkt niet dat verzoekster tijdens haar verblijf in Nederland contact heeft gehad met het hoofd doorlaatpost.H.       BEVINDINGEN NATIONALE OMBUDSMAN1. In het kader van het onderzoek brachten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 3 maart 1999 een bezoek aan de luchthaven Schiphol. Zij bekeken onder meer doorlaatpost 1.2 op Terminal I van Schiphol en stelden vast dat zowel de doorlaatpost als de ruimte waar de weigeringsbeschikkingen doorgaans worden uitgeschreven, voortdurend visueel waarneembaar is voor derden. Voorts bekeken zij het passantenverblijf West op Terminal 3 van Schiphol. Hierbij stelden zij vast dat een fouillering van de geweigerde vreemdeling aan kleding deel uitmaakt van de vaste procedure van de ambtenaren van de Kmar, voordat de vreemdeling in het passantenverblijf wordt ingesloten. Het passantenverblijf is n ruimte van ongeveer 80 m2, waarin zich doorgaans zowel mannen als vrouwen bevinden die voor hun nachtrust gebruik kunnen maken van stapelbedden. In de buurt van het passantenverblijf bevinden zich kantoorruimten. Deze ruimten kunnen worden afgesloten. Het kantoor van het hoofd doorlaatpost bevindt zich eveneens op Terminal 3. Dit kantoor is ver verwijderd van doorlaatpost 1.2 op Terminal 1.2. Vervolgens lieten de medewerksters zich op 3 maart 1999 per arrestantenbus overbrengen naar het grenshospitium te Amsterdam. In deze arrestantenbus, waarmee de vreemdelingen doorgaans door ambtenaren van de Kmar worden overgebracht naar het grenshospitium, zijn de chauffeurs- en bijrijderszitplaats door middel van traliegaas afgescheiden van de passagiersruimte.I.       NADERE INFORMATIE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIEIn reactie op nadere vragen van de substituut-ombudsman liet de Staatssecretaris van Justitie onder meer het volgende weten:"In tegenstelling tot hetgeen door het Ministerie van Defensie aan u is geantwoord, bericht ik u dat de wettelijke basis voor de fouillering zoals deze heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de plaatsing van betrokkene in het Passantenverblijf West gelegen is in artikel 9 (zie achtergrond, onder 4.; N.o.) van de Politiewet. Het betreft hier een maatregel die verder geregeld wordt in artikel 28 van eerdergenoemde Ambtsinstructie. (...) Ingevolge artikel 28 van de Ambtsinstructie kan een ambtenaar belast met de grensbewaking van de Koninklijke marechaussee direct voorafgaand aan de insluiting fouilleren. De hier onderhavige fouillering betreft het onderzoeken van de persoon door aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar kunnen vormen voor de veiligheid van betrokkene of voor andere ingeslotenen. Gelet op het vorenstaande is de fouillering van betrokkene door de Koninklijke marechaussee rechtmatig geweest. Het Ministerie van Defensie heeft mij inmiddels bericht dat bij de beantwoording van haar brief (...) inzake de fouillering een vergissing is gemaakt met betrekking tot artikel 8 van de Politiewet en deelt het standpunt inzake de bevoegdheden zoals ik deze hierboven uiteen heb gezet."J.       NADERE REACTIE MINISTER VAN DEFENSIEDe Minister van Defensie reageerde onder meer als volgt op nadere vragen van de substituut-ombudsman:"Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen plaats of ruimte. Artikel 7a, derde lid, van de Vreemdelingenwet bepaalt dat een plaats of ruimte als bedoeld in het tweede lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek teneinde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang tot Nederland te verschaffen. (...) Op de luchthaven Schiphol is de lounge de niet beveiligde plaats of ruimte en het passantenverblijf West de beveiligde ruimte. Vreemdelingen worden ondergebracht in het passantenverblijf om ongeoorloofd vertrek uit de lounge tegen te gaan teneinde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang tot Nederland te verschaffen. Uitzonderingen op deze regel zijn:- kinderen, of moeders met kinderen; - dringende reden(en); - capaciteitsproblemen. Geen van deze uitzonderingen was op (verzoekster; N.o.) van toepassing."K.       NADERE REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR V.1. In reactie op het verslag van bevindingen liet betrokken ambtenaar V. weten dat hij op 11 december 1996 w l een Marokkaanse vreemdeling uit het passantenverblijf had opgehaald. Deze man had de dag ervoor in het vliegtuig een hartaanval gesimuleerd, waarna hij in het passantenverblijf was geplaatst. De Marokkaanse vreemdeling wilde niet meewerken aan zijn uitzetting, en simuleerde, door heel stil te blijven liggen in het passantenverblijf, dat hij was overleden. Volgens ambtenaar V. was het mogelijk dat verzoekster de Marokkaanse vreemdeling voor dood had aangezien.2. Uit de mutaties die de Minister van Defensie tijdens het onderzoek aan de Nationale ombudsman heeft gestuurd, blijkt dat op 10 december 1996 een Marokkaanse vreemdeling in het passantenverblijf is binnengebracht. Deze vreemdeling was op 11 december 1996 door ambtenaar V. opgehaald, waarna hij later weer was teruggebracht, omdat hij niet had willen meewerken aan zijn uitzetting.

Beoordeling

I. .       Algemeen1. Op 10 december 1996 hebben ambtenaren van de Koninklijke marechaussee (Kmar) op Schiphol aan verzoekster, die van Kazachstaanse nationaliteit is, en op dat moment op doorreis was naar haar zuster in Keulen, de toegang tot het Schengengebied geweigerd op grond van artikel 7a van de Vreemdelingenwet (zie achtergrond, onder 1.). Deze maatregel is een grensbewakingsmaatregel, gericht op het voorkomen van het wederrechtelijk verkrijgen van toegang tot het Nederlandse grondgebied en daarmee tot het gehele Schengengrondgebied. Ambtenaren van de Kmar hebben verzoekster na de weigering overgebracht naar het passantenverblijf West op Schiphol. Zij is tot 11 december 1996 in dit passantenverblijf opgehouden, waarna ambtenaren van de Kmar haar hebben overgebracht naar het grenshospitium te Amsterdam. In dit hospitium heeft zij tot 12 december 1996 verbleven. Op 12 december 1996 hebben ambtenaren van de Kmar verzoekster teruggebracht naar het passantenverblijf West op Schiphol, van waar zij diezelfde dag met het vliegtuig is vertrokken naar Keulen. Op 1 februari 1997 is verzoekster met het vliegtuig rechtstreeks vanuit Keulen teruggekeerd naar Kazachstan. 2. Verzoekster klaagt over de wijze waarop zij is behandeld door ambtenaren van de Kmar tijdens haar oponthoud op Schiphol.II. .      Met betrekking tot het meedelen van de reden van weigering1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat zij eerst is vastgehouden op Schiphol en vervolgens heeft verbleven in het grenshospitium te Amsterdam zonder dat haar de reden en de te verwachten duur van het oponthoud in een voor haar begrijpelijke taal waren meegedeeld, terwijl men ook geen contact heeft opgenomen met haar zuster in Duitsland, naar wie zij op weg was.2. In de Grensbewakingscirculaire 1995 (zie achtergrond, onder 2.2.) is aangegeven dat een vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal moet worden ingelicht over onder meer de op hem toegepaste maatregelen en de reden van weigering aan de grens. Indien geen of onvoldoende contact met de vreemdeling kan worden verkregen, kan de hulp worden ingeroepen van een tolk. 3.1. In haar klachtbrief van 7 mei 1997 (zie bevindingen, onder A.3.) stelt verzoekster dat volgens de uitleg van de ambtenaren van de Kmar op 10 december 1996 de reden van het weigeren van de toegang was, dat zij onvoldoende geld en geen retourticket bij zich had, en dat zij over een lijn was gestapt. In haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman stelt verzoekster dat zij de Engelse taal niet spreekt en dat de ambtenaren geen tolk voor haar hadden ingeroepen. De Engelstalige folders die aan haar waren uitgereikt, had ze om die reden niet kunnen lezen. Hierdoor had zij niet begrepen om welke reden zij was geweigerd.3.2. De Minister van Defensie deelde mee dat verzoekster op de hoogte was gesteld van de reden en de diverse stadia van haar oponthoud. Verder is de Minister van mening dat, gelet op het gegeven dat verzoekster op 10 december 1996 aan de ambtenaren van de Kmar haar reisdoel en het telefoonnummer van haar zuster bekend had kunnen maken, eenvoudige communicatie in de Engelse taal met haar mogelijk was geweest.4. Vast staat dat verzoekster heeft begrepen dat zij niet voldoende geld en geen retourticket bij zich had. Voorts staat vast dat zij haar reisdoel en het telefoonnummer van haar zuster aan de ambtenaren heeft bekendgemaakt. Gelet hierop is dan ook aannemelijk dat ambtenaren van de Kmar verzoekster in een voor haar voldoende begrijpelijke taal hebben ingelicht over haar situatie. Dat de ambtenaren haar geen informatie hebben verstrekt over de duur van het oponthoud is begrijpelijk, nu de ambtenaren pas in de avond van 11 december 1996 contact hebben gehad met hun collega's in Duitsland. Voorts is uit een incidentennotitie van 10 december 1996 (zie bevindingen, onder D.2.5.) aannemelijk geworden dat de ambtenaren hebben getracht om op 10 december 1996 de zuster in Keulen te bereiken. Dat dit niet is gelukt en de zuster de volgende dag zelf contact heeft opgenomen met de Kmar, doet aan het een en ander niet af. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.III. .     Met betrekking tot de beschuldiging van prostitutie1. Verder klaagt verzoekster erover dat de ambtenaren van de Kmar haar ervan hebben beschuldigd dat zij in Duitsland als prostitu e wilde gaan werken.2. In zijn reactie deelde de Minister van Defensie mee dat de ambtenaren van de Kmar zich verzoekster niet herinnerden. Om die reden konden de ambtenaren met betrekking tot dit klachtonderdeel geen nadere informatie verstrekken.3. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is ten aanzien van de onderhavige gedraging niet gebleken van nadere feiten en omstandigheden. In die situatie moet de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel onthouden.I. V.      Met betrekking tot de fouillering en het seksueel betasten1. Verzoekster klaagt er op dit punt over dat zij diverse malen langdurig is gefouilleerd en daarbij seksueel is betast door mannelijk personeel, terwijl zij bij de eerste fouillering is gedwongen om te lachen. 2.1. Ingevolge de Grondwet heeft een ieder – behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen – recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, en op onaantastbaarheid van zijn lichaam. Aangezien door fouillering inbreuk wordt gemaakt op de hiervoor aangeduide grondrechten is daarvoor een wettelijke legitimering vereist (zie achtergrond, onder 3.).2.2. Verzoekster was op grond van artikel 7a van de Vreemdelingenwet in het passantenverblijf ingesloten. Ingevolge hun politietaak (zie achtergrond, onder 4.1. en 5.1.) hebben ambtenaren van de Kmar de bevoegdheid om een rechtens van zijn vrijheid beroofde persoon voorafgaand aan de insluiting te onderwerpen aan een fouillering, teneinde gevaar voor de veiligheid van betrokkene of voor anderen te voorkomen (zie, achtergrond, onder 4.2. en 5.2.). Dit onderzoek behoort zoveel mogelijk te worden uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als dat van degene die aan het onderzoek wordt onderworpen. 3.1. Verzoekster stelt in haar brief aan de Kmar dat zij drie keer was gefouilleerd op de plaats waar haar de toegang tot Nederland was geweigerd. Twee keer daarvan zou zij zijn gefouilleerd door een man, waarbij ze was gedwongen om te lachen. De man die haar zou hebben gefouilleerd, zou verder langdurig met zijn handen haar ondergoed en haar lichaam hebben betast, met de bedoeling om te onderzoeken of zij iets had verborgen in haar ondergoed.3.2. In haar verzoekschrift aan de Nationale ombudsman stelt verzoekster dat zij n keer op het vliegveld was gefouilleerd en n keer onderweg naar het grenshospitium. Verder zou een ambtenaar van de Kmar haar op de dag van haar terugkomst op Schiphol, 12 december 1996, in een kamer waar verder niemand aanwezig was, hebben opgedragen zich uit te kleden, zodat hij haar zou kunnen fouilleren. De ambtenaar was volgens verzoekster ongeveer 45 jaar oud, 1.85 meter lang, had lichtbruin haar, een groot lichaam, een blauw uniform met een lichtblauw overhemd, en een trouwring om zijn vinger. Deze man zou haar langdurig aan haar ondergoed hebben onderzocht, waarbij hij meerdere keren haar lichaam zou hebben aangeraakt. In haar eerste reactie aan de Nationale ombudsman stelt verzoekster dat zij op de dag van haar vertrek uit Nederland door een sterke man van ongeveer 45 jaar, 1.85 meter lang, met blond haar, gekleed in een blauw uniform, en met een trouwring om zijn vinger is gedwongen zich uit te kleden. Deze man zou langdurig haar ondergoed hebben betast. Ook zou hij op intense wijze haar lichaam hebben betast. In antwoord op het verzoek van de Nationale ombudsman om nadere gegevens te verstrekken over de ambtenaren die haar hadden gefouilleerd, de plaatsen waar dit zou hebben plaatsgevonden, en de precieze data waarop dit zou zijn gebeurd, deelde verzoekster mee dat zij bij aankomst op Schiphol, op 10 december 1996, naar het passantenverblijf West was gebracht, alwaar zij in een kamer moest verblijven waar niemand anders aanwezig was, behalve een ambtenaar van de Kmar. Deze man zou haar hebben verzocht om zich uit te kleden en zou hierna meerdere keren haar lichaam en haar ondergoed hebben betast. Dit zou de derde keer zijn geweest dat zij die dag zou zijn gefouilleerd. De man was ongeveer 40 jaar oud, groot, in blauw uniform, met licht bruin haar. Verzoekster vermeldde in deze reactie niets over eventuele gebeurtenissen op 12 december 1996, de dag van haar terugkomst op Schiphol.4. De Minister van Defensie legde tijdens het onderzoek een mutatie over, waarin is opgenomen dat verzoekster op 10 december 1996 v r de insluiting in het passantenverblijf is onderworpen aan een fouillering door een vrouwelijke ambtenaar. Verder deelde de Minister mee dat het mogelijk kan zijn geweest dat verzoekster bij terugkomst in het passantenverblijf op 12 december 1996 wederom aan een fouillering is onderworpen. Een aantekening in de mutatierapporten hierover had hij echter niet geconstateerd. Hij deelde verder mee dat het tot de procedure behoort dat een vrouwelijke passant door een vrouwelijke ambtenaar wordt gefouilleerd in aanwezigheid van een andere beambte. De Minister acht het dan ook uitgesloten dat verzoekster tijdens haar verblijf op Schiphol door een mannelijke ambtenaar is gefouilleerd. Volgens de Minister worden geweigerde vreemdelingen nimmer bij de inreisbalie gefouilleerd. 5. Vast staat dat verzoekster op 10 december 1996 v r de insluiting in het passantenverblijf is onderworpen aan een fouillering door een vrouwelijke ambtenaar van de Kmar. Tijdens het onderzoek is gebleken dat deze insluitingsfouillering bij het passantenverblijf deel uitmaakt van een standaardprocedure. Het is om die reden aannemelijk dat verzoekster bij haar terugkomst in het passantenverblijf op 12 december 1996 wederom is gefouilleerd. Deze fouillering is echter niet gerapporteerd. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is niet aannemelijk geworden dat verdere fouilleringen door al dan niet mannelijk personeel van de Kmar, zoals bij de inreisbalie of in aparte ruimten, hebben plaatsgevonden. Nu de aannemelijk geachte fouillering op 12 december 1996 niet is gerapporteerd, kan niet worden vastgesteld of verzoekster bij die gelegenheid is gefouilleerd door mannelijk personeel van de Kmar. In zoverre kan over de onderzochte gedraging geen oordeel worden gegeven.6. Met betrekking tot dit punt wordt ten overvloede nog het volgende overwogen. De Minister van Defensie deelde tijdens het onderzoek mee dat voor de fouillering, zoals die door het personeel van het passantenverblijf wordt uitgevoerd, niet uitdrukkelijk is voorgeschreven dat hierover een mutatie moet worden opgesteld. Dit is niet juist. Ingevolge de Ambtsinstructie moet een ambtenaar die een insluitingsfouillering heeft uitgevoerd, hiervan onverwijld schriftelijk rapport opmaken ten behoeve van zijn meerdere (zie achtergrond, onder 5.3.) 7. Met betrekking tot het seksueel betasten deelde de Minister van Defensie mee dat de fouilleringen d r plaatsvinden waar te allen tijde visuele waarneming door derden mogelijk is. Een afgesloten ruimte is daarvoor niet aanwezig. De Minister deelde ten slotte mee dat uit niets valt af te leiden dat verzoekster in een afzonderlijk afgesloten ruimte heeft moeten verblijven, waar zij zou zijn gefouilleerd. De betrokken ambtenaren van de Kmar deelden tijdens het onderzoek mee dat zij verzoekster niet konden herinneren, maar ontkenden elke aantijging met betrekking tot het seksueel betasten. Verder hebben twee medewerksters van het Nationale ombudsman vastgesteld dat zowel de betreffende doorlaatpost op Schiphol als de ruimte waar de weigeringsbeschikkingen doorgaans worden uitgeschreven, voortdurend visueel waarneembaar is voor derden. Ook hebben zij vastgesteld dat zich in de buurt van het passantenverblijf kantoorruimten bevinden, die kunnen worden afgesloten.8. De verklaring van verzoekster over het seksueel betasten staat recht tegenover de verklaringen van de Minister van Defensie en de betrokken ambtenaren. Hoewel van verzoekster niet kan worden verlangd dat zij van het seksueel betasten door ambtenaren van de Kmar bewijs levert, is het van belang dat haar verklaringen consistent en voldoende gedetailleerd zijn, en moeten er enige aanwijzingen, anders dan haar eigen verklaringen, bestaan die haar stelling ondersteunen om het voldoende aannemelijk te kunnen achten dat de gestelde betastingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Nu dergelijke aanwijzingen niet voor handen zijne en de verklaringen van verzoekster over wat zich op 10 december en/of 12 december 1996 heeft voorgedaan, niet consistent zijn, is niet aannemelijk geworden dat mannelijke ambtenaren van de Kmar verzoekster seksueel hebben betast of haar hebben gedwongen om te lachen. De onderzochte gedraging is daarom in zoverre behoorlijk.V.       Met betrekking tot de omstandigheden in het passantenverblijf1. Verzoekster klaagt er op dit punt over dat zij gedurende haar verblijf in het passantenverblijf West van 10 tot 11 december 1996 de nacht heeft moeten doorbrengen in een ruimte waar ook mannen aanwezig waren, en waar n persoon was overleden.2. Ingevolge artikel 7a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet kan een vreemdeling worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen plaats of ruimte. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan deze ruimte of plaats worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek teneinde de vreemdeling te beletten zich verdere toegang tot Nederland te verschaffen.3.1. De Minister van Defensie stuurde mutatieverslagen toe van het passantenverblijf die door de Kmar en het beveiligingsbedrijf Group 4 waren opgemaakt. Daarin is opgenomen dat verzoekster in het passantenverblijf als enige vrouw de nacht van 10 op 11 december 1996 heeft doorgebracht in aanwezigheid van zeven mannen. De Minister van Defensie gaf verder aan dat ten aanzien van een tijdelijk verblijf voor een geweigerde vreemdeling op Schiphol kan worden gekozen tussen de lounge en het passantenverblijf. De lounge is een niet beveiligde plaats of ruimte, en het passantenverblijf West is een beveiligde ruimte. De Minister gaf aan dat het regel is dat vreemdelingen worden ondergebracht in het passantenverblijf. Uitzonderingen op deze regel zijn kinderen, moeders met kinderen, dringende redenen, of capaciteitsproblemen. Volgens de Minister was geen van deze uitzonderingen van toepassing op verzoekster.3.2. Twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman hebben tijdens het onderzoek vastgesteld dat het passantenverblijf West bestaat uit n ruimte van ongeveer 80 m2.4. De aanwijzing van een plaats of ruimte als in dit geval bedoeld, heeft het karakter van een vrijheidsontnemende maatregel. Dit houdt in dat deze plaats of ruimte voor wat betreft het regime moet voldoen aan onder meer een verblijfsklimaat waar recht op privacy binnen de ruimte is gewaarborgd (zie achtergrond, onder 2.1.). Vastgesteld moet worden dat het passantenverblijf West, ook wel Airside genoemd, slechts zeer marginaal voldoet aan het hierboven omschreven klimaat (zie ook achtergrond, onder 6.). Gelet hierop is het niet begrijpelijk dat verzoekster als enige vrouw tussen zeven mannen in dit verblijf de nacht heeft moeten doorbrengen. De bezetting van het passantenverblijf op dat moment was als reden dringend genoeg om haar in de lounge te plaatsen. Door dit niet te doen, is onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid dat deze situatie voor verzoekster bedreigend zou zijn. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.5. Met betrekking tot het laatste klachtonderdeel stuurde de Minister van Defensie alle mutatieverslagen toe van het passantenverblijf van de Kmar en het beveiligingsbedrijf Group 4 van 10 tot en met 12 december 1996. Voorts verklaarde ambtenaar V. dat op 10 en 11 december 1996 een Marokkaanse vreemdeling in het passantenverblijf had gesimuleerd dat hij was overleden. Gezien de verklaring van ambtenaar V. is het begrijpelijk dat verzoekster de indruk heeft gehad dat n van de ingesloten personen dood was. Echter, uit geen van de mutatieverslagen is gebleken dat iemand op die data in het passantenverblijf is overleden. Het is dan ook niet aannemelijk dat dit is gebeurd. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke marechaussee te Schiphol, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van de overnachting in het passantenverblijf; op dit punt is de klacht gegrond. Over de beschuldiging van prostitutie, en over het fouilleren door mannelijk personeel wordt geen oordeel gegeven.

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Klacht over optreden medewerkers (zonder reden vastgehouden; beschuldigd; langdurig gefouilleerd en seksueel betast; nacht in verblijf met mannen en overleden persoon).

Oordeel:

Geen oordeel