1999/391

Rapport
Op 5 augustus 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, ingediend door de Stichting Klachten en adviesburo politieoptreden te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van respectievelijk het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland en de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam). Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem in de nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997 ten onrechte hebben aangehouden. Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klacht van 20 januari 1997 heeft behandeld. Hij klaagt er in dit verband met name over dat een politieambtenaar:- buiten verzoekers gemachtigde om (een) bemiddelingspoging(en) heeft ondernomen, terwijl verzoeker had aangegeven zijn klacht niet bij de politie te willen toelichten; - onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn klacht door een betrokken ambtenaar niet te (laten) horen. Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland zijn klacht heeft behandeld. Hij klaagt er vooral over dat de commissie:- een eerder verleend uitstel om te reageren in het kader van wederhoor heeft verkort zodat de afhandeling van de klacht in het jaarverslag zou kunnen worden verwerkt; - de wederhoor-reactie niet (inhoudelijk) in haar advies aan de burgemeester van Amsterdam heeft betrokken. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland als burgemeester van Amsterdam bij de afdoening van de klacht het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland heeft overgenomen, terwijl dit advies was gebaseerd op een onvolledig onderzoek.

Achtergrond

1. Artikel 2 van de Politiewet luidt:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." 2. Enkele voor het onderhavige geval relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht zijn:"Artikel 180. Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie." "Artikel 184.1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie." "Artikel 426.1. Hij die, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert, hetzij in het openbaar het verkeer belemmert of de orde verstoort, hetzij eens anders veiligheid bedreigt, hetzij enige handeling verricht waarbij, tot voorkoming van gevaar voor leven of gezondheid van derden, bijzondere omzichtigheid of voorzorgen worden vereist, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van de eerste categorie."3.1. Redelijk vermoeden van schuld Artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:"1. Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

3.2. Aanhouden op heterdaad Artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt:"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157."4. In artikel 6, derde lid van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland is het volgende gesteld:"De commissie heeft tot taak te beoordelen, of het optreden van de ambtenaren over wie wordt geklaagd, behoorlijk is. Daarnaast bewaakt zij de deugdelijkheid en de uniformiteit van de klachtafhandeling binnen de regio. Zij adviseert de burgemeesters en de korpsbeheerder over de afdoening van een klacht en verstrekt, indien zij daartoe aanleiding ziet, aanbevelingen ter verbetering van de organisatie en haar werkwijze."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) en de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd betrokken ambtenaar K. gehoord. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren P., Pi. en H. de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Genoemde ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de Commissie voor de Politieklachten gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1.1. In de nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997 werd verzoeker aangehouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.1.2. Een mutatie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland – opgemaakt op 13 mei 1997  omschreef het voorval als volgt:"Diverse collega's werden gestuurd naar de Nieuwmarkt alwaar de grote kerstboom in brand stond. Met behulp van de lange wapenstokken kon het vuur van de kerstboom gedoofd worden. Om de boom heen had zich inmiddels een grote groep mensen verzameld. Het grootste deel van deze mensen waren al behoorlijk onder invloed van alcohol. In het belang van de veiligheid en de openbare orde werd onder andere door verbalisanten K. en Pi. gevorderd dat iedereen zich moest verwijderen van de Nieuwmarkt. Alle mensen gaven hieraan onmiddellijk gehoor behalve V. (verzoeker; N.o.). Hij plaatste zijn handen in zijn zij en weigerde weg te gaan. Hierop hebben K. en Pi. hem wederom het bevel gegeven dat hij zich moest verwijderen. V. weigerde pertinent en commandeerde ons, rapp's, dat wij onze wapenstokken moesten wegstoppen en dan zou hij wel verder zien. Rapp's zagen en roken dat V. onder invloed van alcohol was en bevalen hem nogmaals om weg te gaan. Vervolgens werd V. aangehouden. Bij het overbrengen naar het bureau verzette V. zich met geweld. Omdat hij meerdere keren probeerde om de collega's te trappen werd V. aan handen en voeten geboeid en met de bus overgebracht naar het bureau. (...) Tegen V. werd pvb opgemaakt."1.3. In het proces-verbaal van aanhouding, door verbalisanten K., G., Be., Pr, en Pi. op 1 januari 1997 opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:"ONDERWERP:Proces-Verbaal van aanhouding terzake overtreding van:artikel 184, artikel 180 en artikel 426 van het Wetboek van Strafrecht; Omschrijving:niet voldoen aan bevel of vordering van ambtenaar, verzet tegen een ambtenaar en openbare dronkenschap waardoor de openbare orde werd verstoord. Plaats en datum: gepleegd Nieuwmarkt te Amsterdam op woensdag 1 januari 1997 (...) Wij, verbalisanten, verklaren:Op woensdag 1 januari 1997, omstreeks 02.40 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform en met voetsurveillance belast, op de openbare weg Nieuwmarkt te Amsterdam. Alhier was eerder deze avond al uitbundig Nieuwjaar gevierd, door een aantal mensen die daarbij het nodige aan alcohol nuttigden. Op voornoemd tijdstip zagen wij, verbalisanten, dat de door de gemeente op de Nieuwmarkt geplaatste kerstboom in brand stond. Wij verbalisanten, begaven ons hierop naar de kerstboom en wisten met gebruikmaking van de lange wapenstok de brandende takken te doven. Tussen de brandende takken van deze kerstboom bevond zich nader te noemen verdachte V. Bij de brandende kerstboom bevonden zich bovendien nog een tiental jonge mannen en vrouwen, die uitbundig op blikken vaten stonden te slaan. In de directe omgeving van deze groep bevonden zich tientallen lege champagne- en bierflessen, veelal gebroken. Terwijl wij verbalisanten de brandende takken doofden, werden wij door deze mensen aangesproken. Hierbij roken wij, verbalisanten, dat de adem van deze mensen riekte naar het gebruik van alcoholhoudende drank. Aangezien de openbare orde in ernstige mate verstoord werd hebben wij rond de kerstboom verzamelde mensen gevorderd dat zij zich moesten verwijderen. Hierbij riep ik K., met luide stem: "Ik vorder dat u zich van de Nieuwmarkt verwijdert." Onmiddellijk hierop verwijderden een aantal van de door ons aangesproken mensen zich in de richting van de Prins Hendrikkade te Amsterdam. Vervolgens zagen wij, verbalisanten, dat een viertal mannen zich niet verwijderde. Hieronder bevond zich de verdachte V. Wij zagen vervolgens dat V. de beide handen in de zij stak en hoorden V. roepen: "Bergen jullie eerst maar eens je wapenstok op. Misschien ga ik dan wel weg..." Hierop heb ik, K. nogmaals gevorderd dat V. zich zou verwijderen. Daarbij heb ik, K., V. op beleefde manier duidelijk gemaakt dat het niet voldoen aan het gegeven bevel een misdrijf is. n en ander werd bijgewoond door een zestal politieambtenaren die na de brandmelding van de kerstboom ter plaatse waren gekomen. Nadat ik, K., voor de tweede keer V. gevorderd had zich te verwijderen, verklaarde V. ons ongevraagd: "Ik heb al gezegd, berg eerst je wapenstok maar eens op, dan kijken we wel verder." Wij, K. en Pi., roken dat de adem van V. riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Wij hoorden dat de stem van V. enigszins onvast was. Wij zagen bovendien dat de ogen van V. bloeddoorlopen waren. Hierop hebben wij, K. en Pi. V. nog n maal bevel gegeven zich te verwijderen onder de waarschuwing dat wij hem zouden aanhouden, indien hij aan dit bevel geen gehoor zou geven. Toen V. wederom weigerde hebben wij V. aangehouden. Aanhouding. Op woensdag 1 januari 1997, te 02.45 uur, hielden wij, verbalisanten, op de openbare weg, de Nieuwmarkt te Amsterdam, de verdachte, die later opgaf te zijn genaamd V., aan terzake overtreding van 184 en artikel 426 van het Wetboek van Strafrecht. Overbrengen. Terstond na aanhouding hebben wij, verbalisanten, de verdachte V., ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, overgebracht naar het politiebureau Warmoesstraat te Amsterdam, waar wij, op woensdag 1 januari 1997 te 02.50 uur, arriveerden. Tijdens het overbrengen naar genoemd politiebureau zagen en voelden wij verbalisanten dat de verdachte V. zich met geweld tegen ons verzette. Wij zagen en voelden dat hij zich met kracht in tegengestelde richting verzette, als de richting waarin wij hem trachtten te bewegen. Wij zagen dat V. hierbij diverse keren, kennelijk opzettelijk en met kracht, met zijn benen in onze richting schopte. Wij verbalisanten konden zijn schopbewegingen ontwijken en uiteindelijk konden wij de benen van V. boeien met onze handboeien. Wij hebben V. vervolgens met handen en voeten geboeid, overgebracht naar politiebureau Warmoesstraat te Amsterdam."1.4. Het proces-verbaal van verhoor van verzoeker, op 1 januari 1997 door verbalisant Ke. opgemaakt, bevat onder meer het volgende:"Ik begrijp dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Het is de eerste maal dat ik met de politie in aanraking kom. Afgelopen nacht, woensdag 1 januari 1997, omstreeks 02.30 uur was ik met een aantal vrienden en bekenden op de Nieuwmarkt om aldaar oud en nieuw te vieren. Dit doen wij elk jaar. Op genoemde plek staat een kerstboom. Het idee was om genoemde kerstboom in brand te steken. Dit is echter niet gelukt. Een heel klein stukje onder aan de boom verbrandde. Op een gegeven moment kwamen er een aantal politieagenten. Deze verzochten aan ons om bij de kerstboom weg te gaan. Ik liep vervolgens bij de kerstboom vandaan. Op een gegeven moment voelde ik dat er in mijn rug geprikt werd. Toen ik omkeek zag ik een politieman met een knuppel staan. Hiermede prikte hij mij zachtjes in de rug. Hierop vond er een discussie plaats tussen mij en de politieman. Ik zei tegen hem dat hij zijn knuppel moest opbergen en dat ik dan gewoon weg zou gaan. Ik zei dat die knuppel nergens voor nodig was. Dit heb ik diverse malen tegen die collega gezegd. De sfeer was er helemaal niet naar om knuppels te gebruiken. We bleven gewoon staan. Ik zag ook dat de rest van de politieagenten de knuppels gewoon had opgeborgen. Hij was de enige die de knuppel in zijn handen hield. Kennelijk wilden wij allebei gelijk hebben en bleven derhalve allebei staan zonder dat er eigenlijk iets plaats vond. Er was alleen een discussie. Op een gegeven moment hoorde ik de woorden 'pak hem' of 'wij pakken hem'. Voordat ik het wist werd ik besprongen door een aantal politieagenten en lag ik op de grond. Toen ik op de grond lag werd ik kwaad. Dit was namelijk nergens voor nodig. Er was eigenlijk niets gebeurd. Ik had wel begrepen dat ik weg moest gaan en was hier eigenlijk ook mee bezig, alleen het niet willen opbergen van de knuppel leidde ertoe dat ik bleef staan en dat er een discussie plaats vond. Hierop ging ik mij verzetten. Dit was logisch want waar men mee bezig was was totaal niet nodig. Er was helemaal niets gebeurd vandaar mijn logische reactie. Ik voelde dat men mij probeerde te boeien. Ik verzette mij hiertegen. Op een gegeven moment gelukte het de politie toch om mij te boeien. Ook mijn voeten werden geboeid. (...) Ik kan u zeggen dat ik alcohol had gedronken, maar ik was absoluut niet dronken. Ik was gewoon vrolijk en wist precies wat er allemaal gebeurde en gezegd werd. Het hele verhaal heeft dus niets te maken met het gebruik van alcohol. Ik vind het optreden van de politie kinderachtig. Het had allemaal niet hoeven gebeuren. Alles is te wijten aan de starheid van de agent K. Als hij gewoon zijn knuppel had opgeborgen was er helemaal niets gebeurd."2. Via zijn gemachtigde liet verzoeker de leden van Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland bij brief van 9 januari 1997 onder meer het volgende weten:"Op 31 december 1996 was ik oud en nieuw aan het vieren met vrienden op de Nieuwmarkt. Het was 1 uur 's nachts. We hadden wat gedronken en uit baldadigheid wilden we proberen de kerstboom die daar midden op het plein stond in brand te steken. De politie die daar aanwezig was had dit echter snel in de gaten en maande ons om te vertrekken. In eerste instantie gaven wij hieraan gehoor. Toen ik echter wegliep kreeg ik een por in mijn rug. Toen ik mij omdraaide om te kijken wie dit deed zag ik dat het een agent was die met een wapenstok stond te zwaaien. Ik vond dit absoluut niet nodig dat hij met die wapenstok stond te zwaaien omdat de sfeer er niet naar was, de sfeer was tot dan toe uiterst ontspannen ook omdat het oud en nieuw was. Ik wees hem er op dat hij zijn wapenstok wel weg kon doen ten eerste omdat daar de sfeer niet naar was en ten tweede omdat hij de enige van de aanwezige 20 agenten was die met een wapenstok stond te zwaaien. Ik verzocht hem dit wel 5 keer daarbij zei ik dat als hij zijn wapenstok op zou bergen ik gewoon zonder problemen weg zou lopen. Inmiddels waren er meerdere agenten om mij heen gaan staan. Het duurde ze waarschijnlijk te lang want ik hoorde ze zeggen: "we pakken hem op". Hierna volgde een flinke worstelpartij: zij wilden mij de boeien omdoen en ik verzette mij daartegen omdat ik het daar niet mee eens was. Toen ik was geboeid werd ik naar het bureau Warmoesstraat gebracht. (...) Ik klaag dus over de volgende gebeurtenissen:- ik werd opgepakt zonder dat daar echt een aanleiding voor was - dit gebeurde gewelddadig zonder dat daar een aanleiding voor was omdat alles tot dan toe in een ontspannen sfeer was verlopen (...)." Verzoekers gemachtigde zond deze brief van verzoeker bij brief van 20 januari 1997 aan de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland onder vermelding van het volgende:"...Hij heeft mij uitdrukkelijk gezegd dat hij niet naar het betreffende politiebureau wil om zijn klachten toe te lichten. Hij is wel bereid om zijn klachten aan u toe te lichten. Ik hoop dat u zijn klacht wilt onderzoeken..."3.1. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland deelde verzoeker en diens gemachtigde bij brieven van 22 januari 1997 het volgende mee:"...Hierbij deel ik u mede dat naar aanleiding van de klacht van de heer V. (verzoeker; N.o.) een onderzoek naar de betreffende gedragingen van de politie wordt ingesteld. Dit onderzoek wordt thans door de politie verricht. De resultaten van het politie-onderzoek worden aan de Commissie voor de Politieklachten voorgelegd. Daarna geeft de Commissie advies aan de Burgemeester over de afhandeling van de klacht. Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht..."3.2. De Commissie voor de Politieklachten berichtte de korpschef van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland ter attentie van het klachtensecretariaat bij brief van 22 januari 1997 onder meer het volgende:"Overeenkomstig artikel 31 van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoek ik u hierbij om onderzoek en rapportage inzake de klacht van de heer V. d.d. 9 januari 1997, die op 21 januari 1997 door de Commissie is ontvangen. Gezien het uitdrukkelijke verzoek van de heer V. zal de Commissie de klacht direct in behandeling nemen. Gaarne zie ik uw onderzoeksrapportage uiterlijk binnen zes weken tegemoet."4.1. De klachtenbemiddelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland P. berichtte verzoeker bij brief van 14 april 1997 onder meer het volgende:"Hierbij nodig ik u uit voor een gesprek over de klacht die u hebt ingediend met betrekking tot een gedraging over n van onze medewerkers. Als klachtbemiddelaar stel ik het op prijs een afspraak met u te maken om de klacht te bespreken. In het gesprek kunt u de klacht toelichten. Daarnaast is het mogelijk op de verklaring van de politieambtenaar over wie u klaagt, te reageren of hem bij het gesprek uit te nodigen. U kunt naar de gesprekken een vertrouwenspersoon meenemen (...). Als wij in n of meer gesprekken niet tot een voldoende afhandeling van de klacht kunnen komen, zal uw klacht worden voorgelegd aan de burgemeester. De Commissie voor de Politieklachten zal hem adviseren over de afdoening. Het kan zijn dat u er bezwaar tegen heeft, dat de politie in uw klacht bemiddelt. In dat geval is het mogelijk dat uw klacht overgedragen wordt aan de Commissie voor de Politieklachten. Ik verzoek u met mij contact op te nemen om een afspraak over de verdere behandeling van uw klacht te maken. (...) Mocht ik binnen drie weken niets van u gehoord hebben, dan zal in het algemeen uw klacht niet verder behandeld worden."4.2. Bij brief van diezelfde datum zond P. ter informatie een afschrift van zijn brief aan verzoeker aan diens gemachtigde.4.3. Bij brief van 24 april 1997 herhaalde de heer P. het eerder bij brief van 14 april 1997 gemelde, en nodigde hij verzoeker nogmaals uit voor een gesprek. Ook van deze brief deed P. de gemachtigde van verzoeker een kopie toekomen.5. Verzoekers gemachtigde deelde vervolgens bij brief van 19 mei 1997 de Commissie voor de Politieklachten onder meer het volgende mee:"In mijn begeleidende brief van 20 januari 1997 staat te lezen dat de heer V. absoluut niet naar een politieburo wil om zijn klacht toe te lichten. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik een briefje kreeg van de "bemiddelaar" – in deze zaak de heer P. – dat mijn klager snel moest reageren op zijn uitnodigingen om op het buro te komen omdat als hij niet zou reageren dit ten nadele van klager uitgelegd zou worden. Na enige pogingen wist ik de heer V. te pakken te krijgen die verzekerde mij echter dat hij nog steeds geen behoefte had om zijn verhaal toe te lichten op het buro. In mijn ogen is dit een begrijpelijke houding omdat de heer V. mishandeld is op buro Warmoesstraat (...). Ik wil u vriendelijk verzoeken om notitie te nemen van een duidelijk verzoek geen uitnodigingen te laten versturen als klager daar om vraagt. Onze ervaring is dat als de hele klacht wordt doorgestuurd naar een bemiddelaar deze zonder blikken of blozen contact gaat zoeken met klager, iets waar klager nu juist doodsbang voor was. Graag zouden wij dan ook zien dat duidelijk aan de bemiddelaar wordt doorgegeven dat klager niet met de politie wil praten. Wat deze klacht betreft; de bemiddelaar gaf aan dat hij met klager wil praten om o.a. duidelijk uit te vinden welke politieagent in kwestie het verwijtbare gedrag had vertoond. Volgens de heer V. was dit grote onzin omdat deze agent juist de verklaringen had ondertekend. Overigens had de bemiddelaar in kwestie geen enkele poging tot het doen van een onderzoek ondernomen toen ik hem belde. Wij zijn dan ook bezorgd of deze klacht wel serieus wordt onderzocht. Mijn voorstel aan de bemiddelaar dat hij zijn vragen op schrift zou stellen en dan aan mij op zou sturen wilde hij niet accepteren. Op mijn tweede voorstel om bij het (diepgaande) onderzoek dat de heer P. nog zou uitvoeren te vermelden dat de heer V. ten alle tijde bereid was zijn klacht toe te lichten bij de commissie werd ook niet echt enthousiast gereageerd waardoor er bij mij de indruk is ontstaan dat de bemiddelaar dit alles niet duidelijk aan u in zijn rapportage heeft gemeld. Bij deze wil ik dus melden dat de heer V. bereid is een gesprek met de Commissie aan te gaan. Ik blijf hopen dat u deze zaak serieus wilt (laten) onderzoeken."6. De adjunct-secretaris van de Commissie voor de Politieklachten liet de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland bij brief van 26 mei 1997 onder meer het volgende weten:"Op 22 januari 1997 heeft de Commissie voor de Politieklachten u gevraagd bovenstaande klacht te onderzoeken en de rapportage ter formele afdoening aan haar toe te sturen. In deze brief was echter niet duidelijk vermeld dat het wederhoor (indien nodig) door de Commissie verleend zou worden. Bijgaand stuur ik u het verzoek van de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden om klager niet meer uit te nodigen in het kader van wederhoor." Van deze brief stuurde de Commissie een afschrift aan verzoekers gemachtigde.7.1. Bij brief van 31 juli 1997 deelde de Commissie voor de Politieklachten verzoekers gemachtigde onder meer het volgende mee:"Op 30 juli 1997 heeft de Commissie de rapportage van het door de politie verrichte onderzoek inzake de klacht van de heer V. ontvangen. Hieruit blijkt dat hij nog niet in de gelegenheid is geweest te reageren op de verklaring(en) van de politie over zijn klacht. Als gevolg hiervan kan de Commissie de gegrondheid van de klacht vooralsnog niet (goed) beoordelen. In het kader van wederhoor zend ik u daarom bijgaand de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. Ik stel klager hierbij in de gelegenheid op deze verklaringen te reageren. De Commissie ontvangt klagers reactie graag binnen drie weken zodat zij met het opstellen van een advies aan de burgemeester kan beginnen."7.2. Bij haar brief voegde de Commissie een afschrift van de rapportage van de politie, die op 4 juni 1997 was opgemaakt door de heer P. In die rapportage is onder meer het volgende opgenomen:"Binnen het wijkteamgebied Warmoesstraat, had ik (P.; N.o.) in de nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997, de zogenaamde oudejaarsnacht, de algehele operationele leiding. Naast mij stonden de inspecteur Vi. en de hoofdinspecteur Sch. Bij toerbeurt verrichtten wij de functie van chef van dienst binnen het bureau, in verband met het uitoefenen van de bevoegdheden als hulpofficier van justitie en de aansturing van het personeel op straat. Voor de normale politiedienst, had ik 27 personeelsleden ter beschikking, die nagenoeg voortdurend straatdienst verrichtten. In deze nacht, een nacht waar zoveel mensen zich verzamelen, in het centrum van Amsterdam, om feest te vieren, heeft er slechts n incident plaatsgevonden van enige importantie waardoor de openbare orde zou kunnen worden verstoord. Dit was het incident rondom de brandstichting van de kerstboom op de Nieuwmarkt (bewakingsgebied van het wijkteam Nieuwmarkt). Ondanks mijn aanwezigheid op straat, was ik te voet ter plaatse toen het incident reeds had plaatsgevonden en er weer gewoon gezellig feest werd gevierd door zeer veel mensen. Toen ik geruime tijd later aan het bureau arriveerde, werd ik omtrent de aanhouding, de voorgeleiding en de daarbij gepaard gaande problemen rondom een persoon naar aanleiding van bovengenoemd incident, ge nformeerd door de inspecteur Vi., waarbij de voorgeleiding was geschied. Er werd mij door haar melding gemaakt van de aanhouding van een dronken man, die bij een brandstichting van de kerstboom op de Nieuwmarkt, geen gevolg had gegeven aan een bevel of vordering tot verwijdering en bij de aanhouding een zodanig verzet had gepleegd, dat de verbalisanten genoodzaakt waren geweest, om voor hen veilig over te kunnen gaan tot een overbrenging om naast de handen ook de voeten te boeien, om hem vervolgens middels een politiebus veilig te kunnen vervoeren. (...) Van deze gebeurtenissen werd een proces-verbaal opgemaakt ter zake overtreding van de artikelen 184, 180 en 426 van het Wetboek van Strafrecht (niet voldoen aan een bevel of vordering, verzet en openbare dronkenschap) (...). (...) Reeds in de door V. (verzoeker; N.o.) ingediende klacht, werd door of vanwege hem aangegeven, dat hij omtrent deze klacht geen contact wenste te hebben met de politie. Dit werd dan ook naar mij bevestigd, zowel telefonisch als schriftelijk (...), ondanks mijn aandringen tot een gesprek. Klager ontneemt hiermee mij de mogelijkheid om hem, al dan niet bijgestaan door een raadsman, persoonlijk te ontmoeten en een zaakgericht verhoor af te nemen omtrent het voorval en mij wat veel belangrijker is, zijn emoties te onthouden. Tevens kan ik, zonder de belangrijkste persoon bij een klacht tegen een politie-optreden te horen, klager zelf, geen hoor en wederhoor toepassen. Aangezien ik uit de mij ter beschikking staande stukken en informatieoverdracht een behoorlijk verschil van opvatting omtrent het gebeurde waarneem tussen de visie van klager en betrokken politie-ambtenaren, is het voor mij, zonder hoor en wederhoor te kunnen toepassen, niet of nauwelijks mogelijk, een objectief onderzoek in te kunnen stellen. Mij dan ook beperkend tot de inhoud van de klacht en de schriftelijke verslaglegging van de politie en de informatieoverdracht naar mij, stel ik het volgende vast:- klager spreekt over een tijdstip van 01.00 uur, terwijl het werkelijke tijdstip lag kort voor 03.00 uur - klager spreekt over baldadigheid, doch het meer aannemelijk lijkt dat het in brand steken van een zo grote kerstboom, in een zo grote feestvierende mensenmenigte, waarvan velen onder invloed van alcoholhoudende drank, meer de indruk geeft van het misdrijf opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor personen en of goederen was te geduchten, dan wel openlijke geweldpleging tegen goederen, hetgeen leidde tot een terecht verwijderingsbevel in het belang van de openbare orde en veiligheid - klager geeft aan in eerste instantie gehoor te hebben gegeven aan de aanmaning tot verwijdering, terwijl de weigering van n persoon uit een groep het politiepersoneel juist de aanleiding heeft gegeven tot de aanhouding - welke bevindingen leidden tot de conclusie, dat de agent, zwaaiend ( n van de twintig) ook degene was die een por in de rug zou hebben gegeven - vervolgens geeft klager zelf aan, dat hij zich verzette tegen een ambtshandeling (boeien) - klager spreekt niet over de mate van verzet, de aanleiding tot het zelfs boeien van de enkels op de plaats van de overtreding om hem middels een bus over te kunnen brengen (...) - klager niet aangeeft wie zijn vrienden waren en dus ook geen visie kunnen geven over het gebeurde Kijkend naar de daadwerkelijke punten waarover geklaagd wordt, moet ik op basis van de voor mij waarneembare gegevens vaststellen, dat:- de aanhouding terecht was - het toegepaste geweld redelijk en gematigd is geweest in verhouding tot de mate van het extreme verzet van klager (...) Informeel heb ik gesproken met enkele betrokken politieambtenaren, waaruit mij is gebleken, dat er in eerste instantie uiterst terughoudend is gereageerd naar klager om een confrontatie tegen te gaan en vooral repressie te voorkomen. Al deze vaststellingen en het feit dat klager niet met mij (de politie) wenst te communiceren, laat mij dan ook concluderen dat ik geen aanwijzingen kan vinden dat er naar klager foutief is gehandeld en ik adviseer dan ook deze klacht verder niet in behandeling te nemen, dan wel ter verdere afhandeling over te dragen aan de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland."8. Bij brief van 13 oktober 1997 berichtte de Commissie voor de Politieklachten verzoekers gemachtigde onder meer het volgende:"De Commissie vond deze rapportage (van de heer P.; N.o.) echter op enige punten onduidelijk en heeft de politie een aantal aanvullende vragen gesteld. Deze aanvullende informatie verwacht de Commissie binnen een maand te ontvangen. Vervolgens zal de Commissie advies geven aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klacht. Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht."9.1. De Commissie voor de Politieklachten liet vervolgens bij brief van 25 mei 1998 verzoekers gemachtigde het volgende weten:"...Op 7 mei 1998 heeft de Commissie de aanvullende rapportage van de politie ontvangen. Klager is nog niet in de gelegenheid geweest te reageren op deze aanvulling. Als gevolg hiervan kan de Commissie de gegrondheid van de klacht vooralsnog niet (goed) beoordelen. In het kader van wederhoor zend ik u daarom bijgaand de aanvulling van de politie. Ik stel u hierbij in de gelegenheid op deze aanvulling te reageren. De Commissie ontvangt uw reactie graag binnen drie weken zodat zij met het opstellen van een advies aan de burgemeester kan beginnen..."9.2. De aanvullende rapportage – op 20 maart 1998 opgemaakt door de heer P. – bevat onder meer het volgende:"Het onderzoek naar de in de aanhef genoemde klacht, werd door mij, P., inspecteur van politie, op 4 juni 1997, middels een rapportage afgesloten. Op 13 oktober 1997, werd ik geconfronteerd met een retourzending van deze klacht door "de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam", waarin, naar aanleiding van de op 30 juli 1997 ontvangen rapportage, het verzoek werd gedaan tot verhoor van de politieambtenaren K., Pi. en H. Ondanks dat dit in dit geval procedureel mogelijk overbodig was, heb ik getracht, middels een normale bemiddeling te starten en met klager en diens raadsman in contact te komen. In eerste instantie heeft de raadsman van klager, (...) met mij naar aanleiding van een telefonisch contact, meegedacht en geprobeerd een contact tot stand te brengen in het kader van bemiddeling. Ik heb deze poging ondernomen, omdat ik toen inmiddels op de hoogte was van het gegeven, dat n der getuigen, afkomstig uit het groepje waarin klager zich die nacht bevond, de (ex)vriendin van klager betrof. Deze (ex)vriendin betreft een brigadier van politie, werkzaam binnen ons korps. Uit overweging van zorgvuldigheid heb ik dus getracht te bemiddelen, zonder overigens (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) van dit gegeven op de hoogte te stellen, omdat ik dit vind passen binnen mijn ambtsgeheim. Naar aanleiding van mijn contact met (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) heeft klager toen, middels de secretaresse van de toenmalige districtschef, mij een telefoonnummer doen toekomen, waarop op mijn bellen door een vrouw werd gemeld dat ik middels een semafoonnummer contact kon krijgen met klager. Deze semafoonoproepen hebben niet geleid tot contact met klager. De telefoon- en semafoonnummers en de data waarop ik contact gezocht heb, zijn helaas voor mij, gezien het tijdsverloop, enige tijd na inzending van mijn rapportage vernietigd. Met verbazing nam ik dan ook kennis van een brief van (...) eerder genoemde stichting, d.d. 19-05-1997, waarin kritiek wordt gegeven over de wijze van afhandeling van de klacht. De inhoud van deze brief is uitermate tendentieus en bezijden de waarheid. (...) Alsnog werden door mij gehoord de agent H. en de brigadier Pi., waarvan ik de weergave hierbij voeg. De brigadier K. gaf mij enige tijd geleden al aan niet gehoord te willen worden in een zaak waarin al zoveel tijd was verstreken, tenzij hij door zijn verklaring het belang van een collega kon dienen. Uit het processen-verbaal van aanhouding en verhoor van verdachte, de verklaring van de agent H. en de brigadier Pi., en mijn eerdere rapportage, blijkt:* dat er sprake was van een ernstig misdrijf, dan wel een poging daartoe (opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar goederen en personen); * door politieambtenaren het vuur gedoofd werd middels lange wapenstokken; * politiemensen de lange wapenstok hadden gebruikt om de beginnende brand te doven en mogelijk nog in de hand hadden, doch dat dit geen relatie had met klager en hij dus zelf de keus heeft gemaakt om eisen te stellen aan ordehandhavers; * uit niets blijkt dat hij is geprikt of geduwd met een lange wapenstok; * er door klager wordt gesproken dat de "knuppels" door iedereen gewoon werden opgeborgen, met uitzondering van n, doch deze lange wapenstokken kunnen niet opgeborgen worden, gezien hun lengte en hangen dan ook duidelijk zichtbaar, binnen handbereik aan een aan de broeksriem bevestigde houder; * er niet gelijk werd overgegaan tot aanhoudingen voor dit feit, doch werd gevorderd tot verwijdering; * er bij de aanhouding naast het in bedwang houden en boeien aan armen en benen geen geweld is toegepast; * er veel geduld vanwege de politieambtenaren is betracht naar klager, om de zaak niet te laten escaleren, doch dat klager de confrontatie zelf heeft gezocht; * klager opzettelijk niet voldaan heeft aan meerdere vorderingen om zich te verwijderen en dus terecht werd aangehouden; * dat klager na de aanhouding extreem verzet heeft gepleegd, waarbij het toegepast geweld door de politiemensen in relatie tot het gepleegde verzet en het gedrag van klager, redelijk en gematigd is geweest; * het gepleegde verzet van klager bij elke ambtshandeling heftiger werd; * klager het gehele verhaal en zijn gedrag ook letterlijk beaamt, doch dat hij dit rechtvaardigt omdat n politieagent zijn "knuppel" moest opbergen van klager. Het gedrag van klager lijkt dan ook maatgevend te zijn geweest voor het politieoptreden, waarbij de toegepaste maatregelen en/of geweldstoepassing redelijk, gematigd en doeltreffend zijn geweest en gericht op lijfsbehoud. Uit (...) proces-verbaal van aanhouding blijkt, dat er tenminste 5 verbalisanten betrokken zijn geweest bij de aanhouding, doch er zijn veel meer ter plaatse geweest dan deze vijf. (...) Overigens heeft deze overmacht mogelijk veroorzaakt, dat de geweldstoepassing minimaal is geweest en zowel klager als politieambtenaren licht letsel of geen letsel heeft of hebben opgelopen."9.3. In het kader van het klachtonderzoek verklaarde de heer Pi., betrokken bij de aanhouding en voorgeleiding van verzoeker, tegenover de heer P. onder meer het volgende:"Ik was die nacht, omstreeks 02.30 uur belast met voetsurveillance. Wij surveilleerden die nacht, in groepjes van 4 a 5 mensen. K. was n van deze collega's, wie de anderen waren weet ik niet meer. Wij bevonden ons op de Nieuwmarkt en zagen dat de daar geplaatste kerstboom in brand stond. Dit was niet ongevaarlijk, omdat hier sprake was van een vele meters hoge boom en er zich op dat moment vele honderden feestgangers bevonden op de Nieuwmarkt en dus in de omgeving van deze boom, waarvan vele personen behoorlijk onder invloed. Het gelukte ons de boom te doven door middel van slaan met onze lange wapenstokken. Er bevond zich dicht rond de boom een groep jonge mensen, die behoorlijk gedronken hadden. Het was zeer duidelijk, dat deze groep betrokken was bij de brandstichting van de boom. Aangezien wij op dit plein waar zoveel mensen verzameld waren, geen verdere escalatie of ongelukken wilden, vorderden wij deze groep, in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen van de Nieuwmarkt. Het merendeel van de groep jonge mensen ging toen ook daadwerkelijk weg, met uitzondering van een paar man, waaronder de latere arrestant V. Deze man liet gelijk al blijken, door woord en door zijn houding dat hij niet weg wenste te gaan. Eerst moesten wij de wapenstokken maar wegbergen en dan zou hij erover nadenken. Tevens verkeerde hij behoorlijk onder invloed van gebruik van alcoholhoudende drank. Ik zou hem willen betitelen als een lastige dronken man. Ik weet niet meer wie de wapenstok toen ter hand had, ik denk een ieder, aangezien wij die net hadden gebruikt om te blussen en er toch een behoorlijk gespannen situatie heerste. K. heeft toen overwegend met hem gesproken op een hele fatsoenlijke manier en hem duidelijk gemaakt dat hij zich diende te verwijderen, waarbij hem ook de gevolgen van een weigering meerdere malen werd verteld. Vooral K. heeft behoorlijk veel geduld gehad met deze man, dit moest ook wel, want wij zaten in het geheel niet te wachten op een aanhouding in een omgeving waar zoveel publiek rondliep. Het is niet op voorhand in te schatten hoe dit publiek, al dan niet onder invloed van alcohol en in zulke grote getale, zich naar ons zou gedragen bij een aanhouding. Er moest echter iets gebeuren, want het gevaar van herhaling van de brandstichting was niet uitgesloten en V. moest daar weg. Uiteindelijk restte ons niets anders dan hem na diverse vorderingen en waarschuwingen aan te houden. Ik heb niet gezien, dat K. deze man in de rug heeft geduwd met de lange wapenstok en daarnaast, is een discussie met een dronken man over het wegbergen van een wapenstok onwezenlijk, omdat wij verantwoordelijk zijn voor de omgang met dit wapen, de situatie waaronder wij ons bevonden zelf in moesten schatten en het niet zo kan zijn dat het vrijwillig weggaan van een lastige man afhankelijk moet zijn van een invulling door ons van zijn eisen. Toen er geen andere wegen openbleven, hielden wij V. aan, waarbij hij fors verzet bood. Hij schopte o.a. voortdurend naar ons, waardoor het uiteindelijk alleen nog mogelijk was om hem op een veilige wijze over te brengen, door hem aan handen en voeten te boeien. Dit zegt iets over zijn gedrag, want het boeien aan de voeten wordt nagenoeg nooit toegepast. Hij was echt niet normaal te benaderen."10.1. Verzoekers gemachtigde reageerde op de aanvullende rapportage als volgt in zijn brief aan de Commissie voor de Politieklachten van 18 juni 1998:"...Helaas is het mij niet mogelijk gebleken met dhr. V. in contact te komen om een reactie op de aanvullende rapportage van de politie op te stellen. Van mw. B. heb ik op 11 juni telefonisch vernomen, dat de Commissie haar advies aan de burgemeester al gereed heeft. Nu wederhoor van dhr. V. ontbreekt, wil ik de Commissie verzoeken om in de uiteindelijke beoordeling van de klacht rekening te houden met de volgende punten ten aanzien van de werkwijze en het onderzoek van dhr. P., als klachtbemiddelaar. In de derde alinea van het rapport d.d. 20 maart 1998 schrijft dhr. P.: 'Uit overweging van zorgvuldigheid heb ik dus getracht te bemiddelen, zonder overigens (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) van dit gegeven op de hoogte te stellen, omdat ik dit vind passen binnen mijn ambtsgeheim. (...) Ten tweede begrijp ik niet hoe het bewust omzeilen van de gemachtigde belangenbehartiger van klager binnen het ambtsgeheim van dhr. P. kan vallen. Zeker nu (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) duidelijk had aangegeven dat klager geen bemiddeling of contact met politie wenste. Bovendien vraag ik mij af naar wie de overweging van zorgvuldigheid gericht was, mijns inziens zeker niet naar klager, daar zijn belang daarmee totaal niet gediend was. Tot slot wil ik omtrent dit punt verwijzen naar het onderzoek van dhr. P. d.d. 4 juni 1998. In alinea vijftien schrijft dhr. P.: "Klager ontneemt mij de mogelijkheid om hem, al dan niet bijgestaan door een raadsman, persoonlijk te ontmoeten en een zaakgericht verhoor af te nemen omtrent het voorval en wat mij veel belangrijker is, zijn emoties te onthouden.' Hiermee wekt dhr. P. de indruk het doel van de bemiddelingsfase niet te begrijpen. Deze lijkt mij n.l. niet bedoeld om klager 'zaaksgericht te verhoren'. Wat dhr. P. met de laatste zinsnede, namelijk 'zijn emoties te onthouden' bedoelt, is mij niet geheel duidelijk. Indien hij daarmee probeerde uit te drukken dat hij graag op de emotionele aspecten van deze klacht wilde ingaan met klager, is hier wederom sprake van het (on)bewust niet naleven van de klachtenregeling, daar klager het recht heeft af te zien van een gesprek met de politie. In alinea elf van het onderzoek d.d. 20 maart 1998, schrijft dhr. P. n.a.v. het verzoek van de Commissie tot verhoor van politie ambtenaar K.: 'De brigadier K. gaf mij enige tijd geleden al aan niet gehoord te willen worden in een zaak waarin al zoveel tijd was verstreken, tenzij hij door zijn verklaring het belang van een collega kon dienen.' Het lijkt mij de onpartijdigheid van het onderzoek niet ten goede te komen als een brigadier slechts gehoord wenst te worden, als hij het belang van een collega kan dienen. Dat dhr. P. de brigadier niet het belang van een grondig en volledig onderzoek duidelijk weet te maken, en weet te overtuigen om alsnog aan het onderzoek mee te werken, doet het P.K.B. sterk vermoeden dat dhr. P. ongeschikt is om als klachtbemiddelaar te functioneren. Naar aanleiding van deze punten meen ik twijfels te moeten hebben bij de onpartijdige waarde van het onderzoek en de professionaliteit van dhr. P. als klachtbemiddelaar. Ik verzoek u deze opmerkingen mee te nemen in de beoordeling van het onderzoek en de klacht, en eventueel het functioneren van dhr. P. in zijn rol als klachtbemiddelaar ter discussie te stellen in een overleg met de afdeling Klachtensecretariaat van het Bureau kabinet van de politie..."10.2. Op 19 juni 1998 ontving de Commissie voor de Politieklachten de reactie van verzoeker op de aanvullende rapportage. Verzoeker liet hierin onder meer het volgende weten:"Naar aanleiding van de aanvullende rapportage het volgende; De boom was niet hetgene wat door de politie gedoofd werd, dit waren de kranten die tussen de takken zaten, die niet alleen ik, maar de halve Nieuwmarkt ertussen hadden gepropt. Een beginnende brand, daar was geen sprake van, omdat het enige wat brandde de kranten waren. De boom bleek absoluut onbrandbaar. Ook dit jaar is (niet door mij natuurlijk) geprobeerd de boom in brand te steken, dit is niet gelukt. Dit gebeuren heeft een historie, nl; De theatergroep Dogtroep heeft jarenlang zeer grote vuren op de Nieuwmarkt gemaakt, begeleid door hun muziek. Dit keer was er geen politie om de boom zogenaamd te doven, en bleef de sfeer zeer ontspannen. Ik vind het ook heel flauw om te suggereren of een wapenstok wel of niet in zijn houder zit. Ik heb 6 jaar samengewoond met een agente, dus U kunt er lijkt mij wel vanuit gaan waar de houder zit. Ik werd inderdaad niet aangehouden voor het feit van de boom, maar U kunt zich hoop ik wel voorstellen, dat als je een wapenstok in je rug krijgt, terwijl je allang onderweg bent naar je vriendin, graag wilt weten waarom dit nodig is. Ik heb deze agent, die de indruk maakte nogal opgefokt te zijn, gevraagd waarom dit nou nodig was, en meerdere malen gevraagd die wapenstok op te bergen. Ik heb absoluut geen confrontatie opgezocht. Ik werd geconfronteerd met iemand die niet alleen bij mij, maar ook bij meerdere burgers een hoop kwaad bloed heeft gezet door zijn absoluut verkeerde manier van optreden. Ik vind het niet terecht dat ik ben aangehouden. Dat ik ben blijven staan is alleen maar vanwege het feit dat ik in discussie ging over het terecht, of in dit geval onterecht gebruik maken van een wapenstok. Ik begon mij dan ook pas te verzetten toen ik van achter zomaar opeens tegen de grond werd gewerkt. Natuurlijk word je dan kwaad. Ik vind mijn verzet ook meer dan terecht omdat deze aanhouding niet had gehoeven + wat daaruit voortvloeide. Mijn verzet werd heftiger naarmate men mij meer pijn ging doen."11. De Commissie voor de Politieklachten bracht op 19 juni 1998 haar advies uit aan de burgemeester van Amsterdam. Het advies luidde als volgt:"De klacht Op 31 december 1996 was klager oud en nieuw aan het vieren met vrienden op de Nieuwmarkt. Om 1 uur 's nachts, toen ze al aardig wat gedronken hadden, probeerden zij uit baldadigheid de kerstboom die midden op het plein op de Nieuwmarkt stond, in brand te steken. De daar aanwezige politie had dit echter snel in de gaten en maande klager en vrienden te vertrekken. Toen klager wegliep, kreeg hij een por met een wapenstok in zijn rug. Klager zei tegen de politieagent dat hij zijn wapenstok wel kon opbergen, omdat de sfeer er die avond niet naar was en hij de enige van twintig politieagenten was die met een wapenstok stonden te zwaaien. Inmiddels waren er meerdere agenten om klager heen gaan staan, die blijkbaar vonden dat het wat te lang duurde en zeiden "we pakken hem op". Volgens klager was daar niet echt een aanleiding voor. De politieambtenaren wilden hem boeien waarna een flinke worstelpartij volgde, omdat klager zich hevig verzette. Nadat klager toch geboeid was, werd hij overgebracht naar bureau Warmoesstraat. (...) De procedure Op 21 januari 1997 ontving de Commissie voor de Politieklachten de klacht via de Stichting Klachten & Adviesburo Politieoptreden (PKB). Op 22 januari 1997 werd de klacht doorgestuurd naar de politie voor onderzoek en rapportage. Door de verbalisanten K. en Pi. was met betrekking tot deze zaak inmiddels proces-verbaal opgemaakt. Dit zou op 16 januari 1997 zijn ingezonden naar het Parket van Justitie te Amsterdam, maar noch bij de politie noch in het geautomatiseerde systeem "kompas" bij het OM kon worden nagegaan wat er is gebeurd. Klager stelde blijkens zijn klacht geen prijs op bemiddeling. Desondanks heeft de rapporteur inspecteur P., een uitnodiging verstuurd voor een bemiddelingsgesprek. Een succesvolle bemiddeling leek hem namelijk niet uitgesloten. Met medewerking van het PKB heeft de rapporteur getracht contact met klager te krijgen, maar dit is niet gelukt. Het PKB heeft inspecteur P. daarna laten weten dat klager geen prijs stelde op bemiddeling en heeft hem gevraagd zijn vragen schriftelijk aan klager te stellen. Het PKB bevestigde in een brief van 19 mei 1997 aan de Commissie dat klager niet met de politie wilde praten, maar een behandeling van zijn klacht door de Commissie wenste. Bij brief van 26 mei 1997 heeft de Commissie de politie laten weten dat zij klager zelf wederhoor zou verlenen. Vervolgens is door hoofdinspecteur P. de klacht in behandeling genomen. Hij heeft een rapport opgesteld waarin hij de informatie heeft opgenomen die hij op 1 januari 1997 van inspecteur Vi. omtrent het incident en de behandeling van klager had gekregen. De klacht is behandeld zonder betrokkenen te horen, omdat er mogelijk sprake was van vele politiemensen en diverse nog onbekende getuigen vanuit de groep waar klager toebehoorde. De Commissie heeft op 30 juli de rapportage van inspecteur P. ontvangen. De Commissie heeft de rapportage op 31 juli 1997 naar het PKB gestuurd om klager in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Bij brief van 13 oktober 1997 heeft de Commissie de politie om een aanvulling gevraagd. Deze aanvulling - bestaande uit de verbalen van aanhouding en van verhoor en verklaringen van agent H. en brigadier Pi. – werd ontvangen op 8 mei 1998. Agent K. – door wiens optreden volgens klager de zaak was ge scaleerd – had aangegeven dat hij niet gehoord wilde worden 'in een zaak waarin al zoveel tijd was verstreken, tenzij hij door zijn verklaring het belang van een collega kon dienen'. Klager is bij brief van 25 mei 1998 in de gelegenheid gesteld om op de aanvullende politierapportage te reageren. Zijn reactie ontving de Commissie op 19 juni 1998. Bij brief van 18 juni 1998 reageerde het PKB ook op deze aanvulling. De feiten In de nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997 werd er overal in het centrum van Amsterdam feestgevierd om het nieuwe jaar in te luiden. Zo ook op het plein rondom de Nieuwmarkt, waar klager en vrienden oud en nieuw vierden. Zij hadden wat gedronken en wilden uit baldadigheid de kerstboom die op de Nieuwmarkt stond in brand steken. Het vuur dat ontstond, werd door de aanwezige politieambtenaren met lange wapenstokken gedoofd. Volgens de politie was sprake van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen, althans van een poging daartoe. In het belang van de veiligheid en de openbare orde werd onder andere door de verbalisanten K. en Pi. gevorderd dat de groep die zich rond de boom had verzameld, zich van de Nieuwmarkt moest verwijderen. Volgens klager gaf hij met de andere aanwezigen in eerste instantie daaraan gehoor, maar kreeg hij, toen hij wegliep, een  blijkens het proces-verbaal van verhoor: zachte – por in de rug. Toen hij hiertegen ageerde, kwamen er meerdere politieambtenaren om hem heen staan die zeiden 'we pakken hem op'. Klager is van mening dat de zaak is ge scaleerd door het starre en naar zijn oordeel opgefokte optreden van hoofdagent K. die zijn wapenstok niet wilde opbergen. Volgens de politie gaf iedereen gehoor aan de oproep, behalve klager. Hij gaf geen gevolg aan de vordering zich te verwijderen want hij vond dat de politieambtenaren eerst de wapenstokken dienden op te bergen. Hij had volgens de politie geen aanstalten gemaakt om zich te verwijderen. De Commissie kan niet precies vaststellen welke van deze lezingen juist is. Zij onthoudt zich daarom van een oordeel voor zover de klacht inhoudt dat klager een por in zijn rug heeft gekregen terwijl hij wegliep. De Commissie stelt wel vast dat klager op enig moment geweigerd heeft zich te verwijderen als niet eerst de wapenstokken zouden zijn 'opgeborgen'. Nadat klager nogmaals bevolen werd te vertrekken en hij hieraan nog steeds geen gevolg gaf, is hij aangehouden. Het was inmiddels 02.45 uur. Klager verzette zich hevig tegen zijn aanhouding, omdat hij vond dat daar niet echt een aanleiding voor was. Ook in zijn reactie op de aanvullende rapportage schrijft klager zijn verzet terecht te vinden omdat de aanhouding niet nodig was. De verbalisanten hebben klager aan handen en voeten geboeid en hem met een politiebus naar het bureau Warmoesstraat overgebracht. (...) De behoorlijkheid De Commissie betreurt het dat zij niet precies heeft kunnen vaststellen hoe de confrontatie tussen klager en de politie is begonnen. Dit temeer omdat de betrokken politieambtenaar – naar het oordeel van de Commissie ten onrechte – weigerde een verklaring af te leggen 'omdat er al zoveel tijd was verstreken' hetgeen in belangrijke mate het gevolg was van de weinig voortvarende wijze waarop het bureau Warmoesstraat de klacht heeft afgehandeld. De Commissie is desondanks van oordeel dat de politieambtenaren niet onbehoorlijk hebben gehandeld door klager aan te houden. Gebleken is dat klager niet voldeed aan de bevoegd en herhaaldelijk gegeven vordering (grondslag vordering: artikel 2 Politiewet jo. artikel 184 Wetboek van Strafrecht) (zie achtergrond; N.o.) zich direct te verwijderen van de Nieuwmarkt. Derhalve was de politie bevoegd om klager aan te houden en hem over te brengen naar het politiebureau. Gelet op de omstandigheden is van deze bevoegdheid geen onjuist gebruik gemaakt. Klager heeft de aanhouding aan zichzelf te wijten door geen gevolg te geven aan de vordering en in discussie te willen gaan over het gebruik van de wapenstok. (...) Het advies De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren."12. De burgemeester van Amsterdam deelde verzoeker bij brief van 7 juli 1998 onder meer het volgende mee:"Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten opgemaakt naar aanleiding van uw klacht over een politie-optreden. Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij de klacht ongegrond te verklaren. Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie. Indien u het niet eens bent met mijn beslissing kunt u de Nationale ombudsman vragen een onderzoek naar het politie-optreden in te stellen. Dat moet wel binnen zes weken na ontvangst van deze beslissing gebeuren."B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker staat – samengevat – weergegeven onder klacht. Verzoekers gemachtigde lichtte de klacht van verzoeker bij brief van 21 januari 1999 als volgt toe:"...De klacht heeft betrekking op de ons inziens onrechtmatige aanhouding van dhr V. door politieagenten van het politiebureau Warmoesstraat te Amsterdam in de nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997, de wijze waarop het onderzoek door de politie is verricht in het kader van de klachten procedure van de politie Amsterdam/Amstelland en de wijze waarop de Commissie voor de Politieklachten tot haar uiteindelijke advies aan de burgemeester is gekomen. De feiten. Op 31 december 1996 was dhr. V. oud en nieuw aan het vieren met vrienden op de Nieuwmarkt. Om 1 uur 's nachts, toen ze wat gedronken hadden, probeerden zij uit baldadigheid de kerstboom die midden op het plein stond, in brand te steken. Het is jarenlang traditie geweest dat door theatergroep Dogtroep met oudjaar vuren werden ontstoken waardoor dhr V. zich er niet van bewust was dat hij een strafbaar feit aan het plegen was. De aanwezige politie had de poging echter snel in de gaten en maande klager en vrienden te vertrekken. Toen klager wegliep, kreeg hij een por met een wapenstok in zijn rug. Dhr. V. zei tegen de politieagent dat hij zijn wapenstok wel kon opbergen, omdat de sfeer er die avond niet naar was en hij de enige van twintig politieagenten was die met een wapenstok stond te zwaaien. Inmiddels waren er meerdere agenten om klager heen gaan staan, die blijkbaar vonden dat het wat te lang duurde en zeiden 'we pakken hem op'. Volgens dhr. V. was daar geen aanleiding voor. Hierna volgde een flinke worstelpartij, waarbij dhr. V. zich verzette. Nadat klager geboeid was, werd hij over gebracht naar bureau Warmoesstraat. De klacht t.a.v. de aanhouding. Dhr. V. klaagt dat de aanhouding onrechtmatig is geschied. Zoals dhr V. stelt, heeft hij in eerste instantie gehoor gegeven aan het bevel zich te verwijderen van de Nieuwmarkt. Echter, omdat hij met een wapenstok een por in zijn rug kreeg, is hij blijven staan om te vragen waarom een dergelijke handelwijze van de betrokken agent nodig was. Deze vraag is m.i. niet geheel onbegrijpelijk. De heer V. merkt daarbij op dat de betrokken agent de enige van de twintig ter plekke gearriveerde agenten was, die zijn wapenstok meende te moeten gebruiken. Uit het klachtonderzoek van de politie, verricht door inspecteur P., blijkt dat de agent die volgens dhr. V. de por had gegeven, niet gehoord is in het kader van het klachtonderzoek. De reden daarvoor is dat de betrokken agent K. weigerde gehoord te worden 'in een zaak waarin al zoveel tijd was verstreken, tenzij hij door zijn verklaring het belang van een collega kon dienen.' Ik merk hierbij graag op dat de Commissie zich op dit punt heeft onthouden van een oordeel, op grond van het feit dat het feitelijk verhaal van dhr. V. niet overeenstemt met dat van de politie, en zij dus daarover niet kan oordelen. Indien niet vast te stellen is hoe de confrontatie is begonnen, en dus ook niet vastgesteld kon worden of dhr. V. een por heeft gekregen, dat laatste mede als gevolg van de weigering van de betrokken ambtenaar K. een verklaring af te leggen, kan m.i. ook niet gesteld worden dat dhr. V. geen gehoor heeft gegeven aan het bevel zich te verwijderen. Gezien bovenstaande kan de Commissie op grond van de haar ter beschikking zijnde gegevens niet tot de conclusie komen dat de aanhouding onrechtmatig (bedoeld zal zijn: rechtmatig; N.o.) was. De klacht over de wijze waarop het onderzoek door de politie is verricht. In de derde alinea van het rapport d.d. 20 maart 1998 van dhr. P., opgemaakt in het kader van het onderzoek naar de klacht van dhr. V. ingediend bij de Commissie voor de Politieklachten schrijft inspecteur P.: 'Uit overweging van zorgvuldigheid heb ik dus getracht te bemiddelen, zonder overigens (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) van dit gegeven op de hoogte te stellen, omdat ik dit vind passen binnen mijn ambtsgeheim.' (...) Ten tweede begrijp ik niet hoe het bewust omzeilen van de gemachtigde belangenbehartiger van klager binnen het ambtsgeheim van dhr. P. kan vallen. Zeker nu (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) duidelijk had aangegeven dat klager geen bemiddeling of contact met politie wenste. Bovendien vraag ik mij af naar wie de overweging van zorgvuldigheid gericht was, mijns inziens zeker niet naar klager, daar zijn belang daarmee totaal niet gediend was. In alinea elf van het onderzoek d.d. 20 maart 1998, schrijft dhr. P. n.a.v. het verzoek van de Commissie tot verhoor van politie ambtenaar K.: 'De brigadier K. gaf mij enige tijd geleden al aan niet gehoord te willen worden in een zaak waarin al zoveel tijd was verstreken, tenzij hij door zijn verklaring het belang van een collega kon dienen.' Het lijkt mij de onpartijdigheid van het onderzoek niet ten goede te komen als een brigadier slechts gehoord wenst te worden, als hij het belang van een collega kan dienen. De klacht over de wijze waarop de Commissie voor de Politieklachten tot haar beslissing is gekomen. Wegens het lange tijdsbestek dat gemoeid is met de behandeling van politieklachten in het kader van de klachten procedure (klager had de klacht op 9 januari 1997 ingediend bij de commissie) had ik moeite om klager, die verhuisd bleek te zijn, te bereiken. Als gevolg daarvan was het niet direct mogelijk om in het kader van wederhoor een reactie op te stellen naar aanleiding van de politierapportage. De termijn, gesteld door de Commissie, om te reageren in het kader van wederhoor bedraagt drie weken. Op 11 juni 1998 heb ik de Commissie telefonisch uitstel gevraagd, hetgeen mij was toegezegd. Voor het verlopen van deze termijn kreeg ik echter bericht van de Commissie dat het verleende uitstel problemen op zou leveren. De Commissie wilde n.l. de klacht afhandelen voor het verschijnen van haar jaarverslag, zodat de afhandeling daarin verwerkt zou kunnen worden. Bovendien werd mij medegedeeld dat het advies aan de burgemeester al gereed was. Indien de reactie van klager daar aanleiding toe zou geven, kon het advies door de Commissie worden veranderd. Ik heb toegestemd de termijn voor wederhoor tot 19 juni te verkorten na protest te hebben gemaakt tegen de mijn inziens onbillijke belangen afweging in het voordeel van het jaarverslag. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik het advies van de Commissie las, waarin noch het wederhoor van dhr. V. noch mijn reactie in de overwegingen bleek te zijn opgenomen. Het betreffende advies was gedateerd op 19 juni, dezelfde dag waarop de Commissie zowel mijn reactie als de reactie van dhr. V. had ontvangen. Het lijkt mij dat er hier geen sprake kan zijn van een zorgvuldig opgesteld advies, waarin aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldaan. Ten aanzien van het door de politie verrichte onderzoek wordt door de Commissie slechts opgemerkt dat bureau Warmoesstraat op weinig voortvarende wijze de klacht heeft afgehandeld en dat de Commissie niet precies heeft kunnen vaststellen hoe de confrontatie tussen klager en de politie is begonnen omdat een betrokken politie ambtenaar ten onrechte weigerde een verklaring af te leggen (eerste alinea, onder het kopje 'behoorlijkheid', pagina 4 van het advies van de Commissie). De Commissie wil desondanks geen gevolgen aan het advies verbinden en verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond, hetgeen mij gezien voorgaande argumentatie onjuist voorkomt..."C.       STANDPUNT COMMISSIE VOOR DE POLITIEKLACHTEN AMSTERDAM-AMSTELLAND1. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland reageerde bij brief van 24 maart 1999 op de klacht. De Commissie deelde in haar brief onder meer het volgende mee:"In deze brief reageert de Commissie op de twee klachtonderdelen die betrekking hebben op haar werkwijze: 1) het verkorten van het uitstel voor wederhoor en 2) het niet betrekken van het wederhoor in haar advies. Op de andere klachtonderdelen gaat de Commissie niet in; zij heeft voor zover van belang haar visie gegeven in het advies dat zij op 19 juni 1998 aan de Korpsbeheerder van het Regiokorps Amsterdam-Amstelland heeft uitgebracht. Ad 1: het verkorten van het uitstel voor wederhoor Uit de bijgevoegde verklaring van de adjunct-secretaris blijkt dat met de vertegenwoordiger van klager is afgesproken dat een verlenging van de termijn voor wederhoor beperkt kon blijven tot enkele dagen. Als zij behoefte had gehad aan langer uitstel, was dat bespreekbaar geweest. Er is dus niet sprake geweest van een eenzijdige beperking van de verlengde termijn. Nu de vertegenwoordiger tijdig heeft kunnen reageren, is hij bovendien niet in zijn belang geschaad. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de Commissie ongegrond. Ad 2: het niet betrekken van het wederhoor in het advies In zijn brief die de Commissie op 19 juni 1998 ontving, herhaalt klager zijn klacht. Hij vermeldde geen nieuwe feiten of omstandigheden die voor de afdoening van de klacht van belang waren. Integendeel: hij herhaalde dat hij geen gevolg had gegeven aan de vordering van de politie, dat hij in discussie wilde gaan (over het gebruik van de wapenstok) en dat hij zich bij zijn aanhouding had verzet. Die overwegingen lagen al ten grondslag aan het in concept vastgestelde advies van de Commissie en het wederhoor behoefde dus niet tot aanpassing van dat advies te leiden. De Commissie kon dat snel constateren en het feit dat het advies nog dezelfde dag is vastgesteld, getuigt dan ook absoluut niet van onzorgvuldigheid. Voor wat betreft de op 22 juni 1998 ontvangen reactie van het PKB merkt de Commissie het volgende op. De reactie betreft de wijze van bemiddeling door de klachtbehandelaar en bevatte geen feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het politieoptreden waarover werd geklaagd. Om die reden behoefde het – op dat moment al vastgestelde – advies geen aanpassing."2. Naast het klachtdossier van verzoeker (zoals hiervoor weergegeven onder A.1 tot en met A.10.), voegde de Commissie voor de Politieklachten als bijlage bij haar reactie de schriftelijke reactie van de adjunct-secretaris van de Commissie voor de Politieklachten. Zij deelde daarin het volgende mee:"...Ik beperk me tot het klachtonderdeel 'verkorting van de termijn van uitstel voor het wederhoor'. Op 26 mei 1998 werd het conceptadvies inzake de klacht van de heer V. in de commissievergadering voorlopig vastgesteld. Voorlopig, omdat de dag ervoor was gebleken dat nog niet op alle verklaringen wederhoor was verleend. De aanvullende rapportage van de politie is daarom aan het PKB gezonden met het verzoek binnen drie weken (v r 16 juni 1998) te reageren. Het advies werd dus nog niet aan de burgemeester uitgebracht. Ik kan me herinneren dat B., die nu niet meer werkzaam is bij het secretariaat, telefonisch uitstel had verleend voor de wederhoorreactie tot 29 juni 1998. Dit blijkt ook uit de telefoonnotities die in het dossier zitten. Dit was op 11 juni 1998. Op die datum was de Commissie bijna klaar met haar jaarverslag. In het jaarverslag was een hoofdstuk opgenomen 'Geweldsklachten Warmoesstraat'. Het was dan ook de bedoeling dat de klacht van de heer V. en het advies van de Commissie over de behoorlijkheid van het politieoptreden in dat hoofdstuk zouden worden meegenomen. We hadden een afspraak met de vormgever dat de Commissie hem het concept jaarverslag op vrijdag 19 juni 1998 zou toezenden, dus ontstond door het verlenen van uitstel het gevaar dat bij nieuwe gegevens het jaarverslag niet meer zou kloppen. Daarom heeft B. na overleg met vice-voorzitter de heer S., direct op 12 juni 1998 geprobeerd (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) telefonisch te bereiken. Er was echter niemand aanwezig. Daarom heeft zij op het antwoordapparaat ingesproken dat het uitstel niet tot 29 juni 1998 kon worden verleend. Direct na het daaropvolgende weekend, op 15 juni 1998, heb ik telefonisch met (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) gesproken. In dit gesprek heb ik haar uitgelegd dat de klacht van de heer V. zou worden opgenomen in het jaarverslag. De aanvankelijke datum voor het wederhoor was 16 juni 1998. Als voor die datum zou zijn gereageerd, zou er tijd zijn geweest om het advies aan te passen indien klager nieuwe gegevens zou aanvoeren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Ik heb (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) daarom gevraagd om voor 19 juni 1998 te reageren op de aanvullende rapportage van de politie, zodat de Commissie het jaarverslag alsnog zou kunnen aanpassen als het advies zou moeten veranderen. (...) (Verzoekers gemachtigde; N.o.) was niet blij met deze gang van zaken en ze vroeg mij wat er zou gebeuren als ze niet voor die termijn zou kunnen reageren. Mijn antwoord was toen, dat het jaarverslag dan naar de vormgever zou worden gestuurd zoals het er op dat moment uitzag. Ik heb haar gezegd dat de Commissie dan een oplossing zou hebben moeten bedenken om indien de reactie van klager aanleiding gaf tot veranderingen, deze correctie door middel van een inlegvel of iets dergelijks bij het jaarverslag te voegen. Ik ben daar gewoon heel eerlijk over geweest en heb de keuze aan (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) gelaten. Hoewel (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) aangaf nog steeds niet gelukkig te zijn met deze gang van zaken, is toen de afspraak gemaakt dat zij voor 20 juni 1999 haar reactie en de reactie van klager aan de Commissie zou doen toekomen. Op 18 juni 1998 heeft de Commissie de reactie van het PKB ontvangen en op 19 juni 1998 de reactie van klager. Op 19 juni 1998 heeft de vice-voorzitter vervolgens deze reacties bekeken en enige aanpassingen in het advies laten opnemen. Op 19 juni 1998 werd het jaarverslag naar de drukker gezonden. Een samenvatting van de geweldsklachten over bureau Warmoesstraat die op 10 juni 1998 aan de Korpsbeheerder was gezonden, is hem in herziene visie aangeboden op 19 juni 1998..." D.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND De korpsbeheerder reageerde bij brief van 1 april 1999 op de klacht. In zijn brief deelde hij onder meer het volgende mee:"Voor wat betreft het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de bemiddelingspoging ben ik van mening dat de klachtrapporteur niet onbehoorlijk heeft gehandeld door te trachten klager uit te nodigen voor een bemiddelingsgesprek. Ik merk daarbij op dat de rapporteur heeft vermeld dat hij over een en ander telefonisch contact heeft gehad met (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) (zie rapportage van 20 maart 1998, blz 1, 4de alinea). De gemachtigde van klager laat dit in zijn reactie van 18 juni 1998 onweersproken. Overigens doelt de rapporteur, waar hij het heeft over zijn ambtsgeheim, op zijn informatie dat een van de getuigen van het voorval zijnde een (ex)vriendin van klager tevens politieambtenaar is. Met betrekking tot het klachtonderdeel inhoudende dat de klachtrapporteur heeft nagelaten een betrokken politieambtenaar te horen, merk ik het volgende op. Uit de rapportage blijkt dat de desbetreffende ambtenaar (de heer K.) door de klachtrapporteur is benaderd met het verzoek een verklaring af te leggen. De heer K. heeft dat geweigerd, waardoor niet meer precies is vast te stellen hoe de confrontatie tussen klager en politie in het begin is verlopen. Ik ben het met de Commissie voor de Politieklachten eens dat die weigering onterecht is, maar geen gevolgen heeft voor de feitenvaststelling op grond waarvan het oordeel is gebaseerd over het politieoptreden zoals dat vervolgens heeft plaatsgevonden en waarover wordt geklaagd. De verklaringen van andere politieambtenaren en van klager bieden daarvoor voldoende basis. Daarom volg ik de Commissie in haar oordeel over de behoorlijkheid van de klacht. Op het punt van de klachtbehandeling door de Commissie voor de Politieklachten bericht ik u met verwijzing naar de brief van de Commissie dd. 24 maart 1999 aan uw bureau, het volgende. In de eerste plaats maak ik uit de stukken op dat de gemachtigde van klager heeft ingestemd met de verkorting van de termijn voor reactie. Voorts wijs ik u erop dat een groot deel van de wederhoorreactie van de gemachtigde betreft een vermeende onpartijdigheid en mogelijke ongeschiktheid van de klachtrapporteur. Vanwege het feit dat deze opmerkingen geen directe relatie hebben met het feitenonderzoek door de politie, heeft de Commissie geen reden gezien in haar advies hier nader op in te gaan mede, gelet op de tijdsdruk om deze klacht mee te nemen in haar jaarverslag 1997 dat een hoofdstuk over het geweldsgebruik door de politie van het bureau Warmoesstraat bevat. Het bovenstaande maakt naar mijn mening duidelijk dat ik geen reden heb gehad om de klacht van de heer V. anders dan conform het advies van de Commissie af te doen."E.       VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAROp 7 mei 1999 ondertekende de heer K., ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, het verslag van de verklaring die hij inzake de klacht van verzoeker op 31 maart 1999 telefonisch tegenover medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman had afgelegd. In die verklaring bracht K. onder meer het volgende naar voren:"Tijdens de klachtbehandeling door de politie ben ik door de heer P. van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland benaderd om te worden gehoord over de klacht van verzoeker. Ik dacht dat de klacht alleen betrekking had op de gebeurtenissen na de aanhouding, tijdens de overbrenging en het incident op het bureau. Daarbij was ik niet betrokken geweest. Ik wist niet dat de klacht k betrekking had op de aanleiding van de aanhouding zelf. Ik had bewust geen betrokkenheid bij de afwikkeling op het bureau. Dat waren bij ons ook de afspraken; dat de ambtenaren die de aanhouding verrichten, niet worden betrokken bij de verdere afhandeling om onafhankelijkheid te waarborgen. Ik kan me niet herinneren of ik het aanhoudingsproces-verbaal heb opgemaakt. Ik dacht het niet. Daarnaast heb ik in het algemeen moeite met de behandeling van klachten na een lange tijd. Onderzoek moet naar mijn mening voldoen aan waarheidsvinding. Ik betwijfel of dat nog wel echt kan na verloop van tijd. Ik ben zelf dan vaak niet meer zeker van mijn eigen waarnemingen. In dit geval meen ik dat P. mij een jaar na dato benaderde om te worden gehoord. Om vorenvermelde redenen voelde ik er niet veel voor om te verklaren. Ik heb echter niet geweigerd, integendeel. P. was blijkbaar niet helder in de mededeling waar de klacht over ging en heeft mij niet laten weten of ik verplicht zou zijn om te verklaren. Hij heeft mijn verhaal aangehoord en meegedeeld dat hij dat wel in zijn verslag zou opnemen. Nu wordt er over weigeren gesproken. En dat heb ik niet gedaan naar mijn mening. In die nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997 had ik dienst vanaf 23.00 uur. Ik weet niet meer hoe laat ik op de Nieuwmarkt was, maar in ieder geval voordat men probeerde de kerstboom in brand te steken. Ik ben bij dit incident betrokken op het moment dat verzoeker met nog n of twee mensen bezig was de boom in brand te steken. Deze boom betreft een ongeveer zeven meter hoge kerstboom die op de Nieuwmarkt staat. Als die boom zou branden en bijvoorbeeld daardoor zou omvallen, zou dat levensgevaarlijk zijn. Zeker tijdens nieuwjaarsnacht zijn er ook nog eens zeer veel mensen op dat plein. Er zouden dan dus doden en gewonden kunnen vallen. Ik heb twaalf jaar als politieambtenaar bij bureau Warmoesstraat gewerkt, en ik weet dat het absoluut niet traditie is om met nieuwjaar de kerstboom op de Nieuwmarkt in brand te steken. Dit is zelfs nog nooit gebeurd. Ook niet door de Dogtroep, zoals verzoeker stelt. Misschien verwart hij dat met het nieuwjaarsvuur, maar daarbij wordt niet de kerstboom afgebrand. Verzoeker stond op de onderste takken van de kerstboom. Daar was of waren nog n of twee mensen bij. Mogelijk brandden op het moment dat wij ingrepen alleen nog de kranten, maar dan zou het in zeer korte tijd kunnen overslaan op de takken met alle gevaar van dien. We hebben de mensen aangezegd zich te verwijderen, en hebben de brand uitgeslagen met de lange wapenstok. Alle ge niformeerde politieagenten werkzaam bij bureau Warmoesstraat dragen sinds een collega is doodgestoken een lange wapenstok. Voor dit gebied, waar ook een samenscholingsverbod geldt, is de lange wapenstok een verplicht attribuut. Alle collega's hebben ook een cursus gevolgd hoe met deze wapenstok om te gaan. Deze politieambtenaren dragen niet ook nog een korte wapenstok daarbij. Anders dan de korte wapenstok, die in de broek wordt gedragen, wordt de lange wapenstok – die n meter lang is – langs de broek gedragen. De wapenstok wordt ter hand genomen als er wordt gevochten of als het nodig is om mensen in een agressieve of noodweersituatie op een afstand te houden. Vechten met de blote hand staat de officier van justitie niet toe, tenzij sprake is van onmiddellijk noodweer. In deze unieke situatie gebruikten wij de lange wapenstokken om de brand uit te slaan. Dit was ook omdat we niets anders hadden. Er stond toen dus een aantal mensen om de kerstboom. Er is gevorderd bij de boom weg te gaan. Verzoeker is toen niet weggegaan. Hij weigerde weg te gaan voordat wij de wapenstok zouden opbergen. Ik weet echt niet meer of ik op dat moment nog de lange wapenstok in handen had. Ik vind dat ook niet relevant. Ik had die wapenstok ter hand genomen omdat ik dat op dat moment – ook gelet op de brand en de joelende troep mensen rond de brandende boom – noodzakelijk achtte. Ik kan mij niet voorstellen dat ik op zo'n moment met de man die ik wil aanhouden voor brandstichting, of simpelweg bevel geef zich bij de brandende boom te verwijderen, moet onderhandelen of ik mijn wapenstok moet opbergen. Bovendien verwachtte ik dat de situatie uit de hand kon lopen, en had daarom de stok nog vast. Verzoeker was helemaal wild en niet voor rede vatbaar. Ik was dus helemaal niet van plan om de wapenstok op te bergen. Ik weet niet of k heb besloten om hem aan te houden. Ik weet wel dat verzoeker niet weg wilde gaan en weigerde het bevel op te volgen om zich te verwijderen. In zo'n nacht als nieuwjaarsnacht zitten wij niet op een aanhouding te wachten. We hebben alle mensen op straat hard nodig en bij een aanhouding is een aantal collega's op het bureau bezig. De grond van de aanhouding weet ik niet meer. U zegt dat ik samen met mijn collega Pi. het proces-verbaal zou hebben opgemaakt. Dat zou kunnen, ik weet het niet meer. Ik heb niet het dossier geraadpleegd in het kader van de klacht. Misschien heb ik hem aangehouden voor het niet opvolgen van een bevel of vordering, of in verband met vernieling van de boom. Maar als ik bedenk wat ik nu zou doen, zou dat het niet opvolgen van het verwijderingsbevel zijn. Het kan zijn dat verzoeker met mij de discussie heeft gehad over het opbergen van de wapenstok. Wat daar ook van zij, wat duidelijk is, is dat verzoeker niet weg wilde gaan, dat er een levensgevaarlijke situatie kon ontstaan en dat de situatie gewoon moest worden be indigd. Bij de aanhouding is een aantal collega's te hulp gekomen. Ik wilde de man zo snel mogelijk overgebracht hebben. Bij zijn aanhouding heeft hij zich nog enorm verzet. Bij de fysieke aanhouding ben ik voor zover ik nog weet niet betrokken geweest. Ik ben in eerste instantie teruggetreden, maar verzoeker was zo sterk, dat ik uiteindelijk - geloof ik - weer moest helpen om hem in bedwang te houden. Het duurde wel vijftien minuten voordat de handboeien konden worden omgedaan. Volgens mij is er buiten verzoeker om niemand aangehouden. Hij was ook de enige die zo lastig was, dat er direct tegen hem moest worden opgetreden."F.       REACTIE VERZOEKERDe Nationale ombudsman deed verzoekers gemachtigde bij brief van 28 mei 1999 de standpunten van de korpsbeheerder en de commissie toekomen, alsmede een afschrift van de verklaring van de heer K. met het verzoek daarop te reageren. De gemachtigde bracht bij brief van 14 juni 1999 onder meer het volgende naar voren:"Voor wat betreft de rapportage van de Commissie voor de Politieklachten gedateerd 24 maart 1999 wil ik graag de volgende reactie geven. De Commissie pretendeert deze klacht secuur en professioneel afgehandeld te hebben. Met hun werkwijze, bij het opstellen van het advies in deze zaak maken zij deze pretentie mijns inziens niet geloofwaardig. In casu prevaleerde het op tijd af hebben van hun eigen jaarverslag boven de belangen van de cli nt, de heer V. Dit is volstrekt ontoelaatbaar en dient zeker niet het belang van de klachtenregeling. Het wekt de indruk dat, als het PKB op 18 juni 1998 in de namiddag haar inhoudelijke reactie (2a-4) gefaxed heeft naar de Commissie, en de klager zijn reactie (2 geschreven a-4) op 19 juni 1998 persoonlijk heeft afgegeven ten kantore van de Commissie, en de vice-voorzitter vervolgens deze reacties heeft "bekeken en enige aanpassingen in het advies laten opnemen", er geen sprake lijkt te zijn van een gedegen onderzoek naar de reacties. Temeer gezien de lange looptijd van deze klacht, de grootte en de ingewikkeldheid van het dossier in casu. Wat betreft het verkorten van uitstel voor wederhoor, merk ik op dat de feitelijke lezing die de Commissie geeft, klopt. Echter, van een klachtinstantie zoals de Commissie voor de Politieklachten mag, mede gezien de importantie van haar werk, verwacht worden dat de primaire doelstelling, namelijk professionele klachtbehandeling, prevaleert boven secundaire belangen, zoals haar jaarverslag op tijd afhebben. In casu is de genoemde reden voor het verkorten van het in eerste instantie verleende uitstel voor reactie wederhoor, m.i. zeer onprofessioneel. Hetgeen de Commissie stelt met betrekking tot het feit dat de vertegenwoordiger (...) (verzoekers gemachtigde; N.o.) haar reactie tijdig heeft kunnen opstellen, en indienen, waardoor zij niet geschaad zou zijn, weerspreek ik. Dat een in eerste instantie verleend uitstel wordt verkort, al dan niet eenzijdig, maakt dat er een re le druk gelegd wordt op de vertegenwoordiger, waardoor hij zijn reactie inhoudelijk mogelijkerwijs minder goed kan voorbereiden. Deze bewering zal ik aanvullend trachten te onderbouwen met het volgende. De Commissie voor de Politieklachten is alleszins bekend met het feit dat het P.K.B. een vrijwilligersorganisatie is, die draaiende wordt gehouden door vrijwilligers, die per week gedurende 3 uur spreekuur draaien. Op vrijdag 12 juni heeft de Commissie (mw. B.) op het antwoordapparaat ingesproken dat het verleende uitstel tot 29 juni, verkort zou worden tot 19 juni. Vertegenwoordiger is nadat hij op maandag 15 juni van het bericht in kennis was gesteld door een collega, een dag dat hij normaal gesproken niet zou hebben gewerkt, naar kantoor gekomen om in contact te treden met de Commissie. Dat vertegenwoordiger normaal niet werkte op maandag maar op donderdag blijkt ook uit de bewering van de Commissie, namelijk dat hij op donderdag 11 juni contact heeft gehad met vertegenwoordiger. Ook blijkt dat vertegenwoordiger op donderdag 18 juni de reactie gefaxed heeft. Gezien voorgaande beargumentering ben ik van mening dat de Commissie, bij het maken van de afweging tot verkorting van de termijn, en in ogenschouw genomen de reden voor verkorting van de termijn, in strijd heeft gehandeld met art. 6 lid 3. Klachtenregeling, namelijk het bewaken van de deugdelijkheid van de klachtafhandeling binnen de regio en in het algemeen op een onprofessionele wijze gehandeld heeft."

Beoordeling

A.       TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPSI.       TEN AANZIEN VAN DE AANHOUDING1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem in de nacht van 31 december 1996 op 1 januari 1997 ten onrechte hebben aangehouden.2. Het staat vast dat verzoeker op oudejaarsnacht met een aantal feestgangers - nadat zij alcohol hadden genuttigd - heeft geprobeerd een door de gemeente geplaatste, grote kerstboom op de Nieuwmarkt te Amsterdam in brand te steken. Een aantal ter plaatse surveillerende politieambtenaren heeft vervolgens de beginnende brand - de kranten die tussen de takken van de kerstboom brandden - met de wapenstok uitgeslagen, en heeft daarbij, gelet op de verstoring van de openbare orde, gevorderd dat de zich rond de kerstboom bevindende personen zich zouden verwijderen van de Nieuwmarkt. Verzoeker voldeed niet aan dit bevel, naar zijn zeggen omdat een politieambtenaar met een wapenstok in zijn rug had geprikt of gepord. Hij vond dat de ambtenaar eerst zijn wapenstok diende op te bergen. Daarop is verzoeker nogmaals gevorderd dat hij zich moest verwijderen. Verzoeker voldeed opnieuw niet aan de vordering en bleef stellen dat de politieambtenaar eerst zijn wapenstok diende op te bergen. Vervolgens is verzoeker aangehouden op verdenking van overtreding van de artikelen 184 en 426 Wetboek van Strafrecht (Sr.) (zie achtergrond, onder 2.).3.1. Wanneer de kerstboom daadwerkelijk zou zijn gaan branden en zou zijn omgevallen, had een levensgevaarlijke situatie kunnen ontstaan, gezien het grote aantal personen dat zich bevond op de Nieuwmarkt. Gelet daarop, alsmede gelet op haar zorg voor de handhaving van de openbare orde, kon de politie - die ter plaatse met surveillance was belast - van verzoeker en andere aanwezigen in redelijkheid vorderen weg te gaan.3.2. Verzoeker gaf aan dat hij zich niet had verwijderd omdat hij bij de vordering met een wapenstok een zachte prik of por in de rug had gekregen van politieambtenaar K., en hij van mening was geweest dat de politieambtenaar K. eerst de wapenstok moest opbergen voordat hij weg zou gaan. Over de vraag of politieambtenaar K. verzoeker met de wapenstok in de hand een prik of por heeft gegeven, lopen de meningen uiteen. Wel staat vast dat tussen verzoeker en politieambtenaar K. een discussie over het opbergen van de wapenstok heeft plaatsgehad. Wat echter ook zij van de reden die verzoeker gaf om zich niet te verwijderen, het staat vast dat hij niet heeft voldaan aan een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een politieambtenaar. De politie had dan ook de bevoegdheid om hem als verdachte van overtreding van artikel 184 Sr. aan te houden. Gelet op de gebleken feiten en omstandigheden kon de politie in dit geval in redelijkheid van haar aanhoudingsbevoegdheid gebruik maken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. II.      TEN AANZIEN VAN DE KLACHTBEHANDELING1. Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klacht van 20 januari 1997 heeft behandeld. Hij klaagt er in dit verband met name over dat politieambtenaar P. buiten verzoekers gemachtigde om een of meer bemiddelingspogingen heeft ondernomen, terwijl verzoeker had aangegeven zijn klacht niet bij de politie te willen toelichten. Verder klaagt hij er in dit verband over dat de politieambtenaar P. onvoldoende onderzoek heeft verricht naar zijn klacht, door de betrokken ambtenaar K. niet te (laten) horen.2.1. Na ontvangst van de klacht van verzoeker door tussenkomst van een brief van verzoekers gemachtigde, heeft de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland het klachtensecretariaat van de korpschef bij brief van 22 januari 1997 verzocht een onderzoekrapportage op te stellen. Daarbij was aangegeven dat de commissie de klacht - gezien het uitdrukkelijke verzoek van verzoeker - direct zelf in behandeling zou nemen. Desondanks heeft de klachtenbehandelaar P. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoeker tot twee keer toe schriftelijk uitgenodigd contact op te nemen voor het maken van een afspraak voor een (bemiddelings)gesprek, waarbij werd bericht dat wanneer verzoeker niets van zich zou laten horen de klacht in het algemeen niet verder zou worden behandeld. Van beide brieven zond P. ter informatie een afschrift aan verzoekers gemachtigde.2.2. De heer P. heeft in een aanvullende rapportage aan de Commissie voor de Politieklachten aangegeven dat hij uit zorgvuldigheidsoverwegingen toch een bemiddelingspoging had ondernomen. Dit omdat hij inmiddels op de hoogte was van het gegeven dat n van de getuigen, afkomstig uit het groepje waarin verzoeker zich de bewuste nacht had bevonden, de (ex)vriendin van verzoeker was, die als brigadier van politie werkzaam was binnen het politiekorps. Van dat gegeven had P. verzoeker niet op de hoogte gesteld, omdat hij die informatie vond passen binnen zijn ambtsgeheim. Verder heeft P. in die aanvullende rapportage aangegeven dat hij over een mogelijk gesprek contact had gehad met verzoekers gemachtigde, en dat verzoekers gemachtigde met hem had meegedacht en had geprobeerd een contact tot stand te brengen in het kader van bemiddeling. Verzoekers gemachtigde heeft dit niet weersproken.2.3. Gelet op het hiervoor vermelde kan niet worden gesteld dat klachtenbehandelaar P. buiten medeweten van verzoekers gemachtigde heeft geprobeerd om in de richting van verzoeker bemiddelingspogingen te ondernemen. Echter, het is niet juist dat de heer P. met deze pogingen de uitdrukkelijke wens van verzoeker heeft genegeerd om niet een gesprek met de politie te hebben, n het bericht van de commissie dat zij de zaak in verband daarmee direct zelf in behandeling zou nemen. In elk geval had van P. mogen worden verwacht dat hij zijn voornemen tot een eventuele bemiddelingspoging om de door hem aangegeven reden eerst had voorgelegd aan de Commissie. Hiervan is echter niet gebleken. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3.1. Ten aanzien van het niet horen van betrokken ambtenaar K. heeft klachtenbehandelaar P. in de aanvullende rapportage aan de commissie meegedeeld dat K. hem had laten weten niet gehoord te willen worden in een zaak waarin al zoveel tijd was verstreken, tenzij hij door zijn verklaring het belang van een collega kon dienen. Betrokken ambtenaar K. heeft in zijn verklaring tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman aangegeven dat hij dit weliswaar aan P. had meegedeeld, maar dat hij niet had geweigerd om te worden gehoord. Voorts gaf hij aan dat hij bovendien niet had beseft dat de klacht ook ging over de aanleiding van de aanhouding, waarbij hij zelf betrokken was geweest. P. was hierover niet helder geweest, aldus K, maar had hem slechts laten weten dat hij het gevoelen van K. zou melden in zijn rapportage.3.2. Gelet op het feit dat de commissie de klachtenbehandelaar P. had gevraagd om een aanvullend onderzoek en daarbij om het horen van de betrokken ambtenaren K., Pi. en H., alsmede op het feit dat de klacht van verzoeker ook de aanleiding van de aanhouding betrof, waarbij vooral K. betrokken was geweest, had van P. verwacht mogen worden dat hij het belang van het afleggen van een verklaring had duidelijk gemaakt aan K., en dat hij bij een daadwerkelijke weigering van K. om mee te werken hiervan melding had gedaan aan een meerdere. Het is niet juist dat P. heeft volstaan met een melding van het gevoelen van K. in zijn aanvullende rapportage aan de commissie. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland niet behoorlijk.B.       TEN AANZIEN VAN DE COMMISSIE VOOR DE POLITIEKLACHTEN1. Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland zijn klacht heeft behandeld. Hij klaagt er vooral over dat de commissie een eerder verleend uitstel om te reageren in het kader van wederhoor heeft verkort, zodat de afhandeling van de klacht in het jaarverslag zou kunnen worden verwerkt. Verzoeker klaagt er in dit verband verder over dat de commissie de reactie die in het kader van wederhoor is gegeven niet (inhoudelijk) in haar advies aan de burgemeester van Amsterdam heeft betrokken.2.1. Gebleken is dat verzoekers gemachtigde in eerste instantie tot 16 juni 1998 in de gelegenheid was gesteld om in het kader van wederhoor te reageren op de aanvullende onderzoekrapportage. Op 11 juni 1998 heeft een secretariaatsmedewerker van de commissie op verzoek van de gemachtigde telefonisch uitstel verleend tot 29 juni 1998. Omdat deze datum te laat bleek te zijn om de klacht van verzoeker nog in het jaarverslag mee te nemen – hetgeen de bedoeling was – heeft de secretariaatsmedewerker de gemachtigde teruggebeld en op het antwoordapparaat ingesproken dat het uitstel tot 29 juni 1998 niet kon worden verleend. Op 15 juni 1998 is er telefonisch contact geweest tussen verzoekers gemachtigde en de adjunct-secretaris van de commissie. In dit gesprek is uitgelegd waarom niet tot 29 juni 1998 uitstel kon worden verleend, en is verzoekers gemachtigde gevraagd om v r 19 juni 1998 te reageren, zodat de commissie het jaarverslag alsnog zou kunnen aanpassen als het al in concept opgemaakte advies naar aanleiding van de reactie zou moeten veranderen. De gemachtigde had aangegeven hiermee niet blij te zijn en had gevraagd wat er zou gebeuren als de gemachtigde het niet zou kunnen halen v r die termijn. De adjunct-secretaris had aangegeven dat de commissie dan een oplossing zou moeten bedenken met betrekking tot het jaarverslag. Vervolgens is - hoewel de gemachtigde nog steeds niet gelukkig was met de gang van zaken - de afspraak gemaakt tussen verzoekers gemachtigde en de adjunct-secretaris dat de reactie van verzoeker en diens gemachtigde voor 20 juni 1998 bij de commissie zou zijn.2.2. Op 18 juni 1998 heeft de commissie de reactie van verzoekers gemachtigde via de fax ontvangen. Op 19 juni 1998 werd de reactie van verzoeker ontvangen. De vice-voorzitter heeft de reacties op 19 juni 1998 bekeken en enige aanpassingen in het advies laten opnemen. De aanpassingen betroffen met name het vermelden van de ontvangst van de desbetreffende reacties in het kader van wederhoor. Op 19 juni 1998 bracht de commissie het advies inzake de klacht uit aan de burgemeester van Amsterdam en op diezelfde datum is het jaarverslag naar de drukker gegaan.3.1. Met de Commissie voor de Politieklachten is de Nationale ombudsman van oordeel dat het bekorten van de eerder verleende verlenging van de reactietermijn uiteindelijk heeft plaatsgevonden op basis van een afspraak met de gemachtigde van verzoeker. Niet is gebleken dat de commissie ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op de gemachtigde. Bovendien hebben verzoeker en diens gemachtigde tijdig kunnen reageren, zodat niet gezegd kan worden dat verzoeker door de gang van zaken in zijn belang is geschaad. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.3.2. Ten aanzien van het niet inhoudelijk betrekken van de reacties van verzoeker en diens gemachtigde in het advies, deelt de Nationale ombudsman de mening van de Commissie voor de Politieklachten dat de reactie van verzoeker een herhaling betrof van hetgeen hij eerder al naar voren had gebracht, en dat de reactie van zijn gemachtigde met name de wijze van optreden van de klachtenbehandelaar P. betrof en geen feiten of omstandigheden bevatte die van belang waren voor de beoordeling van het politieoptreden. In die zin behoefde het advies, dat al in concept gereed was, geen inhoudelijke aanpassing. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.C.       TEN AANZIEN VAN DE KORPSBEHEERDER1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland als burgemeester van Amsterdam bij de afdoening van de klacht het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland heeft overgenomen, terwijl dit advies was gebaseerd op onvolledig onderzoek. Verzoeker doelt hiermee met name op het niet (doen) horen van politieambtenaar K. (zie ook hiervoor onder A.II.3.). 2. De Commissie voor de Politieklachten heeft de mededeling van politieambtenaar K. aan klachtenbehandelaar P. over het afleggen van een verklaring kennelijk opgevat als een weigering van K. om een verklaring af te leggen, en zij vond die weigering onterecht. Toch achtte de commissie een verklaring van K. niet noodzakelijk om een advies over de klacht te geven. Blijkens zijn brief aan verzoeker van 7 juli 1998 nam de burgemeester dit advies over. In haar advies (zie bevindingen, onder A. FEITEN, onder 11.) heeft de commissie onder "De feiten" opgenomen dat zij zich onthoudt van een oordeel voorzover verzoeker erover klaagt dat hij een por in de rug heeft gekregen terwijl hij wegliep. Onder het kopje "De behoorlijkheid" vermeldt de commissie vervolgens dat zij het betreurt dat zij niet precies heeft kunnen vaststellen hoe de confrontatie tussen verzoeker en de politie is begonnen, maar geeft zij aan desondanks van mening te zijn dat de politie niet onbehoorlijk heeft gehandeld. Het advies aan de korpsbeheerder luidt dan ook om de klacht niet gegrond te verklaren.3. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de commissie met de term "geen oordeel" heeft bedoeld te zeggen dat op het desbetreffende punt niet kon worden vastgesteld wat er feitelijk precies was gebeurd. Zoals hiervoor onder A.I. is overwogen, behoefde dit niet in de weg te staan aan de conclusie dat op juiste gronden is overgegaan tot aanhouding. Het was voor de beoordeling van de klacht op dit punt dan ook niet strikt noodzakelijk om te beschikken over een verklaring van politieambtenaar K. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat het advies was gebaseerd op onvolledig onderzoek. Aldus was er voor de korpsbeheerder geen beletsel om het advies over te nemen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond ten aanzien van de aanhouding en gegrond ten aanzien van de klachtbehandeling. De klacht over de onderzochte gedraging van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoeker ten onrechte aangehouden; wijze van behandeling klacht door ambtenaar en Commissie Politieklachten; overname advies Commissie door korpsbeheerder.

Oordeel:

Niet gegrond