1999/205

Rapport
Op 12 maart 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer. B. te Hoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord in de vroege ochtend van 25 mei 1997 hebben gereageerd op zijn telefonische melding dat een groep personen zijn zoon en diens vrienden had aangevallen in een park in de gemeente Hoorn.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een betrokken ambtenaar gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 26 mei 1997 diende verzoeker een klacht in bij de commandant van het district Westfriesland West/Hoorn van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Hij deelde onder meer het volgende mee:"Gisterochtend om ca. 04.00u in de ochtend stond mijn bijna achttienjarige zoon, J., bij mijn bed met het verzoek of ik hem wilde helpen. Hij was zeer opgewonden, en tot over

zijn heupen nat. Ik heb hem gerust proberen te stellen, wat maar ten dele lukte en zijn verhaal aangehoord. Hij had met een paar vrienden in het donker aan het Markermeer gezeten in het park bij Schelphoek. Plotseling was er een groep van meer dan tien personen verschenen die hen op gewelddadige wijze bejegende. Verschillende personen uit die groep deelden met stukken hout een paar klappen uit waarbij een van de vrienden van J. behoorlijk op de rug werd geraakt. J. was in het water terecht gekomen. Omdat hij daar niet direct uitkwam en veel herrie maakte trok dat de aandacht van de groep. Hiervan maakte de vrienden van J. gebruik om zich, met behulp van de duisternis, in de struiken te verschuilen. J. wilde koste wat het kost uit de handen van de groep mensen blijven. Door het water wadend begon hij parallel aan de kant lopen. Onder het uitingen van bedreiging (o.a.: "als je uit het water komt slaan we je dood") volgde de agressieve groep hem op de kant. Na enige tijd wist hij, gebruik makend van de duisternis, toch ongemerkt de kant te bereiken en te vluchten. Op dat moment had hij er geen flauw idee van hoe zijn vrienden het er af hadden gebracht. Hij vreesde het ergste. Verder moest hij zijn brommer in het park achterlaten. (...) Het verhaal van J. greep me aan. Des te meer omdat enkele jaren geleden in Midwoud, zonder enige echte reden een bekende van ons met een eind hout was doodgeslagen. Om circa 4.10u heb ik de politie in Hoorn gebeld. Ik kreeg de heer H. van uw bureau aan de telefoon. Aan hem heb ik het verhaal gedaan en gevraagd of de politie direct poolshoogte wilde gaan nemen. H. wimpelde dat af: "die groep is er toch al vandoor" en hij had geen melding binnen van letsel uit dat gebied. Ik nogmaals gezegd dat we niet wisten wat de toestand van de vrienden van J. was en dat er wel degelijk geweld was gebruikt en erge bedreigingen geuit. Maar er werd door de politie niets gedaan. Met mijn zoon zijn we toen de adressen van de betrokken vrienden afgegaan. Nergens zagen we licht branden. We concludeerden daaruit dat ze niet thuis waren. Ik ben daarna met mijn zoon naar het politiebureau gereden. Het was inmiddels 5:00u en al behoorlijk licht geworden. Bij de heer H. hebben we gemeld dat de vrienden van J. waarschijnlijk niet thuis waren. Ik heb verzocht om alsnog bij de Schelphoek de situatie op te nemen. Tot onze opluchting werd er een patrouille op af gestuurd. Die meldde enige minuten later dat het rustig was in het gebied. De patrouille had wel enkele fietsen zien staan, maar geen bromfiets. Hoewel mijn zoon heel bang was weer iemand uit de groep tegen te komen, zijn we zelf in het park naar de vrienden van mijn zoon en zijn bromfiets gaan zoeken. De vrienden vonden we niet. (achteraf hebben ze zich nog geruime tijd schuil gehouden in het park en bleken ze gelukkig nagenoeg ongedeerd te zijn). De bromfiets stond niet op de plaats waar hij was achtergelaten. Wel vonden we ca.

150m van die plek, een groot smeulend kampvuur. Het brandde zelf nog hier en daar nog. Midden in dat kampvuur lagen de restanten van de bromfiets van mijn zoon. Hetgeen een zeer triest gezicht was. In de omgeving van het kampvuur waren verschillende verse autosporen te zien. Nadat ik de restanten van de bromfiets uit het vuur had gesleept en had laten afkoelen heb ik die meegenomen. Verder heb ik uit de directe omgeving van het kampvuur verschillende attributen meegenomen, zoals: bierflesjes, sigarettenpeukjes waar soms nog een halve sigaret as aan zat toen ze op de grond lagen. Een bonnetje uit een parkeerautomaat, enkele kassabonnetjes waaronder een met de afrekening van een pakje Marlboro, verschillende lege pakjes Marlboro e.d. Later op de dag heb ik n van de betrokken vrienden van mijn zoon gesproken. Die zei dat de groep personen nog geruime tijd bij het betreffende kampvuur aanwezig is geweest. Ze hadden de groep stiekem van afstand gadegeslagen. Als de politie om 04:10 accuraat had gereageerd door een patrouille naar het gebied te sturen was ongetwijfeld de groep daar door de politie aangetroffen. Dan was ook direct duidelijk geworden welke personen betrokken waren geweest bij de geweldplegingen, mijn zoon hadden bedreigd en de bromfiets van mijn zoon hadden vernield. Nu weten we bijna niets. Ik vind het nalatigheid van de politie.

Gistermiddag heb ik telefonisch contact gehad met de heer Jo. van uw bureau. Aan hem heb ik gevraagd of er bij het kampvuur een sporenonderzoek gedaan kon worden en dat de politie mogelijk wel wat zou hebben aan de attributen (vingerafdrukken, speeksel e.d.) die ik verzameld had. Volgens hem was de zaak daar waarschijnlijk niet ernstig genoeg voor om er een kostbaar onderzoek aan te wijden. Hij had geen interesse in de attributen. Moet ik hieruit begrijpen dat er eerst slachtoffers moeten vallen net als in Midwoud voordat de politie serieus wat onderneemt? Wordt het slaan met een stuk hout, het met de dood bedreigen en het vernielen van een bromfiets normaal geworden. Dat zijn toch ook overtredingen van de wet! Bij wie kan ik de schade verhalen)? Ik verzoek u mij mede te delen waarom er op 25-05-97 om 04:10 geen patrouille naar het park bij de Schelphoek is gestuurd. Ook verzoek ik u om een serieus onderzoek te doen in deze zaak. Ik verneem daarom graag waar ik de door mij gevonden attributen kan afleveren. Ik ben gaarne bereid de plaats van het kampvuur aan te wijzen."2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord reageerde bij brief van 29 december 1997 onder meer als volgt op verzoekers brief van 26 mei 1997:"Uw klacht heeft betrekking over het feit dat de politie niet adequaat heeft gereageerd toen u een melding heeft gedaan dat uw zoon omstreeks 03.00 uur, in het park bij de Schelphoek te Hoorn door een groep van meer dan 10 personen op een gewelddadige wijze was bejegend en dat uw zoon was ontkomen door het water in te lopen.

Uit het naar aanleiding van uw klacht ingestelde onderzoek is gebleken dat u op 25 mei 1997, omstreeks 04.10 uur, rechtstreeks deze melding heeft gedaan bij de politie te Hoorn. Volgens de betrokken politieambtenaar heeft u daarbij medegedeeld dat de vrienden en uw zoon daarbij in elkaar geslagen zouden zijn en dat de bromfiets van uw zoon ter plaatse was achtergebleven. Daarbij zou u medegedeeld hebben dat de bromfiets de volgende morgen, als het licht was, door u zou worden opgehaald. Tevens werd met u afgesproken dat uw zoon J. de volgende morgen overleg zou plegen met zijn vrienden en aan de hand daarvan zou besluiten al of niet naar het bureau te komen om aangifte te doen. Het telefoongesprek werd daarna met u be indigd zonder dat nadere afspraken waren gemaakt over enige actie door de politie. Gezien het feit dat er na het incident reeds een uur was verstreken en uit uw melding geen dringende noodzakelijkheid tot optreden was gebleken en voorts geen verdere meldingen met betrekking tot geweldplegingen of overlast waren binnengekomen, besloot de dienstdoende hulpofficier van justitie uw melding voor kennisgeving aan te nemen, in afwachting van het al dan niet doen van een aangifte. Op grond van het vorenstaande ben ik van mening dat de betrokken politieambtenaar op basis van de toen bekend zijnde gegevens terecht tot zijn besluit is gekomen om geen directe politie-inzet te plegen. De politie heeft mijns inziens dan ook niet onbehoorlijk gehandeld. Toen u die dag omstreeks 05.00 uur met uw zoon aan het bureau van politie te Hoorn kwam en de hulpofficier van justitie met aanvullende aanwijzingen werd geconfronteerd heeft hij wel adequaat gereageerd door onmiddellijk een surveillance-eenheid ter plaatse te sturen. Door deze eenheid werden echter geen bijzonderheden aangetroffen."

B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder

Klacht

. Verzoeker deelde in zijn voorts verzoekschrift onder meer het volgende mee:"Op 25 mei 1997 is mijn zoon J. betrokken geweest bij een voorval waarbij geweld is gebruikt en ernstige bedreigingen aan het adres van mijn zoon zijn geuit. Naar aanleiding van de brief van plv. korpschef D., d.d. 29 december 1997 heb ik nog wel de volgende opmerkingen:• op het moment dat ik belde op 25 mei 1997, om ca. 4:00 uur, met de dienstdoende politiefunctionaris, om melding te doen van het voorval, ging het mij in eerste instantie om bescherming te krijgen voor de vrienden van mijn zoon. Hun situatie en toestand was op dat moment niet duidelijk. In tweede instantie ging het mij ook om de brommer van mijn zoon te redden, omdat ik vreesde dat als die brommer gevonden zou worden

door de belagers, die wel eens vernield zou kunnen worden. Ondanks het feit dat er op dat moment twee patrouilles van de politie beschikbaar waren heeft de dienstdoende politiefunctionaris besloten om geen actie te ondernemen. Zeer waarschijnlijk had de schade aan de brommer voorkomen kunnen worden of de daders aangehouden kunnen worden als een patrouille poolshoogte was gaan nemen. • om ca. 5:00 uur is uiteindelijk wel een politiepatrouille gaan kijken in het gebied. Die had niets bijzonders waargenomen. Ca. 10 minuten later arriveerde ik daar samen met mijn zoon. Wij zagen vrijwel direct een groot vuur branden waarin de brommer van mijn zoon lag. Gezien de omvang en de hitte was het duidelijk dat het vuur er al enige uren moest zijn geweest. Ik vind dat de patrouille ernstig tekort is geschoten in hun waarneming."

C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDERDe korpsbeheerder deelde in zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Uit het naar aanleiding van de klacht ingestelde onderzoek is gebleken dat de heer B. op 25 mei 1997, omstreeks 04.10 uur, de melding heeft gedaan dat, omstreeks 03.00 uur, zijn zoon en een aantal vrienden in het park bij de Schelphoek te Hoorn door een groep van meer dan 10 personen op een gewelddadige wijze was bejegend en dat zijn zoon toen was ontkomen. De bromfiets van zijn zoon was ter plaatse achtergebleven. De heer B. zou bij de melding hebben medegedeeld dat de bromfiets de volgende morgen opgehaald zou worden. Met hem werd afgesproken dat zijn zoon J. de volgende morgen naar het bureau zou komen om aangifte te doen. Het telefoongesprek met de heer B. werd daarna be indigd zonder dat nadere afspraken waren gemaakt over enige actie door de politie. Gezien het feit dat er na het incident reeds een uur was verstreken en uit de melding geen dringende noodzakelijkheid tot optreden was gebleken en er voorts geen andere meldingen met betrekking tot geweldpleging of overlast waren binnengekomen, besloot de dienstdoende hulpofficier van justitie de melding van de heer B. voor kennisgeving aan te nemen, in afwachting van het al dan niet doen van een aangifte. (...) Ik ben van mening dat de betrokken politieambtenaar op basis van de hem toen bekend zijnde gegevens terecht tot zijn besluit is gekomen om geen directe politie-inzet te plegen. Toen de heer B. die dag omstreeks 05.00 uur met zijn zoon aan het bureau van politie te Hoorn kwam en de hulpofficier van justitie met aanvullende aanwijzingen werd geconfronteerd heeft hij wel adequaat gereageerd door onmiddellijk een surveillance-eenheid ter plaatse te sturen. (...) Door deze eenheid werden echter blijkens de rapportage door de hulpofficier van justitie geen bijzonderheden aangetroffen. (...) In de brief van de heer B. d.d. 7 maart 1998 aan u (het verzoekschrift; N.o.) zie ik geen aanleiding om op mijn mening, dat de politie in deze niet onbehoorlijk heeft gehandeld, terug te komen.

In deze brief vermeldt de heer B. dat, toen hij en zijn zoon, omstreeks 05.10 uur, ter plaatse kwamen, zij een groot vuur hebben zien branden, dat gezien zijn omvang en hitte al enige uren zou moeten hebben bestaan. In zijn brief d.d. 26 mei 1997 aan de (...) waarnemend chef van het district Westfriesland West te Hoorn, beschrijft de heer B. het vuur als een groot smeulend kampvuur dat hier en daar zelfs nog brandde. Of dit vuur groot of klein was is uiteindelijk minder van belang. Vervelend is dat in dit vuur door hem de verbrande bromfiets van zijn zoon werd aangetroffen en dat een en ander niet door de ter plaatse gestuurde surveillance-eenheid werd waargenomen. Als bijlage (...) heb ik hierbij gevoegd de dagroosters van de medewerkers van het district Westfriesland west die op zondag 25 mei 1997 tussen 00.00 uur tot 07.00 uur dienst hebben gedaan. Teneinde te achterhalen wie van hen op aansturing van de betrokken hulpofficier van justitie, de heer H., ter plaatse is geweest, heeft er met hen een gesprek plaats gevonden. Geen van deze medewerkers weet zich, ongeveer 11 maanden na de gebeurtenis, het voorval nog te herinneren, althans wat zijn of haar bemoeienis daarmee betreft. Allen verklaarden dat zij in het zomerseizoen 1997 meerdere malen op bedoelde locatie geweest zijn naar aanleiding van klachten en/of baldadigheid. De heer L. en mevrouw C. sloten als enige niet uit dat zij mogelijk ter plaatse een onderzoek hadden ingesteld. Aan de hand van andere mutaties/ meldingen uit die nacht konden zij opmaken dat zij, omstreeks de betreffende tijd, gezamenlijk surveillance hadden gedaan, doch ook zij konden, ook met de achteraf gegeven informatie, zich een dergelijke gebeurtenis niet herinneren."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie onder meer een aantal mutaties uit het dag- en nachtrapport van de politie van 25 mei 1997. In de mutaties staat niet aangegeven wie, naast ambtenaar H., bij het politieoptreden betrokken waren. De mutaties, die allen zijn opgemaakt door ambtenaar H. om respectievelijk 5.05 uur, 6.07 uur en om 6.06 uur, luiden als volgt:2.1."melder is in Schelphoek door groep mannen met stokken achterna gezeten. Is ontkomen door het water in te rennen. Zijn vrienden zijn nog niet thuis. svp even kijken. Reden status: in afwachting aang. 1e Eenheid: 51-01 Tijd opdracht: 05:06 Tijd ter plaatse: 05:09 2de Eenheid: 51-02 Tijd opdracht: 05:06 Tijd ter plaatse: 05:09"2.2. "Kwamen vader en zoon aan het buro. De vrienden waren nog niet thuis. Zij waren bang dat hen iets overkomen zou zijn. Ter plaatse door surv. even een kijkje genomen. Aan het strand alleen wat vrijende stelletjes. De bromfiets zou daar ook nog moeten staan. Vader en zoon gaan even kijken. Komen later terug aan het buro. bleek dat de bromfiets in de brand was gestoken. Er wordt even gewacht tot de vrienden thuis zijn gekomen. Dan zal worden overlegd of aangifte zin heeft." 2.3. "Ter plaatse geen bijzonderheden aangetroffen."

D.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR

De betrokken ambtenaar verwees in zijn reactie op de klacht naar een verklaring die hij op 4 november 1997 had afgelegd in verband met verzoekers bij de politie ingediende klacht. Deze verklaring luidt als volgt:"In de vroege ochtend van 25 mei 1997 was ik als groepschef/ hulpofficier van Justitie in dienst. Even na 04.00 uur kwam er hier aan het bureau een telefoontje binnen van een vader die mij mededeelde dat zijn zoon en enkele van zijn vrienden door een groep van tien jongens met stokken achterna was gezeten. Dit was gebeurd in de Schelphoek bij het IJsselmeer rond 03.00 uur. Zijn zoon J. zou zijn ontkomen aan die groep door het water in te lopen. Waar de vrienden waren gebleven was niet bekend. Volgens de vader zouden de vrienden in elkaar zijn geslagen. De vader vertelde mij dat de bromfiets van zijn zoon J. nog op de Schelphoek was achtergebleven en dat ze die de volgende morgen, als het licht was, op zouden gaan halen. Tevens spraken wij af dat J. de volgende morgen overleg zou plegen met zijn vrienden en aan de hand daarvan zou besluiten al of niet naar het bureau te komen om aangifte te doen. Het telefoongesprek werd be indigd zonder nadere afspraak over enige actie te maken. Gezien het feit dat er reeds een uur was verstreken en er geen andere meldingen met betrekking tot geweldplegingen of overlast waren binnengekomen, besloot ik deze melding voor kennisgeving aan te nemen in afwachting van het wel of niet doen van een aangifte. Ongeveer een uur later, het zal 05.00 uur geweest zijn, kwamen vader en zoon B. aan het bureau. Volgens hun zeggen waren die betreffende vrienden nog niet thuis. Ze gaven aan ongerust te zijn. In verband met deze ongerustheid heb ik onmiddellijk een surveillanceauto naar de Schelphoek gestuurd om poolshoogte te nemen. Terwijl vader en zoon B. nog aan het bureau waren kwam er bericht van deze surveillance-eenheid dat er aan het strand geen bijzonderheden werden geconstateerd, met uitzondering van enkele vrijende stelletjes. Er heerste dus kennelijk rust. De zoon J. maakte op mij een onverschillige indruk en leek niet erg onder de indruk van het gebeurde. Vader en zoon vertelden mij dat zij naar de Schelphoek zouden gaan om de bromfiets op te halen. Even later kwamen zij terug en deelden mede dat de bromfiets in brand was gestoken. Daarna gaf de zoon J. aan dat hij in overleg met zijn vrienden zou besluiten of het zin zou hebben om aangifte te doen. Ook toen had ik nog niet de indruk dat de zoon erg met het gebeuren in zijn maag zat. Tijdens de voornoemde gesprekken met vader en zoon zijn mij geen berichten ter ore gekomen waarbij er sprake was van enige mishandeling van de zoon en zijn vrienden. Ook nadien zijn er tijdens mijn dienst geen meldingen over dergelijke feiten binnen gekomen."

E.       REACTIE VERZOEKER

In reactie op hetgeen van de zijde van de politie en de korpsbeheerder naar voren was gebracht deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Op 25 mei 1997 om circa 4:10u heb ik de politie in Hoorn gebeld. Ik kreeg de heer H. aan de telefoon. Aan hem ik het verhaal gedaan: dat er geweld door een groep van ten minste tien personen was gebruikt in het park bij De Schelphoek. Dat mijn zoon J. ernstig bedreigd was, dat hij had weten te ontkomen en dat de toestand van zijn drie vrienden niet duidelijk was. Ik heb gevraagd of de politie direct poolshoogte wilde gaan nemen. De heer H. wimpelde dat af. "die groep is er toch al vandoor" en hij had geen melding binnen van letsel uit dat gebied. Ik heb nogmaals gezegd dat we niet wisten wat de toestand van de vrienden van J. was en dat er wel degelijk geweld was gebruikt en ernstige bedreigingen geuit. En als de vrienden van mijn zoon inderdaad in elkaar waren geslagen, of erger nog vermoord (beide bedreigingen en vele anderen waren meer dan eens door de groep aanvallers gebruikt), konden ze waarschijnlijk het gebied niet verlaten. Geen van de jongens was in het bezit van een mobiele telefoon. Dus als ze het gebied niet konden verlaten, waren ze ook niet in staat om alarm te slaan. Maar er werd door de heer H. geen politiepatrouille naar het park gestuurd. (Hoewel hij op dat moment twee vrije patrouilles tot zijn beschikking had!). Waarom speelde de heer H. niet op zeker? Hij had toch zo een patrouille naar het park kunnen sturen. Achteraf heeft hij geluk gehad omdat mijn vrienden van mijn zoon vrij ongeschonden uit de strijd waren gekomen. Zoals ik al eerder geschreven heb, de groep aanvallers had zich op een gegeven moment op mijn zoon gericht waardoor, zijn vrienden zich konden verstoppen. Maar wat was er met de heer H. gebeurd als er wel gewonden of doden waren gevallen? U kunt toch in de krant lezen dat het helaas regelmatig gebeurd. Om niets worden mensen in elkaar geslagen of gedood. In een persoonlijk gesprek met de heer H. heeft hij tegen mij gezegd dat hij in een vergelijkbaar voorkomend geval weer zo zou handelen. Niets doen dus, terwijl hij de macht en de middelen heeft. Ik vraag me af hoe ik in een dergelijk geval de politie wel actief krijg. Moet ik soms op mijn blote knie n van huis naar het bureau kruipen en daar aangekomen met de pet in de hand vriendelijk vragen of men alsjeblieft, heel misschien, eens wil gaan kijken? Volgens mij behoort een enkel telefoontje van een verontruste ouder die met een aangeslagen en drijfnatte zoon naast zich opbelt, om eens te gaan kijken meer dan genoeg zijn. In het bewuste telefoongesprek heb ik de heer H. ook nog verteld dat de brommer van mijn zoon nog in het park stond op de plek waar mijn zoon met zijn vrienden had gezeten en dat ik vreesde dat de groep die mijn zoon en zijn vrienden had aan gevallen, die brommer niet ongemoeid zou laten. Ook dat argument was voor de heer H. niet voldoende om een van de twee beschikbare patrouilles naar het park te dirigeren.

Als gevolg van de pertinente weigeringen van de heer H. om een patrouille naar het park te sturen heb ik tegen hem gezegd, dat ik als het licht was de brommer zou gaan ophalen. Maar dat ik twijfelde dat die daar nog heel aanwezig zou zijn. Op een tweede verzoek om poolshoogte te gaan nemen, is uiteindelijk wel een patrouille in het park gaan kijken maar die hebben niets gevonden. Daarna ben ik met mijn zoon op zoek gegaan naar zijn brommer. Geheel verbrand vonden we hem terug in een vuur dat door de belagers van mijn zoon en vrienden, was gemaakt. Als de heer H. adequaat had gereageerd op mijn eerste verzoek om een patrouille naar het park te sturen had die patrouille of deze vernieling kunnen voorkomen of de daders van deze vernieling kunnen identificeren. Bijkomend belangrijk voordeel had ook geweest dat dan ook de belagers van mijn zoon en zijn vrienden en ook de vernielers van een jas van een van de vrienden van mijn zoon bekend hadden geweest. In dat geval had ik ook een aanklacht wegens geweldpleging tegen personen kunnen indienen. Nu is niemand bekend omdat de heer H. gewoon geen patrouille stuurde. Ik blijf er daarom bij dat er door de heer H. van de politie niet accuraat is gereageerd op mijn eerste verzoek om een patrouille naar het park bij De Schelphoek te zenden. Iets anders, maar dat wel in het verlengde van het bovenstaande ligt, is dat de patrouille die op mijn tweede verzoek wel is gaan kijken, maar niet het vuur zag waar de brommer van mijn zoon in lag. Dat men die patrouille bij de politie niet meer kan traceren, is voor mij ook een teken aan de wand dat de organisatie hier en daar wel wat verbetering behoeft. Zoiets moet toch terug te halen zijn uit een dagrapport. Daarnaast had men bij de politie toch ook attent moeten zijn, toen er een brief (d.d. 26 mei 1997) van mij kwam over het voorval, waarin ik er al over repte dat de patrouille de brommer niet gevonden had. Terwijl mijn zoon en ik hem zo vonden in het vuur. Men had toen direct alles op een rijtje kunnen gaan zetten. Volgens mij bestond de patrouille uit twee mannen: er was geen vrouw bij zoals wel uit de aan mij toegezonden informatie blijkt. Verder wil ik nog iets zeggen over de brief (...) (van de korpsbeheerder; N.o.) en over de inhoud van de bij die brief gevoegde bijlagen:1        (...) ".....of dit vuur groot of klein was, is uiteindelijk minder van belang".          Een klein vuurtje dat goed brandt en bijna niet rookt kan je misschien nog eens over het hoofd zien, maar een groot vuur met vlammen en rook kan je bijna niet missen. In het kader van zichtbaarheid voor een patrouille lijkt het mij dus niet minder van belang.          (...)

3        (...)proces verbaal opgemaakt n.a.v. een verhoor van de heer H. door de heer V.          (...): "De zoon J. maakte op mij een onverschillige indruk en leek niet erg onder de indruk van het gebeurde"(...): "ook toen had ik nog niet de indruk dat de zoon erg met het gebeurde in zijn maag zat". Ten eerste ontgaan mij deze opmerkingen volkomen. Ten tweede getuigt het ervan dat de heer H. een slecht waarnemer is. Hij zag niet dat de jongen met zeer veel moeite een pose stond op te houden, zo van: "er is me iets heel angstigs overkomen maar ik laat het aan buitenstaanders niet merken. Ik ben stoer". Ik weet ook niet waarom hij dat gedrag vertoonde, maar thuis is hij een behoorlijke tijd uit zijn doen geweest. Ik kan u mededelen dat het enkele dagen heeft geduurd voordat hij er enigszins overheen was. (...) "Tijdens de voornoemde gesprekken met vader en zoon zijn mij geen berichten ten ore gekomen waarbij er sprake was van enige mishandeling van zoon en vrienden. Ook nadien zijn er tijdens mijn dienst geen meldingen over dergelijke feiten binnen gekomen". Nu breekt echt mijn klomp. Die mishandeling was toch de reden waarom mijn zoon was gevlucht en waarom ik de politie belde ...."

Beoordeling

1. In de nacht van 25 mei 1997 zijn verzoekers zoon en diens vrienden door een groep van ongeveer 10 personen aangevallen en (met stokken) achterna gezeten en geslagen in het park bij Schelphoek te Hoorn. Verzoekers zoon is hierbij in het water terecht gekomen en wist te ontsnappen.2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord in de vroege ochtend van 25 mei 1997 hebben gereageerd op zijn telefonische melding dat een groep personen zijn zoon en diens vrienden had aangevallen in een park in de gemeente Hoorn. Verzoeker bracht in dit verband naar voren dat hij op 25 mei 1997 om ongeveer 4.10 uur in de ochtend contact had opgenomen met politieambtenaar H. Hij had hem verteld wat zijn zoon eerder die nacht, om ongeveer 3.00 uur, in het park bij Schelphoek te Hoorn was overkomen en had hem gevraagd of de politie direct poolshoogte wilde nemen. Hij gaf aan dat de toestand van de vrienden van zijn zoon niet duidelijk was. H. had volgens verzoeker gezegd: "die groep is er toch al vandoor", en ook dat hij uit het desbetreffende gebied geen melding had gekregen van letsel. Verzoeker had H. nogmaals gezegd dat

de toestand van de vrienden onbekend was, dat er geweld was gebruikt en dat er bedreigingen waren geuit. H. had echter geen patrouille naar het gebied gestuurd, terwijl er twee vrije patrouilles ter beschikking waren.3. Betrokken ambtenaar H. bevestigde in zijn verklaring dat verzoeker hem in het desbetreffende telefoongesprek had meegedeeld dat zijn zoon en diens vrienden door een groep jongens met stokken achterna waren gezeten en dat het niet bekend was waar de vrienden waren gebleven. Verzoeker had hem gezegd dat de vrienden in elkaar waren geslagen. Gezien het feit dat er inmiddels al een uur was verstreken en omdat er geen andere meldingen met betrekking tot geweld of overlast waren binnengekomen, had hij besloten de melding voor kennisgeving aan te nemen.4. Het behoort tot de politietaak om te reageren op meldingen van burgers over misdrijven. Gelet op de aard en ernst van de melding van verzoeker lag het dan ook voor de hand dat politieambtenaar H. zou hebben besloten direct een politiesurveillance ter plaatse te sturen toen verzoeker om 4.10 uur telefonisch contact met hem opnam. Of verzoekers zoon al dan niet (later), na overleg met zijn vrienden, aangifte zou komen doen, was daarbij niet van belang. Alleen al verzoekers mededeling dat niet bekend was wat de toestand was van de vrienden van zijn zoon, was voldoende reden om direct actie te ondernemen. Slechts in het geval dat andere werkzaamheden op dat moment meer prioriteit hadden moeten krijgen, had politieambtenaar H. in redelijkheid kunnen besluiten om niet direct een politiesurveillance ter plaatse te sturen. Daarvan is echter niet gebleken. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.5. Toen verzoeker en zijn zoon zich vervolgens om 5.00 uur 's nachts op het politiebureau meldden met de mededeling dat de vrienden van de zoon waarschijnlijk nog niet thuis waren en dat zij zich ongerust maakten, stuurde H. direct een politievoertuig ter plaatse. De betrokken ambtenaren, wier namen door de korpsbeheerder niet konden worden achterhaald, namen blijkens de door H. opgemaakte mutatie op de desbetreffende plek niets bijzonders waar. Verzoeker en zijn zoon ontdekten ongeveer 10 minuten later die nacht dat de brommer van verzoekers zoon in een vuur lag te branden. Het is begrijpelijk dat verzoeker van mening is dat de politiepatrouille tekort is geschoten in haar waarneming, toen zij om ongeveer 5.00 uur ter plaatse geen vuur constateerde waar hij en zijn zoon dat 10 minuten later wel constateerden. Het is niet goed mogelijk daarvoor een andere verklaring te geven dan dat de ambtenaren zich niet naar de juiste plek hebben begeven. Omdat de namen van de betrokken ambtenaren niet meer konden worden achterhaald, kunnen de feiten op dit punt niet worden vastgesteld. In zoverre wordt over de onderzochte gedraging dan ook geen oordeel gegeven.6. Ten overvloede wordt hierover overwogen dat indien de politie voortvarend onderzoek had ingesteld naar aanleiding van verzoekers op 26 mei 1997 bij de politie ingediende

klacht, het geen probleem zou moeten zijn geweest om de namen van de betrokken ambtenaren te achterhalen. Dat de namen van de betrokken ambtenaren niet konden worden achterhaald, dient dan ook de politie te worden aangerekend.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is gegrond wat betreft het besluit om naar aanleiding van de melding om 4.10 uur geen politiesurveillance ter plaatse te sturen, terwijl wat betreft het onderzoek ter plaatse door de politieambtenaren om 5.00 uur geen oordeel wordt gegeven.

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Reactie op melding dat groep personen verzoekers zoon en diens vrienden had aangevallen in park.

Oordeel:

Geen oordeel