1999/261

Rapport
Op 25 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te X, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Assen. Nadat verzoeksters (toenmalige) gemachtigde bij brief van 31 maart 1998 nadere informatie had verschaft, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. Deze gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt er over dat het arrondissementsparket te Assen bij brief van 31 juli 1997 afwijzend heeft gereageerd op haar verzoek om vergoeding van de schade aan haar auto die in beslag was genomen.

Achtergrond

A. InbeslagnemingArtikel 94, derde lid van het Wetboek van Strafvordering:"Van de inbeslagneming van een voorwerp wordt, ook in geval de bevoegdheid tot inbeslagneming toekomt aan de rechter-commissaris of de officier van justitie, door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie een voorwerp is inbeslaggenomen, een bewijs van ontvangst afgegeven." B. Besluit inbeslaggenomen voorwerpen Artikel 2:"Zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming wordt het voorwerp zorgvuldig beschreven en, zo mogelijk na verpakking, deugdelijk gewaarmerkt, zodat te allen tijde de aard van het voorwerp, de herkomst en de reden der inbeslagneming kan worden vastgesteld." C. Standpunt Nationale ombudsman over het beschrijven van inbeslaggenomen voorwerpen In rapport 97/144, waarin eveneens een verzoek tot schadevergoeding naar aanleiding van beschadigingen aan een inbeslaggenomen voorwerp werd afgewezen, heeft de Nationale ombudsman onder meer overwogen dat het niet juist was dat bij

inbeslagneming de staat van het voorwerp op geen enkele wijze zorgvuldig was beschreven. De Nationale ombudsman deed in dat rapport de aanbeveling het verzoek tot schadevergoeding te heroverwegen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoekster noch de Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 6 maart 1996 vond bij verzoekster een huiszoeking plaats. Hierbij werd verzoeksters auto in beslag genomen. In de lijst inbeslaggenomen goederen, die is gevoegd bij het proces-verbaal terzake van de strafbare feiten waarvan onder meer verzoekster werd verdacht, staat onder meer vermeld:"d-E-1-6         voor achterdeur           MERCEDES PERSONENAUTO                            AI                                  (XX-XX-XX)                   (gedeponeerd in politieopslag (...) te Assen)"2. Op 20 maart 1997 werd het beslag opgeheven en de auto teruggegeven. In het ontvangstbewijs staat onder meer vermeld:"De ondergetekende (...) verklaart (...) op 20 maart 1997 (...) het volgende te hebben ontvangen:Mercedes personenauto, kenteken XX-XX-XX - geen kentekenbewijs - diverse schades antenne mist."3. Bij brief van 25 juli 1997 deelde verzoeksters (toenmalige) gemachtigde de officier van justitie te Assen onder meer het volgende mee:"Na herhaald verzoek om teruggave werd eerst op 20 maart 1997 de auto teruggegeven. Tijdens de behandeling tot teruggave bij de rechtbank te Assen, werd door de OvJ medegedeeld dat er op deze auto geen conservatoir beslag lag. Niettegenstaande dit gegeven werd herhaalde malen geweigerd de auto terug te geven. Nadat de auto uiteindelijk werd teruggehaald, bleek dat er aanzienlijke schade was aangericht. Bijgaand zend ik u een schadecalculatierapport (...). Hieruit kan worden opgemaakt dat de schade een bedrag beloopt van f 1991,21. Voorts werd door de ANWB/BOVAG onderzoek verricht naar de eventuele waardevermindering die geldt voor de periode maart 1996 tot maart 1997. Bij dit onderzoek werd er van uitgegaan dat er in genoemde periode niet met de auto werd gereden. Deze waardevermindering is gesteld op f 4000,-. De totale schade bedraagt derhalve f 6000,-. Nu gebleken is dat de auto niet rechtmatig in beslag werd gehouden, stelt cli nte de Nederlandse Staat, en meer in het bijzonder het OM te Assen aansprakelijk voor de geleden schade."4. Het arrondissementsparket te Assen deelde verzoeksters (toenmalige) gemachtigde schriftelijk op 31 juli 1997 onder meer het volgende mee:"De door u genoemde Mercedes Benz (...) is niet door ons in beslag genomen. Zoals u bekend is rustte op de auto een fiscaal beslag. Met betrekking tot uw klachten verwijs ik u naar de belastingdienst aangezien zij de beslagleggende instantie zijn."5. Nadat verzoekers (toenmalige) gemachtigde zich op 24 september 1997 tot de belastingdienst had gewend met een verzoek tot schadevergoeding, berichtte de belastingdienst verzoekers gemachtigde bij brief van 30 september 1997 dat op de auto van 4 juni 1996 tot en met 28 november 1996 een fiscaal executoriaal beslag had gelegen. De belastingdienst wees het verzoek om schadevergoeding af omdat het fiscaal beslag had gelegen binnen de termijn van het justitieel beslag.B.       STANDPUNT VERZOEKSTERHet standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en onder A.3.C.       STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. Bij brief van 28 juli 1998 deelde de Minister van Justitie onder meer mee:"Het College (van procureurs-generaal; N.o.) acht de klacht, voor zover die betrekking heeft op het feit dat de afwijzing gebaseerd is op onjuiste informatie, gegrond. Het College heeft de schadeclaim alsnog inhoudelijk in behandeling genomen, hetgeen wederom tot een afwijzing heeft geleid. Ter uwer informatie voeg ik de brief van het College van 15 juli 1998 aan de advocaat van mevrouw K. (verzoekster; N.o.) bij. Met dit standpunt kan ik mij verenigen."2. Bij haar reactie voegde de Minister van Justitie een brief van het College van procureurs-generaal aan verzoekers (toenmalige) gemachtigde van 15 juli 1998. Het College deelde verzoekers gemachtigde in die brief onder meer het volgende mee:"U verzoekt om vergoeding voor de schade, groot f 1.991,21, die ontstaan is aan de auto tijdens de periode van inbeslagname van 6 maart 1996 tot 20 maart 1997. Daarnaast verzoekt u om een bedrag van f 4.000,-- in verband met de waardevermindering van de auto in de betreffende periode. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer HR 29 april 1994, RvdW, 104c) is de toepassing van een dwangmiddel, in casu de inbeslagneming, onrechtmatig indien zij is toegepast in strijd met de wettelijke voorschriften dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten. Buiten deze gevallen is de toepassing van een dwangmiddel in beginsel rechtmatig omdat zij wordt gerechtvaardigd door het bestaan van een verdenking. Zulks is slechts anders indien achteraf uit het strafdossier - uit de einduitspraak of anderszins - blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan (vgl. HR 26 januari 1990, NJ 1990, 794 en HR 23 november 1990, NJ 1991,92). Uw cli nt is 24 december 1996 veroordeeld voor het feit in het kader waarvoor de auto in beslag is genomen, zodat niet gezegd kan worden dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan. De inbeslagneming is derhalve rechtmatig geweest, zodat ik uw verzoek om vergoeding van schade van f 4.000,-- voor de waardevermindering afwijs. Nu het causaal verband tussen de door u gestelde schade en de inbeslagneming niet is vast komen te staan, wijs ik uw verzoek om vergoeding van schade van f 1.991,21 af. Ik hecht eraan u mijn excuses te maken voor het feit dat uw brief d.d. 25 juli 1997 nu pas inhoudelijk beantwoord is. Ik vertrouw erop u voldoende te hebben ge nformeerd."3. Voorts voegde de Minister van Justitie bij haar reactie een ambtsbericht van het arrondissementsparket te Assen van 1 juli 1998. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:"Mevrouw K. is medeverdachte in het onderzoek van (...) de afdeling Zware Criminaliteit van de politie Drenthe contra B. De hoofdbestanddelen van de verdenking contra B. bestaan uit handel in (soft)drugs, belastingfraude en uitkeringsfraude. In het kader van het Gerechtelijk Vooronderzoek ca. B. vindt er op 6 maart 1996 een huiszoeking plaats. Bij deze huiszoeking wordt ook de betreffende Mercedes meegenomen. Deze wordt gestald in de door de politie Drenthe gehuurde opslagruimte

bij autobedrijf V. in Assen. (...) De van de politie verkregen informatie voeg ik als bijlage hierbij. Dit rapport geeft een redelijk beeld hoe de gang van zaken rond de betreffende Mercedes is geweest. (...) Door de politie is aan het parket geen kennisgeving inbeslagname gezonden. Derhalve komt de betreffende Mercedes ook niet voor in de administratie van het parket. Dit verklaart waarom het parket aan mw. K. berichtte dat er geen beslag lag op de Mercedes en dit verklaart ook waarom het parket de auto niet wilde teruggeven (wat niet in beslag is genomen, kan ook niet worden teruggegeven). Duidelijk moge inmiddels zijn dat politie, parket en belastingdienst op het punt van de inbeslaglegging m.b.t. deze Mercedes langs elkaar heen hebben gewerkt. Tijdens de periode van inbeslagname trad de politie Drenthe op als houder van de Mercedes. Ook hiervoor verwijs ik naar de bijlage. Er is klaarblijkelijk geen beschrijving gemaakt van de staat van het voertuig op het moment dat deze in beslag werd genomen. Ook de vraag of de schade is ontstaan tijdens de periode dat de auto in de opslag stond is niet te beantwoorden. Het lijkt mij echter niet dat het OM aansprakelijk is voor eventuele schade ontstaan tijdens de periode dat de auto in de opslag stond.

Samengevat is de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding door het parket mijns inziens juist geweest."4. Voorts voegde de Minister van Justitie bij haar reactie een rapport dat het regionale politiekorps Drenthe op verzoek van het arrondissementsparket te Assen had opgemaakt. In dat rapport staat onder meer het volgende vermeld:"- (...) Er bestaat geen specifiek proces-verbaal m.b.t. de inbeslaggenomen Mercedes. - In de bij ons aanwezige dossiers is geen kennisgeving van inbeslagneming te vinden. Deze is mogelijk ook nooit opgemaakt. (...) Mercedes Benz (...): Dit voertuig is op 6 maart 1996 tijdens de huiszoeking bij B. in beslag genomen en eerst voor onderzoek overgebracht naar het Regiobureau (...) in Assen. Het voertuig is vervolgens op 22 maart 1996 geplaatst in het bij V. gehuurde gedeelte ('de politie-opslag'). Een van de medewerkers wist mij nu nog te vertellen dat op het voertuig toen reeds diverse deukjes en krasjes aanwezig waren, wat echter als heel normaal werd gezien voor een auto van die leeftijd. Op 20 maart 1997 heeft de hoofdagente van de Regiopolitie per fax aan garagebedrijf V. opdracht gegeven voor teruggave van het voertuig aan B. Een personeelslid van de afdeling Berging kan zich nu nog herinneren dat hem toen is opgevallen dat B., direct nadat hij bij het voertuig kwam, begon te wijzen op beschadigingen die aan het voertuig zouden zijn ontstaan tijdens de opslag terwijl hij dat voertuig toch meer dan een jaar niet had gezien! Van de antenne wist het personeel van V. zich niets te herinneren. Door het personeelslid H. van V. zijn vervolgens aantekeningen gemaakt op het bewijs van ontvangst m.b.t. de diverse schades en dat volgens B. de antenne miste."D.       REACTIE VERZOEKSTERBij brief van 23 augustus 1998 deelde verzoekster onder meer mee:"De betreffende Mercedes (...) is voor mij altijd mijn heilige koe geweest, en krasjes of deuken kwamen bij mij niet voor. Zij werden onmiddellijk gerepareerd binnen de kortst mogelijke tijd. U begrijpt wel dat een veelvoud van krassen en deukjes bij mij nooit voor zal komen daar mijn paradepaardje 2x per week gewassen wordt, en ik dit dus nooit heb gezien voor de inbeslagname. Ik kan mij dus echt niet verenigen met de uitspraak."E.       INFORMATIE VAN DE AFDELING BERGING VAN HET GARAGEBEDRIJFMedewerker N. van de afdeling berging van het garagebedrijf waar verzoekers auto in de betreffende periode was gestald deelde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch mee dat hij zich nog kon herinneren dat verzoeksters auto daar had gestaan. Hij deelde mee dat verzoeksters auto geen extreme schade had gehad, naast de schade die gebruikelijk is voor een auto van die leeftijd. Hij doelde hiermee op kleine krasjes en deukjes. Voorts wist N. zich te herinneren dat verzoeksters partner bij de afgifte van de auto had geklaagd over schades aan de auto en over het ontbreken van een antenne aan de auto.

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat het arrondissementsparket te Assen bij brief van 31 juli 1997 afwijzend heeft gereageerd op haar verzoek om vergoeding van de schade aan haar auto die in de periode van 6 maart 1996 tot en met 20 maart 1997 inbeslaggenomen was geweest. Verzoekster liet weten dat haar auto bij teruggave beschadigd was geweest. Volgens verzoekster bedroeg het totale schadebedrag f 6000,-. Het bedrag bestond uit een waardevermindering van f 4000,- van de auto over de periode van inbeslagneming en uit een bedrag van f 1991,21 voor beschadigingen aan de auto. Het arrondissementsparket te Assen heeft verzoekster in de brief van 31 juli 1997 meegedeeld dat het parket de auto niet in beslag had genomen, en heeft haar verwezen naar de belastingdienst, omdat volgens het parket fiscaal beslag op de auto had gerust.2. De Minister van Justitie heeft meegedeeld dat verzoeksters klacht gegrond was geweest voor zover het arrondissementsparket te Assen de afwijzing van de schadeclaim had gebaseerd op de onjuiste grondslag dat op de auto geen justitieel beslag had gerust. De Minister van Justitie was echter bij heroverweging van verzoeksters schadeclaim tot de conclusie gekomen dat de schadeclaim alsnog volledig diende te worden afgewezen. De Minister van Justitie heeft daartoe aangevoerd dat de rechter verzoekster had veroordeeld voor het feit in verband waarmee de auto in beslag was genomen. De verdenking ten aanzien van verzoekster had derhalve terecht bestaan, waardoor de inbeslagneming rechtmatig was geweest, aldus de Minister. Om die reden had de Minister het verzoek om vergoeding van de schade voor de waardevermindering afgewezen. Voorts heeft de Minister van Justitie meegedeeld dat het verband tussen de door verzoekster gestelde schade en de inbeslagneming niet was komen vast te staan. De Minister had om die reden het verzoek om vergoeding van de gestelde schade aan de auto eveneens afgewezen. De Minister heeft tevens meegedeeld dat er van de inbeslagname geen kennisgeving van inbeslagneming was opgemaakt en dat er voorts geen specifiek proces-verbaal met betrekking tot de inbeslaggenomen auto bestond. Voorts liet de Minister weten dat er klaarblijkelijk geen beschrijving was gemaakt van verzoeksters auto bij de inbeslagneming. 3. Het staat vast dat verzoeksters auto onder verantwoordelijkheid van het arrondissementsparket te Assen op 6 maart 1996 in beslag is genomen. Tevens staat vast dat verzoeksters auto bij teruggave op 20 maart 1997 beschadigd was. Voorts staat vast dat de staat waarin verzoeksters auto verkeerde ten tijde van de inbeslagneming op geen enkele wijze is beschreven. Het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (zie

Achtergrond

, onder B.) bepaalt dat een inbeslaggenomen voorwerp zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming zorgvuldig dient te worden beschreven. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd. Voorts is het in strijd met de wettelijke bepalingen terzake dat van de inbeslagneming van de auto geen kennisgeving van inbeslagneming is opgemaakt en dat aan verzoekster geen bewijs van ontvangst is uitgereikt (zie

Achtergrond

, onder A.). Het ontbreken van een beschrijving van de staat waarin verzoeksters auto verkeerde op het moment van inbeslagneming leidt ertoe dat de op het moment van teruggave geconstateerde schade in beginsel voor risico behoort te komen van het arrondissementsparket te Assen (zie

Achtergrond

, onder C.). Om die redenen kon het arrondissementsparket - en in tweede instantie het College van procureurs-generaal namens de Minister - het verzoek om vergoeding van de schade op dit punt niet in redelijkheid zonder meer afwijzen. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.4. Het voorgaande geeft aanleiding tot de aanbeveling om het afwijzende besluit op het punt van de beschadigingen aan de auto te heroverwegen, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.5. Ten aanzien van verzoekers klacht over de schade ten gevolge van het waardeverlies door tijdsverloop van de auto wordt het volgende overwogen. Waardeverlies door tijdsverloop in het kader van een inbeslagneming kan als zodanig niet zonder meer worden aangemerkt als schade, aangezien dit waardeverlies ook zonder de inbeslagneming zou zijn opgetreden. Er deed zich in dit geval geen omstandigheid voor op grond waarvan niettemin had moeten worden overgegaan tot schadevergoeding. De Minister heeft derhalve in redelijkheid kunnen komen tot afwijzing van verzoeksters schadeclaim terzake. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Assen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond, behalve ten aanzien van de afwijzing van de schadeclaim met betrekking tot de waardevermindering door tijdsverloop van verzoeksters auto. Op dit punt is de klacht niet gegrond. AANBEVELING De Minister van Justitie wordt in overweging gegeven het afwijzende besluit op het punt van de beschadigingen aan de auto te heroverwegen, met inachtneming van hetgeen onder

Beoordeling

, onder 3. is overwogen.

Instantie: arrondissementsparket Assen

Klacht:

Afwijzend gereageerd op verzoek om vergoeding schade aan in beslag genomen auto.

Oordeel:

Niet gegrond