1999/166

Rapport
Op 8 en 15 september 1998 ontving de Nationale ombudsman verzoekschriften van de heer B. en mevrouw D. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam. Nadat verzoekers op 23 september 1998 nadere informatie hadden verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen erover dat de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam (KvK):1.       de brief van verzoeker van 13 maart 1998 (inhoudende een verzoek om een herkansing voor verzoeker voor het afleggen van een praktijkproef) pas (na verzoekers' rappelbrief van 22 mei 1998) heeft beantwoord bij brieven van 2 en 4 juni 1998; 2.       geen voor verzoekers bevredigend antwoord heeft gegeven op hun vraag waarom verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om deel te nemen aan de praktijkproef op 25 mei 1998; 3.       verzoekers niet heeft ge nformeerd over de resultaten van het door de KvK in de brief van 2 juni 1998 aangekondigde onderzoek naar de oorzaken van de onjuiste vermelding van verzoekers bedrijfsgegevens in het handelsregister via KvK-On-line; 4.       geen beslissing heeft genomen op verzoekers' bezwaarschrift van 11 juni 1998 tegen de nota jaarlijkse bijdrage.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Bij brief van 13 maart 1998 verzocht verzoeker de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam (KvK) om een herkansing voor het afleggen van de praktijkproef (proeve van bekwaamheid, zie

Achtergrond

, onder 1 en 2). Op 23 februari 1998 had hij deze proeve niet met goed gevolg afgelegd.2. Op 31 maart 1998 ontving verzoeker van de KvK een factuur (met de omschrijving "be diging makelaar") met acceptgiro ten bedrage van ƒ 175. Op de factuur was aangegeven: "s.v.p. uiterlijk 14-4-1998 betalen".3. Bij brief van 22 mei 1998 deelden verzoekers aan de KvK het volgende mee:"...Bijgaand gelieve u aan te treffen een kopie van het schrijven d.d. 13 maart 1998 en tevens een kopie van een volstrekt onjuist uittreksel Kamer van Koophandel. Ik ben van mening dat ik met betrekking tot de inhoud van beide bijlagen bedrijfsschade oploop, aangezien het mij niet duidelijk is waarom op de brief van 13 maart 1998 in het geheel geen antwoord gegeven is, terwijl toch op 25 mei 1998 een vakproef wordt afgenomen van een zevental personen. Ik verzoek u mij schriftelijk te verklaren om welke reden ik niet in de gelegenheid wordt gesteld de vakproef af te leggen. Met betrekking tot de bijlage betreffende onjuiste aantekeningen op het uittreksel Kamer van Koophandel, namelijk verklaring van faillissement, rechterlijke uitspraak, vertegenwoordiging door curator, hetgeen allemaal nooit aan de orde is geweest, wil ik volstrekte duidelijkheid omtrent de oorzaak van deze foutieve registratie. Hoe is deze foutieve registratie, waarvoor de Kamer van Koophandel verantwoordelijk is, ontstaan? Mocht u op dit onderdeel van mijn verzoek geen uitsluitsel kunnen geven dan kunt u wellicht deze brief doorzenden naar de betreffende afdeling. Ik ben van mening dat hier de zorgvuldigheid niet in acht is genomen, dat ik hierdoor schade ondervind welke hersteld dient te worden, en reken op text en uitleg alsmede de noodzakelijke correcties..."4. Bij brief van 2 juni 1998 reageerde de KvK als volgt:"...In uw brief d.d. 13 maart j.l. meldde u zich weer aan voor deelname aan de vaktest makelaardij o.g. voor de regio Amsterdam. De voor deze aanvraag verschuldigde leges ad fl. 175,-- heeft u inmiddels voldaan, zodat van een wezenlijke aanvraag sprake is. Het feit dat u voor de vaktest van 25 mei j.l. geen uitnodiging heeft ontvangen, voert terug op de omstandigheid dat andere kandidaten op basis van hun aanmeldingstijdstip eerder aan de beurt waren dan u. Op dit moment valt nog niet aan te geven wanneer u een uitnodiging tegemoet kunt zien. Wij delen uw mening niet dat door verwijtbaar toedoen onzerzijds door uw onderneming bedrijfschade zou zijn geleden. Wij leggen deze zaak dan ook terzijde. Voor wat de registratie in het handelsregister betreft merk ik op dat enige tijd door nog onduidelijke redenen een onjuiste vermelding van uw bedrijfsgegevens via KvK-On-line heeft plaatsgehad. Per 2 maart 1998 is de onjuiste vermelding hersteld. De registratie van uw bedrijfsgegevens in de officiele dossiers van het handelregister te Amsterdam heeft voorzover wij hebben kunnen nagaan steeds de juiste informatie bevat. Dit betekent dat indien telefonische informatie uit uw dossier bij onze Kamer is opgevraagd, de juiste informatie is verstrekt. Onderzoek zal moeten uitwijzen waardoor de onjuiste vermelding via KvK-On-line is ontstaan. Als gevolg van de onjuiste vermelding via KvK-On-line is het mogelijk geweest dat enige tijd informatie beschikbaar is geweest op basis waarvan derden zijn afgegaan en wellicht voorgenomen transacties met uw bedrijf zijn gestaakt. Mocht dit het geval zijn en voorts dat u als gevolg van deze gebrekkige informatie aantoonbare schade heeft ondervonden, dan vernemen wij dat van u. Voor alle duidelijkheid vermelden wij nog dat ten aanzien van de KvK-On-line informatieverstrekking in de afgesloten abonnemenscontracten duidelijk wordt gesteld dat derden aan de verstrekte informatie geen rechten mogen ontlenen..."5. Op 4 juni 1998 berichtte de KvK het volgende aan verzoeker:"...Hierbij bevestig ik u uw verzoek d.d. 13 maart j.l. tot deelname aan de vaktest makelaardij o.g. regio Amsterdam. Zoals ik u reeds telefonisch meedeelde, zal uw aanvraag als een nieuwe aanvraag in behandeling worden genomen. Dit houdt in dat u er rekening mee dient te houden dat de oproep voor deelname aan de vaktest hoogstwaarschijnlijk niet eerder dan begin 1999 zal plaatsvinden. Deze nieuwe aanvraag is in onze administratie vastgelegd onder..." Op dezelfde datum deelde de KvK aan de vaktestcommissie makelaardij o.g. regio Amsterdam het volgende mee:"...Tot onze Kamer heeft zich gewend (verzoeker; N.o.) met het verzoek te mogen deelnemen aan de vaktest makelaardij o.g. regio Amsterdam. Betrokkene is in het bezit van het vereiste vakdiploma. Voor de goede orde deel ik u nog mee dat (verzoeker; N.o.) in februari 1998 ook heeft deelgenomen aan de vaktest. Wij verzoeken u hem wederom uit te nodigen voor deelname aan een vaktest..."6. Op 8 juni 1998 schreef verzoeker het volgende aan de Makelaarsvereniging Amsterdam:"...Mij is bekend geworden dat er op 25 mei jl een vakproef is afgenomen van aanvankelijk 7 personen hetgeen later is uitgebreid tot 8 personen. Het is mij onduidelijk hoe de kandidaten voor de vakproef worden geselecteerd, welke instantie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de samenstelling van de kandidaten en de inhoud van de vakproef, of er al dan niet een mogelijkheid is om de gemaakte opgaven na te bespreken met degenen die het werk beoordeeld hebben. Wellicht kunt u mij meer inzicht verschaffen in de procedure omtrent de vakproef..."7. Bij brief van 9 juni 1998 liet de Makelaarsvereniging Amsterdam verzoeker het volgende weten:"...Met betrekking tot uw vraag hoe de kandidaten worden geselecteerd is als volgt:g         kandidaten moeten zich melden bij de Kamer van Koophandel; g         indien inschrijfgeld KvK is voldaan, wordt kandidaat opgeroepen voor een gesprek bij de KvK; g         advies positief, dan ontvangt de makelaarsvereniging een bevestiging van de aanmelding; g         op volgorde van binnenkomst worden de aanmeldingen ingedeeld door de MVA (dus niet meer "kandidaten krijgen eerste keus bij herkansing"); en na het voldoen van het examengeld. Aantal kandidaten voor een proeve: 10. De instantie die verantwoordelijk is voor de inhoud van de vakproef is de vakproefcommissie en de Kamer van Koophandel..."8. Op 11 juni 1998 lieten verzoekers de KvK het volgende weten:"...Hierbij maken wij bezwaar tegen uw nota van 7 mei 1998 betreffende de jaarlijkse bijdrage aan de Kamer van Koophandel. Gelet op het uittreksel d.d. 18 februari 1998 hetwelk grievende onjuistheden bevat (...), en ons schrijven van 22 mei 1998 (...), waarop wij nog geen bevredigend antwoord mochten ontvangen, en bovendien ons schrijven van 13 maart 1998 (...), betreffende de aanvraag voor de vakproef makelaardij onroerend goed, waar niet eens op werd gereageerd, waar nog bijkomt dat wij nu ruim vier jaar voor deze vakproef aan het lijntje zijn gehouden omdat de vakproefcommissie c.q. leden NVM menen hun markt te moeten afschermen, zien wij niet in dat wij voor deze slechte dienstverlening ook nog eens financieel zouden moeten bijdragen..."9. Op 21 september 1998 legde verzoeker nogmaals de vakproef af. Bij besluit van de KvK van 28 september 1998 werd verzoeker afgewezen. Tegen dit besluit maakte verzoeker bij brief van 30 september 1998 bezwaar bij de KvK.10. Op 2 november 1998 deelde de KvK verzoeker onder meer mee:"Omdat uw bezwaarschrift d.d. 11 juni 1998 geen enkele grond bevat voor zover het betreft de jaarlijkse heffing van de kamer van koophandel (...), is dit schrijven toen niet als bezwaarschrift behandeld. Om alsnog op dit bezwaar te kunnen besluiten verzoek ik u het bezwaarschrift met de u moverende gronden inzake de jaarlijkse heffing aan te vullen en deze binnen twee weken na bovengenoemde datum aan mij toen te zenden. Indien wij deze gronden derhalve niet v r dinsdag 17 november 1998 hebben ontvangen is de kamer van koophandel genoodzaakt u hieromtrent niet ontvankelijk te verklaren." Op 17 november 1998 besliste de KvK op verzoekers' bezwaarschrift van 11 juni 1998.11. Nadat verzoekers bezwaren tegen de uitslag van 28 september 1998 door de KvK waren afgewezen ging verzoeker op 12 december 1998 in beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Bij brief van 16 februari 1999 vulde verzoeker zijn beroep aan. Hierin stelde hij aan de orde van mening te zijn dat de testcommissie die hem de praktijkproef had afgenomen niet objectief is, omdat de makelaarleden van de testcommissie zonder uitzondering lid zijn van de Makelaarsvereniging Amsterdam, onderdeel van de Nederlandse Vereniging van Makelaars. Verzoeker is niet werkzaam op een NVM-kantoor.12. In november en december 1998 legde verzoeker wederom de praktijkproef af, zonder succes. Tegen de negatieve uitslag van 7 december 1998 diende verzoeker op 14 januari 1999 een bezwaarschrift in bij de KvK. Ook in dit bezwaarschrift stelde hij dat de testcommissie niet objectief was.B. Standpunt verzoekersVoor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

. Verder vroegen verzoekers zich af waarom verzoeker niet kon deelnemen aan de vakproef van 25 mei 1998, die met 7 of 8 personen niet vol was. Tevens wordt verwezen naar hetgeen hierboven is weergegeven onder A. Feiten, onder 11.C. Standpunt Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam1. In reactie op de klacht en door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde de KvK bij brief van 13 november 1998 het volgende mee:"...ad. 1. De Kamer van Koophandel (verder afgekort met KvK) heeft bij brieven van 2 en 4 juni 1998 gereageerd op verzoekers brieven van 13 maart en 22 mei 1998. Wij sluiten echter de mogelijkheid niet uit dat er in de tussenliggende periode telefonisch contact is geweest tussen verzoeker en de KvK. In de vraagstelling ten aanzien van bovengenoemde brieven ligt de suggestie opgesloten dat verzoeker door het feit dat hij niet eerder dan op 2 juni 1998 een schriftelijke reactie had ontvangen op zijn brieven, de kans zou zijn misgelopen deel te nemen aan de vakproeven van 25 mei en 12 juni 1998. Deze suggestie is echter onterecht. Aan de toelating tot de praktijkproef is een selectieprocedure gekoppeld. Deze procedure brengt met zich mee dat een bepaalde termijn verstrijkt alvorens duidelijkheid bestaat over de vraag of iemand kan deelnemen aan de praktijkproef. In dit verband is van belang dat een verzoek tot deelname aan de praktijkproef alleen in behandeling kan worden genomen wanneer het inschrijfgeld aan de KvK is voldaan. De achtergrond hiervan is dat voorheen kandidaten vaak op het laatste moment niet verschenen op de praktijkproef en veelal hun examengeld niet hadden voldaan op het moment dat de proeve (nu: praktijkproef, zie verder hieronder punt 2.) zou worden afgelegd. Bovendien verzuimden kandidaten soms de commissie die was belast met het afleggen van de praktijkproef in kennis te stellen van de afwezigheid. Dit bracht met zich mee dat leden van deze commissie (nu: praktijkproef-commissie) op het moment van afleggen niet op de hoogte waren van het aantal deelnemers aan de praktijkproef. Bij brief van 2 juni 1998 heeft de heer D. erop gewezen dat de aanvraag van verzoeker weliswaar per 13 maart 1998 was gedaan, de voldoening van het inschrijfgeld volgde echter pas later. Niet eerder dan op dat moment was sprake van een volledige aanvraag. De reden dat verzoeker niet eerder dan op 21 september en 2 oktober 1998 kon deelnemen aan de praktijkproef staat in direct verband hiermee. Voor verzoeker was het conform de selectie-procedure derhalve niet mogelijk op een eerder moment deel te nemen aan de praktijkproef dan op genoemde data. ad. 2. Voor wat betreft het door elkaar gebruiken van de termen "proeve van bekwaamheid", "vakproef" en "vaktest" merken wij het volgende op. In het kader van het Besluit makelaars in onroerende goederen (oud), laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 15 Januari 1997, Stb. 20, in het bijzonder artikel 1 onder b. en artikel 7, is voor de Kamer van Koophandel alleen de zogenaamde "proeve" relevant. Vanaf 29 mei 1998 (met terugwerkende kracht tot 1 april 1998) is het nieuwe Besluit vakbekwaamheid makelaars in onroerende zaken in werking getreden. Blijkens dit besluit is voor de Kamer van Koophandel alleen de "praktijkproef" genoemd in artikel 1 onder a. en artikel 4 van belang. Er dient in dit verband een onderscheid te worden gemaakt tussen het dagelijkse spraakgebruik en terminologie die aansluit bij de termen die in het Besluit worden genoemd. Nu de Kvk alleen een functie heeft ten aanzien van de praktijkproef kan hieromtrent feitelijk geen misverstand ontstaan. Met andere woorden, eventuele begripsverwarring kan niet leiden tot het misverstand dat een verzoek in dit kader feitelijk op iets anders betrekking heeft dan op de "praktijkproef". ad. 3. De praktijkproef wordt afgenomen door een testcommissie. Het bestaan van deze testcommissie is gebaseerd op het examenreglement dat van toepassing is op de praktijkproef. Deze commissie is ingesteld door de Kamer van Koophandel en Fabrieken en bestaat uit tenminste drie leden, waarvan tenminste n lid geen makelaar is. Laatstgenoemde positie wordt ingenomen door een daartoe aangewezen medewerker van de Kamer van Koophandel. Op grond van een overeenkomst tussen de KvK en de NVM worden makelaars in de testcommissie benoemd. Voor de Kamer van Koophandel te Amsterdam worden kandidaten geselecteerd uit de Makelaars Vereniging Amsterdam (MVA); onderdeel van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM). De reden van deze overeenkomst is gelegen in het feit dat in het kader van de praktijkproef specialistische kennis vereist is, die van buiten de Kamer van Koophandel en Fabrieken dient te worden betrokken. Deze expertise is niet aanwezig binnen de Kamer. De NVM is bij uitstek de organisatie waar deze kennis aanwezig is. Bovendien dient de NVM als d beroepsorganisatie voor makelaars te worden beschouwd en daarmee als de organisatie die in alle objectiviteit de belangen van makelaars behartigt. ad. 4. Voor wat betreft het aantal kandidaten dat deelneemt aan de praktijkproef, geldt in beginsel een aantal van tien. Van belang is dat voor de toelating tot de praktijkproef een proce-dure geldt, die is gebaseerd op het reglement vakbekwaamheidseisen. Deze procedure is van toepassing bij iedere nieuwe aanmelding voor de praktijkproef. De selectie van kandidaten verloopt op grond van deze procedure als volgt:h         kandidaten moeten zich melden bij de Kamer van Koophandel; h         indien het inschrijfgeld aan de KvK is voldaan, wordt de kandidaat opgeroepen voor een gesprek bij de KvK; dit gesprek vindt plaats tussen de kandidaat, de secretaris en de voorzitter van de Commissie makelaardij en be digingen; h         in geval van een positief advies inzake de deelname aan de praktijkproef ontvangt de makelaarsvereniging een bevestiging van de aanmelding; een dergelijk advies is echter geenszins bindend voor de kandidaat; h         Op volgorde van binnenkomst worden de aanmeldingen ingedeeld door de MVA, na voldoening van het examengeld. ad. 5. Het feit dat in beginsel tien kandidaten deelnemen aan de praktijkproef betekent niet dat er steeds feitelijk tien deelnemers zijn die de praktijkproef afleggen. Een kandidaat kan immers verhinderd zijn om de praktijkproef daadwerkelijk af te leggen. In verband met bovengenoemde procedure, waaruit volgt dat een selectie van kandidaten enige tijd vergt, kan niet zomaar, kort voor de afname van de praktijkproef de ene kandidaat voor de andere kandidaat worden ingewisseld. Dit zou bovendien de betekenis van de selectieprocedure die erop is gericht kandidaten zorgvuldig voor te bereiden naar het moment waarop de praktijkproef wordt afgenomen, tot nul doen reduceren. Het feit dat verzoeker niet was uitgenodigd voor de praktijkproef van 25 mei en 12 juni 1998 stond in rechtstreeks verband met het moment waarop verzoeker zich aanmeldde voor de praktijkproef. Het aanmeldingstijdstip maakte voor verzoeker een eerdere deelname aan de praktijkproef niet mogelijk. ad. 6. De indruk die bij verzoeker heerst, dat het werkzaam zijn bij een NVM-kantoor een voorwaarde zou zijn voor het deelnemen aan de praktijkproef, althans aanleiding zou zijn tot het verlenen van voorrang aan deze kandidaten, is onterecht. De toelating tot de praktijkproef staat open voor een ieder die beschikt over een diploma of bewijsstuk in de zin van artikel 1 onder a. van het Besluit vakbekwaamheid makelaars in onroerende zaken. In het kader van de selectieprocedure wordt geen voorwaarde gesteld die in zou houden dat een verzoeker lid zou moeten zijn van de NVM. In dit verband merken wij op dat het door de jaren heen een ervaringsregel is geworden voor de praktijkproef-commissie dat kandidaten die verbonden zijn aan een kantoor dat lid is van de NVM, doorgaans minder moeite hebben met het afleggen van de praktijkproef. Dit houdt verband met het feit dat deze kandidaten door de praktijk die in deze kantoren gangbaar is, dagelijks te maken krijgen met alle facetten die zijn verbonden met het makelaarsvak. Dit is echter niet meer dan een ervaringsregel. Deze ervaringsregel is niet vertaald naar een voorwaarde die zou gelden bij de toelating tot de praktijkproef. Dit zou bovendien strijdig zijn met de toepasselijke wettelijke regeling (Besluit vakbekwaamheid makelaars in onroerende zaken). In verband met de eisen die in het kader van de selectieprocedure worden gesteld is voorts van belang dat het advies waarvan wordt gesproken onder punt 3 van de selectieprocedure geen bindend advies is. Het advies beoogt een verzoeker te behouden voor teleurstellingen. Het advies zal dan ook inhouden op welke punten betrokkene accent dient te leggen in de (verdere) voorbereiding op de praktijkproef. In het geval een verzoeker, ondanks een negatief advies, toch de praktijkproef denkt te kunnen afleggen, dan bestaat er voor de Kamer van Koophandel geen mogelijkheid dit te beletten. Ook het advies is dus geen voorwaarde voor toelating tot de praktijkproef. De voorwaarden zonder welke geen toelating tot de praktijkproef mogelijk is, zijn de volgende:η de aanmelding bij de Kamer van Koophandel; η de voldoening van het inschrijfgeld KvK; η de voldoening van het examengeld. ad. 7. Alvorens in te gaan op de onjuiste vermelding van verzoekers bedrijfsgegevens in het handelsregister dient enige uitleg te worden gegeven over de wijze waarop bedrijfsgegevens worden opgenomen in het handelsregister. In geval een onderneming zich laat registreren in het handelsregister worden de gegevens van de onderneming opgenomen in het computersysteem van het desbetreffende handelsregister. Vanuit dit register worden de gegevens doorgegeven (ge xporteerd) naar het landelijke register, dat gehouden wordt door de KvK Data te Woerden. In het geval van verzoeker is blijkbaar bij het exporteren van de bedrijfsgegevens naar het landelijke register de litigieuze fout ingeslopen. Dit betekent echter niet dat de gegevens van de onderneming van verzoeker fout geregistreerd zijn geweest in het hoofddossier bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, waarin de eerste registratie heeft plaatsgevonden. Bovendien is de foutieve registratie direct na de constatering hiervan, hersteld in het landelijke handelsregister. ad. 8. Verzoeker is nog niet op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderhavige onderzoek. Wegens langdurige ziekte van de betrokken functionaris die was belast met het onderzoek naar de registratie van de bedrijfsgegevens van verzoeker is een vertraging opgetreden. Dit heeft uiteraard ook gevolgen gehad voor de berichtgeving hieromtrent. Uiteindelijk waren wij genoodzaakt het onderzoek in deze zaak in handen te leggen van een andere functionaris. De resultaten van het onderzoek zijn recentelijk bekend geworden. Wij zullen verzoeker hierover op korte termijn berichten. ad. 9. Voor de Kamer van Koophandel te Amsterdam is het niet mogelijk om te achterhalen of en zo ja door wie de bedrijfsgegevens via KvK-On-Line zijn geraadpleegd in de periode dat deze onjuistheden bevatten. De verstrekking van de KvK-On-Line gegevens gaat via de KvK Data te Woerden welke dient te worden aangemerkt als een aparte organisatie naast de Kamer van Koophandel te Amsterdam. Navraag bij de KvK Data te Woerden heeft opgeleverd dat daar geen aparte registratie bestaat van de raadplegingen van de KvK-On-Line. ad. 10. Voor wat betreft uw vraag ten aanzien van het bezwaarschrift van 11 juni 1998 wijzen wij erop dat het bezwaar van verzoeker momenteel in behandeling is. Ten aanzien van dit bezwaar dat zich richt op de jaarlijkse bijdrage is verzoeker gevraagd gronden aan te geven nu deze ontbreken in het bezwaarschrift. Indien verzoeker binnen de daarvoor gestelde termijn (voor 17 november 1998) zijn bezwaar met gronden onderbouwt kunnen wij op korte termijn een besluit nemen. Op grond van het bovenstaande concluderen wij het volgende. Voor wat betreft de toelating van verzoeker tot de praktijkproef heeft de KvK gehandeld conform de regels die in dit verband gelden, te weten het Besluit vakbekwaamheid makelaars in onroerende zaken, het Reglement betreffende vakbekwaamheidsonderzoek ten behoeve van be diging tot makelaar in onroerende zaken en de daarop gebaseerde selectieprocedure. Voor wat betreft de termijn, verbonden aan de toelating tot de praktijkproef, heeft voor verzoeker geen andere behandeling plaatsgevonden dan voor een willekeurige ander zou zijn gebeurd. In dit verband kunnen wij overigens niet goed plaatsen waarom verzoeker in haar brief d.d. 4 september 1998 enerzijds suggereert dat de eerst volgende praktijkproef niet eerder dan begin 1999 zou kunnen worden afgelegd terwijl anderzijds voor verzoeker reeds op dat moment duidelijk was dat de eerstvolgende herkansing op 21 september en 2 oktober 1998 kon worden afgelegd. De reden dat de heer D. in zijn brief van 4 juni 1998 begin 1999 noemde was bedoeld verzoeker een indicatie te geven van de eerste volgende datum voor de praktijkproef. Op 4 september 1998 was die datum echter feitelijk niet meer aan de orde. Wij stellen vast dat gedurende een bepaalde termijn onjuiste informatie in de KvK-On-Line registratie opgenomen is geweest ten aanzien van verzoekers bedrijf. Dit betreuren wij ten zeerste zoals ook in onze brief d.d. 2 juni 1998 door ons is aangegeven. Het zou ons inziens niet terecht zijn indien verzoeker in dit feit aanleiding heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de gang van zaken omtrent de praktijkproef en de jaarlijkse bijdrage. In het bovenstaande hebben wij uiteengezet vanuit welk perspectief de verschillende onderdelen dienen te worden beschouwd..."2. Naar aanleiding van nadere vragen berichtte de KvK bij brief van 27 januari 1999 als volgt:"...In verband met de betalingen inzake de praktijkproef makelaardij dient te worden onderscheiden een bedrag aan leges, groot f 175,= te betalen aan de Kamer van Koophandel, en het examengeld, in 1998 groot f 940,=, te betalen aan de MVA. Na het ontvangen van de verschuldigde leges informeert de Kamer van Koophandel de MVA omtrent het verzoek tot deelnamen aan de vaktest. De MVA verzorgt vervolgens de oproep voor de vaktest. Er is sprake van een volledige aanvraag indien beide bedragen zijn voldaan. Ad 1.a. In het verleden is gebleken dat reeds toegelaten kandidaten op de dag van de test in een aantal gevallen alsnog niet verschijnen, terwijl de Kamer van Koophandel en de commissie daartoe reeds kosten hadden gemaakt. Door niet te verschijnen werd andere kandidaten bovendien de mogelijkheid ontzegd aan de vaktest deel te nemen, hetgeen onzes inziens onredelijk was ten aanzien van het doorgaans grote aantal niet uitgenodigde kandidaten. Sindsdien achten wij een verzoek tot deelname aan de vaktest eerst volledig nadat het volledige bedrag is voldaan. Naar onze mening leidde zulks tot een extra prikkel voor kandidaten om inderdaad te aangevraagde vaktest af te leggen. Een en ander betreft overigens beleid van de Kamer van Koophandel Amsterdam. b. Verzoekers betaling van de verschuldigde leges aan ons, derhalve f 175,=, vond plaats op 15 april 1998. Het aantal kandidaten voor de vaktest d.d. 25 mei 1998 was op dat moment reeds geruime tijd maximaal, zodat verzoeker geen oproep voor deelname aan de vaktest ontving van de MVA. Verzoeker is op 4 juni 1998 gemeld dat de oproep voor deelname aan de vaktest waarschijnlijk niet eerder dan begin 1999 zou plaatsvinden. Niet uitgesloten is dat een en ander reeds v r 4 juni 1998 mondeling aan verzoeker is medegedeeld. c. In verband met hetgeen onder a. en b. is vermeld en in de wetenschap van het grote aantal kandidaten in Amsterdam, had verzoekers aanvraag en betaling ruim v r 1 januari 1998 bij de Kamer van Koophandel bekend moeten zijn. Ad 3 en 6.De door ons bedoelde overeenkomst inzake de samenstelling van de testcommissie betreft inderdaad een afspraak tussen de Kamer van Koophandel Amsterdam en de MVA. d. In de praktijk is gebleken dat een overgrote meerderheid van de be digde makelaars in Amsterdam lid is van de MVA. Naar onze mening is het derhalve volledig legitiem, overigens ook uit praktische overwegingen, de leden van de commissie te selecteren uit de MVA. De commissie opereert vervolgens volledig onafhankelijk en vertegenwoordigt in geen geval de MVA dan wel de NVM. Dat een en ander de schijn wekt dat kandidaten van NVM-kantoren worden bevoordeeld en dat dientengevolge de markt zou worden afgeschermd door de NVM, quod non, is begrijpelijk doch naar onze mening feitelijk niet het geval. Immers, het gaat er in eerste instantie om dat de praktijkproef voor iedere willekeurige kandidaat openstaat, en zulks is wel degelijk het geval. De beoordeling van de kundigheid van de kandidaat vindt vervolgens plaats door een onafhankelijke commissie waarvan de leden, zoals gezegd om legitieme en praktische redenen, binnen de MVA worden geselecteerd. e. Be digde makelaars die geen lid zijn van de NVM of iedere willekeurige andere makelaarsvereniging zijn, in tegenstelling tot uw bewering, in beginsel niet uitgesloten van zitting in de testcommissie. Echter, omwille van enige structuur en eenduidigheid in de procedure omtrent de vaktest is gekozen voor een praktisch beleid, hetgeen naar onze mening niet kan bestaan indien telkenmale andere en willekeurige leden voor de commissie worden geselecteerd. Een dergelijke selectie van leden zou naar onze mening bovendien nimmer ten goede komen aan een eenduidige en objectieve beoordeling van de respectieve testen. De vraag of in Amsterdam makelaars werkzaam zijn die, ondanks dat zij geen lid zijn van de NVM, voldoende kundig zijn, laten wij onbeantwoord. Immers, de Kamer van Koophandel is nimmer in staat de expliciete "kundigheid" van willekeurige ondernemers, en dus ook niet van makelaars, te beoordelen. Naar onze mening is expliciete kennis inzake een willekeurige branche in ieder geval aanwezig bij de betreffende branchevereniging. Om eerder vermelde redenen is in casu gekozen voor een selectie van leden uit de MVA. f. De wijze van selecteren door andere kamers van koophandel is mij niet bekend. Wel is gebleken dat makelaars zich in het algemeen organiseren binnen de NVM. De keuze om leden van de commissie te selecteren uit een bepaalde makelaarsvereniging lijkt afhankelijk te zijn van de organisatiegraad in de betreffende regio.

ad 8.g. In ons vorige schrijven hebben wij u reeds van een en ander op de hoogte gesteld. In ons schrijven d.d. 2 juni 1998 is verzoeker naar onze mening reeds afdoende ge nformeerd. In dat schrijven hebben wij verzoeker bovendien aangeboden om mogelijk geleden schade aan ons te melden. Indien deze schade aantoonbaar het gevolg zou zijn van de tijdelijk onjuiste registratie, dan zou deze in aanmerking zijn gekomen voor vergoeding door ons. Hieromtrent hebben wij echter nimmer van verzoeker iets mogen vernemen. Overigens kunnen wij u berichten dat nieuwe feiten niet zijn gebleken. De tijdelijke onjuiste registratie van verzoekers' onderneming betreft uiteraard een uniek en op zichzelf staand geval..."D. Nadere informatie van verzoeker1. Bij de factuur, als bedoeld onder A. Feiten,onder 2, was geen begeleidende brief. Verzoeker heeft deze factuur via girotel betaald op 14 april 1998.2. Verzoeker heeft in mei 1998 (vlak voor of na zijn brief van 22 mei 1998 aan de KvK) telefonisch contact opgenomen met de KvK omdat hij op zijn verzoek van 13 maart 1998 tot het afleggen van de praktijkproef niets meer had vernomen. E. Nadere informatie van de KvK Op 19 februari 1999 deelde een medewerker van de KvK, hiernaar gevraagd, het volgende mee. De praktijkproef wordt in beginsel viermaal per jaar afgenomen. Omdat inmiddels een "stuwmeer" van kandidaten was ontstaan, is vanaf september 1998 het aantal deelnemers per praktijkproef opgevoerd naar tien. In mei 1998 lag dit aantal nog op zeven of acht. Inmiddels is het aantal deelnemers verder uitgebreid naar twaalf. Tenslotte deelde bedoelde medewerker mee dat verzoeker alsnog zo spoedig mogelijk zou worden bericht over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van de onjuiste vermelding van verzoekers bedrijfsgegevens in het handelsregister via KvK-On-line. Dit laatste gebeurde bij brief van 19 februari 1999. Verzoeker werd in deze brief het volgende meegedeeld:"...Naar aanleiding van de onjuiste vermelding inzake uw faillissement in het "KvK-on-line-bestand" tot 2 maart 1998, kan ik u als volgt berichten. Navraag bij onze automatiseringsafdeling heeft geleerd dat in de registratie van uw onderneming in het handelsregister van Kamer Amsterdam nimmer fouten hebben gestaan. De betreffende fout moet derhalve zijn ontstaan in of tijdens het transport van de betreffende elektronische data van Kamer Amsterdam naar "KvK-on-line" te Woerden. Helaas hebben wij niet kunnen achterhalen hoe de foutieve registratie aldaar uiteindelijk is tot stand gekomen. Wij gaan er van uit dat de oorzaak moet worden gezocht in een uitzonderlijk falen van de gebruikte software. In ons schrijven d.d. 2 juni 1998 hebben wij u reeds op de hoogte gesteld van onze bereidheid aangetoonde schade, die in causaal verband staat met de onjuiste registratie, aan u te vergoeden. Tot op heden hebben wij daaromtrent niet van u mogen vernemen, maar onze bereidheid dienaangaande blijft uiteraard bestaan. Ik verwacht u met het bovenstaande afdoende te hebben ge nformeerd..."

Beoordeling

I. . Ten aanzien van het beantwoorden van verzoekers brief van 13 maart 19981. Verzoekers klagen erover dat de KvK verzoekers brief van 13 maart 1998 pas heeft beantwoord bij brieven van 2 en 4 juni 1998. Verzoekers brief hield een verzoek in om te mogen deelnemen aan een herkansing van de praktijkproef. Verzoeker had de KvK gerappelleerd met zijn brief van 22 mei 1998 en tevens telefonisch contact met de KvK opgenomen.2. Het is onjuist dat de KvK pas bij brieven van 2 en 4 juni 1998 inhoudelijk heeft gereageerd op verzoekers brief van 13 maart 1998. Nadat verzoeker op 31 maart 1998 een factuur met betrekking tot het inschrijfgeld (zonder begeleidend schrijven) van de KvK had ontvangen en op 14 april 1998 het inschrijfgeld had betaald, vernam hij niets meer van de KvK totdat hij de KvK verzocht om hem te informeren. De KvK had verzoeker in reactie op zijn brief meteen bij het toesturen van de factuur in grote lijnen moeten informeren over de inschrijvingsprocedure, waaronder de voorwaarden waaraan aanvragers van de praktijkproef dienden te voldoen, danwel zo spoedig mogelijk na ontvangst van het inschrijfgeld. Dat verzoeker de praktijkproef al eens eerder had afgelegd, doet daaraan niet af. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van het informeren van verzoekers1. Verzoekers klagen er verder over dat de KvK hun geen bevredigend antwoord heeft gegeven op hun vraag waarom verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om deel te nemen aan de praktijkproef van 25 mei 1998. In hun brief van 22 mei 1998 vroegen verzoekers de KvK waarom verzoeker nog niets had vernomen op zijn verzoek van 13 maart 1998 om aan de praktijkproef deel te nemen, terwijl op 25 mei 1998 een praktijkproef zou worden afgelegd door een zevental personen.2. In de brief van 2 juni 1998 stelde de KvK dat verzoeker geen uitnodiging had ontvangen voor de praktijkproef van 25 mei 1998 omdat andere kandidaten op basis van hun aanmeldingstijdstip eerder aan de beurt waren geweest dan verzoeker.3. In reactie op de klacht stelde de KvK dat een aanvraag om te mogen deelnemen aan de praktijkproef pas volledig is op het moment dat het voor de praktijkproef verschuldigde inschrijfgeld van de kandidaat is ontvangen. Uit de brief van de KvK aan de Nationale ombudsman van 13 november 1998 blijkt dat het maximum aantal kandidaten voor de praktijkproef tien bedroeg, alsmede dat op 25 mei 1998 de praktijkproef door minder dan tien deelnemers werd afgelegd. Verder kan volgens de KvK, indien een kandidaat is verhinderd om de praktijkproef af te leggen, niet zomaar kort voor de afname van de praktijkproef de ene kandidaat voor de andere kan worden ingewisseld. Dit houdt verband met het feit dat de procedure van de selectie van kandidaten enige tijd vergt, alsmede met het feit dat kandidaten de mogelijkheid moeten hebben om zich zorgvuldig voor de praktijkproef voor te bereiden. Volgens de brief van de KvK aan de Nationale ombudsman van 27 januari 1999 was het aantal kandidaten voor de praktijkproef van 25 mei 1998 al maximaal op het moment waarop verzoekers inschrijfgeld werd ontvangen, 15 april 1998. Om aan de praktijkproef van 25 mei 1998 te hebben kunnen deelnemen, hadden verzoekers aanvraag en betaling van het inschrijfgeld al ruim voor 1 januari 1998 bij de KvK binnen moeten zijn.4. Gelet op de datum van ontvangst van het inschrijfgeld van verzoeker (15 april 1998) en de datum van de praktijkproef (25 mei 1998), alsmede gezien het feit dat voor deelname aan de praktijkproef veel belangstelling bestond, acht de Nationale ombudsman de verklaring die de KvK in haar brief van 2 juni 1998 aan verzoeker heeft gegeven voor het feit dat verzoeker niet was uitgenodigd voor de praktijkproef van 25 mei 1998 - in het licht van de door de KvK aan de Nationale ombudsman tijdens het onderzoek verstrekte informatie - voldoende aannemelijk. Echter, de informatie die de KvK tijdens het onderzoek in dit verband aan de Nationale ombudsman heeft verstrekt, had de KvK aan verzoeker behoren te verstrekken. De bij verzoekers ontstane onduidelijkheid over het moment waarop verzoeker naar aanleiding van zijn verzoek van 13 maart 1998 aan de praktijkproef kon deelnemen, had kunnen worden voorkomen indien de KvK verzoeker kort na ontvangst van bedoeld verzoek had ge nformeerd over de inschrijfprocedure, zoals hierboven onder I. is aangegeven. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.III. . Ten aanzien van het informeren van verzoekers over de resultaten van het door de KvK aangekondigde onderzoek1. Verzoekers klagen er voorts over dat de KvK hen niet heeft ge nformeerd over de resultaten van het door de KvK in de brief van 2 juni 1998 aangekondigde onderzoek naar de oorzaken van de onjuiste vermelding van verzoekers bedrijfsgegevens in het handelsregister via KvK-On-line. Verzoekers hadden bij brief van 22 mei 1998 op de onjuiste registratie gewezen. De KvK deelde verzoekers bij brief van 2 juni 1998 onder meer mee per wanneer de onjuiste vermelding ongedaan was gemaakt en dat onderzoek zou moeten uitwijzen waardoor de onjuiste vermelding via KvK-On-line was ont-staan. In het bezwaarschrift van 11 juni 1998 besteedden verzoekers nogmaals aandacht aan genoemde onjuiste vermelding.2. De KvK stelde in haar reactie van 13 november 1998 op de klacht dat verzoekers nog niet op de hoogte waren gesteld van de resultaten van het ingestelde onderzoek. Wegens langdurige ziekte van de functionaris die was belast met het onderzoek naar de registratie van de bedrijfsgegevens was vertraging opgetreden, hetgeen ook gevolgen had voor de berichtgeving omtrent het onderzoek. De KvK deelde mee dat de resultaten van het onderzoek recentelijk bekend waren geworden en dat verzoeker daarover op korte termijn zou worden bericht. Dit gebeurde uiteindelijk pas bij brief van 19 februari 1999.3. Verzoekers hebben er recht op te weten wat de oorzaak was van de onjuiste vermelding via KvK-On-line. De mededeling van de KvK in de brief van 2 juni 1998 suggereert dat verzoekers over de resultaten van het onderzoek naar die oorzaak zouden worden ge nformeerd. De KvK heeft verzoekers ten onrechte niet ge nformeerd over de ontstane vertraging in het onderzoek. Dat verzoekers uiteindelijk pas in februari 1999 zijn ge nformeerd, is niet juist. De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.I. V. Ten aanzien van het beslissen op het bezwaarschrift van 11 juni 19981. Verzoekers klagen er ten slotte over dat de KvK op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendden (8 september 1998) niet had beslist op hun bezwaarschrift van 11 juni 1998 tegen de nota jaarlijkse bijdrage.2. Bij brief van 2 november 1998 aan verzoeker liet de KvK weten dat het bezwaarschrift geen enkele grond bevatte en stelde zij verzoeker in de gelegenheid om dit verzuim v r 17 november 1998 te herstellen.3. Dat de KvK op 8 september 1998 nog niet had beslist op verzoekers' bezwaarschrift van 11 juni 1998 (en pas in november 1998 verzocht om de gronden aan te vullen) is in strijd met de termijnen (in beginsel zes tot tien weken) van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb, zie

Achtergrond

, onder 4). Uiteindelijk heeft de KvK op het bezwaarschrift beslist op 17 november 1998. De onderzochte gedraging is eveneens in zoverre niet behoorlijk.4. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Volgens verzoekers is voorts sprake van een gebrek aan voldoende objectiviteit bij de door de KvK in het leven geroepen testcommissie. Deze testcommissie neemt voor de KvK de praktijkproef af als bedoeld in artikel 4 van het Besluit vakbekwaamheid makelaars in onroerende zaken (zie

Achtergrond

, onder 2 en 3). Gelet op het feit dat de makelaarleden van de testcommissie in Amsterdam allen werkzaam zijn bij NVM-kantoren, zijn volgens verzoeker, die niet werkzaam is bij een NVM-kantoor, zijn kansen om de praktijkproef met succes af te leggen aanzienlijk kleiner dan die van deelnemers die wel bij een dergelijk kantoor werkzaam zijn. Gelet hierop trekt verzoeker de juistheid van (negatieve) uitslagen van de door hem afgelegde praktijkproeven in twijfel. Verzoeker heeft het volgens hem bestaande gebrek aan voldoende objectiviteit van de testcommissie ook aangevoerd in door hem tegen negatieve uitslagen aangespannen bezwaar- en beroepsprocedures bij respectievelijk de KvK en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het is uiteindelijk aan het College om hierover een uitspraak te doen. Daarom spreekt de Nationale ombudsman zich hierover niet uit.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam is gegrond. BIJLAGE

Achtergrond

1. Wetboek van KoophandelArtikel 63:"Hij die wenst te worden be digd als makelaar, dient daartoe een met redenen omkleed verzoekschrift in bij de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk hij voornemens is zich als makelaar te vestigen dan wel van het arrondissement waar de vestiging of de nevenvestiging waarbij hij als zodanig in dienstbetrekking werkzaam zal zijn, is gelegen. In het verzoekschrift wordt het vak vermeld waarin de verzoeker werkzaam wenst te zijn." Artikel 63a:"De rechtbank hoort het openbaar ministerie en wint het advies in van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, binnen welker gebied de verzoeker voornemens is zich als makelaar te vestigen of binnen welker gebied de vestiging of de nevenvestiging waarbij hij als zodanig in dienstbetrekking werkzaam zal zijn, is gelegen." Artikel 63b, eerste lid:"De Kamer van Koophandel en Fabrieken brengt binnen drie maanden advies uit omtrent de vraag of de verzoeker voldoet aan de bij of krachtens artikel 63c gestelde eisen, en of de vrees bestaat, dat hij als makelaar de eer van de stand der makelaars zal schaden." Artikel 63c, eerste en tweede lid:"De verzoeker wordt tot de be diging als makelaar in het door hem vermelde vak toegelaten, indien hij bekwaam is om als zodanig in het vak werkzaam te zijn, indien hij te goeder naam en faam bekend staat en indien ook overigens te zijnen aanzien geen omstandigheden bekend zijn die een juiste en onafhankelijke uitoefening van de makelaardij bedreigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld omtrent het bepaalde in het vorige lid."2. Besluit vakbekwaamheid makelaars in onroerende zaken (Amvb van 14 mei 1998, Stb. 304, in werking getreden op 29 mei 1998, met terugwerkende kracht tot 1 april 1998)

Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a:"De verzoeker, bedoeld in artikel 63c, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel, is bekwaam de makelaardij in onroerende zaken uit te oefenen indien deze:a. beschikt over een bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken aangewezen diploma of soortgelijk bewijsstuk, waaruit naar diens oordeel blijkt dat de bezitter ervan voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, bedoelde vakbekwaamheidseisen en met goed gevolg de in artikel 4 bedoelde praktijkproef heeft afgelegd." Artikel 4:"Op verzoek van degene die in het bezit is van een diploma of bewijsstuk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, neemt de kamer van koophandel en fabrieken binnen welker gebied de verzoeker voornemens is zich te vestigen, hem een praktijkproef af, waarbij getoetst wordt of de betrokkene voldoet aan de eisen die in de praktijk van de makelaardij in onroerende zaken worden gesteld, waaronder wordt begrepen kennis van de gebruiken, regels en omstandigheden die van belang zijn bij het beoordelen van de waarde van onroerende zaken in de streek waar de verzoeker voornemens is zich te vestigen."3. TestcommissieHet door de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland opgestelde "Reglement betreffende vakbekwaamheidsonderzoek ten behoeve van be diging tot makelaar in onroerende goederen" bepaalt dat de praktijkproef, als bedoeld in artikel 4 van bovengenoemd Besluit, wordt afgenomen door een testcommissie. Volgens dit Reglement bestaat de testcommissie uit ten minste drie leden, waarvan er tenminste n lid niet makelaar is. De testcommissie in Amsterdam bestaat per praktijkproef uit 4 5 leden (inclusief voorzitter), van wie 3 makelaars. De niet makelaars zijn werkzaam bij de KvK. De makelaarleden zijn zonder uitzondering lid van de Makelaarsvereniging Amsterdam, onderdeel van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM).4. Algemene wet bestuursrechtArtikel 7:10:"1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen."

Instantie: Kamer van Koophandel en Fabrieken Amsterdam

Klacht:

Brieven en vragen over herkansing praktijkproef makelaardij niet goed beantwoord; geen informatie gegeven over onderzoek naar onjuiste vermelding bedrijfsgegevens in handelsregister; geen beslissing genomen op bezwaarschrift tegen nota jaarlijkse bijdrage.

Oordeel:

Gegrond