1999/293

Rapport
Op 24 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 22 februari 1998, van mevrouw K. te Loenersloot, ingediend door verzoeksters echtgenoot de heer B., met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Amsterdam en het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (hierna ook: CJIB). Verzoekster had zich al eerder, bij brief van 22 december 1997, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van verzoeksters brief van 22 februari 1998 werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat het arrondissementsparket te Amsterdam en/of het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden onvoldoende inspanningen hebben verricht om een vonnis van 11 november 1996 van de politierechter te Amsterdam, waarin de veroordeelde (ten behoeve van haar) de verplichting was opgelegd tot betaling van schadevergoeding aan de Staat van ƒ 740,- ten uitvoer te leggen.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht Artikel 36f, eerste en tweede lid:"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.2. De rechter kan de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht." 2. Wetboek van Strafvordering Artikel 326, eerste lid en tweede lid:"1. De griffier houdt het proces-verbaal der terechtzitting, waarin achtereenvolgens aanteekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt.2. Het behelst tevens den zakelijken inhoud van de verklaringen der getuigen, deskundigen en verdachten. (…)" Artikel 357, eerste lid:"Het vonnis behelst voor zooveel mogelijk naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van den verdachte."3. In de richtlijn Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen(Stcrt. 1996, 247) staat onder meer het volgende vermeld:"Inleiding1. Tot voor kort waren de arrondissements- en de ressortsparketten verantwoordelijk voor de executie van door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, n en ander zoals bepaald in art. 572 Wetboek van Strafvordering (Sv). De executie van schadevergoedingsmaatregelen is opgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. De centralisatie maakt een eenduidig, landelijk geldend executiebeleid noodzakelijk.2. Dit document bevat in grote lijnen het executiebeleid en de wijze waarop executie plaatsvindt, (...) I. Algemeen3. Uit wet, regelgeving en praktijk zijn een aantal algemene executiebeginselen te distilleren, waaronder:(...) - uitgangspunt is dat de schadevergoedingsmaatregelen zo snel mogelijk worden ge xecuteerd; (...)6. Onderscheid wordt gemaakt tussen de innings- en de incassofase. Onder de inningsfase wordt verstaan de fase waarin n of meerdere aanschrijvingen met aangehechte optisch leesbare acceptgirokaarten (OLA's) inclusief de wettelijke verhogingen aan degene tegen wie de maatregel zicht richt worden toegezonden. Vindt daarop geen volledige betaling plaats dan treedt de incassofase in werking. II. Hoofdlijnen IIa. Inningsfase7. Schadevergoedingsmaatregelen, voorzover onherroepelijk, worden ter executie overgedragen aan het CJIB. Het CJIB verifieert voorzover noodzakelijk de persoonsgegevens.8. De eerste aanschrijving wordt, zo spoedig mogelijk na aanlevering van de zaak door het parket en de eventueel daarop volgende persoonsverificatie, aan veroordeelde gezonden. Het CJIB streeft ernaar dat de aanschrijving binnen zeven dagen na verwerking door het CJIB in het bezit is van degene tot wie de maatregel zich richt. Degene tot wie de maatregel zich richt heeft tot de op de aanschrijving vermelde vervaldatum de tijd om ervoor te zorgen dat het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van het CJIB. De vervaldatum ligt, tenzij in het vonnis een andere termijn is genoemd, op dertig dagen na de verzenddatum van de OLA.9. Indien veroordeelde het verschuldigde bedrag op de eerste OLA niet, niet tijdig of niet volledig heeft betaald, wordt hem na het verstrijken van de betaaltermijn een eerste wettelijke verhoging opgelegd (art. 24 b Sr.). Voor betaling van het op dat moment verschuldigde bedrag wordt hem/haar een eerste aanmaning met OLA gezonden.10. Indien veroordeelde op de eerste aanmaning niet, niet tijdig of niet volledig betaalt, wordt hem een tweede wettelijk verhoging opgelegd (art. 24 b Sr.). Veroordeelde wordt hiervan door middel van een tweede aanmaning in kennis gesteld. Reageert veroordeelde in de inningsfase niet door betaling of anderszins dan gaat de zaak door naar de incassofase.11. Alvorens een zaak door gaat naar de incassofase verricht het CJIB standaard een adresverificatie. Blijken de adresgegeven juist dan gaat de zaak door naar de incassofase. Slechts indien er sprake is van een nieuw adres waarbij sprake kan zijn van het niet ontvangen van de OLA door de veroordeelde wegens niet aan hem toe te rekenen omstandigheden komt de zaak opnieuw in de inningsfase. IIb. Incassofase (...) In de incassofase wordt zoveel mogelijk persoonsgericht gewerkt, hetgeen inhoudt dat slechts n lokale instantie, bijvoorbeeld een gerechtsdeurwaarder of de lokale politie, is belast met de executie van vonnissen en of maatregelen tegen dezelfde persoon. (...)13. In de incassofase kan het CJIB overgaan tot toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel, uitvaardiging van een AB, of overgaan tot signalering in het opsporingsregister (OPS). In beginsel wordt verhaal met of zonder dwangbevel toegepast. Van toepassing van verhaal kan ondermeer worden afgezien indien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat dit niet zal leiden tot afdoening van de zaak. Leidt verhaal niet tot (voldoende) resultaat, dan volgt afhankelijk van het geval uitvaardiging van een AB of signalering in het opsporingsregister (OPS). Bij volledig verhaal of nadat vervangende vrijheidsstraf geheel is ondergaan neemt de executie voor het CJIB een einde. Verhaal zonder dwangbevel 14. Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen onder de inkomstenverstrekker dan wel de bankrelatie van veroordeelde. Verhaal met dwangbevel op goederen 15. Verhaal met dwangbevel wordt momenteel op uitgebreide schaal toegepast door het CJIB in het kader van de uitvoering van de WAHV en STRABIS Voor schadevergoedingsmaatregelen zal zoveel mogelijk volgens dezelfde methodiek worden gewerkt.16. De dwangbevelen worden ter executie in handen gesteld van een deurwaarder. Het CJIB bewaakt de voortgang. Arrestatiebevel 17. Indien verhaal niet tot volledige voldoening leidt kan een arrestatiebevel worden uitgevaardigd voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet op. (...) Opsporingsregister 19. Het CJIB kan zaken aanbieden ter signalering in het OPS. Dit zal zich met name voordoen indien degene tot wie de maatregel zich richt hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, anderszins onvindbaar is dan wel nadat uit historische gegevens blijkt dat de veroordeelde reeds terecht in het OPS is opgenomen voor een ander boetevonnis."4. In de Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie(Stcrt. 1996, 247) staat onder meer het volgende vermeld:"1. Parketten 1.1. Algemeen3. Het CJIB is exclusief verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging – namens het Openbaar Ministerie – van de door de rechter opgelegde onvoorwaardelijke, onherroepelijk schadevergoedingsmaatregelen.4. Het CJIB int en incasseert de uit executie verkregen gelden van de door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. (...) 1.2. Inningsfase8. Alle door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen dienen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden, zo spoedig mogelijk te worden overgedragen door het plaatselijke parket aan het CJIB. De wijze van overdracht wordt door het CJIB aangegeven aan de hand van een geleideformulier.9. Het parket is verantwoordelijk voor volledige, correcte en tijdige overdracht van de schadevergoedingsmaatregelen. Eventueel door het parket getroffen betalingsregelingen worden door het CJIB onverkort uitgevoerd.10. Indien van een veroordeelde zowel een bevolkings- als een verblijfsadres bekend is worden beide door het parket aan het CJIB gemeld. Mutaties die betrekking hebben op het adres/woonplaats van veroordeelde worden altijd en zo spoedig mogelijk aan het CJIB gemeld. (...) 1.6. Signalering in het OPS20. Schadevergoedingsmaatregelen ten laste van hen die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, en waarvan ook geen verhaalbare vermogensbestanddelen zijn opgespoord worden na verwerking door het CJIB ter signalering aangeboden aan de CRI ter opname in het opsporingsregister (OPS). Ook schadevergoedingsmaatregelen ten laste van niet-ingezetenen die niet (voldoende) hebben betaald op de buitenlandse aanschrijvingen worden, indien geen verhaalbare vermogensbestanddelen zijn aangetroffen, op dezelfde wijze ter signalering aangeboden aan de CRI." 5. In de interne executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen CJIB van 18 september 1996, vastgesteld door de Raad van Toezicht van het CJIB, staat onder meer het volgende vermeld:"Schadevergoedingsmaatregelen ten laste van hen die geen bekende woon- of verblijf-plaats hebben, worden, indien executie niet mogelijk blijkt, aangeboden ter signalering in het opsporingsregister (OPS). Ook schadevergoedingsmaatregelen ten last van niet-ingezetenen, die niet (voldoende) hebben betaald op de buitenlandse aanschrijving, en schadevergoedingsmaatregelen ten laste van hen die tijdens de incassofase onvindbaar bleken worden ter signalering in het OPS aangeboden."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 11 november 1996 veroordeelde de politierechter te Amsterdam J. voor poging tot diefstal uit de woning van verzoekster. De officier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam deelde verzoekster hierover, bij brief van 17 december 1996, onder meer het volgende mee:"De dader(s) in de strafzaak waarbij u als slachtoffer betrokken bent geraakt is/zijn door politierechter te Amsterdam op 11 november 1996 veroordeeld tot:(...) Gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren Beveelt de gevangenhouding, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan (...) te betalen de som van fl. 740,- (zegge: ZEVENHONDERD EN VEERTIG gulden), en veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Maartregel van schadevergoeding van fl. 740,00 subsidiair 14 dagen hechtenis Legt op de verplichting tot betaling aan de staat een bedrag van fl. 740,- (ZEVENHONDERD EN VEERTIG gulden) ten behoeve van (...) Bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen. (...) Bij dit vonnis werd ook eis tot schadevergoeding (gedeeltelijk) aan u als benadeelde partij toegewezen. Te zijner tijd zult u een grosse van de griffie van de rechtbank ontvangen, waarmee u eventueel met behulp van een gerechtsdeurwaarder uw schade kunt verhalen. Ik raad u echter aan zelf eerst geen stappen te ondernemen. De (politierechter; N.o.) heeft de verplichting tot schadevergoeding aan u namelijk ook als hoofdstraf opgelegd. Hoofdstraffen worden door Justitie ten uitvoer gelegd. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) is, als onderdeel van het Ministerie van Justitie, met deze incasso belast en zal mij periodiek informeren over de stand van zaken. Indien u vragen heeft over de stand van zaken rond de incasso, dient u met mij in contact te treden."2. Verzoeksters echtgenoot deelde de officier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam bij brief van 2 januari 1998 onder meer het volgende mee:"Op 2-11-1996 werd in het huis van mijn vrouw (...) op klaarlichte dag ingebroken. De politie vatte de daders waarvan 1 minderjarig op heterdaad. (...) We werden daar goed voorgelicht en hebben ons best gedaan de financi le gevolgen zo snel mogelijk op papier te zetten. De verbalisant verbaasde zich er tegenover ons over dat de dader over veel geld en een auto beschikte. Hij werd vastgehouden! Op 4-11-1996 kregen we van Officier van Justitie L. een voegingsformulier ter invulling toegezonden dat we i.v.m. de postvertraging dezelfde dag (9 november) nog moesten inleveren. Welnu dat is gelukt hoewel we geen bruikbare brievenbus bij het Kantongerecht laat in de avond konden vinden en dus de hulp van de bewaking moesten inroepen die ons gelukkig opmerkte vanwege ons 'verdacht' zoekgedrag. Op 11-11-1996 was de rechtzitting waarbij tijdens de zitting bleek dat de voegingsformulieren ontbraken hetgeen ik door zelf meegebrachte copie n kon oplossen, daarvoor uitvoerig bedankt door de rechter. Op 17-12-1996 ontving ik een schrijven van voornoemde L. met daarbij aangetekend een vonnis waarin alles nog een duidelijk staat. Zelf geen stappen nemen Justitie en daarmee ook CJIB doet de rest. (...) Als ik in april en mei mijn zorgen over het uitblijven van enig bericht kenbaar maak in Amsterdam wordt ik zeer vlot verwezen naar het CJIB wat overigens bij herhaalde telefoontjes niets kan melden. Het voorlaatste telefoontje openbaarde dat ze daar het adres van de verdachte (...) niet hadden. Ik heb toen gesuggereerd eens met de heer R. van de politie in Ouderkerk aan de Amstel te spreken. Bij mijn laatste telefoontje werd dit als onzinnig afgedaan en werd mij gezegd dat de verdachte gesignaleerd staat en wij maar geduldig moeten wachten op een arrestatie. Welnu dat schiet werkelijk in het verkeerde keelgat. Moeten we nu omdat blijkbaar Justitie of CJIB onvoldoende toegerust is om adequate hulp te velenen nu maar wachten op een arrestatie (...) terwijl bij de arrestatie geld en zelfs een auto ter beschikking stond."3. Op 26 januari 1998 reageerde de officier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam op de brief van verzoeksters echtgenoot van 2 januari 1998 als volgt:"…In antwoord op uw brief van 2 januari 1998 deel ik u mede, dat wij alles gedaan hebben wat in ons vermogen ligt, om uw schade vergoed te krijgen Dat de incasso problemen oplevert kunnen wij niet helpen, omdat verdachte geen adres heeft. Ook wij kunnen alleen maar hopen, dat hij vroeger of later weer komt bovendrijven. Wij kunnen maximale druk zetten op verdachte, maar ook geen garantie geven dat hij betaalt..."4. Op 2 januari 1998 schreef verzoeksters echtgenoot een brief met nagenoeg gelijke inhoud als hiervoor opgenomen onder A.2. aan het CJIB. De directeur van het CJIB reageerde hierop bij brief van 20 februari 1998 als volgt:"…Hierbij bevestig ik de ontvangst van de hierboven aangehaalde brief. Ik heb de inhoud daarvan voor kennisgeving aangenomen en in het dossier gevoegd. Voor de goede orde deel ik u mee dat er helaas nog steeds geen adres van de veroordeelde bekend is..."B.       STANDPUNT VERZOEKSTERHet standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.C.       STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. (...) In reactie op de klacht bericht ik thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie n van ambtsberichten van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam (...) (zie hierna, onder C.2.; N.o.) en van de directeur van het CJIB (...) (zie hierna, onder C.3.; N.o.). Mede op basis van deze ambtsberichten is het College van oordeel dat de klacht ongegrond is. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. In antwoord op uw vraag wanneer het vonnis aan de veroordeelde is betekend, bericht ik u dat de kennisgeving van de voorwaardelijke veroordeling op 20 december 1996 is betekend. Betekening van meer dan dit deel van het vonnis was niet ge ndiceerd nu de dagvaarding in persoon was betekend, de verdachte/veroordeelde de zitting in persoon had bijgewoond en zowel hij als de officier ter zitting afstand hadden gedaan van rechtsmiddelen. In aanvulling op de beide ambtsberichten bericht ik u tenslotte dat het CJIB op 1 mei 1998 een aanschrijving heeft gezonden naar het (later) door het parket Amsterdam gevonden Belgische adres van de veroordeelde. Dit schrijven werd op 12 mei jl. door de Belgische PTT geretourneerd onder de mededeling: 'vertrokken zonder adres', waardoor veroordeelde weer is opgenomen in het OPS."2. De hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam deelde in zijn ambtsbericht onder meer het volgende mee:"Op 11 november 1996 heeft de politierechter uitspraak gedaan in de strafzaak tegen J., waarbij deze onder meer is veroordeeld tot de maatregel van schadevergoeding van fl. 740,- subsidiair 14 dagen hechtenis. Zowel de verdachte, op dat moment preventief gedetineerd, als de officier van justitie heeft ter zitting afstand gedaan van hoger beroep. De veroordeelde is op 31 december 1996 op vrije voeten gesteld. Tot executie van een schadevergoedingsmaatregel kan worden overgegaan nadat deze op schrift is gesteld door de strafgriffie. Voor zover in casu valt na te gaan, is de schriftelijke uitspraak in de week van 17 december 1996 door het parket ontvangen. Bij brief van 17 december 1996 is de schadevergoedingsmaatregel overgedragen aan het CJIB (...). Na de overdracht heeft het Amsterdamse parket geen inhoudelijke bemoeienis gehad met de tenuitvoerlegging van de maatregel. (...) Met betrekking tot een eventuele woonplaats of verblijfsadres van de veroordeelde, is mij na grondige bestudering uit het strafdossier nog het navolgende gebleken. Uit het ter terechtzitting door de politierechter afgegeven bevel gevangenhouding en de persoonlijke aantekeningen van de griffier, blijkt dat de veroordeelde ter terechtzitting nader heeft verklaard omtrent een verblijfsadres in Belgi . Dit verblijfsadres wordt echter niet vermeld in het vonnis en is evenmin gemuteerd door de strafgriffie in het geautomatiseerd systeem Compas, aan de hand van welke gegevens het CJIB is ge nformeerd. Daar enkel na grondige bestudering van het dossier blijkt dat enkele stukken wel een verblijfsadres in Belgi vermelden – nog daargelaten de vraag of veroordeelde inderdaad op dit adres woont, zo het adres al bestaat - , acht ik het niet verwijtbaar dat de parketmedewerker(s), die enkel de standaard administratieve afhandeling van het dossier doen en dit niet nogmaals inhoudelijk beoordelen, deze uitzonderlijke, nieuwe gegevens zonder attendering door de strafgriffie hetzij in Compas, hetzij in het vonnis, hebben gemist. Inmiddels is het mogelijke adres wel doorgegeven aan het CJIB."3. De directeur van het CJIB deelde in zijn ambtsbericht onder meer het volgende mee:"Ik zal in kort bestek trachten samen te vatten wat zich, voor zover van belang, in deze zaak in chronologische volgorde heeft afgespeeld. (...) Bij vonnis van 11 november 1996 is J. door de Politierechter te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Aan J. is tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht, waarbij hij verplicht werd aan de staat ten behoeve van K. (verzoekster; N.o.) een bedrag te betalen van ƒ 740,-. Daarnaast is bij hetzelfde vonnis ook de vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij ad ƒ 740,- toegewezen. De verdachte heeft ter zitting afstand van rechtsmiddelen gedaan, zodat de maatregel per 11 november 1996 onherroepelijk was. Nadat de schriftelijke uitspraak door het arrondissementsparket was ontvangen is de zaak aan het CJIB overgedragen. Middels een geleideformulier is door het arrondissementsparket te Amsterdam op 17 december 1996 aan het CJIB verzocht de executie van de schadevergoedingsmaatregel ter hand te nemen. De schadevergoedingsmaatregel is op 21 januari 1997 door het CJIB geregistreerd. Op dezelfde datum is een VIPS-verificatie gedaan. VIPS staat voor: Verwijsindex voor Personen in de Strafrechtketen. Dat enige tijd ligt tussen het aanleveren van de zaak door het arrondissementsparket en de verwerking door het CJIB is wel te verklaren. Het CJIB is in september 1996 officieel begonnen met de afhandeling van schadevergoedingsmaatregelen. Eind 1996, begin 1997 is de overdracht van schadevergoedingsmaatregelen door de 19 parketten aan het CJIB goed op gang gekomen. Dit betekende dat hierdoor een werkvoorraad is ontstaan die resulteerde in een verwerkingstijd van ca. 3 weken. Het vonnisparket heeft van J. geen woon- of vestigingsadres of briefadres aan het CJIB overgedragen. In het geleideformulier was geen woon- of verblijfplaats vermeld. In het vonnis staat dat veroordeelde zonder bekende woon – of verblijfplaats is. Weliswaar is vermeld dat ten tijde van de uitspraak betrokkene (preventief) gedetineerd was in het Huis van Bewaring Bergerhout, echter op het moment van registratie van de zaak was veroordeelde reeds enige tijd op vrije voeten, aangezien hij op 31 december 1996 uit detentie was ontslagen. Als veroordeelde uit anderen hoofde in detentie was geweest had het normale inningsproces een aanvang kunnen nemen. In dat geval was een eerste aanschrijving (met daaraan gehecht een acceptgirokaart) naar het detentieadres gezonden. De behandeling van schadevergoedingsmaatregelen door het CJIB vindt plaats volgens regels die zijn neergelegd in het executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen (vastgesteld in de collegevergadering van procureurs-generaal d.d. 02-10-1996, inwerkingtreding 01-10-1997, Stcrt. 1996, 247). De hoofdlijnen van inning en incasso zijn in dit document neergelegd. Na overdracht van en registratie van een zaak door het CJIB worden in de inningsfase aan degene tot wie de maatregel zich richt een drietal acceptgirokaarten (een afschrijving en twee aanmaningen) gezonden. Als betaling uitblijft gaat de zaak over naar de incassofase, waarin gekozen kan worden uit verschillende mogelijkheden voor voortgezette executie: verhaal met of zonder dwangbevel, uitvaardiging van een arrestatiebevel of opneming in het Opsporingsregister. Voor een zaak als het onderhavige, waar duidelijk is dat degene tot wie zich richt hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft of anderszins onvindbaar is, zegt de executierichtlijn dat het CJIB de gegevens van de betrokkene ter signalering kan aanbieden aan het OPS. Daaraan is toegevoegd dat nadere regels zijn opgenomen in de incassorichtlijnen van het CJIB. Deze nadere regels behelzen in feite alleen de precisering dat tot aanbieding aan het OPS dient te worden overgegaan indien executie niet mogelijk blijkt. Aangezien er geen verhaalsobjecten voor handen waren kon niet tot executie worden overgegaan. Omdat ook na verificatie geen adres van veroordeelde bekend was, was plaatsing in het OPS ge ndiceerd. Als gevolg van een aantal problemen heeft echter in eerste instantie geen feitelijke aanlevering aan het OPS plaats kunnen vinden. Deze problemen waren zowel van automatiseringstechnische als van organisatorische aard. Sinds de zomer van 1997 konden alle schadevergoedingsmaatregel-zaken die daarvoor in aanmerking kwamen via het Landelijk Co rdinatiecentrum Arrestatiebevelen handmatig in het OPS worden ingevoerd. Voor deze oplossing is echter in eerste instantie niet gekozen, omdat men de voorkeur gaf aan geautomatiseerde aanlevering. Van geautomatiseerde aanlevering aan het OPS is op dit moment nog geen sprake. Omdat de benodigde aanpassingen van de Schadevergoedingsmaatregelen-applicatie en het OPS in het voorjaar van 1998 nog niet waren voltooid, is op dat moment besloten de zaken toch handmatig aan het OPS aan te gaan leveren. Op 30 maart 1998 is de behandeling 'opgenomen in het OPS-register' ook voor onderhavige zaak ingevoerd (...). Uit dit zaakoverzicht blijkt tevens dat op 9 oktober 1997 is gepoogd om een adres van J. te verifi ren. Daartoe is de Gemeentelijke Basis Administratie in Amsterdam en Alkmaar geraadpleegd en het VIPS-systeem (Verwijsindex Personen in de Strafrechtketen). Dit heeft geen resultaat opgeleverd. Op 7 januari 1998 is correspondentie ontvangen van de hand van de gemachtigde van het slachtoffer, de heer B. In beginsel is het zo dat de parketten de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting slachtoffer verzorgen. Na ontvangst van de brief is de ontvangst daarvan bevestigd en is meegedeeld dat nog steeds geen adres van veroordeelde bekend was. De – overigens niet onderbouwde – suggestie van verzoeker om bij de politie in Ouderkerk aan de Amstel te informeren naar het adres van de veroordeelde is door het CJIB niet opgevolgd. Dit is te billijken omdat de politie in het algemeen niet over meer of andere informatie beschikt dan het Openbaar Ministerie. De politie is betrokken geweest bij het opsporingsonderzoek naar de verdachte/veroordeelde en aangenomen mag worden dat alle relevante informatie met betrekking diens eventuele woon- of vaste verblijfplaats is overgedragen aan het bevoegde arrondissementsparket. Na de ontvangst van de brief van de Nationale ombudsman is door het CJIB overigens alsnog aan de genoemde politie-instantie een informatieverzoek gericht, hetgeen niets heeft opgeleverd. Naar aanleiding van het door de Nationale ombudsman in gang gezette onderzoek is ten parkette het strafdossier nogmaals grondig bestudeerd. Daarbij is aan het licht gekomen dat in de persoonlijke aantekeningen van de griffier een verblijfsadres in Belgi is opgenomen, waarover de veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard. Dit adres is op 22 april jl. aan het CJIB ter hand gesteld. Het CJIB zal, zonder dat de status van de zaak gewijzigd wordt, naar dit adres een eerste aanschrijving zenden. Of dit tot betaling zal leiden is uiteraard maar zeer de vraag. Ook indien opname in het OPS op een eerder tijdstip tot stand zou zijn gekomen is het echter maar de vraag of dit geresulteerd zou hebben in aanhouding van de veroordeelde en het innen van de opgelegde maatregel tot schadevergoeding. Het feit dat iemand ter signalering in het Opsporingsregister is opgenomen biedt hiervoor geen garantie. In de realiteit is het doorgaans niet eenvoudig om binnen korte tijd de schadevergoedingsmaatregel te executeren, wanneer van een veroordeelde geen woon- of verblijfplaats bekend is. In het onderhavige geval verjaart de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel overigens pas na twaalf jaar, zodat het CJIB, indien niet eerder tot betaling wordt overgegaan, nog tot 11 november 2008 verhaal kan zoeken ten behoeve van de benadeelde. Gelet op bovenstaande acht ik de klacht van (...), voorzover deze het handelen van het CJIB betreft, niet gegrond."D.       REACTIE VERZOEKSTERVerzoeksters echtgenoot deelde in reactie op het standpunt van de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:"...het volgende naar aanleiding van het verweer van CJIB. Op blz 1 van hun schrijven (...) (laatste regel) constateren zij dat met een achterstand van drie weken is gestart. (buiten mijn schuld!) Op blz 2 (1e alinea) constateren zij dat bij een normaal goede gang van zaken de inning plaats had gevonden tijdens detentie en wel op het moment dat volgens de politie de verdachte over vrij wat contant geld en een auto beschikte. (zij waren dus te laat!) Op blz 2 (4e alinea) constateren zij dat door een aantal problemen geen aanlevering voor plaatsing in het OPS heeft plaatsgevonden, aangezien die organisatorisch en automatiseringstechnisch waren liggen die problemen binnen hun verantwoordelijkheid. (ik ben daar niet verantwoordelijk voor!) Op blz 3 (2e alinea) constateren zij dat dankzij mijn brief aan U bij goed onderzoek na ca. 1,5 jaar een nader adres is gevonden dat natuurlijk toen niet meer valide was. (zij waren dus weer te laat) De brief (...) van de Officier van Justitie versterkt verder alleen het cynische idee dat alles heel correct volgens de richtlijnen is verlopen en dat het dus absoluut normaal is dat Mevr. K. onder deze omstandigheden de gevraagde F 740,- kan vergeten omdat die eventueel t.z.t. omgezet zullen worden in 14 dagen hechtenis van de verdachte."E.       REACTIE MINISTER VAN JUSTITIE1. De Nationale ombudsman stelde de Minister van Justitie naar aanleiding van diens standpunt onder meer de volgende vragen:"1. Behoort het tot de vaste praktijk binnen de sector strafrecht van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam om in het vonnis (verkort en uitgewerkt) van de politierechter melding te maken van door de verdachte ter terechtzitting opgegeven gewijzigde adresgegevens? 2.a. Kan een politierechtergriffier bij de arrondissementsrechtbank te Amsterdam zelfstandig in het geautomatiseerde systeem Compas adres-gegevens wijzigen? 2.b. Zo ja, behoort het tot de vaste praktijk binnen de sector strafrecht van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam dat de politierechtergriffier adresgegevens in dit systeem wijzigt, indien de verdachte ter terechtzitting melding heeft gemaakt van nieuwe adresgegevens? Indien u de vragen onder 1. en/of 2. positief hebt beantwoord, verzoek ik u aan te geven of u van mening bent dat daarmee in voldoende mate is gewaarborgd dat het arrondissementsparket en het CJIB afdoende worden ge nformeerd over de opgegeven gewijzigde adresgegevens. Ik verzoek u tevens aan te geven of u meent dat de officier van justitie die ter terechtzitting aanwezig is een taak heeft bij het verwerken van door de verdachte ter terechtzitting opgegeven gewijzigde adresgegevens. Indien u de vragen onder 1. en 2. negatief hebt beantwoord, of indien u meent dat ook bij positieve beantwoording van deze vragen de opgegeven gewijzigde adresgegevens niet afdoende worden verwerkt, verzoek ik u aan te geven hoe deze verwerking idealiter zou dienen te geschieden."2. De Minister van Justitie reageerde hierop onder meer als volgt:"Alvorens de door u gestelde vragen te beantwoorden stel ik u nog in kennis van de bevindingen van een dossieronderzoek door de Sector Strafrecht van de rechtbank Amsterdam. In de onderhavige zaak is ter terechtzitting van 11 november 1996 een bevel gevangenhouding gegeven dat een door de verdachte opgegeven adres in Belgi bevat. Dit bevel is op 12 november 1996 door de officier van justitie ontvangen en op 14 november 1996 in persoon betekend in het Huis van Bewaring Bergerhout te Alkmaar. De griffier heeft per abuis nagelaten in de tekst van de aantekening mondeling vonnis melding te maken van het ter terechtzitting door de verdachte opgegeven adres. Op 25 november 1996 is de uitspraak in Compas op akkoord gezet en op 5 december 1996 is het zogeheten rechterlijke macht-akkoord in het systeem gegeven. Daarna is als gebruikelijk het dossier door de griffier naar de administratie van de strafsector verzonden, waar het op 9 december 1996 arriveerde. Op 11 december 1996 zijn daar ten behoeve van de executie vonnisextracten gemaakt, waarna het dossier met het extract naar het parket is gestuurd. Op 17 december 1996 is de zaak vrijgegeven voor executie. De kennisgeving voorwaardelijke veroordeling is op 20 december 1996 aan de veroordeelde betekend en op 31 december is hij in vrijheid gesteld. In antwoord op uw vragen bericht ik u thans op basis van van de Sector Strafrecht en van het College van procureurs-generaal verkregen inlichtingen het volgende.

Antwoord op vraag 1. Ja, in de regel werd in de periode dat de onderhavige zaak speelde in de aantekening mondeling vonnis door de griffier melding gemaakt van een ter terechtzitting opgegeven ander of tweede adres. Antwoord op vragen 2.a. en 2.b.

Ten tijde van de onderhavige zaak was het voor de griffier slechts mogelijk om ter terechtzitting een tweede adres in het vonnis te doen opnemen. Het eerste, (zogenaamde GBA-)adres bleef daarbij onveranderd. In de onderhavige zaak stond in van de GBA afkomstige adresgegevens vermeld dat de verdachte in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats had. Inmiddels is het echter voor de griffier mogelijk om ter terechtzitting het uit de GBA verkregen adres te wijzigen. Daarnaast is het inmiddels voor de griffier mogelijk om een tweede adres op te nemen. In de regel gebeurt dat ook indien de verdachte ter terechtzitting melding maakt van nieuwe adresgegevens. Antwoord op vraag 3. Artikel 326 Wetboek van Strafvordering (WvSv) bepaalt dat de griffier het proces-verbaal ter terechtzitting houdt, waarin achtereenvolgens aantekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt. Daarnaast is het opnemen van correcte adresgegevens in de aantekening mondeling vonnis van belang in verband met het voorschrift van artikel 357 WvSv. Dit artikel schrijft onder andere voor dat het vonnis voor zoveel mogelijk de woon- en verblijfplaats van de verdachte behelst. Een en ander neemt echter niet weg dat het ook op de weg van de officier ligt om alert te zijn op -bijvoorbeeld- mededelingen omtrent de verblijfplaats van de verdachte. Indien een dergelijke mededeling wordt gedaan kan de officier van justitie dit bijvoorbeeld vermelden op de zittingslijst, waarna de administratie de opgegeven verblijfplaats kan verwerken in Compas zodat daar bij verdere executie-activiteiten rekening mee kan worden gehouden. Het valt te betreuren dat het openbaar ministerie niet heeft opgemerkt dat het bevel gevangenhouding een adres van de verdachte in Belgi bevatte. In dit verband verwijs ik overigens nog naar de laatste alinea van het u eerder toegezonden ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam d.d. 22 april 1998. Nu het een incident betreft, zie ik geen aanleiding tot het treffen van maatregelen om herhaling in de toekomst te voorkomen." BEOORDELINGI. .       Inleiding1. Op 11 november 1996 veroordeelde de politierechter te Amsterdam J. tot vier maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest waarvan twee maanden voorwaardelijk voor poging tot diefstal uit de woning van verzoekster. De politierechter beviel tevens de gevangenhouding van J. Voorts legde de politierechter J. de verplichting op tot betaling van schadevergoeding van f 740 aan de Staat,- ten behoeve van verzoekster (zie

Achtergrond

, onder 1.). Op 31 december 1996 is J. in vrijheid gesteld.2. Bij brief van 17 december 1996 berichtte de officier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam verzoekster dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) was belast met de incasso van de maatregel, en dat zij zich met vragen over de stand van zaken tot het parket diende te wenden.3. Verzoeksters echtgenoot stelde dat hij, toen hij medio april 1997 bij het parket zijn zorgen kenbaar had gemaakt over het uitblijven van enig bericht, werd verwezen naar het CJIB. Het CJIB deelde verzoeksters echtgenoot vervolgens mee dat J. geen bekende woon- of verblijfplaats had, en dat hij ter signalering was geplaatst in het opsporingsregister. Hierop stelde verzoeksters echtgenoot het CJIB voor contact op te nemen met een met naam genoemde ambtenaar van de politie te Ouderkerk aan de Amstel. Deze suggestie werd van de hand gewezen. Verzoekster moest maar geduldig afwachten, op een arrestatie. Verzoekster klaagt erover dat het arrondissementsparket te Amsterdam en/of het CJIB onvoldoende inspanningen hebben verricht om de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer te leggen.II. .      Met betrekking tot het arrondissementsparket te Amsterdam1. De hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam stelde in zijn ambtsbericht dat pas tot executie van een schadevergoedingsmaatregel kan worden overgegaan nadat deze op schrift is gesteld door de strafgriffie van de arrondissementsrechtbank. Blijkens informatie van de Minister van Justitie is dat op 11 december 1996 gebeurd, en zijn de stukken daarna aan het parket overgedragen. Op 17 december 1996 heeft het parket de tenuitvoerlegging van de betreffende schadevergoedingsmaatregel overgedragen aan het CJIB. Na deze overdracht heeft het Amsterdamse parket geen inhoudelijke bemoeienis gehad met de tenuitvoerlegging van de maatregel, aldus de hoofdofficier. De hoofdofficier deelde met betrekking tot de woon- of verblijfplaats van de veroordeelde mee dat na grondige bestudering van het strafdossier uit het bevel gevanghouding en de persoonlijke aantekeningen van de griffier was gebleken dat de veroordeelde ter terechtzitting melding had gemaakt van een verblijfadres in Belgi . Deze gegevens zijn echter niet vermeld in het vonnis en zijn evenmin door de strafgriffie gemuteerd in het geautomatiseerde systeem Compas, aan de hand waarvan het parket het CJIB heeft ge nformeerd. De hoofdofficier achtte het niet verwijtbaar dat de parketmedewerkers belast met de standaard administratieve afhandeling van het dossier deze adresgegevens, zonder aparte attendering door de strafgriffie, hadden gemist.2. De Minister van Justitie deelde, daarnaar gevraagd, mee dat de griffier bij de politierechter in de betreffende periode niet zelfstandig adresgegeven in Compas kon wijzigen, maar dat hij in de regel wel in de aantekening van het mondeling vonnis, welke wordt opgemaakt in Compas, melding maakte van door de verdachte ter terechtzitting opgegeven gewijzigde adresgegevens. De Minister wees in dit verband op de artikelen 326 en 357 van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de griffier het proces-verbaal ter terechtzitting houdt, respectievelijk dat het vonnis zoveel mogelijk de woon- of verblijfplaats van de verdachte behelst (zie

Achtergrond

, onder 2.). Dit neemt echter niet weg dat het ook op de weg van de officier van justitie ligt om alert te zijn op mededelingen omtrent de verblijfplaats van de verdachte. Indien een dergelijke mededeling wordt gedaan, kan de officier van justitie dit bijvoorbeeld vermelden op de zittingslijst, waarna de administratie de opgegeven verblijfplaats kan verwerken in Compas, zodat daar bij verdere executie-activiteiten rekening mee kan worden gehouden, aldus de Minister. De Minister betreurde dat het parket niet had opgemerkt dat het bevel gevangenhouding een adres van de veroordeelde bevatte.3. De Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie schrijft voor dat het plaatselijke parket door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen zo spoedig mogelijk dient over te dragen aan het CJIB (zie

Achtergrond

, onder 4.). In dit geval heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op of kort na 11 december 1996 overgedragen aan het parket, en heeft het parket de maatregel op 17 december 1996 overgedragen aan het CJIB. Daarmee heeft het parket voldaan aan het hiervoor genoemde voorschrift. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4. De Executierichtlijn bepaalt tevens dat het parket verantwoordelijk is voor volledige, correcte en tijdige overdracht van schadevergoedingsmaatregelen, en dat indien van de veroordeelde zowel een bevolkings- als een verblijfadres bekend is beide door het parket aan het CJIB worden gemeld (zie

Achtergrond

, onder 4.).4.5. Gelet op de verantwoordelijkheid van de officier van justitie voor de executie van vonnissen van de strafrechter en het belang van juistheid en volledigheid van adresgegevens daarbij, kan worden gesteld dat de officier van justitie een eigen taak heeft met betrekking tot het adequaat verwerken van door de verdachte ter terechtzitting gedane mededelingen over zijn verblijfplaats. Zoals de Minister ook heeft aangegeven, had de officier van justitie zijn administratie zelfstandig kunnen attenderen op de door J. ter terechtzitting gedane mededelingen over zijn verblijfplaats. Daarnaast is van belang dat de betreffende gegevens bekend waren, althans bekend hadden kunnen zijn uit het bevel gevangenhouding, op basis van welk bevel de officier van justitie de gevangenhouding heeft ge xecuteerd. In dit licht bezien, alsmede gelet op hetgeen onder 4. is overwogen, kan het aan het arrondissementsparket worden verweten dat de betreffende adresgegevens niet aan het CJIB zijn doorgegeven. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

III.     Met betrekking tot het Centraal Justitieel Incasso Bureau

1. In zijn ambtsbericht deelde de directeur van het CJIB mee dat het CJIB de suggestie van verzoeksters echtgenoot om bij de politie te Ouderkerk aan de Amstel te informeren naar het adres van de veroordeelde niet had opgevolgd. De directeur achtte dit niet onjuist, nu de politie in het algemeen niet beschikt over meer of andere gegevens dan het arrondissementsparket. De directeur stelde ook dat verzoeksters echtgenoot zijn voorstel niet nader had onderbouwd. Op 21 januari 1997 registreerde het CJIB de schadevergoedingsmaatregel, nadat deze op 17 december 1996 door het arrondissementparket was aangeboden. Dat er enige tijd lag tussen het aanleveren van de zaak door het parket en de registratie daarvan door het CJIB was volgens de directeur verklaarbaar. Het CJIB was in september 1996 gestart met de afhandeling van schadevergoedingsmaatregelen. Eind 1996, begin 1997, kwam de overdracht van schadevergoedingsmaatregelen door de negentien arrondissementsparketten goed op gang. Dit resulteerde in een verwerkingstijd van enkele weken. Aangezien na verificatie geen adres van de veroordeelde bekend was, en hij ook niet langer was gedetineerd, was opname van de schadevergoedingsmaatregel in het opsporingsregister ge ndiceerd (zie

Achtergrond

, onder 5.). Op 30 maart 1998 werd de maatregel in het opsporingsregister opgenomen. Door problemen van organisatorische en automatiseringstechnische aard was de aanbieding van de schadevergoedingsmaatregel aan het opsporingsregister vertraagd, aldus de directeur van het CJIB.2. Indien de politie beschikt over gegevens met betrekking tot de woon- of verblijfplaats van een verdachte informeert zij het parket daarover bij inzending van het proces-verbaal. Het CJIB, dat de voor de tenuitvoerlegging benodigde gegevens vervolgens van het parket ontvangt, mag er daarom in beginsel van uitgaan dat de politie niet beschikt over meer of andere adresgegevens dan het parket. Niet valt echter uit te sluiten dat de plaatselijke politie ten aanzien van bepaalde personen binnen haar regio beschikt over informatie over hun doen en laten, zodanig dat aan de hand daarvan de feitelijke verblijfplaats achterhaald zou kunnen worden. Voorts valt niet uit te sluiten dat aan de politie na inzending van het proces-verbaal nieuwe gegevens bekend worden. Nu bij het CJIB in deze zaak geen adresgegevens bekend waren van de veroordeelde, en verzoeksters echtgenoot had verwezen naar een met naam genoemde ambtenaar van de politie te Ouderkerk aan de Amstel, had mogen worden verwacht dat het CJIB deze ambtenaar had geraadpleegd. Het is onjuist dat dit niet is gebeurd. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.3. Nadat het arrondissementsparket de schadevergoedingsmaatregel op 17 december 1996 aan het CJIB had aangeboden, duurde het vijf weken voordat het CJIB de maatregel registreerde. Na deze registratie duurde het ruim 14 maanden voordat de maatregel werd opgenomen in het opsporingsregister. De door de directeur gegeven motivering voor de vertraging bij de registratie en de opneming in het opsporingsregister kan deze vertraging wel verklaren, maar niet rechtvaardigen. Gelet op het algemene uitgangspunt dat schadevergoedingsmaatregelen zo snel mogelijk worden ge xecuteerd (zie

Achtergrond

, onder 3.), is op dit punt onvoldoende voortvarend gehandeld. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond ten aanzien van het moment van overdracht van de schadevergoedingsmaatregel aan het CJIB, en gegrond ten aanzien van het niet doorgeven van de betreffende adresgegevens aan het CJIB. De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Instantie: arrondissementsparket Amsterdam

Klacht:

Onvoldoende inspanningen verricht om vonnis politierechter (betalen schadevergoeding f 740,-) ten uitvoer te leggen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Onvoldoende inspanningen verricht om vonnis politierechter (betalen schadevergoeding f 740,-) ten uitvoer te leggen.

Oordeel:

Gegrond